Buitengebied, Dijkstraat 8a en Krakenburgsestraat ong., Oosterhout
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Vastgesteld op 16-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Dijkstraat 8a en Krakenburgsestraat ong., Oosterhout' met identificatienummer NL.IMRO.1734.0249BUITdijkstr8a-VSG1 van de gemeente Overbetuwe.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde objecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan- en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 2.12, onder 1, onder a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.8 Agrarisch bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden, fokken en/of africhten van dieren, inclusief pensionstallen als ondergeschikte nevenactiviteit.
1.9 Archeologisch deskundige
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.10 Archeologisch onderzoek
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);
1.11 Archeologische verwachting
Een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.12 Archeologische waarde
Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.13 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.15 Bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime.
1.16 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bijgebouw
Een niet aan een hoofdgebouw verbonden gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.19 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.23 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.
1.26 Erf
Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.27 Extensieve dagrecreatie
Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.28 Gebouw
Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt.
1.29 Grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel.
1.30 Hoofdgebouw
Een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, datdoor zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken.
1.31 Huishouden
Een persoon die of groep personen die gezamenlijk, onbestendig voor onbepaalde tijd, een huishouding voert.
1.32 Inrichtingsplan
Een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke (waaronder landschappelijke) inpassing hiervan in de bestaande situatie wordt beschreven.
1.33 Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.34 Landschappelijke kwaliteiten/waarden
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.35 Lawaaisporten
Sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, karten, modelvoer- en vaartuigen.
1.36 Nevenactiviteit
Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.37 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
De agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen en/of verharding plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij en champignonkwekerij.
1.38 Normaal onderhoud, gebruik en beheer
Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.39 Nutsvoorziening
Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.40 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.41 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.42 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.43 Ondergronds
Onder peil.
1.44 Overkapping
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
1.45 Peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.
1.46 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.47 Publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.48 Recreatiewoning
Een (deel van een) gebouw dat naar de aard en inrichting uitsluitend is bedoeld voor niet permanente bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en of verblijfsrecreatie, niet zijnde een chalet.
1.49 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.50 Teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen, anders dan een kas, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen, daaronder begrepen pot- container- en gootteelt.
1.51 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen welke buiten het teeltseizoen niet aanwezig zijn, met dien verstande dat de voorzieningen maximaal 7 maanden aanwezig mogen zijn;
1.52 Uitvoeren
Uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.53 Voorgevel
De naar de weg en/of fiets- en voetpad gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.54 Vrijstaande woning
Woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
1.55 Waardevol landschap
Een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
1.56 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.57 Woning
Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van de goot van dakkapellen tot een breedte van maximaal 50% van het dakvlak en wolfseinden.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.6 De horizontale diepte van een gebouw
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
2.8 Hart van de lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische activiteiten ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
- c. (boom)kwekerijen;
- d. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen;
- e. tijdelijke hoge open teeltondersteunende voorzieningen;
- f. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen - Boomgaard
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Boomgaard' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een (fruit)boomgaard;
- b. ontwikkeling en behoud van groenvoorzieningen, bermen en beplanting in het algemeen en van landschappelijke beplanting in het bijzonder;
- c. hobbymatig telen van groenten en fruit;
- d. hobbymatig agrarisch gebruik;
- e. extensieve dagrecreatie;
- f. paden;
- g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
- b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, tot maximaal 75 m² mag worden gebruikt voor de activiteit;
- 2. degene die de activiteit in de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
- 3. de activiteit qua aard en omvang past in de woonomgeving;
- 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeers- en parkeersituatie ter plaatse;
- 5. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden;
- c. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig danwel toegestaan zijn overeenkomstig dit bestemmingsplan, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de ondergrondse bebouwing de bovengrondse bebouwing met een (horizontale) diepte van 3 meter mag overschrijden. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één laag ondergronds.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.
10.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
10.3 Ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1, teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. het betreft geen bebouwing in geaccidenteerd terrein;
- b. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m², in afwijking van het bepaalde artikel 2, de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
- c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Afwijken
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Dijkstraat 8a en Krakenburgsestraat ong., Oosterhout'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op twee aan elkaar grenzende percelen aan de Dijkstraat 8a en de Krakenburgsestraat (ongenummerd) in het buitengebied nabij Oosterhout, wil de eigenaar van de percelen een extra woning realiseren en een bestaande woning handhaven. De percelen betreffen een voormalige kwekerijlocatie (boomkwekerij). Aan de Dijkstraat 8a was tot 1978 ook een varkenshouderij gevestigd. De bebouwing daarvan is nog aanwezig. Deze bebouwing bestaat uit de woning Dijkstraat 8a en twee voormalige bedrijfsgebouwen. Momenteel zijn de percelen in gebruik voor agrarische doeleinden (maïsland). Er vindt dus een functiewijziging van agrarisch gebruik naar wonen plaats. De twee voormalige agrarisceh bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt. De bedrijfswoning Dijkstraat 8a blijft behouden, maar zal worden gebruikt als burgerwoning. Aan de Krakenburgsestraat wordt een nieuwe woning met bijbehorend perceel gerealiseerd.
Realisatie van een nieuwe woning en het gebruik van de woning Dijkstraat 8a als burgerwoning is niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende beheersverordening. Derhalve is een juridisch-planologische wijziging noodzakelijk. De gemeente Overbetuwe is bereid om onder voorwaarden medewerking aan een herziening van het bestemmingsplan te verlenen. Er bestaan geen ruimtelijke en milieuhygiënische bezwaren tegen de ontwikkeling, zoals in deze toelichting nader zal worden toegelicht. De beleidsregel 'Functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied' biedt beleidsmatig ruimte voor het initiatief. Onderhavig bestemmingsplan 'Buitengebied, Dijkstraat 8a en Krakenburgsestraat ong., Oosterhout' voorziet in het planologisch-juridisch kader om de door de initiatiefnemer gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied omvat twee aangrenzende percelen in het buitengebied van Overbetuwe aan de Krakenburgsestraat ongenummerd (noordwestelijke deel) en Dijkstraat 8a (zuidoostelijke deel). Het plangebied,met een omvang van 20.660 m², ligt circa 275 meter westelijk van de kern Oosterhout. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. In de directe omgeving zijn zowel woningen, onbebouwde agrarische percelen als agrarische bedrijven (kwekerijen) aanwezig. Ongeveer 400 meter zuidelijk van het plangebied stroomt de Waal.
![]() |
![]() |
Figuur 1: ligging van het plangebied (boven) en gedetailleerde weergave en begrenzing (onder) |
Het plangebied zelf omvat de voormalige boomkwekerijlocatie en de voormalige veehouderijlocatie aan de Dijkstraat. In het plangebied is de voormalige bedrijfsbebouwing van de veehouderij (ca. 1.110 m²) aan de zuidkant (perceel Dijkstraat 8a) nog aanwezig, alsmede de bedrijfswoning Dijkstraat 8a. Het noordelijke perceel is in gebruik als maïsland en is onbebouwd. Aan de noordelijke en oostelijke perceelsgrenzen zijn watergangen aanwezig.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel de beheersverordening 'De Danenberg', die door de gemeenteraad van Overbetuwe is vastgesteld op 11 juni 2013.
In de beheersverordening is het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg' van kracht verklaard. Dit bestemmingsplan is, na herziening 2002, vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 25 juni 2002 en goedgekeurd door GS op 21 januari 2003. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch gebied' met ter plaatse van de bestaande woning de dubbelbestemming 'Wonen 2'.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied' zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Binnen elk bouwperceel mag uitsluitend de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing worden gebouwd. Onder die bebouwing is ten hoogste één bedrijfswoning begrepen.
![]() |
![]() |
Afbeelding 2: weergave van het plangebied op www.ruimtelijkeplannen.nl (boven) en uitsnede uit de plankaart behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg (herziening 2002)' (onder). |
Het bouwen van een nieuwe woning op het onbebouwde perceel is niet mogelijk op basis van de beheersverordening. De agrarische bestemming laat een dergelijk gebruik niet toe. Bovendien ontbreekt een bouwvlak op het perceel en is maximaal één (bedrijfs)woning bij een agrarisch perceel toegestaan. Omdat de kwekerij is beëindigd en de woning Dijkstraat 8a behouden blijft, is er in de beoogde situatie geen sprake meer van een bedrijfswoning. Het gebruiken van bedrijfswoningen als reguliere/burgerwoning is eveneens in strijd met het bestemmingsplan.
Gezien het voorgaande is een herziening van het bestemmingsplan met een bestemmingswijziging naar 'Wonen' op beide percelen noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Conclusie
Dit bestemmingsplan ziet op het wijzigen van een agrarische bedrijfsbestemming naar twee woonpercelen. Er wordt één woning toegevoegd en één bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Deze ontwikkelingen spelen zich, gezien de aard en omvang daarvan, af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen spelen zich zoals hierboven reeds toegelicht, gezien de aard en omvang daarvan, af op lokaal niveau en hebben geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van één extra woning en omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Daarnaast wordt een (voormalige) kwekerij met bijbehorende bedrijfsbebouwing (1.110 m²) gesaneerd. Per saldo is er sprake van een afname van bebouwing en ruimtebeslag. Voorts blijkt uit de jurisprudentie (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156) dat het toevoegen van één woning gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op december 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur(versterking);
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:
- Innovatie en economische structuurverbetering;
- Bereikbaar en verbonden;
- Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
- Benutten gebiedskwaliteiten.
Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggende initiatief moet worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf heeft geen directe doorwerking op dit bestemmingsplan.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van december 2015.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning en het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel met behoud van de bestaande woning. Het plangebied is gelegen binnen de volgende aanduidingen:
- Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij. Binnen deze gebiedsaanduiding is nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijen niet toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin ook niet.
- Tijdelijk verbod hervestiging/nieuwvestiging/uitbreiding (bestaande) glastuinbouw. In het plangebied wordt een voormalige kwekerij wegbestemd. De nog aanwezige voormalige bedrijfsopstallen worden gesloopt. Deze ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van de aanduidingen met betrekking tot glastuinbouw.
Daarnaast is het thema 'Wonen' voor dit bestemmingsplan van belang, nu wordt voorzien in toevoeging van één extra woning. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma past. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgesteld in de Woonvisie 2015-2020. Zie daarover nader paragraaf 2.3. Er wordt maatwerk binnen het woningaanbod geleverd, een belangrijk speerpunt in beide woningbouwprogramma's. De extra woning past binnen het woningbouwprogramma.
Verder kan worden opgemerkt dat er sprake is van een geschikte woningbouwlocatie. Er worden twee percelen met een landelijke, groene uitstraling gecreëerd. Het gaat daarbij om één nieuwe woning en om het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel met behoud van de bestaande woning. Het plangebied ligt bovendien op korte afstand van de bebouwde kom van Oosterhout. Door deze ligging en kavelopzet is het plangebied een geschikte woonlocatie.
Conclusie
De ontwikkelingen waarin dit bestemmingsplan voorziet, passen binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Dit landschap is verdicht en kleinschalig, met een afwisselend landgebruik in onregelmatige blokverkaveling. Kenmerkend is verder de veelheid aan landelijke wegen met clusters aan vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. De oeverwallen zijn in de afgelopen 60 jaar grootschaliger en opener geworden. De kwaliteit van het karakteristieke landschap wordt hierdoor bedreigd. Belangrijk is dat de kleinschaligheid van het landschap behouden blijft.
In de omgeving van het plangebied geldt het voorgaande in het bijzonder. Door de aanwezigheid van een aantal grote glastuinbouwbedrijven met kassen, zoals op het perceel aan de overzijde van de Krakenburgsestraat, is de oorspronkelijke kleinschaligheid danig verloren gegaan. Op de kleinere (woon)percelen in de omgeving, zoals aan de Dijkstraat in zuidoostelijke richting, de Peperstraat en de Oosterhoutsestraat, is deze kleinschaligheid nog wel terug te zien.
Door de sloop van bedrijfsbebouwing op het perceelsgedeelte aan de Dijkstraat worden de totale omvang van de bebouwing en de ruimtelijke impact van de bouwmassa aanmerkelijk verminderd. In plaats van deze bebouwing ontstaan twee van elkaar gescheiden kleinschaliger woonpercelen. Hoewel op het momenteel onbebouwde perceel aan de Krakenburgsestraat bebouwing wordt toegevoegd, draagt de ontwikkeling ook op deze planlocatie bij aan het gewenste karakteristieke landschap. Ook het behouden en creëren van doorzichten vanaf de weg naar het open landschap op beide percelen draagt daaraan bij. Er ontstaat door de planontwikkeling een meer natuurlijke overgang tussen de glastuinbouwpercelen enerzijds en het achterliggende agrarische gebied anderzijds. De planontwikkeling draagt dan ook bij aan de gewenste kleinschaligheid van het oeverwallenlandschap.
Het plangebied ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting van het oeverwallenlandschap in de omgeving van het plangebied, zoals vastgelegd in de Toekomstvisie+.
Woonvisie 2010-2015 'Wonen is meer dan alleen Stenen'
In de woonvisie verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor de woonvisie is een woningmarktverkenning opgesteld. Deze verkenning geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonvisie. De woonvisie bevat geen detaillistisch uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
- Betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen – streven naar het vergroten van het aanbod betaalbare woningen (huur én koop);
- Keuzevrijheid en doorstroming - inspelen op de wensen van mensen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten middels stimuleren doorstroming;
- Meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
- Inzetten op bijzondere doelgroepen.
De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Naast verbetering van de bestaande voorraad blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren. Nieuwe woningen worden bovendien zoveel mogelijk levensloopgeschikt gebouwd.
Doorwerking en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in één extra woning door middel van een functiewijziging en sloop van bestaande, minder gewenste bebouwing. Deze ontwikkeling vindt plaats in een bestaand bebouwingslint, waar meerdere woonpercelen aanwezig zijn en op betrekkelijk korte afstand van de bebouwde kom. Het toevoegen van een woning op deze locatie is in kwalitatief opzicht daarmee passend in de Woonvisie.
Uit de woningbouwopgave, die in paragraaf 5.3 van de Woonvisie is vastgelegd blijkt dat er, buiten de bestaande plancapaciteit nog ruimte is om bijna 700 woningen te realiseren. Overbetuwe heeft ook een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte. Ook momenteel bestaat in het woningbouwprogramma van de gemeente nog ruimte voor het toevoegen van woningen.
De voorgenomen ontwikkeling is in kwantitatief en kwalitatief opzicht dan ook in overeenstemming met de Woonvisie.
Beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied'
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' uit 2008 bestaat uit regels, een toelichting en een gebiedstypenkaart. De beleidsregel bevat het toetsingskader voor concrete verzoeken om functiewijzigingen in het buitengebied.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging in het buitengebied: de huidige agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Het plangebied is gelegen in een agrarisch gebied met waarden. Artikel 6 van de beleidsregel bevat regels voor dit gebiedstype.
De beleidsregel biedt mogelijkheden om een functiewijziging naar wonen toe te staan binnen dit gebiedstype. Uitgangspunt is een reductie van bebouwing met tenminste 50%. Indien 500-1.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt kan medewerking worden verleend aan de realisatie van één nieuwe woning. In het onderhavige geval wordt 1.110 m² aan bebouwing van de voormalige kwekerij gesloopt. Daardoor ontstaat een reductie van ruimschoots meer dan 50% en kan medewerking worden verleend aan de onderhavige bestemmingswijziging.
Voorwaarde is dat de nieuwe woning een inhoud van minimaal 400 en maximaal 600 m³ heeft. In de planregels is dan ook een maximum van 600 m³ opgenomen. Daarnaast dient een nieuw bijgebouw aan een aantal vereisten te voldoen (maximale oppervlakte van 75 m², maximaal 25 meter van het hoofdgebouw, gebruik ten dienste van de woning). Van deze eisen wordt in dit geval in beperkte mate afgeweken. Gelet op de hoeveelheid te slopen bebouwing en de te bereiken ruimtelijke kwaliteitswinst, wordt een bijgebouw van maximaal 90 m² per woonperceel aanvaardbaar geacht. Dit is ook conform de regels van de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. De maximale afstand tot de woning wordt beperkt tot 20 meter om de gewenste kleinschaligheid (geclusterde bebouwing) te versterken.
Tenslotte dient in principe gebruik te worden gemaakt van bestaande ontsluitingen. Op het perceel Dijkstraat 8a kan van de bestaande ontsluiting gebruikt worden gemaakt. Aan de Krakenburgsestraat is dat niet het geval, nu ter plaatse geen ontsluiting aanwezig is. In het onderhavige geval is het creëren van twee afzonderlijke, kleinschalige woonpercelen uit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt gewenster dan twee aaneengesloten woonpercelen aan de Dijkstraat (zie ook de subparagraaf Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP) hierna). Op deze wijze wordt de gewenste kleinschaligheid bereikt en ontstaat op beide percelen een doorzicht vanaf de weg. Daarom wordt het aanvaardbaar geacht om in dit geval van het uitgangspunt af te wijken. Een ontsluiting op de Krakenburgsestraat is op de beoogde plaats niet bezwaarlijk vanuit verkeersveiligheidsoogpunt. De afstand tot andere ontsluitingen is groot.
De beleidsregel 'Functiewijziging en nieuwvestiging in het buitengebied' biedt gezien het voorgaande ruimte om de gewenste ontwikkeling van één extra woning te realiseren. Er wordt ruimschoots voldoende bebouwing gesloopt en ruimtelijke kwaliteitswinst behaald om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief.
Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is door de gemeente Overbetuwe opgesteld met het oog op het belang van het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied en geeft de gewenste ontwikkelingsrichtingen aan. In hoofdstuk 2 van het LOP uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden.
Conclusie
Uit de visiekaart bij het LOP (pag. 120) volgt dat in de omgeving waartoe het plangebied behoort, wordt gestreefd naar behoud en versterking van de ruimtelijke afwisseling en kleinschaligheid van het oeverwallenlandschap. Ook is het gebied aangemerkt als zoekgebied voor (grootschalige) landschappelijke versterking.
Het plangebied behoort tot deelgebied 8 (Landgoed Loenen, Slijk-Ewijk, Danenberg). Voor dit gebied zijn twee separate landschapsvisies opgesteld om de hiervoor genoemde grootschalige landschapsversterking te sturen. Het plangebied valt onder de landschapsvisie 'Danenberg'. Deze visie geeft aan dat behoud en versterking van de landschappelijke karakteristieken, waaronder het contrast tussen openheid en besloten oeverwallen, van belang zijn. Het LOP geeft zelf geen andere gebiedsspecifieke opgaven, maar pleit voor uitvoering van deze landschapsvisie.
Voor de beide woonkavels zijn inrichtingsplannen opgesteld, waarbij de hiervoor beschreven doelstellingen uit het LOP centraal staan. De uitgangspunten bij de uitwerking van de inrichtingsplannen zijn:
- kleinschaliger maken van het landschap;
- groene, landelijke uitstraling en inrichting van beide kavels;
- zichten op het achterland behouden/creëren.
De huidige bebouwing aan Dijkstraat 8a is opvallend groot tussen de omliggende kleinschalige bebouwing en doet dan ook afbreuk aan de gewenste landschappelijke karakteristiek. In de beoogde perceelsopzet ontstaan twee kleinschalige woonkavels, met op de naastgelegen gronden aan de straatkant twee boomgaarden. Met de realisatie van de boomgaarden wordt het open zicht op het achterliggende agrarisch gebied vanaf de beide wegen geborgd. Beide woonpercelen worden tevens landschappelijk ingepast. In paragraaf 4.2 van deze toelichting wordt dit nader weergegeven. In de planregels is de realisatie van de beoogde inrichting conform deze uitgangspunten geborgd. Het bestemmingsplan draagt dan ook bij aan de gewenste ontwikkelingsrichting, zoals beschreven in het LOP.
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- 1. In het plangebied wordt planologisch-juridisch één extra woning gerealiseerd en vindt daarnaast een functiewijziging van een agrarische bedrijfslocatie (kwekerij) naar een woonperceel plaats. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
- 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie of waterwingebied. Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Van een landschappelijk waardevol gebied is evenmin sprake. Het plangebied ligt dan ook niet binnen een gevoelig gebied.
- 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één extra woning en in een functiewijziging van voormalige kwekerij naar wonen met behoud van de bestaande woning. Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is er gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden en zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Ook behoort het plangebied niet tot een gevoelig gebied.
Gezien het voorgaande is het dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren.
3.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw buiten de bebouwde kom bedraagt 53 dB. De gemeente heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van een ontheffing voor een hogere waarde in de Nota hogere grenswaarden. In deze nota zijn ambities per gebiedstype gesteld.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt één nieuwe woning mogelijk en voorziet daarmee in een nieuw geluidsgevoelig object zoals bedoeld in de Wgh. De woning ligt uitsluitend binnen de geluidzone van de Krakenburgsestraat, waar een maximumsnelheid van 60km/u geldt. Uit het verkeersmodel van de gemeente Overbetuwe blijkt dat de verkeersintensiteiten op de Krakenburgsestraat gering zijn (1.056 motorvoertuigen per etmaal in prognosejaar 2024). Gelet op de inrichting van de zeer smalle weg, de geringe verkeersintensiteiten en de situering van nieuwe woning op enige afstand van de weg, wordt een akoestisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn op voorhand geen belemmeringen te verwachten en is voldoende aannemelijk dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.
3.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning en het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel met behoud van de bestaande woning. Het toevoegen van één woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het omzetten van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonperceel heeft gezien de aard van de ontwikkeling geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' (VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.
Beoordeling
Het plangebied behoort, gezien de beperkte mate van functiemenging en de ligging aan rustige lokale wegen, tot het gebiedstype 'rustig buitengebied'. Derhalve zijn de reguliere richtafstanden van toepassing.
Binnen het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch gebied' gedeeltelijk omgezet naar de bestemming 'Wonen'. Hierdoor is geen sprake van eventuele hinder vanuit het plangebied op de omliggende woningen.
Andersom heeft de wijziging van agrarisch gebied naar wonen ter plaatse van het perceel Dijkstraat 8a vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering evenmin relevante gevolgen. Omliggende functies moeten reeds rekening houden met de aanwezigheid van de (bedrijfs)woning Dijkstraat 8a. Dit wijzigt niet en ook de situering blijft ongewijzigd. Deze wijziging heeft dan ook geen effecten voor milieubelastende functies.
Het bestemmingsplan voorziet daarnaast in de realisatie van een nieuwe gevoelige functie, namelijk de nieuwe woning aan de Krakenburgsestraat. Deze wijziging kan voor milieubelastende functies wél van belang zijn. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele glastuinbouwbedrijven en voorzieningen. Ten aanzien van de bedrijfsgebouwen en kassen bij deze bedrijven dient een richtafstand van minimaal 30 meter tot de nieuwe woning te worden aangehouden. In de onderstaande tabel wordt de afstand tot dichtstbij gelegen kassen of bedrijfsgebouwen bij de omliggende tuinbouwbedrijven weergegeven.
Adres | Richtafstand | Afstand tot nieuwe woning |
Dijkstraat 13 | 30 m | > 200 m |
Dijkstraat 16 | 30 m | ca. 50 m |
Krakenburgsestraat 4* | 30 m | ca. 60 m |
Oosterhoutsestraat 89a | 30 m | ca. 110 m |
* op dit perceel zijn nog kassen aanwezig, maar deze zullen op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Krakenburgsestraat 4a, Oosterhout' worden verwijderd. De bestemming wordt 'Wonen'. Volledigheidshalve worden deze toch in het overzicht opgenomen.
Uit het overzicht blijkt dat ruimschoots aan de richtafstanden ten opzichte van de omliggende bedrijven wordt voldaan. Derhalve is er geen sprake van belemmeringen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling en omgekeerd zorgt deze ontwikkeling niet voor belemmering van de omliggende tuinbouwbedrijven. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.
3.5 Geurhinder
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.
De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
Naast de Wgv is sinds 1 januari 2013 ook het Activiteitenbesluit milieubeheer van belang in het kader van de omgekeerde werking. De meeste veehouderijen vallen sindsdien onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit vormt voor wat betreft de 'omgekeerde werking' het toetsingskader voor deze veehouderijen.
Beoordeling
De onderhavige bestemmingsplanwijziging voorziet in het toevoegen van een nieuw geurgevoelig object, namelijk de nieuwe woning aan de Krakenburgsestraat. In de nabije omgeving zijn geen veehouderijen gelegen. Van belemmerende agrarische activiteiten is geen sprake. De Wgv staat dan ook niet in de weg aan de realisatie van de nieuwe woning. In paragraaf 3.4 is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ook wat betreft het aspect geurhinder.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Bodem
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit een belangrijke afweging. Daarnaast bevat de Bouwverordening een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning en in wijziging van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel. Doordat een nieuwe woning aan de Krakenburgsestraat mogelijk wordt gemaakt en hier een functiewijziging naar een gevoeliger functie plaatsvindt, is een onderzoek naar de bodemkwaliteit op deze locatie noodzakelijk. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning. Op voorhand zijn er, gelet op het huidige gebruik, de functies in de omgeving en de resultaten van eerdere bodemonderzoeken in de omgeving, geen belemmeringen te verwachten en wordt voldoende aannemelijk geacht dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik oplevert. Op de locatie Dijkstraat 8a is reeds een woning aanwezig en wordt de functie niet gevoeliger. Op deze locatie is dan ook geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect bodemkwaliteit op voorhand geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik (wonen) op beide percelen te verwachten. Een verkennend bodemonderzoek wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.
3.7 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Het agrarische bedrijf aan de Dijkstraat 8a Oosterhout wordt beëindigd. De huidige bedrijfswoning blijft echter gehandhaafd. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 3 is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.
![]() |
Afbeelding 3: uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 10-11-2016) met het plangebied in de zwarte cirkel. |
De risicokaart levert de volgende inzichten op:
Het plangebied ligt op ± 1.400 meter van de Rijksweg A15, op ± 1.600 meter van de Betuweroute, op ± 3.000 meter van de Spoorlijn Arnhem – Nijmegen en op ± 850 meter van de Waal. Op basis van de regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze vier risicobronnen niet over plangebied gelegen is.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plan wel gelegen binnen het invloedsgebied van deze vier risicobronnen. Echter is de afstand tussen het plan en de risicobronnen der mate groot (groter dan 200 meter) dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Op ongeveer 180 meter van het plangebied ligt een tweetal aardgastransportleidingen. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat beide aardgastransportleidingen (A-524 en A-533) geen PR 10-6 contour hebben. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan. Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een tweetal aardgastransportleidingen. Uit het rapport 'Externe veiligheid buisleidingen MRA, Ingenieurs/adviesbureau SAVE, 111038 - 241309.01, 6 februari 2012' blijkt dat de hoogte van het groepsrisico voor leiding A-524 0,25 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en voor leiding A-533 0,01 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Het plan met de bijbehorende toename van het aantal personen (2,4 personen) is dermate klein, dat dit geen effect zal hebben op de hoogte van het groepsrisico. Wel moet het groepsrisico voor beide aardgastransportleidingen verantwoord worden.
Op ongeveer 1.700 meter van het plan ligt het emplacement van de Betuweroute (CUP). Uit het rapport 'Berekening van de risico's voor de externe veiligheid CUP, Ingenieurs/adviesbureau SAVE, 040591 – P97, 29 juni 2004' is gebleken dat het plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plan is gelegen en de hoogte van het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde bevindt.
Uit de berekende groepsrisicocurve voor het CUP (afbeelding 4) blijkt dat er minder dan 10 dodelijke slachtoffers vallen. De definitie van het groepsrisico uit het BEVI luidt als volgt: Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken is. Uit de definitie van het BEVI blijkt dat er pas sprake is van een groepsrisico bij 10 of meer dodelijke slachtoffers. In geval van het CUP is het groepsrisico dan ook niet relevant, aangezien er minder dan 10 dodelijke slachtoffers vallen.
![]() |
Afbeelding 4: berekende groepsrisicocurve CUP |
Gezien de grote afstand (1.700 meter) tussen de ontwikkeling en het CUP, er geen sprake is van een relevant groepsrisico en de personendichtheid niet verandert met de komst van één woning zal deze ontwikkeling niet leiden tot een wijziging van de externe veiligheidsrisico's.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van artikel 7 en 9 uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de A15, de Betuweroute, de Spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Waal. Daarnaast is de wettelijke verplichting op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant vanwege de aanwezige hogedruk aardgastransportleidingen.
De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 22 november 2016 (kenmerk: 161122-0086, bijgevoegd als Bijlage 1).
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk waarbij een agrarisch bedrijf wordt beëindigd. Hierdoor neemt het aantal personen minimaal toe (2,4 personen). Uit geraadpleegde onderzoeken en bovenstaande planbeoordeling blijkt dat dit initiatief geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico.
De VGGM concludeert in haar advies dat er voldoende afstand is tussen het plan en de risicobronnen en de aanwezige zelfredzaam worden geacht. De VGGM ziet dan ook geen reden om aanvullend te adviseren over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van diverse risicobronnen. Voorliggend plan maakt de bouw van één woning mogelijk, waarbij de hoogte van het groepsrisico niet wijzigt. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van een tweetal aardgastransportleidingen, A15, de Betuweroute, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de Waal. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.
3.8 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.
3.9 Waterparagraaf
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast; - beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.
Watertoets
Dit plan voorziet in sloop van voormalige agrarische bebouwing (1.110 m²). Er wordt één woning met een bijgebouw teruggebouwd op het perceel aan de Krakenburgsestraat. Verder wordt één nieuw bijgebouw (max. 90 m²) bij de bestaande woning toegestaan. Per saldo is er sprake van een forse afname van bebouwd oppervlak in het plangebied. Daarmee is er waterhuishoudkundig gezien sprake van positieve effecten. Hemelwater en vuilwater dienen gescheiden te worden afgevoerd.
Aan de randen van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft een A-watergang aan de zuidkant parallel aan de Dijkstraat, een B-watergang aan de noordkant en een C-watergang op de noordoostelijke plangrens, aansluitend op de B-watergang. De planontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de deze watergangen. De watergangen blijven intact en er worden geen werkzaamheden aan de waterlopen of de oeverwallen uitgevoerd. Ook worden er geen nieuwe duikers of andere voorzieningen aangebracht. Langs de B-watergang wordt een beschermingszone van 1 meter breed aangehouden ten behoeve van het uitvoeren van inspecties en dergelijke. Bij het opgestelde inrichtingsplan is hiermee rekening gehouden.
![]() |
Afbeelding 5: watergangen nabij het plangebied met indicatief weergegeven de woonpercelen |
Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het plan. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding.
3.10 Flora En Fauna
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de het Natuurnetwerk Nederland, dat op provinciaal niveau is uitgewerkt in de Omgevingsverordening Gelderland via het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelzones.
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet (Ffw) heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Momenteel zijn echter nog geen algemeen toepasbare gedragscodes voorhanden.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van agrarisch bedrijf (kwekerij) naar wonen en in het toevoegen van één woning op het perceel aan de Krakenburgsestraat. De realisatie van de nieuwe woning aan de Krakenburgsestraat kan van invloed zijn op eventueel aanwezige natuurwaarden ter plaatse of in de omgeving. Om die reden is een QuickScan flora en fauna uitgevoerd, waarin is beoordeeld in hoeverre de planontwikkeling (negatieve) effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten kan hebben. Daarbij is een veldbezoek uitgevoerd op 11 augustus 2016. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als Bijlage 2. Hierna worden enkel de resultaten van de QuickScan weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. De dichtstbijzijnde percelen met een beschermde status liggen buitendijks ten zuiden van het plangebied aan de Waal (Natura 2000-gebied Rijntakken). Deze gebieden ondervinden geen nadelige gevolgen van de lokale ingreep, gelet op de afstand en de aard en omvang van de ingreep.
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden treden derhalve niet op.
Soortenbescherming
Het beoogde woonperceel aan de Krakenburgsestraat biedt geen geschikte leefomgeving voor zwaar beschermde soorten (tabel 2 of 3 van de Ffw). Het perceel bestaat momenteel uit een voedselrijke maïsakker, die weinig natuurwaarden herbergt.
Licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) zoals haas en gewone pad kunnen gebruik maken van het perceel. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling en is geen ontheffing benodigd. Wel geldt de algemene zorgplicht.
Jaarrond beschermde nesten van vogels zijn niet te verwachten. Wel kan het perceel mogelijk gebruikt worden door enkele grondbroeders, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn (bijvoorbeeld kievit). Vogels die broeden mogen nooit verstoord worden. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen (maart-augustus) plaatsvinden, is er geen sprake van belemmeringen. Wanneer dit wel het geval is, dient van tevoren te worden onderzocht of er broedvogels aanwezig zijn.
Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Mits wordt voldaan aan de algemene zorgplicht, zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet te verwachten voor zover de werkzaamheden buiten het broedseizoen (maart-augustus) worden uitgevoerd. Indien binnen het broedseizoen werkzaamheden plaatsvinden, dient van tevoren te worden onderzocht of broedvogels aanwezig zijn. Het aspect flora en fauna leidt voor het overige niet tot belemmeringen of beperkingen voor de gewenste ontwikkeling.
3.11 Archeologische Waarden
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan1 en een archeologische beleidsadvieskaart2 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling
Op basis van de archeologische beleidskaart is ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde aanwezig (zie afbeelding 6, waarbij de lichtgroene zone correspondeert met een lage archeologische verwachtingswaarde, categorie 6). Voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm -Mv dient in deze gebieden een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op voorhand is duidelijk dat deze drempelwaarde bij realisatie van de ontwikkeling in het plangebied niet wordt overschreden.
Ten zuiden van het woonperceel is de archeologische vindplaats nr. 380 aanwezig. Hiervoor wordt een attentiewaarde van 50 meter opgegeven. Deze zone bevindt zich buiten het plangebied.
De archeologische verwachtingswaarde is in dit bestemmingsplan doorvertaald middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'.
![]() |
Afbeelding 6: uitsnede archeologische beleidskaart |
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied. Op de verbeelding en in de regels is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen ter waarborging van de toekomstige bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
Het plangebied bestaat uit twee aangrenzende percelen aan de Dijkstraat en de Krakenburgsestraat. Het betreft een voormalige boomkwekerijlocatie en een voormalige veehouderij. Zowel de Dijkstraat als de Krakenburgsestraat zijn kenmerkende linten in het agrarische landschap. In de omgeving zijn diverse kwekerijen met kassen aanwezig, waaronder het perceel Krakenburgsestraat 4. Het plangebied omsluit dit perceel, waar het agrarisch gebruik inmiddels echter beëindigd is en eveneens het voornemen bestaat om een woning te realiseren. Aan de overzijde van de Krakenburgsestraat is eveneens een groot kassencomplex met een groot waterbekken aanwezig. Het plangebied zelf maakt deel uit van een (half)open agrarisch landschap tussen de kern Oosterhout en de wegen Dijkstraat, Krakenburgsestraat en Oosterhoutsestraat.
Op het perceel aan de Dijkstraat is de voormalige bedrijfsbebouwing van de veehouderij (ca. 1.110 m² bestaande uit drie gebouwen) nog aanwezig. Het gebruik als veehouderij is echter reeds in 1978 beëindigd. Aan de zuidoostkant van dit perceel is de bedrijfswoning Dijkstraat 8a aanwezig. Het noordelijke perceel is in gebruik als maïsland en is geheel onbebouwd. Aan de noordelijke, oostelijke en zuidelijke perceelsgrenzen zijn watergangen aanwezig.
In de huidige situatie bestaat vanaf de Krakenburgsestraat zicht op het open landschap, op de momenten dat de mais niet aanwezig is. Vanaf de Krakenburgsestraat is dit door de aanwezige bebouwing geheel niet het geval.
![]() |
![]() |
Afbeelding 7: Huidige situatie in het plangebied (boven: foto's van het plangebied, onder: schetsmatige weergave) |
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een vrijstaande woning op het noordwestelijke perceelsgedeelte aan de Krakenburgsestraat. Hiervoor is een wijziging van de huidige agrarische bestemming naar 'Wonen' noodzakelijk. Deze wijziging vindt ook plaats op het zuidelijke perceelsgedeelte aan de Dijkstraat. De bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning wordt daarbij omgezet naar een reguliere woning. De nog aanwezige bedrijfsgebouwen (1.110 m²) worden gesloopt. Door de juridisch-planologische wijziging ontstaan twee losse, kleinschalige woonpercelen. De naast- en tussengelegen gronden behouden een agrarische bestemming.
Aan de beoogde wijziging is een aantal ruimtelijk-stedenbouwkundige en landschappelijke randvoorwaarden verbonden. De nieuwe woning dient te worden uitgevoerd in één laag met een kap (maximale goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 9 meter) en mag conform de beleidsnota een maximum inhoud van 600 m³ hebben. Voor de te handhaven woning Dijkstraat 8a blijven de bestaande hoogte en inhoud als maximum gelden. Na sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing, mag op beide percelen een bijgebouw worden gerealiseerd van maximaal 90 m². Onder voorwaarden mag deze oppervlakte worden vergroot tot 120 m². Deze uitgangspunten zijn vertaald in de planregels.
Voor de beide woonkavels zijn daarnaast inrichtingsplannen opgesteld, die de gewenste ruimtelijke kwaliteitsverbetering nader uitwerken en borgen. Bij het opstellen van de inrichtingsplannen is aansluiting gezocht bij het LOP (zie ook paragraaf 2.3 van deze toelichting). Centrale uitgangspunten zijn daarbij:
- kleinschaliger maken van het landschap;
- groene, landelijke uitstraling en inrichting van beide kavels;
- zichten op het achterland behouden/creëren.
De toekomstige perceelsopzet is weergegeven in afbeelding 8. Er ontstaan twee kleinschalige woonkavels, met op de naastgelegen gronden aan de straatkant twee boomgaarden. Met de realisatie van de boomgaarden wordt het open zicht op het achterliggende agrarisch gebied vanaf de beide wegen geborgd. Op de woonpercelen worden enkele solitaire bomen en hagen gerealiseerd. Daarmee worden beide kavels landschappelijk ingepast. In afbeelding 9 is een gedetailleerde weergave van de beide woonkavels zichtbaar.
![]() |
Afbeelding 8: Toekomstige situatie in het plangebied |
![]() |
![]() |
Afbeelding 9: inrichtingsplannen toekomstige woonkavels (boven: Krakenburgsestraat ongenummerd, onder: Dijkstraat 8a) |
4.3 Verkeer En Parkeren
Ten behoeve van beide woningen dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen op beide percelen aanwezig. In de inrichtingsplannen is rekening gehouden met deze eis. De woning Dijkstraat 8a kan gebruik maken van de reeds bestaande voorziening. Voor de nieuwe woning dient een nieuwe parkeervoorziening te worden aangelegd voor het bijgebouw.
Ten behoeve van de nieuwe woning aan de Krakenburgsestraat is een nieuwe in-/uitrit nodig. Verkeerskundig gezien bestaan daarvoor geen belemmeringen, gezien het overzichtelijke karakter van de weg en de afstand tot andere in-/uitritten. Bij de woning Dijkstraat 8a kan gebruik worden gemaakt van de bestaande entree. Het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie op beide percelen is zo gering, dat de Krakenburgsestraat en Dijkstraat het verkeer zonder problemen kunnen verwerken. Ook ontstaat geen onevenredige overlast voor omliggende percelen. Van een toename van verkeersbewegingen is geen sprake, omdat de huidige kwekerijfunctie verdwijnt.
Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Dijkstraat 8a en Krakenburgsestraat ong., Oosterhout' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen - Boomgaard', 'Wonen', en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen. Waar nodig worden deze in paragraaf 5.2 nader toegelicht.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is gezien de ligging in het buitengebied zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Vanwege de concreetheid van het initiatief en de ruimtelijk-stedenbouwkundige voorwaarden die aan beide woningen zijn verbonden, is gekozen voor een planvorm met een beperkte mate van flexibiliteit. Daar waar ruimtelijk relevant, zijn de randvoorwaarden in de regels en op de verbeelding doorvertaald.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Agrarisch
Gebruik
De perceelsgedeelte buiten de woonkavels en de fruitboomgaarden behouden een agrarische bestemming. Er is geen bouwvlak opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor grondgebonden agrarische activiteiten, (boom)kwekerijen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, extensieve dagrecreatie en bijbehorende voorzieningen.
Bouwen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de bestemming toegestaan.
Groen - Boomgaard
Gebruik
De gronden naast de beide woonpercelen, waar hoogstamfruitboomgaarden zullen worden aangelegd, zijn bestemd als 'Groen - Boomgaard'. Hiermee is beoogd om het inrichtingsplan door te vertalen in de regels en op de verbeelding en op die manier zichtbaar te maken. De gronden zijn primair bestemd voor (fruit)boomgaarden en de ontwikkeling en het behoud van groenvoorzieningen, bermen en beplanting in het algemeen en van landschappelijke beplanting in het bijzonder. Verder zijn het hobbymatig telen van groenten en fruit, hobbymatig agrarisch gebruik, extensieve dagrecreatie en bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt.
Bouwen
Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Wonen
Gebruik
De twee woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen'. Vanwege de gewenste kleinschalige kavelopzet, zijn de bestemmingsvlakken niet te ruim opgenomen. Qua omvang en diepte sluiten deze aan op de naastgelegen woonpercelen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bestemd voor wonen. Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, indien aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
In de gebruiksregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, die waarborgen dat de benodigde landschappelijke inrichting, conform de uitgangspunten en randvoorwaarden vanuit het inrichtingsplan, op beide woonpercelen tijdig wordt gerealiseerd. De inpassing/inrichting dient na realisatie in stand te worden gehouden.
Bouwen
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen de op maat opgenomen bouwvlakken toegestaan. Voor de bestaande woning Dijkstraat 8a gelden de bestaande goot- en bouwhoogte en inhoud als maximum. Voor de nieuwe woning is een maximuminhoud van 600 m³ opgenomen (overeenkomstig het gemeentelijk beleid) met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 9 meter. De maximale goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk 3 en 5 meter. Deze dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van de woning en (in het geval van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen) op maximaal 20 meter afstand van de woning te worden gerealiseerd. De gezamenlijke maximale oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 120 m² op het perceel aan de Krakenburgsestraat en 150 m² op het perceel Dijkstraat 8a. Deze oppervlakten kunnen met toepassing van een afwijkingsbevgoegdheid met maximaal 30 m² worden vergroot.
Waarde - Archeologische verwachting 4
In het plan is met het oog op de (lage) archeologische verwachtingswaarde (zie nader paragraaf 3.11) een dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van bodemverstorende ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm-Mv. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwen aanwezig danwel toegestaan en in maximaal één bouwlaag ondergronds.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen en ondergronds bouwen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
Dit artikel beschrijft de procedure, die bij toepassing van een in het plan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, danwel het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken moet worden gevolgd.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
De kosten worden verhaald middels een met de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd.
Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Overleg
Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.
7.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Ook zijn geen ambtshalve wijzigingen aangebracht.
Het bestemmingsplan is ongewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden en door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld bij besluit van 16 mei 2017.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 1 Advies veiligheidsregio