Elst, Mozartstraat 1-15 en St. Maartenstraat 30
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Vastgesteld op 03-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Elst, Mozartstraat 1-15 en St. Maartensstraat 30 met identificatienummer NL.IMRO.1734.0195ELSTmozartstr1-VSG1 van de gemeente Overbetuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan Elst, Mozartstraat 1-15 en St. Maartensstraat 30 met identificatienummer NL.IMRO.1734.0195ELSTmozartstr1-VSG1;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.7 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.8 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning waarin mantelzorg gehuisvest is;
1.10 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.11 Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van het plan;
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.15 bestaand:
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandig, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 caravan:
een ruimte waar geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders;
1.27 carport:
een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen;
1.29 dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;
1.30 discotheek/bar-dancing:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;
1.31 erf:
het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak;
1.32 evenement:
een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week;
1.33 geaccidenteerd terrein:
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 grondgebonden agrarische activiteiten:
activiteiten ten behoeve van een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf;
1.36 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.37 hondenuitlaatplaats:
een afgeschermd/omheind, terrein waarbinnen honden los mogen lopen;
1.38 hoofdgebouw:
een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
1.39 hotel/motel:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
1.40 horecabedrijf:
een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. horecacategorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
- b. horecacategorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, automatiek;
- c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;
1.41 huishouden:
een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, voor onbepaalde tijd samenwonen;
1.42 kamerverhuurbedrijf:
het geheel van onzelfstandige woonruimten die bedrijfsmatig wordt verhuurd aan derden. Hiervan is sprake als een substantieel inkomen wordt verworven met de bedrijfsmatige activiteit en minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt benut ten behoeve van kamerverhuur;
1.43 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.44 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.45 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij "bebouwing in geaccidenteerd terrein" gelegen beneden peil;
1.46 kiosk:
een gebouw van beperkte omvang en eenvoudige constructie, dat bedoeld is om de verblijfsfunctie te veraangenamen door het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken alsmede rookwaren;
1.47 luifel:
afdak of overkapping aan of bij een gebouw, aan de openbare zijde, al of niet ondersteund;
1.48 maatschappelijk:
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, buitenschoolse opvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid;
1.49 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.50 medisch-therapeutische voorzieningen:
maatschappelijke voorzieningen gericht op het verlenen van medische en/of para-medische diensten;
1.51 meergezinswoning
een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.52 niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
1.53 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.54 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.55 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten;
1.56 ondergronds:
onder peil;
1.57 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
1.58 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.59 overbouwing:
een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;
1.60 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en met maximaal één gesloten van de constructie onderdeel uitmakende wand;
1.61 peil:
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.62 pergola:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn;
1.63 prostitué(e):
degene, die zich tegen vergoeding beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander;
1.64 prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander;
1.65 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.66 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden;
1.67 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.68 tent:
een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, dat gemakkelijk is op te vouwen en in te pakken;
1.69 verblijfsdoeleinden:
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben;
1.70 verdieping(en):
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.71 voorgevel:
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw, gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.72 voorgevelrooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
1.73 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.74 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.75 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, houdende vaststelling van nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.76 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
1.77 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.78 woon-/werkeenheid:
een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend;
1.79 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.80 zijgevel:
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de (achter)perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens;
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerks gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.3 het bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak, gedeelte van een bouwvlak of een gedeelte van een erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de breedte van bouwpercelen:
de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de voorgevelrooilijn;
2.6 de breedte van een bouwwerk:
de breedte van bouwwerken wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het bouwwerk);
2.7 de diepte van een bouwwerk:
de diepte van een bouwwerk wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken;
2.8 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.9 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. in- en uitritten;
- e. toegangswegen;
- f. beeldende kunstwerken;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. evenementen;
- k. parkeer- en verkeersvoorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke doeleinden;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. groen- en speelvoorzieningen;
- f. een geluidwerende voorziening met een hoogte van 2 m ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
- g. evenementen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. verblijfsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. evenementen;
- f. de handel en verkoop van goederen aan particulieren in kramen en wagens, niet zijnde bouwwerken;
- g. groenvoorzieningen;
- h. straatmeubilair;
- i. speelvoorzieningen;
- j. beeldende kunstwerken;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. geluidswerende voorzieningen;
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van grotere nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
- b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
- c. de omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
- d. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in meergezinswoningen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. evenementen;
- f. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen, terrassen, achterpaden, ontsluitingswegen en erven.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming overeenkomstig artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijk ordening op onderdelen wijzigen teneinde gronden aan te duiden tot 'kamerverhuur', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefmilieu;
- b. de functie is naar haar aard met de karakteristiek van de omgeving in overeenstemming;
- c. het mag niet betreffen activiteiten welke een zodanige verkeersaantrekking hebben, dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 t/m 6), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
7.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd, tenzij:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
- c. het de aanleg van een geluidwerende voorziening zoals bedoeld in artikel 4.1 onder f betreft.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Waardevolle Boom
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Waardevolle boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de ter plaatse aanwezige monumentale bomen.
8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Maatvoering
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
11.2 Bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt.
11.3 Afwijking evenementen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:
- a. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in bijlage 2 bij deze regels onder de kolom "Centrum";
- b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
- c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Verwijderen 'Waarde - Archeologie'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Elst, Mozartstraat 1-15 en St. Maartensstraat 30'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Overbetuwe heeft in de Nota van Uitgangspunten voor het centrumgebied van Elst de locatie Sint Maartenstraat/Mozartstraat aangewezen als ontwikkelingslocatie. Aan de Mozartstraat wil woningcorporatie Vivare levensloopbestendige appartementen ontwikkelen. De gemeente wil het middengebied tussen de buitenschoolse opvang/kinderdagverblijf Nannies, de woningen aan de Sint Maartenstraat, Rijksweg-Noord en Mozartstraat inrichten als plantsoen, speelterrein voor het KDV/BSO en als parkeerterrein voor de nieuwe appartementen. Ook is een langzaam verkeersontsluiting voorzien vanaf de Sint Maartenstraat en Mozartstraat naar het KDV/BSO.
De nieuwe ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig plan voorziet in een nieuwe planologisch juridische regeling voor het gebied.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in de gemeente Overbetuwe, dichtbij de Grote Kerk in de kern Elst. Het appartementencomplex wordt gerealiseerd aan de Mozartstraat. Het plangebied wordt omgeven door (achtertuinen van) woningen aan de Chopinstraat en de woning aan de Mozartstraat 17 (noordzijde), Rijksweg-Noord (zuidoostzijde) en Sint Maartenstraat (zuidzijde). Ten westen van het plangebied ligt het gebouw van de Protestantse Gemeente Elst. De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Kern Elst, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe op 25 mei 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland bij besluit van 9 november 2004 onder nummer RE2004 55776.
Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn aan de gronden de bestemmingen 'Maatschappelijke doeleinden', 'Woondoeleinden' en 'Verblijfsdoeleinden' toegekend.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
De bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' is ter plaatse van het plangebied bestemd voor:
- a. voorzieningen op het gebied van maatschappelijke dienstverlening;
- b. de aanleg en instandhouding van parkeervoorzieningen, zowel in als buiten de gebouwen;
- c. verblijfsdoeleinden in de vorm van langzaam verkeersroutes;
- d. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De maximale goothoogte varieert binnen het bestemmingsvlak tussen 3,5 en 8 meter (op de locatie van het voormalig schoolgebouw).
De bestemming 'Woondoeleinden' is ter plaatse van het plangebied bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van woningen in gesloten bebouwing;
- b. de uitoefening van beroepsmatige activiteiten op maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van hoofd- en bijgebouwen tot maximaal 45 m2;
- c. de aanleg en instandhouding van parkeervoorzieningen.
De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven 'bouwvlak hoofdgebouw met bijgebouwen' worden gebouwd. De maximale goothoogte bedraagt 3 meter.
De bestemming 'Verblijfsdoeleinden' is ter plaatse van het plangebied bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van wegen met een functie voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden;
- b. de aanleg en instandhouding van groen- en speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen alsmede langzaam verkeersroutes;
- c. de aanleg en instandhouding van langzaam verkeersroutes;
- d. de handel en verkoop van goederen aan particulieren in kramen en wagens, niet zijnde bouwwerken;
- e. kleine voorzieningen van openbaar nut; de opslag en verkoop van motorbrandstoffen is hiervan nadrukkelijk uitgesloten.
De beoogde nieuwbouw past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. De nieuwbouw van de levensloopbestendige appartementen overschrijdt deels de bestemmingsgrenzen van de woonbestemming. De ontwikkeling kan niet ingepast worden binnen de grenzen van het aangegeven bouwvlak. Ook wordt de maximale goothoogte overschreden.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt er in hoofdstuk 2 ingegaan op de beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. In hoofdstuk 4 wordt de inhoud en het ontwerp van het initiatief beschreven. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen; hierin wordt uiteengezet hoe het in hoofdstuk 4 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. In hoofdstuk 6 komt de financiële toelichting aan bod. Tot slot komen in het zevende en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
In dit hoofdstuk is het ruimtelijk ordeningsbeleid beschreven op rijksniveau, provinciaal, regionaal- en gemeentelijk niveau. Naast een beschrijving is aangeduid hoe het beleid is vertaald in onderhavig bestemmingsplan.
2.1 Nationaal Beleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De Structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen
hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Toetsing van het plan vindt daarom plaats op een lager overheidsniveau.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
- Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
- Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
- Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
In het provinciale Kwalitatief Woningprogramma 2010-2019 (KWP3) zijn afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio Arnhem-Nijmegen een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. Inmiddels zijn de gemeenten in de Stadsregio bezig nadere afspraken te maken over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Op basis van actuele prognoses (Primos en Socrates 2012) blijkt het totale programma (nog) te passen bij de geprognosticeerde behoefte. Ook blijkt de nieuwbouwproductie de laatste jaren niet zodanig te zijn geweest dat al voorzien is in deze behoefte.
Er is dus nog voldoende ruimte in het gemeentelijke en subregionale woningbouwprogramma om te voldoen aan de geprognosticeerde actuele regionale behoefte. Deze prognoses wijzen op een doorgaande huishoudengroei in Arnhem en omgeving tot in ieder geval 2030. In deze subregio is er volgens de analyse ook geen sprake van een kwantitatieve overcapaciteit. Dat betekent dat de zachte en harde plancapaciteit samen kleiner is dan de maximaal gewenste planvoorraad. Wat inhoudt dat er in de subregio en ook in Overbetuwe ruimte is voor toevoeging van plannen om hiermee aan de woningbehoefte te voldoen.
Het bruto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft 21 levensloopbestendige appartementen. De netto toename bedraagt 13 woningen, aangezien er nu 8 woningen binnen het plangebied zijn. Gezien de geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het plan passend binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3.
De volledige context van de (sub)regionale behoefte en de wijze waarop Overbetuwe daarin voorziet, staat beschreven in een door de Stadsregio uitgevoerde Woningmarktanalyse uit 2013. Deze analyse gaat in op de actuele woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) per subregio. Overbetuwe valt onder de subregio Arnhem en omgeving omdat de gemeente wat betreft verhuisbewegingen een sterkere relatie met Arnhem heeft dan met Nijmegen. Kwalitatief geeft de analyse aan dat er op een aantal plekken in de subregio sprake is van een mismatch. Dat betekent dat het aanbod kwalitatief (woningtype, doelgroep, prijsklasse, woonmilieu, locatie, etc.) niet goed genoeg aansluit op de vraag. Dit vraagt in sommige gevallen om herprogrammering of om fasering. Dit is bij de in dit plan voorgestelde 21 woningen niet aan de orde.
Concluderend kunnen we dus stellen dat het plan past bij de geprognosticeerde actuele woonbehoefte en daarmee voldoet aan de uitgangspunten van het provinciale KWP3 en de lokale 'Woonvisie Overbetuwe 2010-2015'.
Conclusie
Onderhavige locatie is binnenstedelijk gelegen en passend het binnen het Kwalitatieve Woonprogramma van de provincie. Het plan past daarmee in de principes van de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2 Provinciaal Beleid
De provincie ziet er op toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. Een en ander vraagt om een nadere vertaling van het streekplanbeleid die is neergelegd in de Wro-agenda. In deze agenda, die het bestaande beleid en de gedragslijn “Gelderland en de nieuwe Wro” als uitgangspunt heeft, wordt beschreven welke instrumenten toegepast (kunnen) worden voor het verwezenlijken van provinciale doelen.
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005 (structuurvisie)
Het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wro per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het Streekplan Gelderland 2005 beschrijft de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. De structuurvisie geeft – in provinciaal perspectief – op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol.
Het provinciale beleid is verbeeld op de kaart ruimtelijke structuur. Het plangebied ligt in het bebouwde gebied, binnen het (inter)nationaal stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen. Voor het bestaande bebouwde gebied binnen stedelijke netwerken is het volgende beleid opgenomen. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor is onder andere een intensivering van het stedelijk grondgebruik noodzakelijk, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldige omgang met open ruimten daarbinnen. Tevens acht de provincie een optimalisering van het gebruik van bestaand bebouwd gebied noodzakelijk: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).
Conclusie
Het plangebied is op de beleidskaart ruimtelijke structuur gelegen in bestaand bebouwd gebied binnen het multifunctioneel gebied. Hierop is geen specifieke provinciale sturing van toepassing.
2.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
In een provinciale ruimtelijke verordening ex artikel 4.1 Wro worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Provinciale staten van Gelderland hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. De RVG betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de structuurvisie. Vervolgens heeft een tweetal herzieningen plaatsgevonden, die zijn verwerkt in de 2e geconsolideerde versie (19 december 2012). De 3e herziening (29 mei 2013) van de Verordening heeft geen betrekking op onderhavig bestemmingsplan. Met de inwerkingtreding van de RVG zijn de woningbouwcontouren uit het regionaal plan overgenomen.
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan slechts is toegestaan:
- binnen bestaand bebouwd gebied;
- binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem – Nijmegen;
- binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector.
Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied en binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio.
Tevens moet bij nieuwe woningen voldaan worden aan het bepaalde in artikel 3 over 'Wonen'. In dit artikel is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het geldende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
Op dit moment is het KWP3 van toepassing. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het bruto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft 21 levensloopbestendige appartementen. De netto toename bedraagt 13 woningen, aangezien er nu 8 woningen binnen het plangebied zijn. Gezien de geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het plan passend binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3.
Conclusie
De ontwikkeling in dit plan betreft stedelijke ontwikkeling in bestaand bebouwd gebied. In het plan wordt de bestaande bebouwde ruimte op een duurzame wijze heringericht, waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert. De ontwikkeling sluit aan bij het provinciale beleid.
2.2.3 Omgevingsvisie en -verordening
De provincie Gelderland werkt op dit moment aan een omgevingsvisie en een omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Provinciale Staten zullen de Omgevingsvisie vermoedelijk in hun vergadering van 9 juli 2014 vaststellen en de Omgevingsverordening in die van 1 oktober 2014.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
- 1. Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
- 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
- een gezonde en veilige leefomgeving.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval worden de nieuwe woningen zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur van de bebouwing aan de Mozartstraat. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwingsstructuur van de omliggende bebouwing. Bovendien is sprake van een herstructurering van een bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor verstedelijking. Het plan sluit aan bij het beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
2.3 Regionaal Beleid
De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan 2006-2020 de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Dit Regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de Stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
- versterken van het economisch vestigingsklimaat;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
- verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.
De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Voor de beleidsthema's is aansluiting gezocht bij het Streekplan. Alleen ten aanzien van het onderwerp hergebruik en functieverandering heeft de regio een nadere uitwerking gemaakt.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de regio en heeft aansluiting bij de vierde doelstelling. Wonen voor ouderen en zorgbehoevenden wordt in het centrum van Elst mogelijk gemaakt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Kadernota Visie op Ruimte (2004)
In 2004 heeft de gemeente Overbetuwe de Kadernota Visie op Ruimte vastgesteld. Deze kadernota biedt een landschappelijk en stedenbouwkundig kader waarin criteria zijn gegeven die de geschiktheid en beperkingen van gebieden voor verschillende vormen van grondgebruik aangeven. De kadernota gaat uit van twee uitgangspunten. In de eerste plaats geldt dat eerst gezocht wordt naar mogelijkheden voor inbreiding van bestaande kernen, alvorens gezocht wordt naar uitbreidingslocaties. Het onderscheid tussen het landelijk gebied en stedelijk gebied dient te worden behouden. De grootschaliger stedelijke ontwikkelingen kunnen in het oostelijke gelegen stedelijke deelgebied plaatsvinden, terwijl in het westelijk gelegen landelijke gebied het behoud van het lokale en landelijke karakter centraal staat.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in nieuwbouw op een inbreidingslocatie waarbij uitbreiding van het bestaande bebouwde gebied wordt voorkomen. Om deze reden is de ontwikkeling passend binnen de Kadernota Visie op Ruimte.
2.4.2 Toekomstvisie+ (2009)
De Toekomstvisie+ van Overbetuwe (vastgesteld op 8 september 2009) is het kader voor de ontwikkeling van Overbetuwe tot 2020. De visie geeft richting aan de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De Toekomstvisie+ bouwt voort op bestaande beleidskaders, zoals het streekplan, het regionaal plan en de Kadernota Visie op Ruimte. Doelstelling van de Toekomstvisie+ is om Overbetuwe verder te ontwikkelen als een onderscheidende, krachtige gemeente die voortbouwt op de aanwezige omgevingskwaliteiten en kwaliteiten in de samenleving rekening houdend met de interne en externe ontwikkelingen in de toekomst. In de Toekomstvisie+ zijn kernopgaven en gewenste ontwikkelingsrichtingen voor de toekomst van Overbetuwe geformuleerd.
Na 2010 komt het vergrijzingproces in een stroomversnelling. Dit heeft verschillende effecten. Het aandeel ouderen en de vraag naar voorzieningen en huisvesting voor deze groep nemen toe. Ook zal de beroepsbevolking verouderen en op termijn afnemen. Tevens ontstaan er meer kleinere huishoudens. Door deze verwachte bevolkingsontwikkeling moet Overbetuwe in 2020 beschikken over een sterke structuur.
Dit betreft een sterke economische structuur en een goede aansluiting van de beroepsbevolking op de vraag naar arbeidskracht. Dit betekent ook een sterke ruimtelijke structuur. De ruimtelijke structuur zal de voorwaarden moeten scheppen voor het kunnen realiseren van een goede kwaliteit van de leefomgeving. In de toekomst zal minder vraag naar extra wonen en werken beschikbaar zijn om ruimtelijke structuren te veranderen. De ruimtelijke structuur moet in 2020 dus op orde zijn. Vernieuwing van gebieden binnen de structuur zal wel aan de orde blijven. Het aantal woningen dat nu gebouwd wordt moet vooral aansluiten op de toekomstige vraag naar woonruimte. Bovendien moet voldoende flexibiliteit bestaan om veranderingen als gevolg van hoge (of eventueel lage) economische groei te kunnen opvangen.
Het toenemende belang van de kwaliteit van de woonomgeving leidt tot een grotere ruimtebehoefte voor wonen en extra aandacht voor kwaliteitsaspecten zoals attractief, gezond en veilig. Dit wordt versterkt bij een grotere keuzemogelijkheid aan woningen en bij een wens te wonen op een herkenbare en 'eigen' plek. Een onzekerheid bij de woningmarkt is verder de gewenste typologie van woningen. Zijn woningen te bouwen die met geringe aanpassingen aan de verschillende woonwensen tegemoet kunnen komen. Zijn de levensloopbestendige woningen werkelijk zo levensloopbestendig of wensen ouderen meer voorzieningen in een woning en in de woonomgeving (woonservicezone). Voor Overbetuwe is het van belang snel te kunnen reageren op veranderingen in de vraag naar woningen en flexibel te zijn in de inrichting en het gebruik van ruimte.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in levensloopbestendige woningen die onder andere geschikt zijn voor ouderen. Door de vergrijzing neemt de vraag naar woningen voor deze doelgroep toe. Door de aanleg van een park in het middengebied neemt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied toe. Het plan sluit daarom aan bij de toekomstvisie van de gemeente.
2.4.3 Woonvisie Overbetuwe 2010-2015
De Woonvisie heeft als titel 'Wonen is meer dan alleen Stenen'. Het is een visie op het wonen in Overbetuwe voor de periode 2010 tot 2015, met een doorkijk naar 2020. Overbetuwe is een aantrekkelijke en gewilde woongemeente; bewoners zijn zeer tevreden over het wonen en leven in de gemeente. Daar is de gemeente trots op en dat wil ze graag zo houden. Ze wil de inwoners ook in de toekomst een prettige woon- en leefomgeving bieden. Naast een goede woning gaat het ook om (sociale) veiligheid, inrichting van de openbare ruimte, voorzieningen, behoud van identiteit en ruimtelijke kwaliteiten. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie.
De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De richting is helder, in de uitwerking moet er ruimte zijn om in te spelen op specifieke omstandigheden en ontwikkelingen.
Nieuwbouw (uitbreiding en inbreiding) blijft nodig. De gemeente legt hierbij het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering.
De behoefte aan combinaties van wonen, welzijn en zorg neemt toe. Er wordt ingezet op het vergroten van het aanbod aan wonen met zorg, in een grote variatie. Veel mensen blijven het liefst zo lang mogelijk in de huidige woning wonen. Daarom wordt ingezet om de mogelijkheden te vergroten om de eigen woning aan te passen of uit te breiden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in nieuwbouw van 21 levensloopbestendige appartementen. De appartementen bieden mensen de gelegenheid langer zelfstandig te wonen. Om deze reden is het plan passend binnen woonbeleid van de gemeente.
2.4.4 Erfgoedplan - Sleutel tot de schatkist
In opdracht van de gemeente Overbetuwe heeft ADC Heritage in samenwerking met DLA+ landscape architects en RAAP Archeologisch Adviesbureau in 2004 een erfgoedplan, genaamd Sleutel tot de schatkist, vervaardigd ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces. De gemeente Overbetuwe beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. Het huidige beleid is gericht op behoud van die waarden. Cultuurhistorie is één van de afwegingsfactoren in het gemeentelijk ruimtelijk beleidsproces, naast factoren als ruimtelijke ordening, stedenbouw, milieu, water, welstand en financiën. De cultuurhistorische waarden omvatten de ruimtelijke kwaliteit van het rivierenlandschap met zijn oeverwallen en komgronden; de fraaie monumenten als boerderijen, kerken en huizen, het rijke bodemarchief en het archeologisch erfgoed.
Conclusie
Het plangebied grenst aan een archeologische hotspot. Het betreft het terrein rond de huidige Grote Kerk. In paragraaf 3.7 wordt ingegaan op de bevindingen en aanbevelingen uit het archeologisch onderzoek.
2.5 Nota Parkeernormen 2014
Op 18 februari 2014 heeft de gemeenteraad een nieuwe parkeernota vastgesteld. In deze nota zijn de parkeernormen geactualiseerd op basis van de nieuwe CROW parkeerkencijfers. Daarbij is een overgangsregeling opgenomen voor lopende initiatieven.
De parkeernormen voor de auto zijn vanuit de landelijke parkeerkencijfers specifiek vertaald naar de situatie in Overbetuwe. In deze Nota Parkeernormen 2014 is hiervoor dezelfde redenatie gehanteerd als in de Nota parkeernormen 2011. Deze vertaling is gebaseerd op:
- de Toekomstvisie+;
- de specifieke stedelijkheidsgraad van Overbetuwe;
- het autobezit in Overbetuwe.
Onderhavig initiatief past binnen de Nota Parkeernormen 2014 (zie ook paragraaf 3.9).
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Bodem
Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Econsultancy heeft een nader bodemonderzoek1 uitgevoerd aan de Mozartstraat 1 t/m 15 en St. Maartenstraat 30 te Elst in de gemeente Overbetuwe. Aanleiding voor het nader bodemonderzoek is de sterke loodverontreiniging in de grond, die door Econsultancy tijdens een verkennend en aanvullend bodemonderzoek2 ter plaatse van boring 13 en 102 is aangetoond. Aanleiding voor het asbestonderzoek is dat de provincie Gelderland als voorwaarde stelt dat, in geval er aanleiding mocht bestaan tot bodemsanering, er voldoende aandacht is besteed aan de parameter asbest. Derhalve is in het onderzoek tevens (zintuiglijk) asbestonderzoek uitgevoerd.
Grond
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig humeus, matig tot sterk zandige klei. Lokaal bestaat de bovengrond uit matig humeus, zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig zandige klei en is bovendien plaatselijk zwak humeus. Vanaf circa 1,8 m -mv bestaat de bodem uit zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand en is naar de diepere ondergrond matig grindig. Zowel de boven- als de ondergrond is verspreid over de locatie en in wisselende mate zwak tot matig puin- en zwak tot matig kolengruishoudend. De bovengrond van een deel van de onderzoekslocatie is sterk verontreinigd met lood. Deze verontreiniging bevindt zich voornamelijk in de bovengrond (0,0-0,5 m -mv). De totale omvang van de sterke verontreiniging op de locatie bedraagt circa 35 m³. De sterke verontreiniging concentreert zich rond boring 13 en 102 (voorgaand verkennend en aanvullend bodemonderzoek) en boring 204 (onderhavig onderzoek). Verticaal is de sterke verontreiniging met lood, met uitzondering van de zuidoostelijke perceelsgrens na, met onderhavig onderzoek afgeperkt. Er is geen eenduidige relatie aantoonbaar tussen de mate van puin- en kolengruisbijmenging in de grond en de aangetroffen loodgehalten. De sterke verontreiniging in de grond bevindt zich in de kern vanaf maaiveld tot circa 0,5 m -mv. Heterogeen verspreid over de onderzoekslocatie bevinden zich verder nog lichte tot matige verontreinigingen met lood. Een achtergrondwaardecontour kan op de onderzoekslocatie derhalve niet vastgesteld worden. Vooralsnog wordt aangenomen dat er sprake is van een bestaand geval van bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1 januari 1987).
Grondwater
In het grondwater is geen verhoogde concentratie aan lood aangetoond. Tijdens het eerder uitgevoerde verkennend en aanvullend bodemonderzoek op het perceel waar de onderzoekslocatie deel van uit maakt is eveneens geen loodverontreiniging in het grondwater aangetoond.
Asbest
Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. In het opgegraven materiaal zijn eveneens geen asbestverdachte materialen (fractie > 16 mm) aangetroffen. Gelet op het ontbreken van asbestverdacht materiaal op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal heeft geen analytisch verificatieonderzoek plaatsgevonden. Op basis van de resultaten wordt verwacht dat de bodem ter plaatse niet verdacht is voor de aanwezigheid van asbest.
Op basis van analyseresultaten wordt de sterke loodverontreiniging in de grond op de onderzoekslocatie als voldoende afgeperkt beschouwd. Gelet op het feit dat op het gehele perceel lood verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde is aangetoond, is de verontreiniging niet tot onder de achtergrondwaarde afgeperkt.
Uitgaande van de volumina van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) en de afwezigheid van humane, ecologische en verspreidingsrisico's kan gesteld worden, dat de geconstateerde grondverontreiniging een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft dat niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. De verontreiniging is waarschijnlijk ontstaan door antropogene beïnvloeding als gevolg van het decennialange gebruik van de onderzoekslocatie (historische bodembelasting). Op de locatie zijn geen bronnen aanwezig voor een loodverontreiniging. Gelet hierop wordt gesteld dat er sprake is van een bestaand geval van bodemverontreiniging (ontstaan vóór 1 januari 1987).
Conclusie
Uit het nader onderzoek is gebleken dat de provincie Gelderland bevoegd gezag is. Om die reden is de aanwezige verontreiniging gemeld bij de provincie. Wanneer de provincie aangeeft dat maatregelen (bijv. sanering) nodig zijn zullen deze maatregelen worden uitgevoerd.
- 1. Econsultancy, Nader bodemonderzoek Mozartstraat 1 t/m 15 en St. Maartenstraat 30 te Elst in de gemeente Overbetuwe, rapportnummer 13116191, 2 december 2014
- 2. Econsultancy, Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Mozartstraat 1 t/m 15 en St. Maartenstraat 30 te Elst in de gemeente Overbetuwe, nummer 13085870, versie D1, 15 november 2013
3.2 Geluid
Inleiding
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Door Movares is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het weg- en railverkeerslawaai op de nieuwbouw3.
Onderzoek
De geluidbelastingen op de gevel van de nieuwbouw ten gevolge van de Rijksweg-Noord en het railverkeer zitten ruim onder de van toepassing zijnde voorkeurgrenswaarde van respectievelijk 48dB en 55dB. Hier is geen verdere actie vereist.
De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwbouw ten gevolge van de Mozartstraat bedragen maximaal 54 dB. Om te voldoen aan de waarde voor het binnenniveau uit het Bouwbesluit (33 dB) zal de geluidwering aan de straatzijde minimaal 21 dB moeten bedragen.
- 3. Movares, Akoestische onderzoek, R20254TMEA0 / Proj.nr. RM001504 / vrijgegeven / Versie 1.0, 12 juni 2014
3.3 Luchtkwaliteit
Inleiding
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Onderzoek
In het plangebied bestaat het voornemen om 21 levensloopbestendige appartementen te realiseren. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit bekeken. De monitoringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het Ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2012, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
3.4 Externe Veiligheid
Inleiding
Externe Veiligheid gaat over veiligheidsrisico's veroorzaakt door productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt een onderdeel van de toetsing die bij ruimtelijke plannen moet worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet vanuit het besluit Externe Veiligheid en Inrichtingen afgewogen worden of het aanvaardbaar is om het initiatief in het plangebied te realiseren.
Het op te stellen bestemmingsplan voorziet onder andere in de realisatie van levensloopbestendige appartementen. Alhoewel het begrip “levensloopbestendige appartementen” niet als zodanig voorkomt in wet- en regelgeving, is het wel in lijn met de intenties van de regelgeving om deze appartementen te beschouwen als een “kwetsbaar object”, omdat er sprake zal zijn van een bovengemiddeld aantal bewoners met verminderde mobiliteit.
Onderzoek
Voor de inventarisatie van mogelijke risicobronnen is de risicokaart van Nederland op internet geraadpleegd4. Daarbij is gekeken of er wegen, vaarwegen, spoorwegen of buisleidingen in de buurt van het plangebied liggen, en of er opslag dan wel productie van gevaarlijke stoffen in de omgeving plaatsvindt. Indien dergelijke bronnen zijn aangetroffen, is gekeken of het bestemmingsplan valt binnen de risicocontour van de betreffende bron. Daarbij gaat het om de risicocontour van het plaatsgebonden risico5 met waarde 10-6. Tevens is gekeken of het plangebied binnen het invloedsgebied van risicobronnen ligt.
Spoorwegen
De afstand van het ontwerp bestemmingsplan tot de spoorlijn Arnhem – Nijmegen bedraagt minimaal 220 meter. Deze spoorlijn heeft geen contour met een plaatsgebonden risico van 10-6. Uit het ontwerp van Basisnet Spoor6 blijkt dat de prognoses voor transportaantallen niet leiden tot een dergelijke contour.
Wegen
De Rijksweg-Noord is de grootste doorgaande weg in de omgeving van het bestemmingsplan. Deze heeft geen contour met een plaatsgebonden risico van 10-6.
Waterwegen
Er zijn geen waterwegen in de directe omgeving van het bestemmingsplan.
Buisleidingen
Grote risico's doen zich alleen voor bij grotere transportleidingen van bijvoorbeeld aardgas. Het lokale distributienet in de bebouwde kom heeft een laag risiconiveau. In de omgeving van het bestemmingsplan zijn geen grote transportleidingen aanwezig.
Inrichtingen
Bij de inventarisatie zijn geen 'inrichtingen' met een risicocontour 10-6 aangetroffen in de omgeving van het bestemmingsplan. De risicobron die het dichtst bij het bestemmingsplan is gelegen, is het Gulf bezinestation met LPG aan Lange Dreef/Greveslag. De afstand tussen tankstation en planlocatie is meer dan 700 meter. Het plangebied ligt daarmee ver buiten het invloedsgebied van 150m rond het tankstation.
De onderzoekslocatie bevindt zich buiten de plaatsgebonden risicocontouren van het Container Uitwisselpunt Valburg (CUP). Het plangebied bevindt zich weliswaar binnen het invloedsgebied van het CUP, maar het groepsrisico vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Toename risico door bestemmingsplan zelf
Het bestemmingsplan zou tot toename van risico kunnen leiden, als het aantal personen dat binnen het bestemmingsplangebied verblijft toeneemt en als het bestemmingsplan ligt binnen het invloedsgebied van een risicobron met gevaarlijke stoffen (transportas of bedrijf).
Het aantal personen dat in het gebied woont, zal toenemen. Er worden acht bejaardenwoningen gesloopt en er komen 21 appartementen voor in de plaats. Aangenomen dat er twee personen per bejaardenwoning/appartement zijn, is dat een toename van 26 personen. Deze toename is zo gering dat het bij berekeningen van de risico's niet zal leiden tot een toename van het risico. Daarbij komt dat er uit de inventarisatie van risicobronnen blijkt dat er geen risicobronnen in de nabijheid van het bestemmingsplan liggen.
Conclusies
- Het bestemmingsplan zelf bevat geen bestemmingen die een risicobron zijn met betrekking tot externe veiligheid;
- De voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan leidt tot een zodanig geringe toename van het aantal bewoners dat er geen sprake zal zijn van een rekenkundig te bepalen significante toename van risico's op het gebied van externe veiligheid;
- Het bestemmingsplan ligt niet binnen een risicocontour met een plaatsgebonden risico van 10-6 van een transportas of locatie waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, geproduceerd of opgeslagen;
Eén en ander leidt tot de conclusie dat de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan niet leidt tot verhoging van de risico's op het gebied van externe veiligheid. Daarom is er geen noodzaak om in de te volgen procedures op gebied van ruimtelijke ordening berekeningen uit te voeren of een verantwoording op te stellen.
- 4. www.risicokaart.nl
- 5. Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans op overlijden per jaar, ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen over een transportas, of op een productie- of opslaglocatie voor een (fictief) persoon die zich continu en onbeschermd op een plaats bevindt. Het PR wordt weergegeven in risicocontouren. Dit zijn lijnen die punten met gelijke risico's met elkaar verbinden.
- 6. Nieuwe wetgeving op gebied van vaststellen risico's externe veiligheid op het spoor
3.5 Bedrijven En Milieuzonering
Inleiding
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten betreffend perceel.
Onderzoek
Het plan maakt een milieuhindergevoelige functie mogelijk in de vorm van levensloopbestendige woningen. Het plangebied maakt, gezien de ligging aan de rand van het centrum en de menging van functies in het gebied, deel uit van een gebied met functiemenging Het is een gebied waar sprake is van wonen en werken. Naast wonen liggen er in de omgeving van het plan de volgende functies:
- Buitenschoolse opvang/kinderdagverblijf Nannies met een hindercirkel van 30 meter (milieucategorie 2);
- Sint Maartenstraat 32: Protestantse Gemeente Elst met een hindercirkel van 30 meter (milieucategorie 2);
- Grote Molenstraat 2: Grote Kerk met een hindercirkel van 30 meter (milieucategorie 2);
- Bachstraat 29: Zorgcentrum Tertzio met een hindercirkel van 30 meter (milieucategorie 2);
Aangezien sprake is van een gemengd gebied kan met 1 stap terug worden gerekend en kan een afstand van 10 meter worden gehanteerd.
De afstand tussen het gebouw van het KDV/BSO van Nannies en de nieuwbouw bedraagt op een punt 10 meter. De kleinste afstand tussen het speelterrein en de gevellijn van de nieuwe ontwikkeling bedraagt 13m.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, vanwege de aanwezigheid van de bestaande speelplaats, door SAB een akoestisch onderzoek7 uitgevoerd naar de geluidshinder afkomstig van het nabij gelegen kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Hierbij is specifiek gekeken naar de geluidsbelasting van het speelterrein. Het onderzoek moet aan tonen dat er ter plaatse van het woonzorgcentrum sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Langtijdgemiddelde geluidsbelastingen
Uit de eerste berekening is gebleken dat een erfafscheiding (effectief een geluidsscherm) van 2 meter hoog noodzakelijk is aan de zuid- en oostzijde van de buitenspeelruimte om te kunnen voldoen aan de bovengrens van 55 dB(A) uit het gemeentelijke geluidsbeleid bij de langtijdgemiddelde geluidsbelasting. Dit is dan ook uitgangspunt geweest voor het model en de berekeningen.
Uit het onderzoek blijkt dat bij de noordwestgevel en de zuidwestgevel de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit wordt overschreden. Echter de bovengrens van 55 dB(A) wordt bij geen van de appartementen overschreden. De hoogste langtijdgemiddelde geluidsbelasting bedraagt 55 dB(A).
Maximale geluidsbelastingen
Uit het onderzoek blijkt dat bij geen van de woningen de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” wordt overschreden op basis van de maximale geluidsniveaus. De hoogste maximale geluidsniveaus bedragen 68 dB(A) en worden veroorzaakt door de buiten spelende kinderen.
Geluidsbelastingen t.g.v. indirecte hinder
Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de woningen in het appartementencomplex de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), uit de Schrikkelcirculaire wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder bedraagt 50 dB(A).
Eindconclusie
Aangezien de grenswaarde van 70 dB(A) voor de maximale geluidsbelastingen uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden en de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor de indirecte niet wordt overschreden is er voor deze twee beoordelingsgrootheden geen belemmering om het appartementencomplex.
Wel wordt de grenswaarde van 50 dB(A) voor de langtijdgemiddelde geluidsbelasting uit het Activiteitenbesluit overschreden. De hoogste langtijdgemiddelde geluidsbelasting bedraagt 55 dB(A). Hierdoor wordt de bovengrens van 55 dB(A) uit het gemeentelijke geluidsbeleid niet wordt overschreden. Het is redelijkerwijs niet mogelijk de langtijdgemiddelde geluidsbelastingen terug te brengen tot de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Vanuit akoestisch oogpunt is er dan ook geen belemmering voor de realisatie van het appartementencomplex.
Conclusie
Met het oprichten van het geluidscherm van 2 meter hoogte vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor deze ontwikkeling.
- 7. SAB, Akoestisch onderzoek industrielawaai, Mozartstraat in Elst, 16 juni2014
3.6 Water
Onderstaande waterparagraaf is in overleg met de gemeente en Vivare opgesteld en zal aan het Waterschap Rivierenland in het kader van de watertoets worden voorgelegd.
Aanleiding
Omgang met water vormt een belangrijk onderdeel van een bestemmingsplanprocedure. Doordat bij nieuwe ontwikkelingen veelal het verharde oppervlakte en daardoor afvoer en infiltratiemogelijkheden van hemelwater wijzigt, is het gewenst inzicht te verkrijgen in de wijze waarop dit kan worden uitgevoerd.
Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 (Waterbeheer 21e eeuw) dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Deze waterparagraaf bevat zowel het wateradvies als enkele randvoorwaarden waaraan het plan moet voldoen.
Doel
Een watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Middels een waterparagraaf wordt de waterhuishouding in de bestaande en nieuwe situatie beschreven.
Beleid
Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Nationaal Waterplan van de rijksoverheid, het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 van de provincie Gelderland en het Waterbeheersplan van het Waterschap Rivierenland. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.
Beschrijving bestaande situatie
Het perceel is kadastraal bekend als Elst, sectie K, nummer 4396, 4397 en 3182. De locatie heeft een oppervlakte circa 5460 m2. In de huidige situatie is een groot deel van het terrein verhard, het niet-verharde oppervlak bedraagt circa 2530 m2.
Beschrijving toekomstige situatie
In het plangebied is sprake van een geringe toename van het verharde oppervlak. In de huidige situatie is sprake van circa 2930 m2 aan verharding, terwijl na sloop en nieuwbouw sprake is van circa 3420 m2 aan verharding.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland 2010 geldt conform artikel 5.17 vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m2 voor stedelijk gebied. Voor dit project is derhalve geen compensatie vereist.
Wat betreft de waterafvoer kan worden gesteld dat in (de nabijheid van) het plangebied nog sprake is van een gemengd stelsel. Het plan wordt op een dusdanige manier vormgegeven dat in de toekomst eenvoudig kan worden aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.
Conclusie
Gesteld kan worden dat het plan niet verstorend is voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitvoering en de uitvoerbaarheid van het plan zijn dan ook, wat het behoud van de waterhuishouding betreft, gewaarborgd.
3.7 Archeologie
De geplande herinrichting van de locatie aan de Mozartstraat 1-15 en de St. Maartenstraat 30 zal gepaard gaan met bodemingrepen, zoals het graven van een bouwput voor de nieuwbouw, het aanbrengen van stabilisatielagen voor verhardingen, het verwijderen van een deel van de huidige begroeiing, etcetera. Deze bodemingrepen kunnen een bedreiging vormen voor eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten. Vanwege de mogelijke verstoring van archeologische waarden die met de ontwikkelingen gepaard gaat, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige waarden niet worden aangetast. In het kader van dit plan is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijk aanwezige archeologische resten ter plaatse van de ontwikkelingslocatie.
Onderzoek
Het onderzoek8 bestaat uit een bureauonderzoek en een booronderzoek. Tijdens het bureauonderzoek worden bestaande gegevens over de bodemopbouw, het historisch gebruik, bekende archeologische waarden in de omgeving en eventuele eerdere verstoringen van de bodem verzameld. Op basis van deze gegevens wordt een 'gespecificeerde verwachting' opgesteld. Hierin wordt aangegeven welke archeologische resten worden verwacht, hoe oud deze zijn en op welke diepte deze verwacht worden. Het archeologisch booronderzoek dient vervolgens om deze verwachting te toetsen en aan te vullen.
Bureauonderzoek
Uit het bureauonderzoek voor de locatie aan de Mozartstraat 1-15 en de St. Maartenstraat 30 is gebleken dat de ontwikkelingslocatie grenst aan een archeologische hotspot. Het betreft het terrein van de huidige Grote Kerk. Bekend is dat hier vanaf het begin van de jaartelling heiligdommen uit verschillende periodes hebben gestaan, waaronder Romeinse tempels en Middeleeuwse kerken. Deze heiligdommen lagen op een hoge rug in het landschap, grenzend aan een riviergeul en op een kruispunt van wegen over water en land. Rondom de tempel/kerk lag een dorp. De huidige ontwikkelingslocatie ligt grotendeels ter plaatse van de riviergeul. Deze geul zal waarschijnlijk gebruikt zijn voor rituele activiteiten. Ook kunnen op de oever en ter plaatse van de geul resten van infrastructurele werken, zoals kades, steigers en bruggen worden verwacht. Verder worden in de geul resten van visvangst en scheepvaart verwacht, evenals afvaldumps.
Booronderzoek
Tijdens het booronderzoek zijn bovenstaande gegevens bevestigd. Op basis van het opgeboorde sediment is een inschatting gemaakt van de ligging van de geul en de aangrenzende oeverzone. Ook zijn tijdens het booronderzoek archeologische resten aangetroffen, met name aardewerk en bouwmateriaal, die het gebruik in de Romeinse tijd en de Middeleeuwen bevestigen. Daarnaast bleken in de top van het bodemprofiel recente ophogingslagen en verstoringen aanwezig van wisselende dikte. Ter plaatse van deze ophogingen/verstoringen worden geen intacte archeologische resten meer verwacht. Geadviseerd is daarom om de bodemingrepen ten behoeve van de ontwikkelingen te beperken tot de recent verstoorde/opgebrachte lagen.
Resultaten van het booronderzoek
Maximale diepte voor bodemingrepen
Waar de bodemingrepen dieper zullen reiken, is geadviseerd de aanwezigheid van archeologische resten verder te onderzoeken door middel van een proefsleuvenonderzoek. Ook is geadviseerd om tijdens de sloop van de funderingen van de bestaande bebouwing waarnemingen te verrichten om het beeld van de bodemopbouw en aanwezige archeologische resten verder aan te scherpen.
Om te voorkomen dat er in de tussentijd bodemverstorende activiteiten in het plangebied plaatsvinden is op de verbeelding de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Met deze regeling kunnen verstorende activiteiten, zoals bouwen pas plaatsvinden nadat een rapport is overlegd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of dat uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden niet verstoord worden.
Conclusie
Met het opnemen van de beschermde dubbelbestemming kan gesteld worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
- 8. Econsultancy, Archeologisch bureau- en karterend booronderzoek Mozartstraat 1 t/m 15 en St. Maartenstraat 30 te Elst in de gemeente Overbetuwe, nummer 13085871, 3 oktober 2013
3.8 Flora En Fauna
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Door Movares is een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd voor het niet bebouwde deel van de planlocatie9. Daarnaast heeft De Groene Ruimte een quickscan uitgevoerd voor de te slopen bebouwing10 en de tuinen behorend bij de te slopen woningen. In deze paragraaf zijn de bevindingen van deze quickscans gebundeld.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van beschermde gebieden. Een negatief effect op beschermde gebieden ten gevolge van het plan wordt derhalve niet verwacht.
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en Faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard.
Consequenties aanwezigheid beschermde soorten (FF-wet) bij ruimtelijke ingrepen en ontwikkelingen
Algemeen | Voor het verstoren van alle soorten geldt de algemene zorgplicht. |
Tabel 1 | De soorten van tabel 1 betreft algemeen vrijgestelde soorten. |
Tabel 2 | Voor het verstoren van soorten van tabel 2 is een ontheffing inzake de FF-wet vereist, tenzij aantoonbaar wordt gewerkt volgens een door het Ministerie van EZ goedgekeurde en voor de situatie passende gedragscode, of de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen wordt gewaarborgd. |
Tabel 3 | Voor het verstoren van soorten van tabel 3 is een ontheffing inzake de FF-wet vereist, tenzij de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats wordt gewaarborgd. Voor Habitatrichtlijnsoorten geldt dat de ontheffing moet worden aangevraagd op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn. |
Vogels | Voor het verstoren van vogels met een jaarrond beschermd nest is een ontheffing inzake de FF-wet vereist, tenzij de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats wordt gewaarborgd. Voor vogels geldt dat de ontheffing moet worden aangevraagd op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. |
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beschermde soorten waarmee op de planlocatie rekening moet worden gehouden. Dit is gebaseerd op bestaande gegevens en het veldbezoek.
Beschermde soorten die binnen de planlocatie worden verwacht op basis van bestaande gegevens en het veldbezoek
Tabel 1 | Tabel 2 | Tabel 3 | Vogels | ||
Vogels | Broedvogels algemeen | Mogelijk komen nesten voor van onder andere Koolmezen en Merels. | |||
Grondgebonden zoogdieren | Algemene soorten | De licht beschermde zoogdiersoorten Egel, Mol, Huisspitsmuis en Bosmuis worden verwacht. | |||
Vleer-muizen | Diverse soorten: Verblijfplaats/ vliegroute/ foerageergebied | Door de ingreep worden mogelijk streng beschermde vleermuizen verstoord. | |||
Amfibieën | Algemene soorten | X |
- Van de streng beschermde vleermuizen kan op basis van de quickscan door De Groene Ruimte geen uitsluitsel worden verkregen over de aanwezigheid/ afwezigheid. Gericht nader onderzoek in het juiste seizoen is nodig om vast te stellen of, en zo ja, welke verblijfplaatsen van welke vleermuissoorten aanwezig zijn, alsmede het exacte aantal en het effect van de exacte ingreep hierop.
- Met uitzondering van de hiervoor genoemde soorten worden naar verwachting geen streng beschermde soorten verstoord door de ingreep.
- Door de ingreep worden (mogelijk) enkele licht beschermde zoogdier- en amfibiesoorten verstoord.
Uit de volgende soortgroepen zijn geen beschermde soorten aangetroffen of te
verwachten:
- Planten:
Door de ingreep worden geen streng beschermde plantensoorten verstoord. Brede wespenorchis wordt door de ingreep mogelijk verstoord of vernield. - Vogels met jaarrond beschermde nesten
- Reptielen
- Vissen
- Insecten en andere ongewervelden
Onderzoek Vleermuizen
Om uitsluitsel te krijgen over de aanwezigheid en het type verblijfplaatsen van vleermuissoorten is tussen september 2013 en juli 2014 nader onderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek is tevens gekeken of nog andere beschermde soorten in het gebied voorkomen. De bevindingen uit het onderzoek worden hieronder toegelicht:
Uit het onderzoek blijkt dat de gewone dwergvleermuis één paar- en zomerverblijfplaats in het plangebied heeft. Zonder het uitvoeren van voorzorgsmaatregelen zal deze vaste verblijfplaats door de sloop worden vernield en eventueel aanwezige dieren worden verstoord of gedood. Dit is zonder ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet verboden. Het verkrijgen van een ontheffing is noodzakelijk om de ingreep te kunnen uitvoeren.
De bomenrij in het plangebied vormt een essentiële geleidende structuur voor Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis. De dieren gebruiken het als geleiding voor zowel een vliegroute als foerageergebied. Zonder het uitvoeren van voorzorgsmaatregelen zal deze geleidende structuur door de kap van de bomen worden vernield. Dit is zonder ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet verboden. Het verkrijgen van een ontheffing is noodzakelijk om de ingreep te kunnen uitvoeren.
Het plangebied maakt mogelijk deel uit van het leefgebied van Steenmarter. De werkzaamheden hebben hooguit een kleine, tijdelijk verstorende invloed op een niet essentieel onderdeel van het leefgebied van de soort. Voor Steenmarter zijn geen extra maatregelen noodzakelijk voor, tijdens of na de ingreep. Wel geldt de wettelijke zorgplicht, wat betekent dat onnodige verstoring dient te worden voorkomen.
Mogelijk komen er broedgevallen van tuinvogels voor. Broedgevallen zijn altijd beschermd en mogen nooit worden verstoord. Indien broedgevallen aanwezig zijn, dient te worden voorkomen dat deze door de werkzaamheden worden verstoord.
Het plangebied maakt (mogelijk) deel uit van het leefgebied van licht beschermde flora, zoogdier- en amfibiesoorten. Afhankelijk van de periode van de ingreep en de werkwijze worden zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen (mogelijk) deze soorten verstoord. Deze licht beschermde soorten zijn algemeen vrijgesteld bij 'ruimtelijke inrichting en ontwikkeling'. Voor deze soorten zijn geen extra maatregelen noodzakelijk voor, tijdens of na de ingreep. Wel geldt de wettelijke zorgplicht, wat betekent dat onnodige verstoring dient te worden voorkomen.
Ontheffing Flora- en faunawet
Omdat het project resulteert in handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora en faunawet is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet benodigd. De ontheffing zal voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd, worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken). Bij de aanvraag wordt een projectplan opgenomen, waarin onder andere maatregelen staan vermeld die worden genomen om verstoring te voorkomen. Tevens wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin maatregelen zijn uitgewerkt om verstoring van vleermuizen te voorkomen bij de ingreep. Om er voor te zorgen dat de ontheffing daadwerkelijk wordt aangevraagd is in de regels bij dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geregeld dat de sloopwerkzaamheden pas mogen plaatsvinden nadat de ontheffing is verkregen.
Overige Maatregelen
Om effecten op andere beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen worden daarnaast onderstaande maatregelen getroffen:
- Om effecten op broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen/struiken/vegetatie worden verwijderd, ruim buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode. Het verschilt per soort. Veel vogelsoorten broeden ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een ter zake kundige worden gecontroleerd of er in te verwijderen bomen/struiken/vegetatie broedende vogels aanwezig zijn. Indien effecten op broedende vogels niet kunnen worden uitgesloten mag er niet gewerkt worden.
- Verstorende activiteiten mogen pas plaatsvinden, nadat broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd (en de jonge vogels definitief zijn uitgevlogen) en voordat zich nieuwe broedgevallen voordoen.
- Voor alle soorten (beschermd en niet beschermd) geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat planten en dieren zo min mogelijk worden verstoord.
- In z'n algemeenheid dienen de verstorende werkzaamheden zo beperkt mogelijk te zijn (algemene zorgplicht). In elk geval dient de verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied. Ook materialenopslag, bouwketen etc. dienen zo mogelijk binnen de begrenzing van het plangebied een plaats te krijgen en mogen in elk geval geen verstorend effect hebben buiten het plangebied.
- Ook dient, vanuit de zorgplicht, de periode van uitvoering zo gekozen te worden, dat dieren zo min mogelijk worden verstoord.
- Om effecten op algemeen beschermde soorten kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën zoveel mogelijk te beperken dienen de werkzaamheden waarbij vegetatie wordt verwijderd van één kant uit te worden uitgevoerd zodat aanwezige dieren in de gelegenheid zijn om te ontkomen. Dit valt onder de zorgplicht.
- Aanwezige dieren (algemene soorten, en soorten zonder bijzondere beschermingsstatus) worden weggevangen of op een onschadelijke wijze verdreven naar een geschikt biotoop.
- Om te voorkomen dat door gebruik van kunstlicht (tijdens de werkzaamheden of door de nieuwe inrichting) verstoring optreedt op verblijfplaatsen van vleermuizen en op foeragerende of passerende dieren, dient gebruik te worden gemaakt van gerichte verlichting. Hierbij dient lichtval op bomen en gebouwen te worden vermeden.
- Bij de werkzaamheden is het van belang de bestaande, te handhaven landschapselementen als grasland, houtopstanden en struwelen niet aan te tasten.
- Het verdient aanbeveling om na afronding van het nader onderzoek een ecologisch werkprotocol op te laten stellen; hierin is aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de aanwezige planten en dieren.
Conclusie
Met het aanvragen en verkrijgen van de ontheffing en het nemen van bovenstaande maatregelen vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
3.9 Verkeer En Parkeren
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Mozartstraat, waar tweerichtingsverkeer geldt. In het plangebied worden 21 levensloopbestendige appartementen ontwikkeld in vergelijking tot de huidige 8 seniorenwoningen. Door de beperkte omvang zal deze ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige toename van (auto-)verkeer. De parkeerplaats die in het plangebied wordt aangelegd, zal dienen als parkeervoorziening voor de appartementen en de buitenschoolse opvang/kinderdagverblijf.
Door het plangebied wordt een nieuwe langzaam verkeersroute gerealiseerd, die het huidige voetpad door het parkje vervangt en waarmee de ontsluiting van de BSO/KDV voor fietsers en voetgangers geregeld wordt.
Parkeren
Randvoorwaarde voor het plan is dat de parkeerbehoefte van de bebouwing op de eigen locatie wordt opgevangen, zodat de nieuwbouw geen verdere parkeerdruk op het centrum legt.
Voor de parkeernorm is uitgegaan van de kentallen, zoals deze door de gemeente zijn vastgelegd in de Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2014.
De parkeerbehoefte binnen het huidig initiatief is op basis van de kentallen:
- 21 appartementen: 21 x 1,5 = 32 pp.
- BSO/KDV: 17 pp.
In totaal is vanuit het huidige initiatief behoefte aan 49 parkeerplaatsen.
Het parkeren wordt in het initiatief op maaiveld opgelost. Er wordt voorzien in 15 parkeerplaatsen aan de Mozartstraat en 35 plaatsen op het parkeerterrein binnen het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen. Op het parkeerterrein worden 2 parkeerplaatsen aangewezen en gemaatvoerd ten behoeve van minder validen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt zowel de bestaande karakteristiek aanbod van de ontwikkellocatie als de ruimtelijke en functionele structuur van de toekomstige situatie.
4.2 Bestaande Karakteristiek
Het plangebied en de directe omgeving behoren tot het centrumgebied van Elst. Op de locatie is in de huidige situatie aanwezig:
- een achttal seniorenwoningen langs de Mozartstraat;
- een kinderdagverblijf/buitenschoolse opvang Nannies in een voormalig schoolgebouw in het middengebied van de locatie;
- een voormalig schoolplein, nu in gebruik als speelterrein voor het KDV/BSO;
- een overkapping (voormalige fietsenstalling van school) en berging;
- een klein plantsoen met hondentoilet, waarlangs een voetpad loopt.
Het plangebied ligt aan de rand van het centrum, dichtbij de Grote Kerk. De buurt heeft een aantrekkelijke entree (Mozartstraat) vanaf de Rijksweg-Noord, vanwege de fraaie woningen langs deze weg. De Mozartstraat is een weg voor tweerichtingsverkeer en zorgt voor de ontsluiting van het plangebied. Langs deze weg ligt bebouwing van verschillende bouwjaren met verschillende functies. Tussen de Griegstraat en Bachstraat heeft de Mozartstraat een duidelijke beeld als woonstraat. Tussen de Bachstraat en de Rijskweg Noord is het straatbeeld minder eenduidig door grotere bouwblokken en lage aanleunwoningen van het zorgcentrum Tertzio, lage seniorenwoningen en eveneens lage (half) vrijstaande bungalows. De bebouwing wordt afgewisseld met parkeergelegenheid en groenvoorzieningen. De ruimtelijke en sociale samenhang is in het gebied onvoldoende aanwezig, maar kan door de ontwikkeling worden versterkt.
Luchtfoto met hierin het plangebied rood gemarkeerd.
4.3 Ruimtelijke Structuur
De locatie omvat de kadastrale percelen 4396, 4397 en 3182 tussen de Mozartstraat en de Sint Maartenstraat. De seniorenwoningen langs de Mozartstraat worden gesloopt. De buitenschoolse opvang/kinderdagverblijf met speelterrein moeten op de locatie behouden blijven. Woningcorporatie Vivare ziet op deze locatie mogelijkheden tot nieuwbouw van levensloopbestendige appartementen. De locatie biedt een sterke meerwaarde voor de woonbeleving van ouderen door de directe nabijheid van zorgcentrum Tertzio, de centrumvoorzieningen en de Grote Kerk. De combinatie van de BSO/KDV op het aangrenzende perceel stimuleert de ontmoeting tussen jongeren en ouderen.
Ontwikkeling
De te realiseren bebouwing bestaat uit een L-vormig gebouw langs de Mozartstraat. Het woongebouw biedt ruimte aan 21 levensloopbestendige appartementen en evenveel (inpandige) bergingen. Het bouwdeel aan de Mozartstraat bestaat uit 3 bouwlagen. Het zuidoostelijke deel dat naar middengebied gericht is, is 2 bouwlagen hoog.
De begane grond biedt ruimte aan 6 grondgebonden appartementen en deels ook aan bergingen. De eerste en tweede verdieping tellen respectievelijk 9 en 6 appartementen. De appartementen hebben een gemiddeld oppervlak van 80 tot 88 m2.
De centrale entreehal van het gebouw bevindt zich in de oostelijke hoek van het L-vormige gebouw. De appartementen op de begane grond hebben een eigen ingang aan de zijde van het binnenterrein. De appartementen op de 1e en 2e verdieping worden ontsloten door een aan het binnenterrein gelegen galerij. De appartementen hebben allemaal een buitenruimte in de vorm van een loggia. De begane grondwoningen hebben daarnaast een bescheiden buitenruimte aan de zijde van het binnenterrein.
Om de benodigde parkeerbehoefte op deze locatie te kunnen opvangen, is een uitruil van grond met de gemeente noodzakelijk. Het plantsoen wordt meer naar het midden van het gebied verplaatst om ruimte te creëren voor een parkeerterrein. Het voormalig schoolplein wordt verkleind. Uitgangspunt hierbij is dat de oppervlakte van het speelterrein aansluit bij de ruimtevraag vanuit de huidige functie BSO/KDV (2x180 m2). Een herinrichting van het voormalige schoolplein en sloop van de overkappingen (voormalige fietsenstalling) zijn daartoe noodzakelijk.
De nieuwe langzaam verkeerroute (voet-/fietspad) sluit centraal aan op het groene middenterrein en maakt de route daarmee een volwaardig onderdeel van het 'buurtommetje'. Daarnaast wordt de ontsluiting van de BSO/KDV optimaal bediend. Ook het parkeerterrein heeft aansluitingen naar deze centrale route.
Bij de aanleg van de parkeerplaats worden bestaande bomen waar mogelijk gehandhaafd om de huidige groene uitstraling, vooral naar de aangrenzende tuinen toe, zoveel mogelijk te handhaven. Daarnaast worden nieuwe bomen geplant in het groene middengebied.
Stedenbouwkundige inrichting plangebied (Movares, september 2014)
4.4 Ontwerp Bebouwing
Het woongebouw sluit in hoogte en bouwvorm aan bij de tegenoverliggende bebouwing van zorgcentrum Tertzio. Het gebouw heeft een plat dak. Aan de Mozartstraat is de bouwhoogte 9 meter. Het deel dat het middengebied insteekt is 6 meter hoog. De entree is herkenbaar aan de Mozartstraat gelegen. Het geeft het complex een eigen identiteit. De entree biedt een diagonaal doorzicht op het binnenterrein.
Ruimtelijke verbeelding appartementen (Jan Bakers architecten)
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen
5.1 Algemeen
Wat is een bestemmingsplan?
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- 2. het bebouwen van de gronden;
- 3. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.
Over bestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). - 2. Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld. - 3. Algemene regels
In dit derde hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen regels zoals de antidubbeltelbepaling, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en gebruiksbepalingen. - 4. Overgangs- en slotregels
In dit laatste hoofdstuk zijn ook bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Het betreft hier de overgangs- en slotbepalingen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning' en 'sloopvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. Verder is de term ontheffing vervangen door de term afwijking.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hieronder opgenomen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmings-plan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaard voor de regels en de verbeelding, te weten de Standaard Vergelijk BestemmingsPlannen (SVBP) 2012 en de Wet ruimtelijke ordening.
Het doel van dit bestemmingsplan is het beheer van de bestaande ruimtelijke situatie in het plangebied met ruimte voor kleine ontwikkelingen (via wijzigingsbevoegdheden). Verwezen wordt kortheidshalve naar hoofdstuk 4 van deze toelichting voor een beschrijving van het plan.
5.2.2 Bestemmingen
Groen
De gronden binnen de bestemming groen zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, waaronder geluidschermen.
Maatschappelijk
De gronden binnen de bestemming maatschappelijk zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden waaronder kinderdagopvang en buitenschoolse opvang.
Voor gebouwen geldt dat deze worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maatvoering is opgenomen op de verbeelding. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.
Verkeer - Verblijf
De gronden binnen de bestemming Verkeer - Verblijf zijn bestemd voor wegen en straten en alle daarbij horende voorzieningen ten behoeve van de verblijfsfunctie (bestemmingsverkeer). Binnen deze bestemmingen zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.
Wonen
Op de gronden met de bestemming wonen is het wonen in de vorm van een meergezinswoning toegestaan. Bij recht is een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan. Dit omdat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de wens van velen om ook thuis enige activiteiten/-werkzaamheden te ontplooien. Daarnaast levert het toestaan hiervan in een woonwijk levendigheid op, hetgeen ten goede komt aan de leefbaarheid van de wijk. Op grond van de regels kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen en een woon-/werkeenheid mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Voor gebouwen geldt dat deze worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maatvoering is opgenomen op de verbeelding. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. De ruimte buiten het bouwvlak is o.a. bedoeld voor de buitenruimten.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. Deze dubbelbestemming omhelst het gehele plangebied. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en is het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Afwijking van deze bouwregels is onder voorwaarden wel mogelijk.
Waarde – Waardevolle boom
De dubbelbestemming Waarde – Waardevolle boom heeft betrekking op de twee aanwezige monumentale bomen in het plangebied en beschermt de bomen tegen ingrepen die schadelijk kunnen zijn voor de boom.
5.2.3 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wro kan de raad besluiten bij de vaststelling van een bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure grondexploitatieovereenkomst);
- het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
- het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
Met betrekking tot deze ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen Vivare en de gemeente Overbetuwe. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd. Er wordt daarom ook geen exploitatieplan vastgesteld.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) aan een aantal overlegpartners aangeboden. Het waterschap Rivierenland en de Provincie Gelderland hebben gereageerd en zijn akkoord met het plan. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen n.a.v. reacties van overlegpartners.
7.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan was digitaal raadpleegbaar op de websites www.overbetuwe.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. De terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is openbaar bekend gemaakt door het plaatsen van een publicatie in 'De Betuwe' op woensdag 16 juli 2014. Inwoners van de gemeente Overbetuwe en overige belanghebbenden zijn op grond van de Inspraakverordening in de gelegenheid gesteld vanaf donderdag 17 juli 2014 tot en met woensdag 27 augustus 2014 inspraakreacties kenbaar te maken. Gedurende de termijn van de terinzagelegging zijn 5 inspraakreacties ingediend. Voor een overzicht van de reacties en de gevolgen van deze reacties op het bestemmingsplan wordt verwezen naar het rapport Inspraak en vooroverleg dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft tussen 9 oktober 2014 en 19 november 2014 op grond van het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van de terinzagelegging zijn 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Wel is het plan ambtshalve op enkele onderdelen aangepast.
7.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Categorie 1 T/m 2)
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten (categorie 1 t/m 2)
Bijlage 2 Parkeernormering
Bijlage 1 Verkennend, Aanvullend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Weg- En Spoorverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek weg- en spoorverkeerslawaai
Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 5 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Verkennend archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Quickscans Flora & Fauna
Bijlage 6 Quickscans Flora & Fauna
Bijlage 7 Nader Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 7 Nader onderzoek Flora en fauna