Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Onherroepelijk op 11-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt van de gemeente Overbetuwe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0153ELSTwstaam2013-ONHE met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingsdiepte
de diepte van een gebouw, buitenwerks gemeten tussen voorgevel en achtergevel.
1.12 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.13 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.25 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake agrarische bedrijfsvoering of archeologie.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.27 erker
een grondgebonden uitbouw bestaande uit één bouwlaag, zonder opbouwen, waarbij een gedeelte van de breedte en hoogte van de voorgevel of zijgevel van een woning uitspringt.
1.28 geschakelde woningen
woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen met elkaar verbonden worden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd.
1.29 gevellijn
de lijn waarin de gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd en het verlengde hiervan.
1.30 halfvrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw aan het hoofdgebouw van één andere woning is gebouwd.
1.31 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.33 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.34 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.35 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.36 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.37 vrijstaande woning
een woning die niet aan een andere is gebouwd.
1.38 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.39 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.40 woning
een complex van ruimten, dat bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.41 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Dienstverlening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening;
- b. ten minste 3 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening;
- c. voet- en fietspaden, speeltoestellen en straatmeubilair;
- d. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, telefooncellen, (ondergrondse) afvalcontainers, verlichtingsarmaturen en bebording;
- e. wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening;
- b. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van:
- 1. huisartsenpraktijk en consultatiebureau;
- 2. religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten;
- 3. dansschool;
- 4. fitnesscentrum.
- c. ten minste 3 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening;
- d. ten minste 4 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak maatschappelijke doeleinden;
- e. voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- f. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, speeltoestellen, telefooncellen, (ondergrondse) afvalcontainers, verlichtingsarmaturen en bebording;
- g. wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 4.1 om ook andere maatschappelijke voorzieningen toe te staan, mits:
- a. het voorzieningen zijn ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur, sport en lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid;
- b. het geen bibliotheek, brandweerkazerne en/of theater zijn;
- c. het geen gebouwen zijn, bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen; of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- d. de eventuele toename van het groepsrisico onderzocht is en bij daadwerkelijke toename van het groepsrisico dit ook verantwoord is;
- e. aangetoond is dat de voorzieningen geen onaanvaardbare milieuhinder ten opzichte van omliggende functies veroorzaken.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen met bijbehorende additionele voorzieningen zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen;
- b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, telefooncellen, speeltoestellen, (ondergrondse) afvalcontainers, verlichtingsarmaturen en bebording;
- c. nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging en taluds.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zorgwoningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': eveneens voor het wonen ten behoeve van de begeleiding van de zorgwoningen, daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- c. ontsluitingswegen, voetpaden en fietspaden;
- d. bij deze bestemming behorende erven en tuinen, groen, water en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, waaronder inritten.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend erkers, ondergeschikte bouwdelen van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. erkers mogen op de hoek of minimaal 1,5 m uit de hoek van de betreffende gevel van het hoofdgebouw en op minimaal 2 m uit de perceelsgrens worden gebouwd;
- c. de diepte van de erkers bedraagt ten hoogste 1,5 m en de breedte bedraagt ten hoogste 50% van de gevel;
- d. de diepte van een portiek bij de entree, een luifel, een penant, een Frans balkon op de verdieping of ander ondergeschikt bouwdeel van de bijbehorende hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
- e. in afwijking van het bepaalde onder d, bedraagt de diepte van dakoverstekken ten hoogste 1,5 m;
- f. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
- g. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook en opstelstroken;
- b. voor het langzaam verkeer bestemde voorzieningen zoals voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen kunstwerken en bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, telefooncellen, (ondergrondse) afvalcontainers en straatmeubilair;
- e. wateraanvoer en -afvoer, waterberging, taluds en groenvoorzieningen;
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Verkooppunten van motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
Artikel 9 Verkeer - Verblijf
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. wegen, voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, speeltoestellen en parkeervoorzieningen;
- c. gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bouwwerken voor openbaar nut, zoals een abri al dan niet met fietsenstalling, speeltoestellen, telefooncellen, (ondergrondse) afvalcontainers, verlichtingsarmaturen en bebording;
- d. ondergeschikte bouwdelen ten dienste van de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2;
- e. nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Verkooppunten van motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
- d. beeldende kunstwerken;
- e. vijvers;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.
10.2 Bouwregels
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van deze bestemming met een bouwhoogte van maximaal 4 m.
Artikel 11 Wonen - 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden;
- b. ten minste één parkeerplaats per woning op de gronden met de aanduidingen 'twee-aaneen';
- c. ten minste twee parkeerplaatsen per woning op de gronden met de aanduiding 'vrijstaand';
- d. in samenhang met het genoemde onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
- b. bijgebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 12 Wonen - 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden;
- b. ten minste één parkeerplaats per woning, met dien verstande dat ter plaatse van vrijstaande woningen twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen, wateraanvoer en -afvoer, sierwater, waterberging, water en oevers, taluds en groenvoorzieningen;
- e. in samenhang met het genoemde onder a voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Wonen - 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- b. ten minste twee parkeerplaatsen per vrijstaande woning;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, tuinen en ontsluitingspaden.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Waarde - Archeologie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
14.2 bouwregels
14.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 15 Waarde - Archeologische Verwachting 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 16 Waarde - Archeologische Verwachting 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 17 Waarde - Archeologische Verwachting 3
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
19.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Het gebruik van bedrijfswoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.
Artikel 21 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- a. het afwijken van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het oprichten van kunstobjecten dan wel kleine gebouwtjes en andere bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, schakelhuisjes, wachthuisjes voor verkeersdiensten en telefooncellen - met uitzondering van motorbrandstoffenstations - zulks met een maximum inhoud van 75 m³ voor kunstobjecten en 50 m³ voor bouwwerken van openbaar nut;
- c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 35 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik, onder voorwaarde dat:
- 1. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing plaatsvindt en de stedenbouwkundige kwaliteit wordt gewaarborgd;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
In dit inleidende hoofdstuk wordt het bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt' geïntroduceerd en voorzien van enkele achtergronden. De aanleiding om het plan op te stellen wordt toegelicht, gezamenlijk met het doel van het plan. De ligging en begrenzing van het plangebied wordt vervolgens weergeven, voordat de vigerende plannen voor dit gebied in een overzicht worden geplaatst. Tot slot komt in dit hoofdstuk de leeswijzer voor het verdere plan aan bod.
1.2 Aanleiding En Doel
Westeraam is de uitbreidingswijk aan de oostkant van de kern Elst. Een wijk van ongeveer 2.350 woningen, bestaande uit verschillende buurten met elk hun eigen karakter en identiteit. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is in december 1999 het voorgaande bestemmingsplan Westeraam vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan zijn vervolgens uitwerkingsplannen opgesteld om de ontwikkeling van deze wijk verder uit te werken.
Op 1 juli 2013 dienen alle bestemmingsplannen actueel en digitaal raadpleegbaar te zijn. Bestemmingsplannen dienen niet ouder te zijn dan 10 jaar. Conform de Wro is de gemeente Overbetuwe bezig haar bestemmingsplannen voor 1 juli 2013 te actualiseren. De geldende bestemmingsplannen en de uitwerkingsplannen dienen geactualiseerd en gedigitaliseerd te worden.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt is drieledig. In de eerste plaats is de actualisatie van bestemmingsplannen nodig in het kader van de wettelijke actualiseringsplicht.
In de tweede plaats is een actueel bestemmingsplan wenselijk om een actuele bestemmingslegging te bieden voor de aanwezige functies in het gebied. De bestaande situatie wordt daarbij vastgelegd en de aanwezige functies krijgen mogelijkheden tot beperkte ontwikkelingen. Nieuwe, zelfstandige ontwikkelingen worden binnen dit plan niet mogelijk gemaakt.
In de derde plaats worden de bestemmingsplannen en de uitwerkingsplannen die thans gelden gereduceerd tot één bestemmingsplan.
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van Elst. Het omvat globaal de wijken Lingebuurt en Lanenbuurt. In figuur 1.1 is de exacte ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.4 Bestemmingsplan Westeraam En Overige Geldende Plannen
Het voorgaande bestemmingsplan Westeraam is een globaal bestemmingsplan met een uitwerkingsplicht. Op basis van dit bestemmingsplan, zijn verschillende uitwerkingsplannen vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan vervangt twee bestemmingsplannen en zes uitwerkingsplannen. In tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van de bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen die worden vervangen.
Tabel 1.1 Vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannen
plan | vastgesteld | |
Bestemmingsplan Westeraam | 14-12-1999 | |
Uitwerkingsplan Lanenbuurt A Westeraam | 20-01-2009 | |
Uitwerkingsplan Lanenbuurt B Westeraam | 26-05-2009 | |
Uitwerkingsplan Lingebuurt A Westeraam | 26-07-2005 | |
Uitwerkingsplan Lingebuurt B Westeraam | 04-04-2004 | |
Uitwerkingsplan Vrije kavels Lingestrip | 20-03-2012 | |
Uitwerkingsplan bedrijfskavel Aamsestraat-Watschapslaan | 13-07-2012 | |
Uitwerkingsplan Vrije kavels Lanenbuurt | 07-02-2012 | |
Bestemmingsplan Elst, Rivierpolder | 28-09-2010 |
1.5 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komen hier aan bod. Hoofdstuk 3 bevat een ruimtelijke analyse van het plangebied. Na de beschrijving van het plangebied volgt de onderbouwing van de diverse, sectorale aspecten in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin geboden worden. Hoofdstuk 6 toont tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Vooral dit laatste punt is van belang voor het onderhavige bestemmingsplan Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Gezien de ligging van het plangebied en de aard van het plan (conserverend) vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
2.2 Provinciaal Beleid
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) worden beperkingen aan bestemmingsplannen en beheersverordeningen gesteld, voor zover het onderwerpen betreffen die een provinciaal belang raken. Na de vaststelling van de RVG in 2010 is een eerste herziening vastgesteld in 2012. Een tweede en derde herziening zijn in procedure en hebben respectievelijk betrekking op een sportcomplex in Zaltbommel en de begrenzing van de EHS.
In figuur 2.1 is een uitsnede weergegeven van de themakaart 'verstedelijking' die onderdeel uitmaakt van de RVG.
![]() | ![]() |
Figuur 2.1. Uitsnede themakaart 'verstelijking (Ruimtelijke Verordening Gelderland)
Gelet op de RVG zijn in onderhavig gebied de volgende zaken relevant:
- verstedelijking;
- EHS.
Verstedelijking
Voor verstedelijking richt de RVG zich op concentratie binnen bestaand bebouwd gebied, waarbij uitbreidingen mogelijk zijn binnen de woninbouwcontouren. Buiten deze contouren is stedelijke ontwikkeling slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Het gehele plangebied ligt binnen de zone 'woningbouwcontour SAN'.
Het bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, waardoor de verordening de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
EHS
De EHS is op kaart vastgelegd. Deze ligt langs de noordwest-zijde van het plangebied en komt in grote lijnen overeen met de zoekzone voor landschappelijke versterking. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk en is zodoende niet in strijd met de bepalingen uit de verordening over de EHS.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie+
De Toekomstvisie+ is vastgesteld op 8 september 2009 en is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid en handelen van de gemeente Overbetuwe. Het is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid. Aan de hand van uitgewerkt (sectoraal) beleid en actuele gegevens kan de gemeente hier periodiek de prioriteiten bepalen.
Figuur 2.2 Visiekaart Toekomstvisie+
In de Toekomstvisie wordt de kleinschaligheid en de herkenbaarheid als belangrijke kwaliteiten van de samenleving binnen de gemeente genoemd. Deze kwaliteiten wil de gemeente graag behouden, wat ook doorwerkt in de ruimtelijke visie.
De ruimtelijke uitgangspunten worden op hoofdlijnen beschreven aan de hand van de volgende 4 thema's. Een uitsnede van de visiekaart is daarbij opgenomen in figuur 2.2. Het woongebied Linge- en Lanenbuurt is hierin opgenomen als bestaand woongebied. Deze valt binnen de rode contour. In de toekomstvisie is uitgegaan van een planning van circa 3.000 woningen binnen de gemeente Overbetuwe voor de periode 2010-2020. Een belangrijk deel van de woningbouwopgave van Overbetuwe wordt gerealiseerd in onderhavig plangebied. Na deze forse uitbreiding van het aantal woningen heeft Overbetuwe in 2020 ruim 50.000 inwoners. Daarnaast geldt een aantal algemene uitgangspunten voor de gehele gemeente.
Groei die past bij het oostelijk en westelijk deel van Overbetuwe
De gemeente maakt verschil tussen het bouwen in het oostelijk en het westelijk deel van Overbetuwe. In het oostelijk deel ligt het accent grotendeels op ontwikkeling en versterking van de functie in de regio. Dit betekent dat er sprake kan zijn van bouwen buiten de bestaande grenzen zoals de zuidzijde van Elst. In het westelijk deel is alleen ruimte voor lokale groei. Daar gaan we uit van bouwen binnen de kernen of binnen de grenzen daaromheen. In het overgangsgebied tussen oost en west zal steeds opnieuw bezien moeten worden welke ontwikkelingen wel of niet wenselijk zijn.
Kwaliteit van kernen is uitgangspunt bij eventuele groei
De ontwikkelingsmogelijkheden van de kernen en buurtschappen in Overbetuwe verschillen. De gemeente houdt daarbij rekening met de identiteit en het karakter van de verschillende kernen, de grootte en het voorzieningenniveau. Inbreiding gaat daarbij voor uitbreiding en voor dorpen geldt dat deze dorps moeten blijven.
Hoewel inbreiding de voorkeur heeft, geldt daarbij wel dat dit altijd moet leiden tot meer ruimtelijke kwaliteit. Ook wordt daarbij gekeken naar mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik.
Voorzieningen in clusters aanbieden
In kleinere kernen zijn er over het algemeen minder voorzieningen dan in grote kernen en steden. Binnen Overbetuwe is het streven naar voorzieningen per kern, maar in ieder per cluster van een aantal kernen. In verband daarmee moeten alle voorzieningen goed bereikbaar zijn per auto, openbaar vervoer en fiets. Daarbij is er aandacht voor ontmoeting, vervoer en zorg voor kwetsbare groepen.
Eigenheid van het landschap behouden en versterken
Het landschap van Overbetuwe bestaat uit oeverwallen, komgronden en uiterwaarden. Deze drie landschapstypen willen de gemeente behouden en meer zichtbaar maken. Dit betekent dat er niet gebouwd wordt langs oude verbindingswegen en dat de komgebieden open en grootschalig blijven. Ook de uiterwaarden met stroomgeulen, wielen, kades, baksteenindustrie en hoge natuurwaarden verdienen aandacht.
In het buitengebied is ruimte voor kleinschalige recreatie, agrarisch gebruik dat past bij het landschap, natuurontwikkeling, landgoederen en waterbeheersing.
2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en speelt niet in op ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan beperkte ontwikkeling van bestaande functies op perceelsniveau. Hiermee past het binnen de ruimtelijke beleidskaders zoals beschreven in de voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
De gemeente Overbetuwe ligt in de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Elst heeft binnen deze regio een belangrijke groeifunctie. Door de ligging van de kern Elst tussen de steden Arnhem en Nijmegen, is het in trek als woonplaats voor forenzen.
Een groot deel van de groei van Elst vindt plaats binnen het gebied Westeraam. Onderhavig plangebied behelst een groot gedeelte van deze wijk. Dit gebied is aangewezen als gevolg van de groeiopgave uit de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) voor de regio.
De wijk Westeraam wordt grotendeels ontsloten door de Ceintuurbaan, die eveneens onderdeel uitmaakt van het plangebied. Deze sluit aan de noordzijde aan op de Rijksweg Noord en op de zuidzijde aan op de Nieuwe Aamsestraat, die op zijn beurt weer aansluit op de A325.
De wijken die in het plangebied liggen zijn Lingebuurt en Lanenbuurt. In totaal zijn in het gebied zo'n 1.300 woningen gelegen. De noordelijk gelegen Lingebuurt is inmiddels voltooid, de Lanenbuurt nadert de voltooiing. Beide buurten hebben hun eigen karakter en identiteit. In figuur 3.1 is een luchtfoto opgenomen.
Figuur 3.1 Luchtfoto Westeraam
Lingebuurt
Uitgangspunt voor de Lingebuurt is het thema "dorps bouwen en wonen". In het stedenbouwkundig plan heeft dat geleid tot een sterke samenhang tussen het aanwezige landschap en de ruimtelijke opbouw van de buurt.
De Lingebuurt is ontwikkeld op het stroomruggenlandschap, een landschap dat vroeger door de invloed van rivierlopen is gevormd. Bij de ontwikkeling van het gebied is het agrarisch gebruik in de vorm van blokverkaveling, dat vanaf de Middeleeuwen is ontstaan, gebruikt als inspiratiebron. Beide elementen zijn gecombineerd tot een "verwrongen grid". De woningtypen zijn, als een mix, over de buurt uitgestrooid.
Binnen dit verwrongen grid is onderscheid gemaakt tussen de noord-zuidlopende woonstraten en de oost-westlopende woonpaden. De woonstraten refereren aan de stroomruggen, zijn dichter bebouwd en hebben een meer formeel karakter. De woonpaden vormen de verbinding met het landelijk gebied en hebben een losser en gevarieerder beeld. Hier wordt een informeel karakter voorgestaan. Diepe voortuinen moeten het landelijke beeld versterken.
Voor de bebouwing in de Lingebuurt is de basisvorm het Hollandse huis. Het archetype van het Hollandse huis is in essentie een woning bestaande uit één tot drie lagen met kap. De woningen zijn in verschillende korrelgroottes van blokken met acht, zes, vijf of vier rijwoningen, geschakelde woningen, dan wel tweekappers of vrijstaande woningen uitgevoerd. Voor de oost-westgeoriënteerde woonpaden is een meer open en gevarieerd karakter toegepast. Hieraan is invulling gegeven door uit te gaan van (half)vrijstaande woningen met een variabele voorgevelrooilijn en een variabele goothoogte, waarbij de kapvorm haaks dan wel evenwijdig aan het woonpad loopt.
De noord-zuidgeoriënteerde woonstraten hebben een meer continu karakter in bebouwing, te weten overwegend rijwoningen en geschakelde woningen met een constante voorgevelrooilijn en een constante goothoogte, uitgevoerd in 2 lagen met kap, waarbij de kapvorm evenwijdig aan de voorgevelrooilijn c.q. de woonstraat loopt.
Lanenbuurt
De monumentale boerderij Aamsepad 15 is een bijzonder element in de Lanenbuurt. In het stedenbouwkundig plan is dit monumentale woonhuis met een tweetal schuren van formaat dan ook opgevat als het ruimtelijk middelpunt van de buurt. In de gehele Lanenbuurt zijn de noordzuidlopende Lanen op dit punt georiënteerd om de monumentale boerderij Aamsepad 15 als middelpunt te benadrukken. Aan de zuidwestzijde van de Lanenbuurt B (het zuidelijk deel van de wijk) verbindt een brede laan het monument met het Aamsepad. Dit zorgt voor een directe zichtrelatie naar de monumentale boerderij Aamsepad 15. Deze brede laan loopt vervolgens door over het Aamsepad en gaat in de Lanenbuurt A (het noordelijk deel van de wijk) over in een noord-zuidgeoriënteerde laan. Op deze wijze worden beide deelgebieden letterlijk met elkaar verbonden. De lanen zorgen voor duidelijke en lange zichtlijnen.
Naast de lange lanen zijn de kortere straten belangrijke elementen die bijdragen aan de dorpse identiteit van de Lanenbuurt. Deze straten zijn oost-westgeoriënteerd, op de lanen of op de omgeving van de buurt (de "randen"). De ruim gedimensioneerde openbare ruimte zorgt hier voor helderheid en leesbaarheid van de buurt.
Dit heldere ruimtelijke raamwerk wordt ingevuld met vlakken, waar de bebouwing als het ware is "uitgestrooid". Langs de lanen en straten voldoet de bebouwing aan het thema "dorps bouwen en wonen" in een "groene" sfeer. De "dorpse" kenmerken zijn in de Lanenbuurt opgevat als diversiteit, afwisseling, herkenbaarheid, kleinschaligheid, betrokkenheid en buurtgevoel.
Dorpen zijn "organisch" gegroeid, wat een gevarieerd stedenbouwkundig beeld oplevert. De bebouwing verspringt zoveel mogelijk en de woningen hebben daarenboven verschillende kaprichtingen, zodat een "organisch" gegroeid beeld van een dorp wordt benaderd. Tegelijkertijd heeft de bebouwing eenzelfde kleurstelling, waardoor een duidelijke samenhang wordt bewerkstelligd en de buurt een dorpse eenheid heeft. De woonbebouwing heeft ten slotte altijd een voortuin met een haag, wat een groene uitstraling tot gevolg heeft.
Aan de zuidzijde van de Lanenbuurt is langs de Nieuwe Aamsestraat een strip gelegen waarbinnen verschillende voorzieningen mogelijk zijn. Hiervan is inmiddels een deel gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Verkeer En Openbaar Vervoer
Netwerk gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt in de gemeente Overbetuwe in het noordoosten van de kern Elst. Het plangebied wordt ontsloten op de Rijksweg Noord, Nieuwe Aamsestraat en de Ceintuurbaan. De Rijksweg Noord leidt in noordelijke richting naar Arnhem en in zuidelijke richting naar de kern van Elst. De Nieuwe Aamsestraat leidt in westelijke richting naar de kern van Elst en in oostelijke richting sluit de Nieuwe Aamsestraat aan op aansluiting Elst van de A325 (Arnhem – Nijmegen). Via de A325 en knooppunt Ressen wordt aangesloten op de A15 (Nijmegen – Rotterdam). Naast deze wegen, die ook een belangrijke ontsluitende functie voor de kern van Elst hebben, vormt de Ceintuurbaan een belangrijke ontsluitende weg voor het plangebied. De Ceintuurbaan vormt globaal de noordelijke en oostelijke begrenzing van het plangebied en sluit aan op de Rijksweg Noord en de Nieuwe Aamsestraat. Daarmee vormt de Ceintuurbaan ook een tangentiale verbinding tussen het noorden van Elst en de A325. Op zowel de Rijksweg Noord, Nieuwe Aamsestraat en de Ceintuurbaan sluiten verschillende wegen aan die toegang geven tot het plangebied. Deze erftoegangswegen zorgen voor de bereikbaarheid van het plangebied.
De wegen in de omgeving van het plangebied zijn conform Duurzaam Veilig gecategoriseerd. De rijksweg A15 heeft een dynamische maximumsnelheid van 120 en 130 km/h. Op de A325 geldt een maximumsnelheid van 100 km/h. Naast deze stroomwegen zijn er de gebiedsontsluitingswegen Rijksweg Noord, Nieuwe Aamsestraat en de Ceintuurbaan die ter hoogte van het plangebied een maximumsnelheid van 50 km/h hebben. De wegen binnen het plangebied zijn erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Door deze verkeersstructuur is het plangebied goed bereikbaar voor het gemotoriseerd verkeer.
Netwerk openbaar vervoer
In het plangebied liggen aan de Regenboog de bushaltes Sneeuwjacht en de Morgenster. Direct ten zuiden van het plangebied ligt treinstation Elst. Vanaf de bushaltes rijden frequent bussen naar onder andere treinstations Arnhem Centraal, Nijmegen Centraal, Elst en Lent. Ook doen de buslijnen Oosterhout en de centra van Arnhem en Nijmegen aan. Vanaf treinstation Elst rijden er treinen naar onder andere Arnhem, Nijmegen, Tiel en Zwolle. Door deze directe verbindingen wordt geconcludeerd dat het plangebied goed ontsloten wordt door openbaar vervoer.
Netwerk langzaam verkeer
Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer op de erftoegangswegen binnen het plangebied. Langs de gebiedsontsluitingswegen Rijksweg Noord en de Nieuwe Aamsestraat zijn er fietsvoorzieningen in de vorm van vrijliggende fietspaden aanwezig. Alleen op het wegvak Heemskerkstraat – Colosseum van de Nieuwe Aamsestraat zijn er fietsstroken. Op de Ceintuurbaan zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig, hier maakt de fietser gebruik van de parallelwegen Limes, Legioen, Zwanenbloem en de Sluiswachter. Deze wegen worden grotendeels gedeeld met het gemotoriseerde verkeer.
Naast deze fietsvoorzieningen die samenvallen met de infrastructuur voor gemotoriseerd verkeer zijn er in het plangebied solitaire fietspaden die voor directere routes zorgen. Het gaat dan om de fietspaden Tempellaan, Aamsepad en de Via Alosta die het hele plangebied doorkruisen. Daarnaast zijn er enkele doorsteekjes voor fietsers naar onder andere de Rijksweg Noord en de Nieuwe Aamsestraat. Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied voor de fiets goed is.
Verkeersafwikkeling en parkeren
Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt zodat het verkeersaanbod en de parkeerbehoefte in het plangebied niet zal wijzigen. Er zal daarom geen effect zijn op de verkeersstromen in en rondom het plangebied.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard zodat het verkeersaanbod en de parkeerbehoefte in het plangebied niet zal wijzigen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.2 Wegverkeerslawaai
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt zoals woningen. Tevens vinden er geen reconstructies van wegen plaats of worden nieuwe wegen aangelegd. Door het uitblijven van deze ontwikkelingen kan een toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.
4.3 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- 1. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- 4. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- 5. het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard en maakt geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor is er sprake van geen of een zeer beperkte verkeersgeneratie. Zonder verdere berekening kan worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de Monitoringstool de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. In tabel 4.2 zijn de waarden uit de monitoringstool weergegeven langs de A325. Hieruit blijkt dat aan zowel de grenswaarden voor 2011 als voor 2015 voldaan wordt. Daarbij geldt tevens dat deze waarden gelden direct langs de A325. Het plangebied is op afstand gelegen van deze weg en voor luchtkwaliteit geldt hoe verder van de weg, hoe lager de gehalten stikstofdioxide en fijn stof.
Tabel 4.2 Luchtkwaliteit plangebied
stof | 2011 | 2015 |
stikstofdioxide NO2 | 44,9 µg/m³ | 39,4 µg/m³ |
fijn stof PM10 | 28,2 µg/m³ | 26,0 µg/m³ |
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.4 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, dit betekent dat er geen andere functies mogelijk gemaakt worden dan dat er nu aanwezig zijn. Een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Indien er ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden en hiervoor is een functie wijziging noodzakelijk, dan dient daarbij met een bodemonderzoek aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit voldoet aan de norm van de beoogde functie. Het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit is geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.5 Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed verblijfs- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Onderzoek
Vrijwel het gehele plangebied bestaat uit de functie wonen, aan de zuidzijde binnen het plangebied zijn maatschappelijke en dienstverlenende bedrijven gevestigd en mogelijk. In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarbij het aspect milieuzonering van invloed is, derhalve is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefgebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn wel verschillende bedrijven aanwezig (met name ten zuiden van de Nieuwe Aamsestraat). Langs de Nieuwe Aamsestraat is in het plangebied een strook voor dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen opgenomen. Hierdoor is de afstand tussen de bedrijven en de woningen dusdanig, dat een goed verblijfs- en leefmilieu kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
4.6 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet spoor toegevoegd aan de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Aan de zuidwestzijde net buiten het plangebied is het LPG-tankstation Gulf gelegen. voor dit tankstation, met een vergunde doorzet van maximaal 1.000 m3 per jaar, geldt een PR 10-6-contour van 45 m rond het vulpunt en 25 m rond het reservoir. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m rond het reservoir en rond het vulpunt.
De PR 10-6 contour reikt tot in het plangebied. Binnen deze contour zijn binnen dit plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig en/of mogelijk zodat aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Het invloedsgebied reikt tevens over het plangebied, het plan is consoliderend van aard en derhalve zal het groepsrisico niet toenemen, conform het Bevi is een beknopte verantwoording noodzakelijk, deze is verderop in deze paragraaf opgenomen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Aan de oostzijde van het plangebied op circa 400 tot 600 meter vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A325. In het Basisnet weg is deze (provinciale) weg niet opgenomen, op de professionele risicokaart wel. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat deze weg niet over een PR10-6 contour beschikt. De hoogte van het groepsrisico blijft onder de 0,3 maal de oriëntatiewaarde en het plan is consoliderend van aard. Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Aan de westzijde door het plangebied is de spoorlijn Ressen Noord - Arnhem Westelijke Aansluiting gelegen. Conform het Basisnet spoor is het groepsrisico op dit trajact kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, zie figuur 4.5 Dit traject beschikt niet over een veiligheidsafstand of een een Plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Figuur 4.1 Groepsrisico spoor
Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door hogedruk aardgasleidingen.
Verantwoording GR
Effectscenario
Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A325 en het spoor betreft het BLEVE scenario. Het scenario van een BLEVE kan plaatsvinden na externe impact waardoor een tankwagen of ketelwagon scheurt en het tot vloeistof verdichte gas expandeert en een overdrukscenario veroorzaak (koude BLEVE). De weg maakt (deels)onderdeel uit van het bestemmingsplan. Voor het het plangebied geldt dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn om de risico's en effecten te beperken. Tevens moeten de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid worden beschouwd.
Maatregelen ter beperking van risico's
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen directe mogelijkheden om de risico's te beperken. Omdat het GR minder dan 0,3 (A325) en 0,1 (spoorweg) maal de oriënterende waarde bedraagt, is daar op grond van het beleid ook geen aanleiding toe, het GR is ruimschoots beneden de toetsingswaarde gelegen. Het plan zorgt gezien haar consoliderende aard niet voor een toename van het groepsrisico.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. De gebouwen en de directe omgeving moeten geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. Gezien de consoliderende aard van het bestemmingsplan worden er geen nieuwe/extra maatregelen getroffen ter beperking van effecten.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Aangenomen wordt dat het plangebied voldoende toegankelijk is voor hulpdiensten en dat er voldoende beschikbaar primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening aanwezig zijn.
Beschouwing van zelfredzaamheid
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS).
Conclusie
Binnen het plangebied blijft sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn voor zover bekend geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Het aspect Kabels en Leidingen zorgt dan ook niet voor een belemmering voor het bestemmingsplan.
4.8 Waterhuishouding
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
- het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
- het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
- het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
- het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
- het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de Keur heeft het waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30 cm stijgen. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Overbetuwe heeft in samenwerking met het Waterschap Rivierenland een waterplan opgesteld. Hierbij wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig en goed functionerend watersysteem en waterketen in samenhang met de ruimtelijke inrichting. Binnen het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt. Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van e waterkwaliteit;
- grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
- beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
Dit waterplan is bestuurlijk vastgesteld.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied betreft de woonwijk aan de oostzijde van Elst aan de noordzijde van de Nieuwe Aamsestraat tussen de Spoorlijn Nijmegen – Arnhem en de A325 in de gemeente Overbetuwe.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigronden. Er is sprake van de grondwatertrappen V en VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatse tussen de 40 en 80 cm onder maaiveld is, de gemiddelde laagste grondwaterstand bedraagt 120 cm onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP 8,80 m.
Waterkwantiteit en oppervlaktewater
Binnen het plangebied zijn een aantal kleinere waterlopen aanwezig welke door het waterschap gekenmerkt worden als C-waterwegen, dit betreffen tertiaire watergangen. Hiervoor geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Algemene kwaliteit
Binnen het plangebied zijn geen waterlichamen aanwezig conform de Kader Richtlijn Water.
Veiligheid en waterkeringen
Kern-/beschermingszones
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen planologisch mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Wel is er nog sprake van afronding van de woonwijk. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de VINEX-locatie Westeraam. Bij de ontwikkeling van deze hele wijk is een Koepelplan Water Westeraam opgesteld (rapport GLD9375, Grontmij, juni 2002) waarin de relevante wateraspecten nader zijn uitgewerkt. Algemene waterdoelstellingen voor de woonwijk zijn in dit Koepelplan:
- het gebiedseigen water (regenwater) zoveel mogelijk vasthouden, door bijvoorbeeld
- waterbergingsvijvers op te nemen;
- de afvoer van schoon hemelwater via de riolering beperken;
- zoveel mogelijk oevers natuurvriendelijk inrichten, dus zonder beschoeiing, met een flauw talud
- een helofytenbeplanting (noordelijk deel Vierslag).
Hierbij wordt het water ook gezien als drager voor het bereiken van goede leefomgeving, met recreatief medegebruik, en als kans om doelstellingen uit de regionale ecologische structuur te realiseren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.9 Archeologie
Beleidskader
Als gevolg van het Verdrag van Valletta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Overbetuwe heeft in het verlengde daarvan haar eigen archeologiebeleid opgesteld, waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. Bij dit archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische (verwachtings)waarden aangeeft. Per zone is vastgelegd onder welke voorwaarden ontwikkelingen mogelijk zijn en wanneer daarvoor eerst archeologisch onderzoek vereist is.
Onderzoek
In figuur 4.2 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen die de zonering van het plangebied weergeeft.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat er verschillende archeologische verwachtingswaarden gelden binnen het plangebied. Ten behoeve van de verschillende uitwerkingsplannen die zijn vastgesteld, is er specifiek archeologisch (veld)onderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn (niet geheel) betrokken bij deze archeologische beleidskaart. De onderzoeken zijn uitgevoerd specifiek voor de bouwwerkzaamheden ter realisatie van de Linge- en Lanenbuurt. Bij nieuwe (omvangrijke) grondroerende werkzaamheden dient alsnog rekening te worden gehouden met de archeologische verwachtingswaarden. Op basis van deze onderzoeken kan de verwachtingswaarden worden bijgesteld.
Voor de gebieden van de Lingestrip en de Lingebuurt is gebleken uit archeologisch onderzoek dat er geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig zijn. De realisatie van de Lanenbuurt heeft plaatsgevonden onder archeologische begeleiding. Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek en de archeologische begeleiding kan de archeologische verwachtingswaarde voor het gebied niet worden geschrapt: bij (omvangrijke) grondroerende werkzaamheden dient nog steeds rekening te worden gehouden met de archeologische verwachtingswaarden..
Conclusie
Gezien de resultaten van de archeologische onderzoeken en de archeologische begeleiding, staat het aspect archeologie de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg. Er zijn echter wel dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische verwachtingswaarden te beschermen, bij eventuele toekomstige (grootschalige) grondroerende werkzaamheden.
4.10 Flora En Fauna
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit woongebied met tuinen, laanbomen en parken.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Binnen het plangebied zijn nog wel enkele onbenutte bouwmogelijkheden aanwezig. Het plan biedt daarnaast ruimte aan kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is in dit bureauonderzoek aangegeven waar deze (kleinschalige) ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Gelderland in het Streekplan nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van I&M (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van I&M (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van I&M). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op korte afstand van het plangebied liggen wel gebieden die deel uitmaken van de EHS. Op ruime afstand van het plangebied (> 3,5 km) liggen de Natura 2000-gebieden Gelderse Poort en Uiterwaarden Neder-Rijn.
Figuur 4.1: Ligging EHS (bron: Atlas Gelderland, provincie Gelderland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezigheid van water (ondiep) en zanderige bodems kan de zwaar beschermde rugstreeppad hier voorkomen.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | Ja |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden dan ook geen ontwikkelingen voorzien die van invloed kunnen zijn op beschermde natuurgebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er zijn echter wel onbenutte bouwmogelijkheden en kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig. Hieronder is aangeven waar bij deze toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
- Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Bestemmingsplansystematiek
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) zoals deze op 1 juli 2008 inwerking is getreden bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. In het verlengde daarvan zijn voor vrijwel alle percelen gedetailleerde bestemmingsleggingen en bijbehorende -regelingen opgenomen. Aan de hand hiervan kan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig worden beheerd en behouden.
5.2 Verbeelding
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op bijvoorbeeld de maatvoering.
5.3 Planregels
De bestemmingen en aanduidingen geven aan welke regels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Deze zijn per bestemming opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels. Naast deze bestemmingsregels zijn inleidende regels (hoofdstuk 1 van de regels), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) van toepassing. Met deze regels dient eveneens rekening te worden gehouden.
In deze paragraaf worden per artikel de belangrijkste regels aangegeven. Eventuele keuzes die zijn gemaakt, worden hierbij eveneens aangegeven.
5.3.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.3.2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Dienstverlening
De middelste en rechter bedrijfskavel aan de Nieuwe Aamsestraat hebben de bestemming "Dienstverlening" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening. Daarnaast zijn deze gronden ook bestemd voor voet- en fietspaden, straatmeubilair, gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, wateraanvoer, waterafvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen. In de bestemmingsomschrijving is een minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak opgenomen. Bij de berekening van het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt uiteraard niet het oppervlak van de gebouwen ten behoeve van parkeren bij het (totale) bedrijfsvloeroppervlak opgeteld.
Alle hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Enkel ondergeschikte bouwdelen, bijgebouwen met een maximumoppervlak van 15 m² per stuk (en een maximum totaal oppervlak van 30 m²) en ondergrondse gebouwen voor parkeer- en opslagruimte mogen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.
Indien op de verbeelding een gevellijn is aangegeven, moeten de hoofdgebouwen deels in deze gevellijn worden gebouwd, met uitzondering van het bouwvlak aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - 1'. In dit bouwvlak moet, indien twee hoofdgebouwen worden gerealiseerd, de voorgevel van één van de hoofdgebouwen minimaal 2 m achter de op de plankaart aangegeven gevelrooilijn worden gebouwd. De strekking van deze regeling is dat, indien twee hoofdgebouwen in dit bouwvlak worden gesitueerd, de verspringing tussen de voorgevels duidelijk waarneembaar is. Voor beide gebouwen geldt dat verspringing in de voorgevel zelf maximaal 2 m mag bedragen. Indien meerdere hoofdgebouwen binnen één bouwvlak worden gebouwd, dient de ruimte tussen de hoofdgebouwen minimaal 10 m te bedragen. Op de plankaart staat per bouwvlak het maximum aantal bouwlagen, de maximum bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage aangegeven.
De erfafscheidingen mogen maximaal 1 m hoog zijn. Dit geldt ook voor de erfafscheidingen achter de voorgevel en/of gevelrooilijn van het hoofdgebouw, zodat de openheid en doorkijk naar het achtergelegen woningbouw wordt behouden.
Artikel 4 Gemengd
Nabij de rotonde aan de Nieuwe Aamsestraat is naast administratieve, zakelijke en/of financiële dienstverlening tevens maatschappelijke doeleinden toegestaan. Daarnaast zijn deze gronden ook bestemd voor voet- en fietspaden, straatmeubilair, gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, wateraanvoer, waterafvoer, sierwater, waterberging, taluds en groenvoorzieningen. In de bestemmingsomschrijving is een minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak opgenomen. Bij de berekening van het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt uiteraard niet het oppervlak van de gebouwen ten behoeve van parkeren bij het (totale) bedrijfsvloeroppervlak opgeteld.
Het hoofdgebouw wordt binnen het bouwvlak gebouwd. Enkel ondergeschikte bouwdelen, bijgebouwen met een maximumoppervlak van 15 m² per stuk (en een maximum totaal oppervlak van 30 m²) en ondergrondse gebouwen voor parkeer- en opslagruimte mogen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.
Op de verbeelding staat per bouwvlak het maximum aantal bouwlagen, de maximum bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage aangegeven.
In tegenstelling tot de gronden met de bestemming "Dienstverlening" mogen op de gronden achter de voorgevel van het hoofdgebouw erfafscheidingen met een maximale hoogte van 2 m worden gebouwd.
Afwijken
Naast de genoemde maatschappelijke voorziening in lid 1 onder b van dit artikel, kan het bevoegd gezag afwijken van de regels voor andere maatschappelijke voorzieningen, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
Artikel 5 Groen
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen met bijbehorende additionele voorzieningen zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen, gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, nutsvoorzieningen, sierwater, wateraanvoer en -afvoer, waterberging en taluds.
Ten behoeve van de bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m toegestaan. Verlichtingsarmaturen en bebording vormen hierop een uitzondering. Verlichtingsarmaturen hebben een maximale bouwhoogte van 8 m en de bebording heeft een maximale bouwhoogte van 8 m. Een gebouw mag een maximaal oppervlak van 30 m² hebben.
Artikel 6 Maatschappelijk
Ten behoeve van het Thomashuis en de Herbergier is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Omdat de zorgverleners ook in de hoofdgebouwen wonen, is eveneens het gebruik wonen binnen deze bestemming toegestaan. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn daarnaast voorzieningen zoals groenvoorzieningen, interne ontsluiting en parkeren toegestaan.
Artikel 7 Tuin
Een gedeelte van het plangebied is enkel bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen enkel erkers, een portiek bij de entree, een penant, een Frans balkon, een ondergeschikt bouwdeel van het bijbehorend hoofdgebouw, een luifel bij de voordeur en overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de maximale diepte, breedte en bouwhoogten zijn specifieke bepalingen opgenomen.
Artikel 8 Verkeer en Artikel 9 Verkeer - Verblijf
Wegen met een doorgaande functie (de Ceintuurbaan) hebben de bestemming Verkeer gekregen. De overige wegen, overwegend 30 km/uur-wegen, zijn bestemd tot Verkeer-Verblijfsgebied. De nadruk van deze wegen ligt meer op het verblijf.
Artikel 10 Water
De structurele waterelementen in het plangebied zijn bestemd tot Water. Hiermee wordt gewaarborgd dat het water als zodanig blijft behouden.
Artikel 11 Wonen - 1
Een groot deel van het plangebied heeft de bestemming "Wonen - 1" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen met bijbehorende erven en ontsluitingspaden en in samenhang hiermee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen. Per twee-onder-een-kapwoning en geschakelde woning dient ten minste één parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. Per vrijstaande woning dienen ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Per rijwoning met garage en oprit op eigen terrein wordt normatief 0,5 parkeerplaats in de openbare ruimte gerealiseerd (bestemming Verkeer-Verblijf).
De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De aanduidingen op de verbeelding geven aan of het een aaneengebouwde woning, twee-onder-een-kapwoning of vrijstaande woning betreft. Op een paar locaties zijn in een blok met aaneengebouwde woningen 3 zelfstandige woningen in één gebouw gerealiseerd. Deze zijn voorzien van de aanduiding 'gestapeld'. Het aantal woningen per bouwvlak mag bij de aanduiding 'vrijstaand' niet meer bedragen dan 1, bij de aanduiding 'twee-aaneeen' niet meer bedragen dan 2 en bij de aanduiding gestapeld niet meer bedragen dan 3. Het aantal woningen is bij de aaneengebouwde woningen niet opgenomen, aangezien hier geen sprake kan zijn van verdichting. Op een aantal locaties is geen aanduiding opgenomen. Hier mogen in het bouwvlak of 1 vrijstaande of 2 twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd.
Het hoofdgebouw dient minimaal ten dele in de op de verbeelding aangegeven gevelijn(en) te worden gebouwd (of op een afstand van ten hoogste 1,5 m daar achter), met uitzondering van elementen als portieken, erkers, luifels, penanten en een Frans balkon op de verdieping en luifels boven de voordeur. Deze zijn eveneens toegestaan buiten het bouwvlak.
De maximale goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt 7,5 m respectievelijk 11,5 m, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is opgenomen. Alle hoofdgebouwen worden voorzien van een kap. De kaphelling bedraagt in principe 30-85 graden, tenzij op de verbeelding een andere waarde is aangegeven. Op een aantal locaties staat de kaprichting vast: dit is aangegeven met de aanduiding 'nokrichting'. De kaprichting is hier evenwijdig met de straat. Dit komt overeen met de gedachte van de woonstraten in Lingebuurt.
Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 6 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Indien de 'specifieke bouwaanduiding - 2' is opgenomen, bedraagt deze afstand 4,5 m. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen op of minimaal 1 m uit de zijperceelsgrens te worden gebouwd.
Voor deze gebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 3,5 m, met uitzondering van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de vrijstaande woningen, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.
De afstand van aanbouwen en uitbouwen tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 6 m. De bebouwingsdiepte van aanbouwen en uitbouwen bedraagt maximaal 4 m gerekend vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw.
Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorend bij een rijwoning, mogen in totaal een maximum oppervlak van 50 m² hebben. Voor de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen behorend bij halfvrijstaande en geschakelde woningen geldt een maximumoppervlak van 75 m² en behorend bij vrijstaande woningen geldt een maximumoppervlak van 100 m². Het zij- en achtererf mag met ten hoogste 50% worden bebouwd met aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.
De manier van bestemmen en de bijbehorende regels zijn afgeleid uit het stedenbouwkundig plan.
Artikel 12 Wonen - 2
Deze bestemming is opgenomen voor de gestapelde woningen die zijn mogelijk gemaakt en deels ook al zijn gerealiseerd. Hiervoor zijn hetzij bouwvlakken, hetzij bebouwingspercentages hetzij een gevellijn opgenomen op de verbeelding. Hieraan zijn specifieke regels verbonden. De goothoogte is op de verbeelding aangegeven.
Artikel 13 Wonen - 3
De bestemming Wonen - 3 is opgenomen voor de woningen ten noorden van de Ceintuurbaan en een paar vrijstaande woningen die nog mogelijk zijn binnen de Lingebuurt. De regels komen grotendeels overeen met de regels van de bestemming Wonen - 1, met dien verstande dat er geen hele specifieke bouwvlakken opgenomen zijn, omdat de ligging van de hoofdgebouwen vrij wordt gehouden. Ten aanzien van de hoofdgebouwen zijn regels opgenomen voor de ligging ten opzichte van zijdelingse, voorste en achterste perceelsgrenzen.
Artikel 14 Waarde - Archeologie
In het bestemmingsplan zijn de gebieden met bekende archeologische waarde bestemd als Waarde - Archeologie. De gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningen. Door middel van deze regeling wordt voorkomen dat zondermeer bekende waarden door bepaalde activiteiten verloren gaan. Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden toegevoegd of verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze bestemming noodzakelijk kan zijn.
Artikel 15 Waarde - Archeologische verwachting 1
Artikel 16 Waarde - Archeologische verwachting 2
Artikel 17 Waarde - Archeologische verwachting 3
De gebieden met een zeer hoge, hoge en middelmatige archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als Waarde - Archeologische verwachting 1 tot en met 3. Deze gebieden worden eveneens beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij bouwaanvragen en omgevingsvergunningen. Het onderscheid tussen de gebieden wordt gemaakt in oppervlakten waar onderzoek noodzakelijk is. Het volgende geldt in de bestemming:
Waarde - Archeologische verwachting 1, wat gebieden met een zeer hoge verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 50 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en > 50 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Waarde - Archeologische verwachting 2, wat gebieden met een hoge verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 100 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en >100 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Waarde - Archeologische verwachting 3, wat gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde betreft:
- onderzoeksplicht vanaf 500 m2 bij aanvragen om omgevingsvergunning en >500 m2 en > 0,30 m diepte bij andere werken waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is;
Binnen de bestemmingen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij deze dubbelbestemming kan worden toegevoegd of verwijderd. Dit kan blijken uit archeologisch onderzoek ter plaatse op basis waarvan inzichten gewijzigd kunnen zijn en een aanpassing van deze bestemming noodzakelijk kan zijn.
5.3.3 Algemene regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 19 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten, overschrijding van bouwgrenzen en de herbouw van nieuwe woningen.
Artikel 20 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemene gebruiksregel opgenomen die voor het hele plangebied van toepassing is.
Artikel 21 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening
niet (aanvullend) van toepassing zijn.
Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
Met behulp van dit artikel kan worden afgeweken van de bepalingen in het plan voor afwijkende maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, op voorwaarde dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast kan ontheffing worden verleend aan kunstobjecten met een maximale inhoud van 75 m³ en bouwwerken voor het openbaar nut met een maximale inhoud van 50 m³.
Artikel 23 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen ten behoeve van kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen, ten behoeve van een technische betere realisatie van bouwwerken of vanwege de werkelijke toestand van een terrein.
Artikel 24 Overige regels
Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de vaststelling van dit plan.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Artikel 26 Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Er is in het plangebied geen sprake van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Er is derhalve besloten geen grondexploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wro op te stellen. Het bestemmingsplan voorziet in actualisatie en herziening van bestaande regelgeving, waarbij het toetsingskader wordt aangepast aan de moderne wet- en regelgeving, nieuw beleid en historisch gegroeide situaties. Derhalve is een uitgebreide financiële onderbouwing niet te geven en ook niet noodzakelijk.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken tervisie gelegen (van 21 februari 2013 tot en met 3 april 2013) via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website. Daarnaast lag het ontwerpbestemmingsplan tervisie bij de gemeentelijke informatiebalie. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. Wel is gebleken dat het bestemmingsplan op een aantal onderdelen (ondergeschikt) aanpassing behoefte, met name om een betere consistentie met andere bestemmingsplannen binnen de gemeente te waarborgen. Dit zijn met name ondergeschikte aanpassingen. Tevens is het archeologische beleid vertaald naar dit bestemmingsplan. Hiertoe zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting 1 t/m 3 in het bestemmingsplan opgenomen.