Oosterhout, Stationsstraat 6-8 en Stationsstraat ongenummerd
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Vastgesteld op 24-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 6-8 en Stationsstraat ongenummerd' met identificatienummer NL.IMRO.1734.0248OOSTstationst6-VSG1 van de gemeente Overbetuwe.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde objecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.6 Agrarisch bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden, fokken en/of africhten van dieren, inclusief pensionstallen als ondergeschikte nevenactiviteit.
1.7 Archeologisch deskundige
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.8 Archeologisch onderzoek
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);
1.9 Archeologische verwachting
Een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.10 Archeologische waarde
Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.
1.15 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Carport
Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
1.23 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.
1.24 Erf
Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.25 Extensieve dagrecreatie
Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.26 Gebouw
Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt.
1.27 Grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel.
1.28 Hobbymatig agrarisch gebruik
Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze. Onder hobbymatig agrarisch gebruik wordt niet verstaan een volkstuin.
1.29 Hoofdgebouw
Een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, datdoor zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken.
1.30 Huishouden
Een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, voor onbepaalde tijd samenwonen.
1.31 Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.32 Normaal onderhoud en beheer
Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.33 Nutsvoorzieningen
Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en electriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.34 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.35 Ondergronds
Onder peil.
1.36 Overkapping
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
1.37 Peil
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor gebouwen op een perceel, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.
1.38 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.39 Publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.40 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.41 Twee-aaneengebouwde woning
Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.
1.42 Voorgevel
De naar de weg en/of fiets- en voetpad gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.43 Vrijstaande woning
Woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
1.44 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.45 Woning
Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van de goot van dakkapellen tot een breedte van maximaal 50% van het dakvlak en wolfseinden.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.6 Het bebouwingspercentage
Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak, gedeelte van een bouwvlak of een gedeelte van een erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.7 De horizontale diepte van een gebouw
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.8 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
2.9 Hart van de lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische activiteiten ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik;
- c. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. parkeervoorzieningen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen,
- b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. tuinen en erven;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen;
- f. nutsvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig danwel toegestaan zijn overeenkomstig dit bestemmingsplan. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één laag ondergronds.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
10.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
10.3 Ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1, teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. het betreft geen bebouwing in geaccidenteerd terrein;
- b. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m², in afwijking van het bepaalde artikel 2, de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
- c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Afwijken
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 6-8 en Stationsstraat ongenummerd'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers willen het kwekerijbedrijf aan de Stationsstraat 6/8 te Oosterhout beëindigen en op een onbebouwd perceel ten oosten van het bedrijf een nieuwe vrijstaande woning realiseren. De bestaande twee-aaneengebouwde (bedrijfs)woningen Stationsstraat 6 en 8 worden omgezet naar reguliere woningen en blijven behouden. De kassen en een gedeelte van de bedrijfsbebouwing op het perceel worden gesloopt.
Realisatie van een nieuwe woning en het gebruiken van de woningen Stationsstraat 6 en 8 als reguliere woning past niet binnen de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. De gemeente Overbetuwe is bereid om medewerking aan een herziening van het bestemmingsplan te verlenen. Er bestaan geen ruimtelijke en milieuhyhgiënische bezwaren tegen de ontwikkeling, zoals in deze toelichting nader zal worden beschreven en toegelicht. Onderhavig bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 6-8 en Stationsstraat ongenummerd' voorziet in het planologisch-juridisch kader om de door de initiatiefnemer gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied omvat het perceel aan de Stationsstraat 6-8 te Oosterhout, alsmede het daaraan grenzende onbebouwde perceel ten noordoosten daarvan. Het plangebied is gelegen aan de noordkant van het westelijk deel van de kern Oosterhout en is kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie L, nrs. 1863, 1864 en 2313. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom in een woonlint, grenzend aan de open agrarische gronden ten zuiden en oosten van het plangebied. Dit open gebied ligt tussen de twee gedeelten waaruit de kern Oosterhout bestaat. Aan de rand van de bebouwde kom zijn nog enkele agrarische en agrarisch verwante bedrijven aanwezig, waaronder de kwekerij in het plangebied.
Het plangebied omvat de kwekerij met bijbehorende bedrijfsbebouwing (ruim 450 m²) en kassen (ruim 3.600 m²), alsmede de twee-aaneengebouwde bedrijfswoningen Stationsstraat 6 en 8. De gronden rondom de bedrijfswoningen zijn ingericht als tuin. Achter de kassen is een waterbassin aanwezig. Het naastgelegen perceel nr. 2313, waar de nieuwe woning wordt voorzien, is momenteel onbebouwd en ingericht als weiland. Dit perceel heeft een oppervlakte van 1.210 m².
![]() |
![]() |
Figuur 1: ligging van het plangebied (boven) en gedetailleerde weergave en begrenzing (onder) |
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is 'Oosterhout', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 10 april 2012. Het perceel Stationsstraat 6-8 heeft hierin de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak rondom de bestaande bebouwing. Ter plaatse van de woningen Stationsstraat 6 en 8 is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. De voorste en achterste zone van het perceel hebben geen bouwvlak. Het naastgelegen onbebouwde perceel heeft de bestemmingen 'Tuin' (voorste zone), 'Wonen' (middelste zone) en 'Agrarisch' (achterste zone). Tenslotte geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
![]() |
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Oosterhout' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Het bouwen van een nieuwe woning op het onbebouwde perceel is niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan. Volgens de regels mag het bestaande aantal woningen niet worden vermeerderd. Bovendien ontbreekt een bouwvlak op het perceel.
Omdat de kwekerij wordt beëindigd en de woningen Stationsstraat 6 en 8 behouden blijven, is er in de beoogde situatie geen sprake meer van bedrijfswoningen. Het gebruiken van bedrijfswoningen als reguliere/burgerwoning is eveneens in strijd met het bestemmingsplan. Hiervoor is een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' nodig.
Gezien het voorgaande is een herziening van het bestemmingsplan op beide percelen noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Conclusie
De voorliggende ontwikkelingen spelen zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen, af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen spelen zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen, af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van één extra woning op een onbebouwd perceel. Daarnaast wordt een kwekerij met bedrijfsbebouwing en kassen beëindigd en worden de twee aanwezige bedrijfswoningen omgezet naar reguliere woningen. Per saldo is er sprake van een afname van bebouwing en ruimtebeslag. Voorts blijkt uit de jurisprudentie (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156) dat het toevoegen van één woning gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.
- 1. Vastgesteld op 13 maart 2012.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op december 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur(versterking);
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:
- Innovatie en economische structuurverbetering;
- Bereikbaar en verbonden;
- Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
- Benutten gebiedskwaliteiten.
Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggende initiatief moet worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf heeft geen directe doorwerking op dit bestemmingsplan.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van december 2015.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de volgende aanduidingen:
- Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij. Binnen deze gebiedsaanduiding is nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijen niet toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin ook niet.
- Tijdelijk verbod hervestiging/nieuwvestiging/uitbreiding (bestaande) glastuinbouw. In het plangebied wordt een bestaande kwekerij geamoveerd. Deze ontwikkeling past binnen de aanduidingen met betrekking tot glastuinbouw.
Daarnaast is het thema 'Wonen' voor dit bestemmingsplan van belang, nu wordt voorzien in toevoeging van één extra woning in het plangebied. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma past. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgesteld in de Woonvisie 2015-2020. Zie daarover nader paragraaf 2.3. Er wordt maatwerk binnen het woningaanbod geleverd, een belangrijk speerpunt in beide woningbouwprogramma's. De extra woning past binnen het woningbouwprogramma. Verder kan worden opgemerkt dat er sprake is van een geschikte woningbouwlocatie aan de rand van de bebouwde kom in een woonomgeving. Door de ligging aan de rand van bebouwde kom tegen het buitengebied, is het plangebied een aantrekkelijke woonlocatie.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin dit bestemmingsplan voorziet, passen binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan draagt bij aan het opvangen van de gesignaleerde behoefte aan landelijke woonmilieus. Het plangebied is immers gelegen aan de rand van de dorpskern Oosterhout, tegen het buitengebied aan. Het betreft een inbreidingslocatie is het bestaande bebouwingslint aan de zuidkant van de Stationsstraat. Daarmee wordt recht gedaan aan de uitgangspunten van het beleid.
Een ander kernpunt van het beleid is het behouden van de karakteristiek van de dorpskernen. De voorgenomen ontwikkeling betreft het amoveren van een kwekerij met ruim 3.600 m² aan kassen. Op het naastgelegen perceel wordt voorzien in één extra woning, waarmee een gat in het bebouwingslint wordt opgevuld. Door de sloop van kassen op het perceel Stationsstraat 6-8 in combinatie met het toevoegen van de extra woning, ontstaat een meer karakteristiek bebouwingslint, dat een afronding van de bebouwde kom vormt. Ook neemt de hoeveelheid bebouwing aanzienlijk af, waardoor de ruimtelijke uitstraling in het plangebied verbetert. De toekomstige invulling sluit in zowel functioneel als ruimtelijk-stedenbouwkundig opzicht dan ook beter aan op de omgeving dan de huidige bebouwing en bestemming. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het regionaal beleid.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. De oeverwallen zijn in de afgelopen 60 jaar grootschaliger en opener geworden. De kwaliteit van het karakteristieke landschap wordt hierdoor bedreigd. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft. Gezien de ligging aan de rand van de bebouwde kom in een bestaand woonlint, kan het plangebied in beperkte mate bijdragen en herstel van deze kleinschaligheid. Door de sloop van bedrijfsbebouwing en kassen worden de omvang van de bebouwing en ruimtelijke impact van de bouwmassa aanmerkelijk verminderd. In plaats van deze bebouwing ontstaan twee kleinschaliger woonpercelen, met een doorzicht tussen beide percelen in. Zodoende ontstaat een meer natuurlijke overgang tussen de kern en het achterliggende agrarische gebied en krijgt het plangebied een meer landelijke uitstraling. Er wordt daarmee bijbedragen aan de gewenste kleinschaligheid van het landschap. Het plangebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied.
Het plangebied behoort tot een bestaand woongebied in het oostelijk deel van Overbetuwe. Dit deel kenmerkt zich als intermediair gebied in de stadsregio tussen Arnhem en Nijmegen. Met name in dit deel van de gemeente, heeft de gemeente ook een regionale taak in de opvang van woningbehoefte en andere functies zoals recreatie. Het toevoegen van één woning in bestaand woongebied in deze regio past binnen deze opgaven.
Conclusie
Het bestemmingsplan is gezien het voorgaande in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting voor de omgeving van het plangebied, zoals vastgelegd in de Toekomstvisie+.
Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
- Betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen – streven naar het vergroten van het aanbod betaalbare woningen (huur én koop);
- Keuzevrijheid en doorstroming - inspelen op de wensen van mensen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten middels stimuleren doorstroming;
- Meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
- Inzetten op bijzondere doelgroepen.
De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren. Nieuwe woningen worden bovendien zoveel mogelijk levensloopgeschikt gebouwd.
Doorwerking en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in één extra woning aan de rand van de bebouwde kom door middel van een wenselijke functiewijziging. Het betreft een inbreidingslocatie in een bestaand woongebied. Het toevoegen van een woning op deze locatie is in kwalitatief opzicht dan ook passend in de Woonvisie.
Uit de woningbouwopgave, die in paragraaf 5.3 van de Woonvisie is vastgelegd blijkt dat er, buiten de bestaande plancapaciteit nog ruimte is om bijna 700 woningen te realiseren. Overbetuwe heeft ook een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte. Ook momenteel bestaat in het woningbouwprogramma van de gemeente nog ruimte voor het toevoegen van woningen.
De voorgenomen ontwikkeling is in kwantitatief en kwalitatief opzicht dan ook in overeenstemming met de Woonvisie.
Beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' uit 2008 bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging: de huidige agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Het plangebied is weliswaar gelegen binnen de bebouwde kom, maar direct grenzend aan het buitengebied. Bovendien is er in de huidige situatie sprake van een agrarische functie. Derhalve is ervoor gekozen om de uitgangspunten van de beleidsregel toe te passen op de onderhavige ontwikkeling.
De beleidsregel biedt mogelijkheden om een functiewijziging van agrarische bedrijvigheid naar wonen toe te staan. Uitgangspunt is een reductie van bebouwing met tenminste 50%. In dit geval wordt meer dan 3.000 m² bebouwing gesloopt (ruim 3.600 m²). In dat geval wordt maatwerk geleverd, waarbij een maximum van 3 extra woningen het uitgangspunt is. Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één extra woning op het perceel naast de twee bestaande bedrijfswoningen. Gezien de ruimtelijk-stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving, wordt het toevoegen van meer woningen niet wenselijk geacht. Er ontstaat een reductie van ruimschoots meer dan 50%, zodat medewerking kan worden verleend aan de onderhavige bestemmingswijziging.
Voorwaarde is verder dat de nieuwe woning een inhoud van minimaal 400 en maximaal 600 m³ heeft. In de planregels is dan ook een maximum van 600 m³ opgenomen voor de nieuwe woning. Daarnaast dient een nieuw bijgebouw aan een aantal vereisten te voldoen (maximale oppervlakte van 75 m², maximaal 25 meter van het hoofdgebouw, gebruik ten dienste van de woning). Ook deze voorwaarden zijn in de planregels vertaald.
Tenslotte dient in principe gebruik te worden gemaakt van bestaande ontsluitingen. Voor de bestaande woningen Stationsstraat 6 en 8 kan van de bestaande ontsluiting gebruikt worden gemaakt. Voor de nieuwe woning is dit niet het geval vanwege de gewenste situering. Het wordt in dit geval echter aanvaardbaar geacht om van het uitgangspunt af te wijken, omdat er ruimschoots voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst ontstaat door de planontwikkeling. Er is immers sprake van een aanzienlijke reductie van bebouwing (aanmerkelijk meer dan het minimum van 50%) en de nieuwe functie past beter in de omgeving. De afstand tot andere ontsluitingen is zodanig, dat er ook uit verkeersveiligheidsoogpunt geen bezwaren tegen een extra uitrit bestaan.
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' biedt gezien het voorgaande ruimte om de gewenste ontwikkeling van één extra woning te realiseren. Er wordt ruimschoots voldoende bebouwing gesloopt en ruimtelijke kwaliteitswinst behaald om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief.
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- 1. In het plangebied wordt planologisch-juridisch één extra woning gerealiseerd en vindt daarnaast een functiewijziging van een agrarische bedrijfslocatie (kwekerij) naar een woonperceel plaats. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
- 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie of waterwingebied. Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Van een landschappelijk waardevol gebied is evenmin sprake. Het plangebied ligt dan ook niet binnen een gevoelig gebied.
- 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één extra woning en in een functiewijziging van agrarische bedrijfslocatie naar wonen met behoud van de twee aanwezige woningen. Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is er gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden en zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Ook behoort het plangebied niet tot een gevoelig gebied.
Gezien het voorgaande is het dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren.
3.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
De gemeente heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van een ontheffing voor een hogere waarde in de Nota hogere grenswaarden. In deze nota zijn ambities per gebiedstype gesteld.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk en voorziet daarmee in een nieuw geluidsgevoelig object zoals bedoeld in de Wgh. De woning ligt binnen de geluidzone van de Stationsstraat. Vanuit de Wgh is dan ook een akoestisch onderzoek, waarin de geluidbelasting vanwege deze weg op de gevels wordt onderzocht, vereist. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de resultaten beknopt beschreven.
De geluidbelasting vanwege de Stationsstraat op de nieuwe woning bedraagt maximaal 56 dB. Deze overschrijdt daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar is lager dan de maximale ontheffingswaarde op basis van de Wgh (63 dB). Op basis van de Wgh zijn er dan ook geen belemmeringen aanwezig.
In de gemeentelijke beleidsnota is het plangebied gelegen in het gebiedstype 'lintbebouwing'. Hierbij geldt een ambitieniveau 'redelijk rustig' (48 dB) en een bovengrens voor ontheffingverlening van 'onrustig' (53 dB). De bovengrens volgens deze beleidsnota wordt daarmee formeel overschreden. De Nota hogere grenswaarden dateert uit 2009 en is inmiddels verouderd. De plaats van de nieuwe woning kan op basis van de huidige situatie en omgevingskenmerken beter als 'buitencentrum' worden getypeerd. De bovengrens behorend bij dit gebiedstype is 'zeer onrustig' (58 dB). Aan deze waarde wordt voldaan. Ook wordt voldaan de locatie specifieke criteria uit de beleidsnota. De nieuwe woning vult een open plaats op tussen reeds aanwezige bebouwing en er worden kassen gesloopt (niet-akoestische vorm van compensatie). Bij de realisatie van de nieuwe woning moet tenslotte rekening worden gehouden met twee criteria: minimaal 3 verblijfsruimten moeten aan de geluidsluwe zijde worden gesitueerd en voldaan moet worden aan de binnenwaarde van het Bouwbesluit. Maatregelen om de maximale geluidbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet gewenst en/of niet reëel.
Conclusie
Voor de nieuwe woning dient een hogere geluidwaarde tot 56 dB te worden vastgesteld. Voldaan wordt aan de locatie specifieke criteria volgens het gemeentelijk beleid. Bij de realisatie van de nieuwe woning moet rekening worden gehouden met het volgende: minimaal 3 verblijfsruimten moeten aan de geluidsluwe zijde worden gesitueerd en voldaan moet worden aan de binnenwaarde van het Bouwbesluit. Op voorhand zijn daarvoor geen belemmeringen te verwachten.
3.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning en het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel met behoud van twee woningen. Het toevoegen van één woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het omzetten van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonperceel heeft gezien de aard van de ontwikkeling geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten''2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.
Beoordeling
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'rustig buitengebied'. Derhalve zijn de reguliere richtafstanden van toepassing. De wijziging van een agrarisch bedrijfsperceel naar 'wonen' ter plaatse van de kwekerij heeft vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen relevante gevolgen. Omliggende functies moeten reeds rekening houden met de aanwezigheid van de woningen Stationsstraat 6 en 8. Dit wijzigt niet. Doordat de situering van de woningen met een bouwvlak op maat wordt vastgelegd, heeft dit geen effecten voor milieubelastende functies. Het bestemmingsplan voorziet tevens in de realisatie van een nieuwe gevoelige functie, namelijk de nieuwe woning. Deze wijziging kan voor milieubelastende functies wél van belang zijn.
In de omgeving van het plangebied zijn nagenoeg uitsluitend woonpercelen en onbebouwde agrarische gronden aanwezig. Ca. 100 meter ten noordoosten van de nieuwe woning is een detailhandelslocatie aanwezig (Lidl, Stationsstraat 19). Aan de bijbehorende richtafstand van 10 meter wordt ruimschoots voldaan. Ca. 190 meter zuidwestelijk van de nieuwe woning is een agrarische bedrijfslocatie aanwezig. Dit betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf, waarbij een hogere milieucategorie dan 3.1 (richtafstand: 100 meter) niet mogelijk is. Aan de richtafstand wordt voldaan. Bovendien dient dit agrarisch bedrijf rekening te houden met bestaande woningen tussen het bedrijf en het plangebied in. Van belemmeringen is reeds daarom geen sprake.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkelingen en omgekeerd zorgen deze ontwikkelingen niet voor belemmering van de omliggende functies. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
- 2. Bedrijven en Milieuzondering, Uitgave VNG, Den Haag, 2009
3.5 Geurhinder
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.
De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
Naast de Wgv is sinds 1 januari 2013 ook het Activiteitenbesluit milieubeheer van belang in het kader van de omgekeerde werking. De meeste veehouderijen vallen sindsdien onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit vormt voor wat betreft de 'omgekeerde werking' het toetsingskader voor deze veehouderijen.
Beoordeling
De onderhavige bestemmingsplanwijziging voorziet in het toevoegen van een nieuw geurgevoelig object in de vorm van de nieuwe woning tussen Stationsstraat 6/8 en 10. In de nabije omgeving zijn geen veehouderijen gelegen. De Wgv staat dan ook niet in de weg aan de realisatie van de nieuwe woning. In paragraaf 3.4 is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ook wat betreft het aspect geurhinder.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Bodem
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit een belangrijke afweging. Daarnaast bevat de Bouwverordening een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging ter plaatse van het perceel Stationsstraat 6/8 van een agrarisch bedrijf naar wonen. Er worden echter geen nieuwe gebouwen waarin van permanent of nagenoeg permanent verblijf sprake is, gerealiseerd op dit perceel. De bestaande woningen Stationsstraat 6 en 8 zijn en blijven in gebruik voor woondoeleinden. Een bodemonderzoek is dan ook niet nodig.
Op het naastgelegen onbebouwde perceel wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Dit perceel heeft reeds een woonbestemming. Derhalve is er geen sprake van een functiewijziging en is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik (wonen) op beide percelen te verwachten. Een verkennend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
3.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
De ontwikkeling betreft een functiewijziging waarbij er een tuinbouwkas wordt gesloopt, de bedrijfswoningen Stationsstraat 6 en 8 worden omgezet naar burgerwoningen en één nieuwe woning wordt gebouwd tussen Stationsstraat 6/8 en 10.
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In de volgende figuur is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.
![]() |
Figuur 3: uitsnede risicokaart (geraadpleegd op 6 januari 2017) |
De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op.
Het plangebied ligt op ongeveer 1.000 meter van de rijksweg A15 en op ongeveer 1.200 meter van de Betuweroute. Op basis van de regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt van beide risicobronnen. Het invloedsgebied groepsrisico bedraagt 880 meter vanaf het hart van de weg en 4.000 meter vanaf het hart van de spoorbaan conform de 'Handleiding Risicoanalyse Transport'. Alleen het invloedsgebied van de Betuweroute ligt over het plangebied.
Het plangebied ligt op ongeveer 50 meter van een tweetal hogedruk aardgasleidingen van de Nederlandse Gasunie NV. Op basis van de risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt. Het invloedsgebied groepsrisico (540 meter voor beide buisleidingen, conform het 'Handboek buisleiding in bestemmingsplannen') ligt over het plangebied.
Het plangebied ligt op 1.200 meter van het Container Uitwisselpunt Betuweroute (CUP). Op basis van de risicokaart is vastgesteld dat plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plangebied ligt. Het invloedsgebied groepsrisico ligt over het plangebied en bedraagt 3.000 meter.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van een aantal risicobronnen. De ontwikkeling levert geen verandering van het aantal aanwezige personen in het plangebied op. Er verdwijnt namelijk één glastuinbouwbedrijf met personeel, waarvoor één woning met bewoners terug komt. Toetsing aan het groepsrisico is dan ook niet nodig. De wijziging heeft alleen gevolgen voor het plaatsgebonden risico. Het object wijzigt van beperkt kwetsbaar naar een kwetsbaar object.
3.8 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.
3.9 Waterparagraaf
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast; - beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.
Watertoets
Dit plan voorziet in sloop van kassen (ruim 3.600 m²) en een gedeelte van de bijbehorende bedrijfsbebouwing (ketelhuis, ca. 150 m²). Er wordt één woning met een bijgebouw teruggebouwd. De bestaande gesplitste bedrijfswoning en een deel van de bedrijfsbebouwing (ca. 175 m²) blijven gehandhaafd. Per saldo is er sprake van een forse afname van bebouwd oppervlak in het plangebied. Daarmee is er waterhuishoudkundig gezien sprake van positieve effecten. Hemelwater en vuilwater dienen gescheiden te worden afgevoerd.
In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft een C-watergang op de westelijke perceels-/plangrens. Ook is een waterbergingsvoorziening aanwezig bij de kassen. Verder is ca. 90 meter ten zuidoosten van het plangebied een A-watergang aanwezig met een beschermingszone. De planontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de beide watergangen. Deze blijven intact en er worden geen werkzaamheden aan de waterlopen of de oeverwallen uitgevoerd. De waterbergingsvoorziening zal worden verwijderd. Deze is voor de beoogde functie en bebouwing niet langer nodig.
Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het plan. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding.
3.10 Flora En Fauna
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de het Natuurnetwerk Nederland, dat op provinciaal niveau is uitgewerkt in de Omgevingsverordening Gelderland via het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelzones.
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet (Ffw) heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van agrarisch bedrijf (kwekerij) naar wonen en in het toevoegen van één woning op het naastgelegen woonperceel. Hierna wordt beoordeeld in hoeverre de planontwikkeling (negatieve) effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten kan hebben.
Gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 en Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuur) aangewezen gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken en bevindt zich op ruim 900 meter zuidelijk van het plangbied. Dit gebied betreft de Waal met omliggende oevers, ten zuiden van de kern Oosterhout. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op aanmerkelijk grotere afstand tot het plangebied. Ten zuiden van de kern Oosterhout, op ruim 700 meter van het plangebied, bevindt zich voorts nog een gebied dat tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de bijbehorende Groene ontwikkelzones (GO) behoort.
In het plangebied wordt een agrarische bedrijfslocatie (kwekerij) geamoveerd en wordt één nieuwe woning gebouwd. Hiermee neemt de ammoniak- en stikstofuitstoot in het plangebied niet toe, waardoor het plan geen negatief effect op Natura 2000-gebieden heeft. Het gebruik van de woonpercelen ter plaatse van beide woonpercelen en de uit te voeren werkzaamheden zullen slechts een zeer beperkt, lokaal effect hebben. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen dan ook redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook negatieve effecten op het GNN en de bijbehorende GO kunnen, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot deze gebieden, redelijkerwijs worden uitgesloten.
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden treden derhalve niet op.
Soortenbescherming
Het plangebied ter plaatse van de nieuwe woning is momenteel ingericht als weiland met vrijwel geen begroeiing en geen bebouwing. Op deze locatie is reeds een woonbestemming aanwezig en is dus geen sprake van een functiewijziging. Het toevoegen van een woning heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten. Er worden twee bomen, die deel uitmaken van een bomenhaag achter de woning Stationsstraat 10, gekapt. Hieraan kunnen indien nodig voorwaarden worden verbonden.
Op het perceel Stationsstraat 6/8 worden de kassen en een gedeelte van de bedrijfsbebouwing van de kwekerij (ketelhuis) verwijderd. Deze bebouwing is niet geschikt als nest- of verblijfplaats voor beschermde soorten. De functie wordt gewijzigd van een kwekerij naar wonen. Deze woningen zijn reeds aanwezig en het voorste perceelsgedeelte is in gebruik en ingericht als tuin. Dit gebruik wijzigt niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing op dit perceel opgericht. Gezien de aard van de wijzigingen op dit perceel, kunnen negatieve effecten op beschermde soorten redelijkerwijs worden uitgesloten. Wel worden de aanwezige bomen aan de achterkant van het perceel rondom de waterberging gekapt. Hieraan kunnen indien nodig voorwaarden worden verbonden.
Negatieve effecten op beschermde soorten treden, gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen en de huidige situatie in en direct rondom het plangebied naar verwachting niet op. Wel dient te allen tijden te worden voldaan aan de algemene zorgplicht (artikel 2 Ffw).
Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Mits wordt voldaan aan de algemene zorgplicht, zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet te verwachten. Het aspect flora en fauna leidt derhalve niet tot belemmeringen of beperkingen voor de gewenste ontwikkeling.
3.11 Archeologische Waarden
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan3 en een archeologische beleidsadvieskaart4 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op basis van de archeologische beleidskaart is ter plaatse van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient in deze gebieden een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op voorhand is nog niet duidelijk of deze drempelwaarde bij realisatie van de ontwikkeling in het plangebied wordt overschreden. Indien de drempelwaarde wordt overschreden, dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend. De hoge archeologische verwachtingswaarde is in dit bestemmingsplan doorvertaald middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De begrenzing van de bestemming komt overeen met de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze wijze is voldoende verzekerd dat er geen archeologische waarden worden aangetast.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. Op de verbeelding en in de regels is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen ter waarborging van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
Het plangebied aan de Stationsstraat 6-8 en het naastgelegen ongenummerde perceel in Oosterhout betreft een kwekerij en een onbebouwd woonperceel aan de rand van de kern Oosterhout. Het achtergelegen gebied is een open agrarisch gebied. In de directe omgeving bevinden zich verder overwegend woonpercelen. De huidige kwekerijfunctie is dan ook enigszins atypisch in de omgeving. Het plangebied behoort tot een gebied dat als uitloper van de bebouwde kom van Oosterhout kan worden gekenschetst. Kenmerkend is ook de overgang naar het agrarische gebied ten zuidoosten van het plangebied.
In het plangebied is momenteel een kwekerij aanwezig met twee bedrijfswoningen (gesplitste woning Stationsstraat 6-8), ruim 450 m² aan bedrijfsbebouwing en ruim 3.600 m² aan kassen. Achter de kassen is een waterbergingsvoorziening, met daarnaast een aantal bomen. De voorzijde van het perceel is ingericht als tuin bij de bedrijfswoningen en als in-/uitrit naar de kwekerij en de woningen. In afbeelding 4 wordt de huidige situatie in het plangebied weergegeven op een luchtfoto en schetsmatig.
![]() |
![]() |
Afbeelding 4: Huidige situatie in het plangebied (boven: luchtfoto, onder: schetsmatige weergave) |
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling ziet op het beëindigen van de kwekerij-activiteiten, het slopen van de kassen en het ketelhuis en het bouwen van een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw op het perceel tussen Stationsstraat 6/8 en 10. Daarmee is sprake van ruimtelijke en functionele wijzigingen. De gesplitste woning Stationsstraat 6/8 blijft intact. Ook het bijgebouw naast het ketelhuis blijft gehandhaafd (175 m² mag gehandhaafd blijven). De waterbergingsvoorziening wordt daarentegen verwijderd. Ook wordt een aantal bomen aan de achterzijde van het perceel Stationsstraat 6/8 gekapt, evenals enkele bomen aan de rand van het beoogde nieuwe woonperceel.
Voor de beoogde toekomstige invulling is een kavelpaspoort met ruimtelijk-stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld. Op basis van het kavelpaspoort is een concreet inrichtingsplan opgesteld (zie afbeelding 5). Het in deze inrichtingsschets eveneens weergegeven woonperceel Stationsstraat 10 behoort niet tot het plangebied, maar is opgenomen ter illustratie van de toekomstige situatie van het gehele wooncluster ten zuiden van de Stationsstraat. Het inrichtingsplan is zo opgesteld dat enkele zichtlijnen vanaf de Stationsstraat richting het agrarische gebied achter de woonpercelen worden versterkt. De 'centrale' zone van de woonpercelen wordt vrijgehouden van bebouwing en krijgt een open erfinrichting. In het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Aan de realisatie van de nieuwe woning wordt een aantal randvoorwaarden verbonden. De woning wordt uitgevoerd in één laag met een kap, heeft een maximale inhoud van 600 m³ en wordt loodrecht op de weg gerealiseerd. Op deze wijze past de bebouwing in de omgeving, sluit daarbij aan en ontstaat een woning in landelijke sfeer. Het bijgebouw mag een maximale oppervlakte van 75 m² hebben.
Het achterste perceelsgedeelte van Stationsstraat 6/8, waar momenteel de kassen, waterberging en een aantal bomen aanwezig zijn, krijgt een agrarische bestemming en wordt ingericht als weiland. Dit sluit aan op het gebruik van de omliggende gronden. Tenslotte wordt voorzien in een tweetal nieuwe hagen; één aan de oostelijke perceelsgrens van de nieuwe woning en één op de achterste perceelsgrens van het perceel Stationsstraat 6/8. Hierdoor wordt de resterende bebouwing deels aan het zicht onttrokken en ontstaat een passende perceelsafscheiding tussen het nieuwe woonperceel en Stationsstraat 10. Het toekomstige beeld doet recht aan de gebiedskwaliteiten van de omgeving en leidt tot een ruimtelijke en landschappelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
![]() ![]() |
Afbeelding 5: Toekomstige situatie in het plangebied |
4.3 Verkeer En Parkeren
Ten behoeve van de drie woningen dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen op beide percelen aanwezig. De woningen Stationsstraat 6 en 8 kunnen gebruik maken van de reeds bestaande voorziening. Voor de nieuwe woning dienen nieuwe parkeerplaatsen te worden aangelegd.
De woningen worden ontsloten op de Stationsstraat. Voor de woningen Stationsstraat 6 en 8 gebeurt dit via de bestaande in-/uitrit. Ten behoeve van de nieuwe woning is een extra in-/uitrit nodig. Verkeerskundig gezien bestaan daarvoor geen belemmeringen, gezien het overzichtelijke karakter van de Stationsstraat en de tussen de in/-uitritten resterende ruimte. Het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie is zo gering, dat deze weg het verkeer zonder problemen kan verwerken. Van een toename van verkeersbewegingen is geen sprake, omdat de huidige kwekerijfunctie verdwijnt.
Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 6-8 en Stationsstraat ongenummerd' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Tuin', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen. Waar nodig worden deze in paragraaf 5.2 nader toegelicht.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Oosterhout', dat ook het meest recente komplan binnen de gemeente is. Vanwege de concreetheid van het initiatief en de ruimtelijk-stedenbouwkundige voorwaarden en wensen, is gekozen voor een planvorm met een beperkte mate van flexibiliteit. Daar waar ruimtelijk relevant, zijn de randvoorwaarden in de regels en op de verbeelding doorvertaald.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Agrarisch
Gebruik
Het achterste perceelsgedeelte van Stationsstraat 6/8, waar momenteel de kwekerij met kassen aanwezig is, behoudt de bestemming 'Agrarisch'. Het bouwvlak wordt echter verwijderd. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor grondgebonden agrarische activiteiten, extensieve dagrecreatie en bijbehorende voorzieningen.
Bouwen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de bestemming toegestaan.
Tuin en Wonen
Gebruik
Binnen het plangebied is onderscheid gemaakt in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De voorerven zijn bestemd als 'Tuin'; de overige gronden van de woonpercelen als 'Wonen'. De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bestemd voor wonen. Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, indien aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
Bouwen
Er is een bouwvlak op maat opgenomen voor de nieuwe woning conform het inrichtingsplan. Het bouwvlak van de bestaande woningen Stationsstraat 6 en 8 is opgenomen conform de bestaande bebouwing. Het woningtype (vrijstaand voor de nieuwe woning, twee-aaneengebouwd voor de bestaande gesplitste woning) en de maximale goot- en bouwhoogte (respectievelijk 4 en 9 meter) zijn op de verbeelding opgenomen. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestemming 'Wonen', die binnen het bouwvlak en vanaf 3 meter achter de voorgevellijn gelegen is, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Deze aanduiding is opgenomen op het westelijke perceelsgedeelte van Stationsstraat 6/8 en het oostelijke perceelsgedeelte van het nieuwe woonperceel. De tussenliggende zone dient vanwege de gewenste versterking van zichtlijnen vanaf de Stationsstraat vrij van bebouwing te blijven. Binnen deze zone is ook geen overkapping/carport toegestaan.
Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan is met het oog op de hoge archeologische verwachtingswaarde in het plangebied (zie paragraaf 3.11) een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van bodemverstorende ingrepen groter dan 50 respectievelijk 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Deze drempelwaarden komen overeen met de archeologische beleidsadvieskaart.
Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwen aanwezig danwel toegestaan en in maximaal één bouwlaag ondergronds.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen en ondergronds bouwen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
Dit artikel beschrijft de procedure, die bij toepassing van een in het plan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, danwel het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken moet worden gevolgd.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
De kosten worden verhaald middels een met de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Met de initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd.
Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Overleg
Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.
7.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken van 16 februari tot en met 29 maart 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en van een reactie voorzien in het bijgevoegde 'Rapport zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Oosterhout, Stationsstraat 6-8 en Stationsstraat ongenummerd' en heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. Er zijn ook geen ambtshalve aanpassingen aangebracht.
Het plan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 24 oktober 2017.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.