KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
3.5 Geurhinder
3.6 Bodem
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Kabels En Leidingen
3.9 Waterparagraaf
3.10 Flora En Fauna
3.11 Archeologische Waarden
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen
5.1 Algemene Opzet
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
7.2 Inspraak
7.3 Overleg
7.4 Vaststellingsprocedure
7.5 Beroep
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Akoestsich Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Herveld, Binnenstraat ongenummerd (tussen 39 en 43)

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 15-03-2016 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Herveld, Binnenstraat ongenummerd (tussen 39 en 43)' van de gemeente Overbetuwe.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.6 Aan- of uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet mer kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

1.7 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw bij een woning waarin mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Agrarisch bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden, fokken en/of africhten van dieren, inclusief pensionstallen als ondergeschikte nevenactiviteit.

1.9 Archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.10 Archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.11 Archeologische waarde

Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.12 Archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.13 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bijgebouw

Een vrijstaand gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.

1.26 Erf

Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.

1.27 Evenement

Een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht)manifestatie, themadag of -week in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.

1.28 Extensieve dagrecreatie

Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.29 Geaccidenteerd terrein

Een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 meter.

1.30 Gebouw

Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt.

1.31 Grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel.

1.32 Hoofdgebouw

Een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, datdoor zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken.

1.33 Huishouden

Een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, voor onbepaalde tijd samenwonen.

1.34 Kelder

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij "bebouwing in geaccidenteerd terrein" gelegen beneden peil.

1.35 Mantelzorg

Het bieden van aantoonbare tijdelijke zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.36 Nevenactiviteit

Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet als de effecten op het woon- en leefklimaat.

1.37 Normaal onderhoud en beheer

Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.38 Nutsvoorzieningen

Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en electriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.39 Ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.

1.40 Ondergronds

Onder peil.

1.41 Overkapping

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.42 Peil

  1. a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebeid: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  2. b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;=
  4. d. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.

1.43 Plat dak

Een dak met een dakhelling van minder dan 15°.

1.44 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.45 Publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.46 Seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 Teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen, anders dan een kas, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen.

1.48 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen welke buiten het teeltseizoen niet aanwezig zijn, met dien verstande dat de voorzieningen maximaal een half jaar aanwezig mogen zijn.

1.49 Verdieping(en)

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.50 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.51 Vrijstaande woning

Woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

1.52 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.53 Woning

Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van de goot van dakkapellen tot een breedte van maximaal 50% van het dakvlak en wolfseinden.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 De afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens

De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.6 Het bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak, gedeelte van een bouwvlak of een gedeelte van een erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.7 De horizontale diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

2.9 Hart van de lijn

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan;
  2. b. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  3. c. het behoud, de bescherming en het herstel van kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kleinschaligheid';
  4. d. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
  5. e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  6. f. de bestaande nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. parkeervoorzieningen ten dienste van het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  3. c. in- en uitritten ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  4. d. evenementen;
  5. e. nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. b. waterberging en waterlopen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. de aanleg, het behoud en de versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

5.2 bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,
  2. b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. tuinen en erven;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen;
  6. f. evenementen;
  7. g. nutsvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikel 3 tot en met 5), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Tuin' en 'Wonen' bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Onder verboden gebruik als in de regels van dit plan wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.

10.2 Bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

10.3 Evenementen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:

  1. a. Er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in de bijlage 2 bij deze regels onder de kolom "rest bebouwde kom" en in de regel "weinig stedelijk".
  2. b. De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen.
  3. c. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.

10.4 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. d. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².
  2. e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter
  3. f. De omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen.
  4. g. De omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Afwijken

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herveld, Binnenstraat ongenummerd (tussen 39 en 43)'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een agrarisch perceel van ca. 1,6 hectare groot aan de Binnenstraat te Herveld-Noord, gemeente Overbetuwe (tussen huisnummers 39 en 43) bestaat de wens om het bestaande bebouwingslint langs deze weg af te ronden. In de noordoosthoek van de kavel ligt een kleinere kavel van ca. 0,12 hectare groot, die voorheen eigendom van de gemeente was, maar inmiddels aan de initiatiefnemer van de ontwikkeling is verkocht. Op deze kavel kan één vrijstaande woning worden ontwikkeld. De rest van het perceel was reeds eigendom van de initiatiefnemer. Hier is ruimte om twee vrijstaande woningen te ontwikkelen. Beide ontwikkelingen worden gezien in onderlinge samenhang en in één procedure meegenomen. Ten behoeve van het project is een inrichtingsplan opgesteld, dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Binnenstraat in Herveld-Noord, gemeente Overbetuwe, tussen de woningen Binnenstraat 39 en 43. Het plangebied ligt planlogisch in het buitengebied (bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'), maar ligt feitelijk tegen de de bebouwde kom van de kern Herveld-Noord aan. Even ten noordwesten van het plangebied is ook de kern Andelst gelegen. Deze grenst aan de kern Herveld-Noord. De ligging van het plangebied wordt weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0001.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0002.png"
Figuur 1: ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt begrensd door het perceel Binnenstraat 43 aan de noordzijde en de weg Binnenstraat aan de aan de oostzijde. Aan de west- en zuidzijde wordt de begrenzing van de te ontwikkelen kavels gevolgd. Aan de westzijde loopt deze evenwijdig met het aangrenzende woonperceel Binnenstraat 43. De kavels hebben een diepte van ca. 50 meter. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 3.000 m².

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het ter plaatse vigerende bestemmingsplan is 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld op 30 april 2014. In het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Wonen'. Ter plaatse van het bestemmingsvlak 'Wonen', dat tevens het bouwvlak is, is één woning toegestaan. Het bestemmingsvlak 'Agrarisch met waarden' bevat geen bouwvlak. Hier geldt tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kleinschaligheid'. In een deel van het plangebied geldt voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Een uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan is opgenomen in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0003.png"
Figuur 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'

Het voorgenomen initiatief voldoet qua gebruik en bebouwing niet aan het vigerende bestemmingsplan. Derhalve wordt een bestemmingsplanherziening doorlopen om het project mogelijk te maken. Het onderhavige bestemmingsplan 'Herveld, Binnenstraat ongenummerd (tussen 39 en 43)' bevat het juridisch-planologische kader voor het voorgenomen project.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving. De huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling komen hier aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk voor de te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.


Conclusie
De voorgestane ontwikkeling speelt zich gezien de aard en omvang daarvan af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Conclusie
De voorgestane ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat de ontwikkeling niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Conclusie
De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Uit de jurisprudentie volgt dat de realisatie van 3 nieuwe woningen geen stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame ontwikkeling geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Op 25 februari 2015 hebben Provinciale Staten een herziening van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is op 18 juni 2015 gepubliceerd. Op 8 juli 2015 is een tweede actualisatie (natuur en water) gedeeltelijk vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Het plangebied is geheel of gedeeltelijk gelegen binnen de volgende aanduidingen:

  • Stadsregio Arnhem Nijmegen;
  • Windenergie uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen;
  • Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij;
  • Glastuinbouw in overige gebieden;
  • Intrekgebied.


Conclusie
In de Stadsregio Arnhem Nijmegen streven de provincie en haar partners naar innovatie en economische structuurversterking, bereikbaarheid, sociaal-economische vitaliteit en verstedelijking en het benutten van de gebiedskwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie). De belangrijkste regionale opgaven zijn:

  • versterking van de basiseconomie en de topsectoren;
  • versterking van het stedelijk kerngebied;
  • realisatie van een aantrekkelijk regionaal vestigingsklimaat voor wonen en werken;
  • behouden en verbeteren leefbaarheid in steden en omringende kernen;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • behouden en benutten gebiedskwaliteiten.

Het onderhavige initiatief doet geen afbreuk aan deze opgaven, maar is te kleinschalig van aard om op zichzelf bij te dragen aan de verwezenlijking van de opgaven. De overige binnen het plangebied geldende aanduidingen zijn voor dit project niet van belang. Het project is derhalve niet in strijd met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland en Regionale Woonagenda
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. Een actualisatie van deze verordening is vastgesteld op 8 juli 2015 en gepubliceerd op 21 augustus 2015.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de verordening zijn gebaseerd op de hierboven beschreven provinciale Omgevingsvisie en vormen hier een concrete uitwerking van.

Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen de volgende aanduidingen:

  • Tijdelijk verbod nieuw- en hervestiging glastuinbouw en uitbreiding bestaande glastuinbouw;
  • Glastuinbouw in overige gebieden;
  • Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij;
  • Intrekgebied.

Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op glastuinbouw, grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij of de winning van fossiele energie. De van toepassing zijnde aanduidingen zijn voor dit project derhalve niet van belang.

Par. 2.2 van de Omgevingsverordening bevat regels met betrekking tot wonen. Nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen zijn slechts toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In 2013 is de Regionale Woonagenda 2013-2020 voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, waartoe Overbetuwe behoort, tot stand gekomen. Deze vormt een uitwerking van de provinciaal vastgestelde opgave. Concrete afspraken worden echter op subregionaal niveau gemaakt, in dit geval Arnhem en omgeving. Eén van de opgaven voor de subregio is het benutten van onbenutte potentie van landelijk wonen. De onderhavige woningbouwontwikkeling past binnen deze opgave. Voorts passen de toe te voegen woningen binnen de woningbouwopgave van Overbetuwe. Deze is vastgelegd in de Woonvisie Overbetuwe 2010-2015. Voor Herveld-Andelst is de woningbouwopgave in de periode 2008-2020 bijna 200 woningen.

Het project is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Concreet levert dit een visie op met tien bestuurlijke prioriteiten (strategische ontwikkelingsprojecten).

Conclusie
Voor het onderhavige project is met name ontwikkeling 7 van belang: ontwikkeling van de eigenheid en identiteit van dorpen. In het Regionaal Plan wordt een grote vraag naar landelijke woonmilieus gesignaleerd. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van de dorpskern Herveld-Noord. De uitbreiding sluit aan op de bestaande wegen- en bebouwingsstructuur aan de Binnenstraat. Het landelijke karakter blijft behouden. Er wordt recht gedaan aan de bestaande dorpsstructuur, zodat het project in overeenstemming met dit uitgangspunt van het Regionaal Plan is. De uitbreiding vindt bovendien plaats binnen de op de beleidskaart aangeduide woningstructuur.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie+ 'Overbetuwe verbindt'
De Toekomstvisie+ is het algemene kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020 en is een overkoepelend beleidsdocument dat richting geeft aan het beleid en handelen van de gemeente. De visie, vastgesteld op 8 september 2009, geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De in de visie geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De gewenste ontwikkelingsrichtingen worden via 21 opgaven concreter vormgegeven. De visie is uitsluitend bindend voor de gemeente en wordt uitgewerkt in verschillende beleidsvelden, waaronder de hierna geschetste Woonvisie 2010-2015.

Conclusie
Een belangrijke opgave is het behoud en de versterking van de eigenheid en kenmerken van het landschap (opgave 1). Het plangebied is gelegen in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Bij de opzet van dit project, zoals vastgelegd in het inrichtingsplan, is met deze opgave rekening gehouden. Het project vindt daarnaast plaats binnen de bestaande woningbouwcontour zoals vastgelegd op de visiekaart (opgaven 12 en 13). Er wordt geen afbreuk gedaan aan het dorpse karakter van de omgeving. Het project is derhalve in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting.

Woonvisie Overbetuwe 2010-2015
In de Woonvisie van Overbetuwe is het gemeentelijk woonbeleid vastgelegd. De Woonvisie is een uitwerking van het beleidsveld wonen uit de hiervoor beschreven Toekomstvisie+. Doel is het behouden en waar nodig versterken van de kwaliteit van wonen en leven in de diverse kernen binnen de gemeente. De Woonvisie dient om de visie en opvattingen van de gemeente helder te maken, in te spelen op veranderende woonbehoeften en richting te geven aan de omvang en de samenstelling van het woningbouwprogromma. Bij laatstgenoemd doel vindt een doorkijk richting 2020 plaats. Het aantal huishoudens neemt in de periode 2010-2020 naar verwachting toe met ca. 2.400 naar 19.600 huishoudens in 2020. In de periode 2008-2020 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 2.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei. Daarnaast draagt de gemeente bij aan de regionale woonopgave in het oostelijk deel van de gemeente. In totaal zijn voor de periode tot 2020 ca. 3.000 woningen gepland. Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen.

Conclusie
Uit de Woonvisie blijkt dat in de cluster West (de kernen Zetten, Hemmen, Herveld en Andelst) het aantal nieuwbouwplannen achterloopt bij de autonome huishoudgroei. De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan het oplossen van dit tekort. Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen bij het karakter van het gebied en de betreffende kernen; het dorpse karakter dient behouden te blijven. Zoals hierboven reeds is beschreven blijft dit karakter behouden. Het project is passend binnen de Structuurvisie+ en de daarop gebaseerde Woonvisie.

Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Conclusie
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  1. 1. In het plangebied worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  2. 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.
  3. 3. In dit Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.


Een m.e.r.-beoordeling is gezien het voorgaande niet noodzakelijk.

3.2 Geluid

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van meerdere wegen, waarvan de Binnenstraat en de Planetenstraat het dichtstbij gelegen zijn (ca. 15 meter). Er zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen in de omgeving aanwezig.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De zones langs wegen zijn vastgelegd in artikel 74 Wgh. Alle straten en wegen hebben een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Daarnaast kan het vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat) noodzakelijk zijn om akoestisch onderzoek te verrichten, ook indien een woning uitsluitend bij een 30 km/uur-weg ligt.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk in de vorm van 3 vrijstaande woningen. De woningen liggen niet binnen de geluidzone van omliggende wegen, omdat op alle wegen in de omgeving (Binnenstraat, Planetenstraat, Saturnus, De Hoge Hof, Hoofdstraat) een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op basis van de Wgh geldt dus geen onderzoeksplicht. Niettemin is in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer (Binnenstraat en Planetenstraat) uitgevoerd. Het bijbehorende rapport is als bijlage bijgevoegd. Navolgend worden de resultaten van het rapport samengevat weergegeven.

Omdat de Wgh niet van toepassing is, zijn de geluidbelastingen in het onderzoek beoordeeld aan de hand van de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km/uur-weg. Verder is getoetst of de geluidbelastingen voldoen aan de ambitiewaarde (43 dB en de bovengrens (53 dB) uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Binnenstraat bij alle woningen wordt overschreden. Derhalve wordt ook de gemeentelijke ambitiewaarde overschreden. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB, exclusief aftrek ex art. 110 Wgh. Daarmee worden de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh (63 dB) en de bovengrens van het gemeentelijk geluidbeleid niet overschreden. Op basis van de berekende geluidbelastingen dient de geluidwering van de woningen minimaal 20 dB te bedragen, zodat kan worden voldaan aan het maximale binnenniveau (33 dB). Hiervoor zijn geen (zware) aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk.

Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening voldoet. Er is sprake van een acceptabel buitenniveau en er kan zonder bijzondere maatregelen worden voldaan aan het maximale binnenniveau.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
In het onderhavige plan worden drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Uit artikel 4 jo. bijlage 3a van de Regeling NIBM volgt dat een woningbouwlocatie van ten hoogte 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt. Het onderhavige plan valt derhalve onder deze categorie en draagt niet in betekenende mate bij.

3.4 Bedrijven En Milieuzonering

Bij een planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende enerzijds de kwaliteit van het leefmilieu voor woningen en andere gevoelige functies te handhaven en te bevorderen en anderzijds te voorkomen dat bedrijven en andere milieubelastende functies onevenredig worden beperkt of belemmerd. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Conclusie
In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee detailhandelslocaties, een installatiebedrijf, een aannemersbedrijf en een maatschappelijke locatie. De ligging van deze functies ten opzichte van het plangebied is weergegeven op figuur 3. Het omgevingstype kan, hoewel er sprake is van enige mate van functiemenging in de omgeving, worden gekenschetst als 'rustige woonwijk'. Hierdoor gelden de reguliere richtafstanden van de VNG-brochure.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0004.png"
Figuur 3: omliggende functies

In de tabel hieronder wordt de afstand van deze locaties tot de dichtstbij gelegen nieuwe woning weergeven en vergeleken met de richtafstand voor het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De nummers corresponderen met de nummers in figuur 3.

Nr. Adres Functie Milieucategorie Richtafstand Werkelijke afstand
1 Hoofdstraat 60 Detailhandel 1 10 m 190 m
2 Hoofdstraat 64 Detailhandel (outlet) 1 10 m 160 m
3 Hoofdstraat 66 Aannemersbedrijf 3.1 50 m 110 m
4 De Hoge Hof 1 Zorgcentrum 1 10 m 85 m
5 Binnenstraat 33 Installatiebedrijf 3.1 50 m 75 m

Uit de tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden tot omliggende bedrijven en andere niet-woonfuncties.

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aanwezig.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe geurgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen intensieve veehouderijen. Circa 165m ten westen van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf aanwezig en op aanmerkelijk grotere afstand (> 400m) ten zuiden en ten westen van het plangebied zijn enkele grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. Gezien de afwezigheid van veehouderijen in de omgeving, is een nader onderzoek naar de geurbelasting ter plaatse van het plangebied niet noodzakelijk. Uitgesloten is dat veehouderijen worden belemmerd in de bedrijfsvoering, terwijl kan worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanuit het oogpunt van geurhinder.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Op basis van art. 8 Woningwet en art. 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Overbetuwe (2012) geldt een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin voortduren of nagenoeg voortdurend mensen verblijven, op vervuilde grond.

Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van drie woningen. Hiermee worden derhalve bouwwerken mogelijk gemaakt waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Een verkennend bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk. Het rapport van het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bijgevoegd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten beknopt beschreven.

Op enkele plaatsen in het plangebied is een lichte verontreiniging met nikkel aangetroffen in de bodem. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Een lichte verontreiniging betekent dat het gehalte van de betreffende stof tussen de achtergrond-/streefwaarde en de toetsingswaarde ligt. Op basis van deze onderzoeksresultaten bestaat er wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar tegen het voorgenomen gebruik voor woondoeleinden.

3.7 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden twee normstellingen gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers: bebouwing in de vorm van kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour. Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.


Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In bovenstaande besluiten is vastgelegd dat voldaan moet worden aan de eisen van het besluit bij nieuwe activiteiten / situaties. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld.

Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 3 woningen en daarmee in nieuwe kwetsbare objecten. Derhalve dient te worden bezien of zich in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, leidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen bevinden. Hieronder is in figuur 4 een uitsnede uit de risicokaart opgenomen. De beoogde locatie voor de woningen is weergegeven in zwart kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0005.png"
Figuur 4: uitsnede Risicokaart

Uit de Risicokaart blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen leidingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen bevinden. Wel zijn er twee inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is gesitueerd ten zuiden van het plangebied. Dit betreft het garagebedrijf met LPG-vulpunt aan de Waalstraat 5 op bijna 500 meter ten zuidwesten van het plangebied en een bovengrondse propaantank aan de Stenenkamerstraat 51 op ca. 500 meter ten zuidoosten van het plangebied. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de 10-6-risicocontour. Het PR vormt daarmee geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. Het invloedsgebied voor het GR van het LPG-vulpunt is 150 meter. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten. Voor de propaantank is geen invloedsgebied vastgelegd. Echter kan gelet op de afstand tot het plangebied en de omvang van de propaantank (3.000m³) ook ten aanzien van dit object een verantwoording van het GR achterwege blijven.

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaat dan ook geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

3.8 Kabels En Leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen, die planologische bescherming behoeven.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
In het Waterplan Gelderland was voorheen het waterbeleid van de provincie beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Het Waterplan Gelderland is in 2014 overgegaan in de Omgevingsvisie Gelderland (par. 4.4.5). Het waterbeleid uit het Waterplan is daarbij grotendeels voortgezet. De provincie heeft kaders opgesteld voor strategisch grondwaterbeheer. Daarnaast zijn er specifieke aanvullingen voor onttrekkingen voor drinkwaterwinning, industriële winningen en bodemenergiesystemen.

Beleid Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2010-1015
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland in de periode 2010-2015 gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een vergunning of ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de Keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren. Bij de Keur zijn ook Beleidsregels vastgelegd.

Gemeentelijk beleid
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente. De watergeschiktheid ter plaatse van de locatie voor de nieuwe woningen is onbekend; het westelijk gedeelte van het plangebied is geschikt.

Watertoets
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 3 woningen met bijbehorende bouwwerken. De woningen hebben een oppervlakte van 104 m² per woning en daarnaast wordt per woning voorzien in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk van 48 m². Tenslotte worden drie afzonderlijke erftoegangen gerealiseerd. Per woning bedraagt de totale oppervlakte aan verharding ca. 250 m²; de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied is daarmee ca. 750 m². In de bestaande situatie is het plangebied onbebouwd. De oppervlakte aan verharding neemt derhalve toe.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de vergunningaanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen moeten compenseren, geldt er op basis van de Beleidsregels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht bij toename van verhardingen met maximaal 500 m² in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied. Het plangebied is gelegen in landelijk gebied. De toename aan verharding overschrijdt de drempel niet, zodat voor dit project een vrijstelling geldt. Compenserende maatregelen zijn niet vereist.

Waterhuishoudkundig gezien is de ontwikkeling neutraal. Hemelwater van daken en verhardingen wordt afgekoppeld, zodat scheiding van vuilwater en hemelwater wordt bewerkstelligd. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.

Het inrichtingsplan voorziet in het verbreden en natuurvriendelijk maken van de A-waterloop juist ten zuiden van het plangebied. Dit past binnen het van toepassing zijnde waterbeleid.

3.10 Flora En Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.

Voordat het plan kan worden uitgevoerd, dient een ecologische quickscan te worden verricht. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage bij deze toelichting gevoegd. In de quickscan is op basis van een biotoopinschatting en een veldbezoek onderzocht of er beschermde planten- en/of diersoorten in het plangebied voorkomen en in hoeverre het plan invloed heeft op beschermde natuurgebieden. De resultaten van de quickscan worden hieronder beknopt weergegeven.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Op ca. 1,3 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken (Uiterwaarden Waal), dat is aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Op respectievelijk ca. 6 en 7 kilometer ten noorden van het plangebied zijn de Natura 2000-gebieden Rijntakken (Uiterwaarden Neder-Rijn) en Veluwe gelegen. Gezien de kleinschalige omvang van de ruimtelijke ingrepen van het project en de afstand tot de betreffende Natura 2000-gebieden, alsmede de tussenliggende reeds verstorende elementen (wegen en bebouwing), zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ingrepen op de natuurwaarden van de beschermde gebieden te verwachten. Vanuit gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aanwezig.

Resultaten soortenbescherming
In het plangebied komen geen strikt beschermde vaatplanten voor. De leefomgeving (voedselrijk en verstoord terrein) is daarvoor ook niet geschikt. Nader onderzoek naar strikt beschermde vaatplanten is derhalve niet noodzakelijk.

De das komt in de omgeving van het plangebied voor. Echter is de leefomgeving in het plangebied zelf niet geschikt voor deze soort. Overige grondgebonden zoogdieren komen in de omgeving niet voor. Nader onderzoek naar grondgebonden zoogdieren is niet noodzakelijk.

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen bomen aangetroffen die een geschikte verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen kunnen bevatten. Er is geen bebouwing aanwezig. Verder is niet aannemelijk dat door de voorgenomen ontwikkeling mogelijke vliegroutes van vleermuizen worden aangetast. Voorts is in het plangebied geen essentieel foerageergebied aanwezig, omdat er slechts enkele vleermuizen zouden kunnen foerangeren rond de enkele aanwezige bomen. De bomenrij aan de Binnenstraat blijft behouden. Nader onderzoek naar vleermuizen is niet noodzakelijk.

In het plangebied is geen bebouwing aanwezig en zijn slechts enkele bomen aanwezig. Jaarrond beschermde soorten als gierzwaluw en huismussen komen in het plangebied niet voor. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van het functionele leefgebied van deze soorten. Verder zijn geen nesten van roofvogels aangetroffen, terwijl zich ook in de nabije omgeving geen hoge bomen bevinden die daarvoor geschikt zijn. Het plangebied fungeert mogelijk als foerageergebied voor roofvogels, maar het betrfet geen essentieel foerageergebied. Tijdens het veldbezoek zijn algemene vogelsoorten als houtduif, kauw en merel aangetroffen. Deze soorten kunnen in of nabij het plangebied broeden. Dergelijke soorten mogen niet verstoord worden tijdens het broeden. Derhalve dienen de geplande werkzaamheden buiten de broedperiode (grofweg half april tot half augustus) te worden uitgevoerd, tenzij aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in of nabij het plangebied aanwezig zijn bij de start van de werkzaamheden.

De aanwezigheid van strikt beschermde reptielen in het plangebied is, gezien de verspreidingsgegevens en de ongeschiktheid als biotoop voor de ringslang, niet te verwachten.

Tijdens het veldbezoek zijn meerdere waarnemingen van amfibieën in het water gedaan (tabel 1-soorten). Hiervoor geldt bij ruimtelijke ingrepen een vrijstelling. Echter dient bij het uitvoeren aan de werkzaamheden aan de watergang aan de Binnenstraat (ten behoeve van de opritten naar de woonpercelen) wel rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Het plangebied is niet geschikt als biotoop voor de strikter beschermde kalmsalamander.

Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich een ondiepe watergang (sloot), evenals ca. 20 meter ten zuiden van het plangebied. De zuidelijke watergang kan een geschikt biotoop voor de kleine modderkruiper zijn en de aanwezigheid van deze soort valt hier niet uit te sluiten. Voor deze soort is echter geen ontheffing nodig. De watergang wordt op basis van het inrichtingsplan verbreed en natuurvriendelijk gemaakt. Wanneer bij deze werkzaamheden gewerkt wordt conform de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen (goedgekeurd door het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Milieu op 6 februari 2012), is er geen sprake van verstoring van deze soort. Er dient onder meer rekening te worden gehouden met de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden; het water mag niet te koud. Nader onderzoek is niet nodig. Voor de grote modderkruiper zijn de watergangen niet geschikt.

Beschermde insecten en andere ongewevelden zijn in het plangebied niet te verwachten.

Conclusie
Wat betreft natuurwetgeving en beleid zijn er geen bezwaren verbonden aan dit ruimtelijk plan. Bij het natuurvriendelijk maken van de zuidelijke watergang, dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd conform de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen. Voorts dienen de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen (ca. half april tot half augustus) plaats te vinden.

3.11 Archeologische Waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd. Het Erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Conclusie
Uit de archeologische beleidskaart voor het kerngebied Herveld-Andelst uit het Erfgoedplan volgt dat in het plangebied deels een hoge en deels een middelhoge archeologische verwachting geldt (zie figuur 5, waarbij het donker oranje gedeelte de hoge archeologische verwachting weergeeft). In het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' daarentegen is uitsluitend de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen. Deze dubbelbestemming correspondeert met de middelhoge archeologische verwachtingszone uit het Erfgoedplan. Er geldt een onderzoeksplicht voor het bouwen van bouwwerken groter dan 500m². De hoge archeologische verwachting in het overige gedeelte van het plangebied is echter per abuis niet in het bestemmingsplan doorvertaald. Hier is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0006.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0007.png"
Figuur 5: uitsneden archeologische verwachtingskaart kerngebied Herveld-Andelst en bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' bestaat geen onderzoeksplicht, omdat de drempelwaarde binnen de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' naar alle waarschijnlijkheid niet wordt overschreden en voor het overige geen dubbelbestemming is opgenomen. Op basis van het Erfgoedplan is het echter gezien de archeologische verwachting wenselijk om toch een verkennend archeologisch bureau- en veldonderzoek te doen. Het rapport behorende bij het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hierna samengevat weergegeven.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied in de bovenste 50 tot 80 cm is verstoord; hier zijn recente indicatoren en zand- en kleibrokjes aangetroffen. Deze verstoring is te verklaren door het voormalige landgebruik (akkerland, boomgaard) en de voormalige bebouwing in (een deel van) het plangebied. Er zijn geen archeologische indicatoren of lagen aangetroffen. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is daarom klein. Op basis van het onderzoek kan het plangebied, voor zover het betreft de toekomstige woonpercelen, worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. De archeologische dubbelbestemming op het agrarisch perceel wordt gehandhaafd, omdat dit niet is meegenomen in het onderzoek.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen juist ten zuiden en ten westen van de kern Herveld-Noord/Andelst. Ook ten zuiden van het plangebied zijn woningen aanwezig. Het plangebied ligt dan ook op de overgang tussen deze kern en het buitengebied. Herveld, Herveld-Noord en Andelst vormen een aan elkaar gegroeid dorp. Karakteristiek voor deze dorpen en de omgeving zijn de lange bebouwingslinten met achterliggende (open) agrarische gebieden. Ook de omgeving van het plangebied voldoet (ten westen van de Binnenstraat) aan deze karakteristiek.

Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarisch gebied in de vorm van grasland, bestaande uit een grote (1,66 hectare) en een kleine (0,12 hectare) kavel. Laatstgenoemde kavel is eigendom van de gemeente Overbetuwe. Er is geen bebouwing in het plangebied aanwezig. Aan de oostkant van het plangebied aan de Binennstraat is deels een ondiepe sloot gelegen. Binnen de kleine kavel zijn enkele bomen aanwezig en romdom deze kavel bevindt zich een haag. Op de grote kavel zijn geen bomen aanwezig. Juist ten oosten van het plangebied is een bomenlaan parallel aan de Binnenstraat aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0008.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0009.png"
Figuur 6: beeld van de huidige situatie in het plangebied vanuit zuidoostelijke richting

4.2 Voorgenomen Ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van drie vrijstaande woningen met vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Het betreft een verdichting van het bebouwingslint langs de Binnenstraat, aansluitend op de bebouwde kom van Herveld-Noord/Andelst.

Ten behoeve van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid en ter behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, is een inrichtingsplan voor de kavels en de directe omgeving opgesteld. De woonkavels hebben een grootte van 998 m², 1.050 m² en 944 m² en sluiten qua diepte aan op de naastgelegen woonpercelen Binnenstraat 39 en 43 (ca. 50 meter). Ook de voorgevelrooilijn sluit op deze percelen aan; de woningen worden op enige afstand van de Binnenstraat gerealiseerd. Gewenst is dat er sprake is van enige variatie in de kavels. De woningen en garages worden daarom niet op één lijn gerealiseerd. Parkeren vindt plaats op eigen terrein en de kavels krijgen een afzonderlijke oprit op de Binnenstraat.

Tussen de meest zuidelijke kavel en het nabijgelegen woonperceel Binnenstraat 39 blijft de agrarische functie gehandhaafd, zodat de zichtlijn richting het achtergelegen open agrarische cluster en het dorpssilhouet Andelst behouden blijft. Dit valt buiten de begrenzing van het plangebied, omdat hier geen bestemmingswijziging nodig is. De A-watergang die zich aan de zuidkant van deze strook bevindt, wordt ten behoeve van de landschappelijke inpassing natuurvriendelijk gemaakt en verbreed. Noordelijk van de waterloop wordt een beheerpad met een breedte van 4 meter aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0221HERVbinnenstr-ONHE_0010.png"
Figuur 7: schets van de toekomstige situatie (inrichtingsplan)

Hoofdstuk 5 Beschrijving Van De Bestemmingen

5.1 Algemene Opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en de regels).

Het bestemmingsplan 'Herveld, Binnenstraat ongenummerd (tussen 39 en 43)' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieuhygiënische aspecten, aangevuld met de onderhavige toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen opgenomen. Daarnaast zijn voor zover nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Wonen', 'Water' en 'Tuin' opgenomen. Ten behoeve van de te realiseren woningen zijn bouwvlakken opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is voor de woonpercelen zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Oosterhout'. Dit is het meest recente komplan binnen de gemeente Overbetuwe. Er is een regeling op maat samengesteld ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, met slechts een beperkte mate van flexibiliteit. De agrarische bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', met dien verstande dat alleen de van toepassing zijnde bepalingen zijn opgenomen.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding En De Bestemmingen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de beoogde functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Agrarisch met waarden
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, hobbymatig agrarisch grondgebruik, het behoud, de bescherming en het herstel van kleinschalige landschapselementen, extensieve dagrecreatie, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, de bestaande nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen waaronder tuinen en erven.

Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend binnen de bestemming passende bouwwerken van maximaal 1 meter hoogte. Voor teeltondersteunende voorzieningen behorende bij een (buiten het plangebied gelegen) agrarisch bedrijf is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Omgevingsvergunning werken en werkzaamheden
Er is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden. Een uitzondering op de omgevingsvergunningplicht is opgenomen voor de werkzaamheden die voor de realisatie van het inrichtingsplan nodig zijn. Het uitvoeren van deze ingrepen is immers in dit bestemmingsplan verantwoord.

Tuin
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voortuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, parkeervoorzieningen ten dienste van deze woningen, evenementen en nutsvoorzieningen.

Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken op de begane grond. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 1 meter hoogte voor de voorgevel en maximaal 2 meter achter de voorgevel toegelaten. Voor nutsvoorzieningen is een afzonderlijke regeling opgenomen.

Water
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de te realiseren natuurvriendelijke oever aan de zuidrand van het plangebied.

Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, extensieve dagrecreatie en de aanleg, het behoud en de versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden.

Bouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 4,5 m (bruggen en viaducten 8 m).

Wonen
Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden), tuinen en erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen, evenementen en nutsvoorzieningen.

Aan de gebruiksregels is de voorwaardelijke verplichting gekoppeld dat uiterlijk binnen één jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, de landschappelijke inpassing te zijn aangelegd overeenkomstig het inrichtingsplan (of een ander door de gemeente goedgekeurd inrichtingsplan) en dat deze vervolgens in stand wordt gehouden. Op deze wijze wordt de stedenbouwkundige en landschappelijke aanvaardbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling verzekerd.

Bouwen
Uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan, maximaal één woning per bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 meter. Per bouwperceel mag maximaal 120 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waaronder één caport. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respecitevelijk 3 en 4,5 meter. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, waarbij de bouwhoogte afhankelijk is van de situering voor of achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Tevens mag een zwembad met een maximumoppervlakte van 60 m² worden gerealiseerd.

Waarde - Archeologische verwachting 3
In het plan is deze dubbelbestemming opgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Een deel van het plangebied, namelijk de beoogde woonpercelen, is na het verrichten van archeologisch onderzoek vrijgegeven, zodat deze dubbelbestemming uitsluitend buiten de woonpercelen is opgenomen. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de hoofdbestemming 'Agrarisch met waarden'. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht voor bodemingrepen groter dan 500 m² en met een diepte van meer dan 30 cm-Mv.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen, evenementen en nutsvoorzieningen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een wijzigingsbevoegdheid, afwijkingsbevoegdheid of een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt echter geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt.

Financiële haalbaarheid
De gemeente Overbetuwe heeft met de initiatiefnemer van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten betreffende het kostenverhaal en eventuele planschade. De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden in het plangebied. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Voor de gemeente zijn aan het plan verder geen kosten verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor het onderhavige bestemmingsplan heeft gezien de geringe omvang en de aard en impact van de voorgenomen ontwikkeling geen inspraak plaatsgevonden.

7.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en de aard en impact van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.

7.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 26 november 2015. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Binnen de betreffende periode is één zienswijze ingediend. Deze is ongegrond verklaard en heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

het bestemmingsplan is vervolgens met één ambtshalve aanpassing, betreffende het schrappen van de mogelijkheid voor evenementen binnen de bestemming 'Water', vastgesteld bij besluit van 15 maart 2016.

7.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Akoestsich Onderzoek

Bijlage 1 Akoestsich onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna