KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
3.5 Geurhinder
3.6 Bodem
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Kabels En Leidingen
3.9 Waterparagraaf
3.10 Flora En Fauna
3.11 Archeologische Waarden
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
4.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemene Opzet
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
7.2 Overleg
7.3 Vaststellingsprocedure
7.4 Beroep
Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2016
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Toelichting Inrichtingsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk-functionele Effectanalyse Maart 2017
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Nader Onderzoek Asbest En Verontreiniging
Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico Buisleidingen
Bijlage 5 Advies Vggm
Bijlage 6 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Inrichtingsplan

Oosterhout, Stationsstraat 19

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 24-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Oosterhout, Stationsstraat 19 met identificatienummer NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1 van de gemeente Overbetuwe.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.6 Archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.7 Archeologische waarde

Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.8 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.13 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.15 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.16 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.

1.18 Dienstverlening

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.19 Erf

Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.

1.20 Evenement

Een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht)manifestatie, themadag of -week in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.

1.21 Extensieve dagrecreatie

Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.22 Geaccidenteerd terrein

Een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 meter.

1.23 Gebouw

Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt.

1.24 Normaal onderhoud en beheer

Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.25 Nutsvoorzieningen

Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.26 Ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.

1.27 Ondergronds

Onder peil.

1.28 Overkapping

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.29 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.30 Seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.31 Supermarkt

Een zelfbedieningszaak in dagelijkse goederen met hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan levens- en genotsmiddelen.

1.32 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van de goot van dakkapellen tot een breedte van maximaal 50% van het dakvlak en wolfseinden.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

2.6 Hart van de lijn

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, uitsluitend in de vorm van een supermarkt, al dan niet met daarbij behorende en/of daaraan verwante dienstverlening;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. evenementen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, in het bijzonder een wadi ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wadi';

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. groenvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone Watergang

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de watergangen in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van de watergang gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.

10.2 Bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

10.3 Evenementen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:

Er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn waarbij moet worden voldaan aan de maximale parkeernorm als opgenomen in de Bijlage 1 bij deze regels onder de kolom "rest bebouwde kom" en in de regel "weinig stedelijk":

  1. a. De aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  2. b. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.

10.4 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. a. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  2. b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  3. c. De omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  4. d. De omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Afwijken

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 19'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Lidl wil haar vestiging aan de Stationsstraat 19 te Oosterhout moderniseren en uitbreiden. De huidige vestiging sluit niet meer optimaal aan bij de maatstaven voor supermarkten van Lidl met een regionale verzorgingsfunctie. Ook bestaat de wens op de inrichting van de buitenruimte kwalitatief te verbeteren en de bevoorrading van de supermarkt te optimaliseren. De vestiging is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Oosterhout en heeft een regionale verzorgingsfunctie. De bestaande omvang bedraagt ca. 1.621 m², waarvan 1.167 m² aan netto winkelruimte.

De gewenste uitbreiding voorziet in ca. 485 m² extra bebouwing naar ca. 2.100 m². De netto winkelruimte neemt toe met ca. 327 m² tot ca. 1.500 m². De uitbreiding betreft dan ook hoofdzakelijk ondersteunende ruimten zoals magazijnen en nevenruimtes. De uitbreiding is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Overbetuwe is bereid om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het voornemen tot uitbreiding. Voorliggend bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 19' voorziet in het juridisch-planologisch kader om de uitbreiding mogelijk te maken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Stationsstraat 19 te Oosterhout. Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint aan de noordkant van de oude kern Oosterhout, aan de rand van de bebouwde kom. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Valburg, sectie L, nrs. 662 en 663. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Aan de noord- en zuidkanten van het plangebied zijn open agrarische gebieden aanwezig. In de omgeving van het plangebied zijn verder diverse functies aanwezig: ten westen van het plangebied betreft dit met name woningen en ten noordoosten van het plangebied een gemengd gebiedje met een indoor speelpaleis, tennisvereniging en fitnesscentrum. Verder noordelijk is het bedrijventerrein Park 15 aanwezig.

Het plangebied betreft de reeds bestaande vestiging van Lidl (perceelsoppervlakte van ca. 7.500 m²) en het achtergelegen perceel, waar onder meer een wadi en een gedeelte van het parkeerterrein aanwezig zijn (perceelsoppervlakte van ruim 6.000 m²). Op het supermarktperceel is de bestaande supermarkt van ca. 1.621 m² aanwezig, waarvan 1.167 m² uit netto winkelruimte bestaat. Verder zijn parkeervoorzieningen aan de noord- en oostkant aanwezig en vindt het laden en lossen aan de zuidkant plaats. De huidige situatie is weergegeven in figuur 1 in de onderste afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0001.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0002.png"
Afbeelding 1: ligging van het plangebied (boven) en gedetailleerde weergave en begrenzing (onder)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is 'Oosterhout', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 10 april 2012. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen 'Agrarisch' (zonder bouwvlak; perceel nr. 662) en 'Detailhandel' (met bouwvlak; perceel nr. 663). Ter plaatse van een gedeelte van het bouwvlak is tevens de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Uiterst noordelijk in het plangebied, ter plaatse van een bestaande watergang, is de bestemming 'Water' opgenomen, met een bijbehorende beschermingszone (dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'). Verder geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0003.png"
Afbeelding 2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Oosterhout' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)


Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De beoogde uitbreiding van de Lidl vindt aan de noord- en zuidkant buiten het huidige bouwvlak plaats. Daarnaast worden de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte nipt overschreden. In deze opzichten is het voornemen niet in overeenstemming met de vigerende bouwregels. Gezien het voorgaande is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Het bestaande parkeerterrein is gedeeltelijk binnen de bestemming 'Agrarisch' en gedeeltelijk binnen de bestemming 'Detailhandel' gelegen. Binnen beide bestemmingen zijn parkeervoorzieningen toegestaan. Het ligt echter voor de hand om ook het parkeerterrein als 'Detailhandel' te bestemmen. Deze wijziging wordt in dit bestemmingsplan eveneens meegenomen.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaande supermarkt. Deze ontwikkeling speelt zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen, af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid zoals vastgelegd in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling speelt zich, gezien de aard en omvang daarvan, af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. De huidige omvang van de supermarkt is 1.621 m², waarvan 1.167 m² winkelvloeroppervlak (wvo). De uitbreiding betreft ca. 485 m², waarvan 327 m² aan extra wvo. Deze vindt plaats op een bestaand bouwperceel, maar er is sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag. Gelet op de aard en omvang van de wijziging, is er sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook van toepassing op dit bestemmingsplan.

Trede 1: actuele regionale behoefte
Indien een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, dient te worden onderzocht of er sprake is van een 'actuele regionale behoefte' aan deze ontwikkeling. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom een ruimtelijk-functionele effectanalyse uitgevoerd, waarin de marktmogelijkheden voor de uitbreiding van de Lidl en de effecten van de uitbreiding zijn onderzocht. De volledige rapportage, daterend van maart 2017, is bijgevoegd als Bijlage 1. Hierna worden de relevante bevindingen en conclusies beknopt beschreven.

Onderzoek (maart 2017)
Het onderzoek gaat in op de actuele vraagsituatie, andere relevante plannen/initiatieven in de regio en de effecten op de detailhandelsstructuur, consumentenverzorging en leegstand. In het onderzoek is in kaart gebracht of er sprake is van een 'actuele regionale behoefte'.

In de eerste plaats is van belang dat een discountsupermarkt zoals Lidl doorgaans een groter verzorgingsgebied heeft dan een reguliere full service-supermarkt vanwege het specifieke marktsegment en de lagere bezoekersfrequentie (relatief veel 'bulkaankopen'). De Lidl in het plangebied heeft vooral een functie voor inwoners van de oude kern Oosterhout (gemeente Overbetuwe), de nieuwbouwwijk Oosterhout (gemeente Nijmegen) en (een deel van) de kern Lent (gemeente Nijmegen). Ook voor Elst en andere omliggende kernen zoals Ressen heeft de supermarkt een functie. Naast de Lidl in het plangebied is uitsluitend de Lidl in Bemmel (ca. 6 kilometer oostelijk van het plangebied) een alternatief als discount supermarkt voor de inwoners in dit gebied. Supermarkt Jan Linders in Lent ligt op relatief grote afstand.

De winkelstructuur in het verzorgingsgebied Nijmegen-Noord en Oosterhout is in de huidige situatie niet optimaal. Een centrale aankoopplaats voor dagelijkse artikelen van voldoende omvang ontbreekt momenteel in het verzorgingsgebied. Het bestaande supermarktaanbod in het centrum van de wijk Oosterhout (Nijmegen) is relatief klein en heeft beperkte fysieke uitbreidingsmogelijkheden. Dit is het enige winkelcluster in het verzorgingsgebied.

Vanwege de forse bevolkingsgroei in Nijmegen Noord ontstaat er tot 2025 ruimte voor minimaal 2.800 m² wvo extra detailhandel in de dagelijkse sector in de regio. Het beoogde wijkwinkelcentrum Hof van Holland, nabij Lent op ca. 4 kilometer van het dorp Oosterhout, is voor de dagelijkse verzorging voor inwoners van het dorp Oosterhout geen geschikte (alternatieve) optie. Ook voor inwoners van de Nijmeegse wijk Oosterhout is de afstand tot dit winkelcentrum relatief groot. Lidl voorziet nu al in belangrijke mate in de consumentenverzorging in dit gebied wat betreft de dagelijkse sector in het discountsegment. Uitbreiding van de Lidl in het plangebied én realisatie van het wijkwinkelcentrum Hof van Holland zijn hierdoor op basis van de bevolkingsgroei goed mogelijk. In kwantitatieve zin speelt de ontwikkeling derhalve in op een actuele regionale behoefte.

Ook in kwalitatieve zin speelt de ontwikkeling in op een actuele regionale behoefte. De uitbreiding speelt in op actuele trends in vraag en aanbod in de dagelijkse boodschappensector (o.a. gemak en keuzemogelijkheden voor de consument). Voor de (huidige en toekomstige) inwoners van beide delen van Oosterhout is het daarnaast belangrijk dat zij beschikken over een modern boodschappenaanbod nabij hun woning, waartoe ook de behoefte aan een supermarktformule zoals die van Lidl een rol speelt. De Lidl in het plangebied is door haar ligging weliswaar een solitaire locatie, maar heeft als voordeel dat deze goed bereikbaar is. Door het vergroten van het toekomstperspectief van de Lidl-vestiging, blijven de inwoners van Oosterhout en omgeving ook in de toekomst beschikking houden over minimaal één moderne discountsupermarkt op een goed bereikbare en nabijgelegen locatie. Ook speelt de uitbreiding sterk in op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van aankopen in de dagelijkse sector, denk aan gemak en keuzemogelijkheden voor de consument.

De uitbreiding is relatief klein van omvang, in verhouding tot de bestaande vestiging. Uit het onderzoek blijkt dat de omzeteffecten van de uitbreiding op andere supermarkten in de regio beperkt zijn. Alle detailhandel in dagelijkse goederen in de relevante regio kan voldoende omzet blijven behalen om exonomisch duurzaam te functioneren. Ook is van belang dat de vergroting van de Lidl niet tot evenredige toename van de omzet leidt, omdat deze vooral gericht is op het bieden van extra winkelcomfort aan de bestaande klanten. Dit alles maakt dat het omzeteffect op de huidige en toekomstige detailhandelsstructuur zeer beperkt blijft en de effecten voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat aanvaardbaar worden geacht. Van duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur is geen sprake.

Conclusie trede 1
Geconcludeerd wordt dat er in kwantitatieve zin sprake is van een actuele regionale behoefte, waarop de voorgenomen ontwikkeling inspeelt. In kwalitatieve zin speelt de ontwikkeling sterk in op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van de dagelijkse sector (keuzemogelijkheden, gemak, bereikbaarheid). Ook voldoet de supermarkt na uitbreiding aan de (inter)nationale standaard, waarnaar Lidl voor haar supermarkten streeft. Inwoners van Oosterhout en omgeving blijven de beschikking houden over één moderne discountsupermarkt nabij de eigen woning. De ontwikkeling leidt niet tot een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur in de regio.

Trede 2: bestaand stedelijk gebied
Nu er sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden bezien in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Specifiek voor detailhandel is in de toelichting bij het Bro aangegeven dat moet worden bezien in hoeverre bestaande leegstaande winkelpanden via transformatie of herstructurering het initiatief zouden kunnen huisvesten.

Relevant is ten eerste dat het hier gaat om uitbreiding van een bestaande supermarkt. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom aan de rand van de kern Oosterhout, maar niet als stedelijk gebied in de zin van het Bro aan te merken. Wel betreft het dus een bestaand bouwperceel en een bestaande supermarktvestiging. Met de ontwikkeling wordt het bestaande bouwperceel optimaal benut; het ruimtebeslag van de functie als geheel (bebouwing plus bijbehorende voorzieningen en verharding) wordt niet vergroot. Verplaatsing van de vestiging naar elders (bijvoorbeeld, Nijmegen-centrum of -zuid, Elst of Bemmel) zal gezien de detailhandelsstructuur in de regio, zorgen voor een significante verschuiving van de koopkracht. De overlap met bestaande supermarkten wordt daarmee groter, waardoor mogelijk aanbieders verdwijnen én inwoners van Oosterhout en Nijmegen-Noord hun relatief beperkte aanbod zien verminderen. Beide ontwikkelingen zijn met het oog op een evenwichtige detailhandelsstructuur en het voorkomen van leegstand niet gewenst. Uit de inventarisatie in de ruimtelijk-functionele analyse (Bijlage 1) blijkt dat de winkelleegstand in de regio relatief beperkt is.

Daarnaast zijn er in de huidige situatie geen alternatieve geschikte locaties beschikbaar. Een en ander is nader beschreven in Bijlage 1. Het benutten van een ander bestaand pand door verplaatsing is in dit kader daarom niet reëel en niet wenselijk. Gelet hierop wordt, door gebruik te maken van een bestaande supermarktlocatie, voldaan aan de in trede 2 beoogde doelstelling.

Trede 3: multimodale bereikbaarheid
In de derde trede moet worden bekeken in hoeverre wordt voorzien in de behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Het plangebied ligt net buiten het stedelijk gebied. Bij trede 2 is gebleken dat realisatie van de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied en dus op de bestaande locatie net buiten bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Het plangebied bevindt zich op een goed bereikbare locatie ten opzichte van de relevante regio en is passend ontsloten voor auto en fiets. Tevens is de locatie, hoewel minder van belang voor de functie supermarkt, goed bereikbaar per OV met OV-healtes op korte afstand. De locatie is derhalve passend ontsloten. Aan trede 3 wordt voldaan.

Conclusie
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

  1. 1. Vastgesteld op 13 maart 2012.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op december 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:

  • Innovatie en economische structuurverbetering;
  • Bereikbaar en verbonden;
  • Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
  • Benutten gebiedskwaliteiten.

Naar verwachting wordt de actualisatie Omgevingsverordening 2016 op 1 maart 2017 door Provinciale Staten vastgesteld. De wijzigingsvoorstellen hebben onder meer betrekking op het beleidsterrein detailhandel.

Beoordeling
Wat betreft het thema detailhandel, streven de provincie en haar partners naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Door trends als internetwinkelen, schaalvergroting en branchevervaging en door demografische ontwikkelingen verandert de winkelmarkt en neemt de vraag naar winkels aanzienlijk af. De ruimtevraag verandert mee. De bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal. Om deze in de toekomst vitaal te houden streven de provincie en haar partners naar transformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden. De provincie en haar partners willen overcapaciteit aan winkels terugdringen. Dit voorkomt leegstand en aantasting van de sociale en economische vitaliteit van winkelgebieden in dorpen en steden. Een evenwichtige ontwikkeling van de regionale detailhandelsstructuur, die toekomstbestendig is, staat centraal.

Zoals in paragraaf 2.1 onder 'Ladder voor duurzame verstedelijking' nader is onderbouwd, geldt voor de regio waartoe het plangebied behoort, dat in tegenstelling tot de provinciale trend nog behoefte bestaat aan enige extra detailhandelsoppervlakte. Ook blijkt uit het beleid dat vernieuwing en modernisering van belang is voor het toekomstperspectief van detailhandelsfuncties. Doordat de onderhavige uitbreiding van de Lidl plaatsvindt op een bestaande locatie en bijdraagt aan een evenwichtige detailhandelsstructuur in de regio, past de ontwikkeling in de uitgangspunten van de Omgevingsvisie op het gebied van detailhandel. Ook past de ontwikkeling in het streven naar modernisering en vernieuwing. Verplaatsing naar een andere locatie zou juist zorgen voor een verandering van de koopstromen, die mogelijk negatieve effecten op andere bestaande detailhandelslocaties in bijvoorbeeld de dorpscentra heeft. Dit is juist een ontwikkeling die de provincie wil tegengaan.

In de actualisatie Omgevingsvisie 2016 worden twee wijzigingen met betrekking tot het thema detailhandel doorgevoerd. De eis dat nieuwe detailhandelslocaties niet mogen leiden tot duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandel komt te vervallen. Deze eis vloeit reeds voort uit de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting). Daarnaast worden de mogelijkheden voor detailhandel als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven verruimd. Deze wijziging is voor dit bestemmingsplan niet van belang.

Conclusie
De voorgenomen uitbreiding van de Lidl past binnen de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland. Na de voorgenomen actualisatie van de Omgevingsvisie voldoet het plan eveneens aan deze visie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van december 2015.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
Artikel 2.3.3.1 van de Omgevingsverordening bevat concrete regels met betrekking tot detailhandel. Dit artikel luidt als volgt:

  1. 1. In een bestemmingsplan worden geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur.
  2. 2. Voor zover er voor het betreffende gebied een regionale afspraak is gemaakt over de programmering van detailhandel, is de bestemming detailhandel in een bestemmingsplan alleen mogelijk als deze ontwikkeling niet in strijd is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraak.
  3. 3. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich verhoudt tot het bepaalde in het eerste lid en een eventuele intergemeentelijke samenwerking op het gebied van detailhandel.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe detailhandelslocatie, maar in een relatief beperkte uitbreiding van een bestaande supermarkt. Zoals in paragraaf 2.1 is aangetoond, is er geen sprake van duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt over de detailhandelprogrammering in het Regionaal Programma Detailhandel (RPD) van de voormalige Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Dit beleid is echter vooral ingestoken vanuit kwalitatieve aspecten. In de ruimtelijk-functionele effectanalyse (Bijlage 1) is de regionale detailhandelsstructuur in kwantitatief en kwalitatief opzicht uitgebreid onderzocht en is geconstateerd dat de voorgenomen uitbreiding in combinatie met de ontwikkeling van het Hof van Holland past in de regionale behoefte. Ook zijn de effecten op de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande en toekomstige detailhandelsstructuur in het relevante verzorgingsgebied aanvaardbaar. In dit onderzoek heeft ook een uitgebreide beleidsmatige toets van de ontwikkeling plaatsgevonden en is geconcludeerd dat de ontwikkeling binnen de provinciale beleidskaders past. Voor een uitgebreide onderbouwing van deze conclusie wordt verwezen naar de betreffende bijlage.

De overige in de Omgevingsverordening opgenomen aanduidingen en thema's zijn in het kader van dit bestemmingsplan niet van belang.

Conclusie
De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

Regionaal Plan 2005-2020 en Regionaal Programma Detailhandel, voormalige Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is in 2006 door de voormalige Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Het Regionaal Programma Detailhandel (RPD) is opgesteld met als doel om in onderlinge samenwerking een duurzame regionale detailhandelsstructuur te creëren en in stand te houden, met een zo compleet mogelijk voorzieningenpakket voor de consument en perspectief voor ondernemers/marktpartijen. Investeren in vernieuwing wordt gestimuleerd. Het RPD ziet met name op kwalitatieve aspecten.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in een relatief beperkte uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. De uitbreiding ziet niet primair op een vergroting van het aantal m² winkeloppervlak, maar op modernisering van het aanbod en het beter bedienen van de consument. Dit past in het streven dat in het Regionaal Plan en in het bijzonder het RPD is vastgelegd. Het regionaal beleid benadrukt dat vernieuweing en modernisering van supermarkten belangrijk is voor het toekosmtperspectief en is vooral ingestoken vanuit kwalitatieve perspectieven. In de ruimtelijk-functionele effectanalyse (Bijlage 1) wordt hierop nader ingegaan. Zoals in de voorgaande (sub)paragrafen reeds uitgebreid is toegelicht, draagt de uitbreiding bij aan een verbetering van de detailhandelsstructuur van Oosterhout en Nijmegen-Noord en is er geen sprake van ongewenste effecten op de detailhandelsstructuur elders. Zo wordt de toekomstige ontwikkeling van het wijkwinkelcentrum Hof van Holland niet belemmerd. Ook in kwantitatieve zin past de uitbreiding binnen de regionale behoefte.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling in de doelstellingen van het regionaal beleid.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

Beoordeling
In de Toekomstvisie+ zijn geen specifieke doelstellingen en opgaven met betrekking tot detailhandel opgenomen. Het plangebied behoort tot de als zodanig aangegeven bebouwingscontour. Het gebied direct ten noorden van het plangebied is als toekomstig bedrijventerrein aangeduid. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op deze visie. Een beperkte uitbreiding van een bestaand bouwperceel binnen de bebouwingscontour is ook passend binnen de Toekomstvisie+. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de in de visie vastgelegde opgaven.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de door de gemeente gewenste ontwikkelingsrichting, zoals vastgelegd in de Toekomstvisie+.

Landschapsontwikkelingsplan
In hoofdstuk 2 van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de algemene doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Om dit hoofddoel te realiseren is een vijftal doelstellingen geformuleerd en beschreven:

  1. 1. instandhouden en versterken van de waardevolle samenhang tussen kom-oeverwal en uiterwaarde (gradiënten).
  2. 2. behouden en versterken van de openheid, grootschaligheid en de kernmerkende weidebouw in de kommen, tegenover de kleinschalige structuur van de oeverwallen.
  3. 3. waardevolle landschappelijke en historische elementen en structuren beter herkenbaar maken in het landschap.
  4. 4. benutten van de landschapecologische potenties die het watersysteem biedt.
  5. 5. verbeteren van de overgangen tussen de stads- en dorpskernen en het platteland. Waar gewenst de mogelijkheden voor recreatief medegebruik onderzoeken.

Beoordeling
In het kader van de onderhavige ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Realisatie van de landschappelijke inrichtingsmaatregelen is met een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd. Bij het ontwerp van dit inrichtingsplan is rekening gehouden met de eisen van het LOP van gemeente Overbetuwe.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 11 (Betuws bedrijvenpark en omgeving Oosterhout). Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name de opgave 'behoud van de identiteit en de karakteristieken van Oosterhout, kern als zelfstandig dorp herkenbaar houden' van belang.

In de eerste plaats wordt opgemerkt dat de ruimtelijke uitstraling van het perceel op dit moment zeer matig is, met name vanwege het ontbreken van groen. Hierdoor ontbreken relaties tussen het plangebied en zowel de groene voortuinen in de omgeving als de bufferzone ten noorden en noordwesten van het plangebied. Met name deze bufferzone dient bij te dragen aan het herkenbaar houden van Oosterhout als zelfstandig dorp. De relatie tot de bufferzone wordt versterkt door het realiseren van groenvoorzieningen in het noordelijk gedeelte van het plangebied, dat ook de bestemming 'Groen' krijgt. Ook aan de westelijke perceelsgrens wordt een groenzone gerealiseerd met inheemse beplanting. Daarmee wordt de landschappelijke kwaliteit rondom het perceel aanmerkelijk verbeterd en oogt de bebouwing en verharding minder massaal. Een tweede verbeteringsaspect betreft het realiseren van groen aan de voorkant van het perceel aan de Stationsstraat. Hierdoor wordt beter aangesloten op het groene karakter van de voortuinen aan de Stationsstraat en wordt ook het straatbeeld verbeterd.

In paragraaf 4.2 is de toekomstige situatie inclusief de landschappelijke inrichting uitgebreider weergegeven.

Conclusie
Met de voorgenomen landschappelijke verevening wordt bijgedragen aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit in en rondom het plangebied. Hiermee wordt zoveel mogelijk bijgedragen aan de in het LOP neergelegde doelstellingen en opgaven.

Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  1. 1. Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging met ca. 485 m² (waarvan 327 m² wvo). Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
  2. 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.10 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie of waterwingebied. Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Van een landschappelijk waardevol gebied is evenmin sprake. Het plangebied ligt dan ook niet binnen een gevoelig gebied.
  3. 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.


Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een relatief geringe uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is er gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden en zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Ook behoort het plangebied niet tot een gevoelig gebied.

Gezien het voorgaande is het dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren.

3.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.

De gemeente heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van een ontheffing voor een hogere waarde in de Nota hogere grenswaarden. In deze nota zijn ambities per gebiedstype gesteld.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. Een supermarkt betreft geen geluidsgevoelig object in de zin van de Wgh. Het plan maakt ook geen geluidzoneringsplichtige inrichting mogelijk. De Wgh is op dit bestemmingsplan dan ook niet van toepassing.

Het aspect akoestiek wordt in paragraaf 3.4 'Bedrijven en milieuzonering' vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht.

Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling aanwezig.

3.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een relatief geringe uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging (ca. 485 m², waarvan ca. 327 m² wvo). Deze wijziging valt niet direct onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen.

De uitbreiding van het winkeloppervlak is zowel in absolute als relatieve zin ten opzichte van de bestaande omvang beperkt te noemen. De uitbreiding betreft met name bijbehorende ruimten zoals magazijnen. In de huidige situatie wordt de supermarkt driemaal per dag bevoorraad door een vrachtwagen. Op piekmomenten zoals rond de feestdagen betreft dit vier vrachtwagens. Het aantal bevoorradingen blijft na de uitbreiding identiek.

De verwachting is dat door beperkte uitbreiding en de moderniseringsslag van de vestiging, het aantal bezoekers in beperkte mate toeneemt. Met name wordt echter ingezet op een verhoging van de gemiddelde besteding. Uit ervaringscijfers van de Lidl blijkt dat dit effect bij vergelijkbare uitbreidingen in de regel optreedt, maar het aantal bezoekers in veel mindere mate. Niettemin is vanuit een worst case-benadering het aantal verkeersbewegingen van bezoekers berekend (zie ook paragraaf 4.3). De uitbreiding leidt tot een theoretische toename van 734 voertuigebewegingen. Onderstaand is een berekening van de bijdrage van het extra verkeer met betrekking tot de luchtkwaliteit in beeld gebracht met behulp van de NIBM-tool. De toename blijft ruimschoots onder de grens voor NIBM. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0004.png"
Tabel 1: berekening bijdrage extra verkeersbewegingen ten aanzien van de luchtkwaliteit


Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat deze niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek is niet nodig.

3.4 Bedrijven En Milieuzonering

Bij een bestemmingsplanherziening dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten' (VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd. Richtafstanden worden gemeten tussen de (bestemmings)grens van de milieubelastende functie en de uiterste situering van de gevel van een gevoelig object zoals een woning.

Beoordeling
Het plangebied behoort zelf tot een gebied met functiemenging (detailhandel, sport en cultuur en ontspanning) aan de noordkant van de Stationsstraat. Dit gebied kan als 'gemengd gebied' worden beschouwd.

Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van een bestaande supermarkt. De bestaande mogelijkheid om een bedrijfswoning te exploiteren wordt geschrapt. Er worden daarmee geen gevoelige objecten mogelijk gemaakt, maar juist wegbestemd. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing van de supermarkt vindt plaats binnen het huidige bestemmingsvlak 'Detailhandel' en is vanuit milieuzonering niet van belang. Aan de achterzijde (noordkant) wordt het bestemmingsvlak uitgebreid. Dit is vanuit het aspect milieuzonering wél van belang. Bij een supermarkt behoort een richtafstand van maximaal 10 meter in het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In de nabijheid van het uitbreidingsperceel bevinden zich geen gevoelige functies. Aan de richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.

Aanvullend is van belang is dat het laden en lossen zowel in de huidige als toekomstige situatie aan de voorzijde (zuidkant) van het perceel plaatsvindt. De afstand tot omliggende woningen bedraagt daarbij minimaal 30 meter. Daarbij wordt dus ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Daarom valt redelijkerwijs uit te sluiten dat er sprake is van onevenredige geluidhinder, waarbij de normen van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer worden overschreden.

Het parkeerterrein is en blijft aan de achterkant van de bebouwing gesitueerd en de toegang tot het parkeerterrein aan de oostkant van het plangebied. Hierin treden geen wezenlijke wijzigingen op.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling en omgekeerd zorgt de ontwikkeling niet voor belemmering van de omliggende functies. Er blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Ook wijzigt de perceelsindeling niet zodanig, dat er anderszins sprake is van onevenredige milieuhinder.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.

De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.

Naast de Wgv is sinds 1 januari 2013 ook het Activiteitenbesluit milieubeheer van belang in het kader van de omgekeerde werking. De meeste veehouderijen vallen sindsdien onder de werking van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit vormt voor wat betreft de 'omgekeerde werking' het toetsingskader voor deze veehouderijen.

Beoordeling
De onderhavige bestemmingsplanwijziging voorziet in uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. De bescherming van de Wgv ziet uitsluitend op langdurig verblijf van personen. Een supermarkt is een gebouw waarin sprake is van langdurig verblijf door de werknemers. Bezoekers verblijven slechts korte tijd ter plaatse. Doordat het gebouw (mede) bestemd is voor langdurig menselijk verblijf, wordt een supermarkt aangemerkt als een geurgevoelig object in de zin van de Wgv.

In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. De Wgv staat dan ook niet in de weg aan de uitbreiding van het geurgevoelige object. Er is geen sprake van belemmeringen over en weer.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. Ook in het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit een belangrijke afweging. Daarnaast bevat de Bouwverordening een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. Er is geen sprake van een functiewijziging. Een supermarkt is echter een gebouw waarin gedurende een aanzienlijk deel van de dag sprake is van permanent verblijf van personen. Derhalve is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse noodzakelijk.

Bij de vestiging van de supermarkt aan de Stationsstraat 19 is reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarin onderzocht is of de locatie geschikt is voor het gebruik als supermarkt. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de oprit één boorlocatie sterk verontreinigd is met lood en zink (>interventiewaarde). De bovengrond van het overige terrein is licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB, drins en gamma HCH. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium geconstateerd. Tenslotte is lokaal asbest in de bodem aangetoond. Nader onderzoek naar de sterke verontreiniging met lood en zink en naar asbest is noodzakelijk geacht. Dit onderzoek is eveneens uitgevoerd (zie Bijlage 3). Beide onderzoekslocaties betreffen geen gronden waar de onderhavige uitbreiding betrekking op heeft. Uit het nader onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging met asbest en er geen sprake van onaanvaardbare risico's is. Aanbevolen is om het met asbest verontreinigd puin te saneren met inachtname van een plan van aanpak. Sanering heeft voor de realisatie van de supermarkt plaatsgevonden.

De sterke verontreiniging met zware metalen hangt samen met de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal in de bovengrond. Deze verontreiniging heeft een omvang van ca. 11 m³. De interventiewaarde verontreinigde grond (25 m³) wordt daarmee niet overschreden. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op basis van de Wet bodembescherming. Saneringsmaatregelen zijn niet noodzakelijk.

In het kader van de voorgenomen uitbreiding is er geen sprake van belemmeringen vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect bodemkwaliteit op voorhand geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik te verwachten. Een verkennend bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend.

3.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een supermarkt mogelijk. In de bestaande situatie betreft het ook al een supermarkt. Door deze ontwikkeling neemt het aantal personen toe met 18 personen in dag en avond periode. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In de volgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0005.png"
Afbeelding 3: uitsnede risicokaart (geraadpleegd op 3 januari 2017)

De risicokaart levert de volgende inzichten op.

Transportroutes
Het plangebied ligt op ± 800 meter van de Rijksweg A15, op ± 1.775 meter van de A325/N325, op ± 1.000 meter van de Betuweroute en op ± 1.600 meter van de Spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Op basis van de Regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze vier risicobronnen niet over plangebied gelegen is.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plan wel gelegen binnen het invloedsgebied (namelijk 4.000 meter) van deze vier risicobronnen. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk een invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze risicobronnen. Echter is de afstand tussen het plan en de risicobronnen der mate groot (groter dan 200 meter) dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

Buisleidingen
Op ongeveer 60 meter van het plangebied liggen een tweetal aardgastransportleidingen (A-524 en A-533). Hiervoor is een risicoberekening uitgevoerd (Bijlage 4). Uit de risicoberekening blijkt dat ter hoogte van het plan voor beide aardgastransportleidingen geen plaatsgebonden 10-6 risicocontour wordt berekend. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen in het invloedsgebied groepsrisico (namelijk 540 meter) van beide aardgastransportleidingen. Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico voor beide aardgastransportleidingen niet toeneemt door het plan. Doordat de hoogte van het groepsrisico niet toeneemt met 10%, kan er worden volstaan met beperkte verantwoording groepsrisico. Hierdoor hoeft enkel nog de aanwezigen dichtheid, de hoogte van het groepsrisico, de zelfredzaamheid en beheersbaarheid beschouwt te worden.

Inrichtingen
Op ongeveer 1.100 meter van het plan ligt het emplacement van de Betuweroute (CUP). Uit het rapport 'Berekening van de risico's voor de externe veiligheid CUP, Ingenieurs/adviesbureau SAVE, 040591 – P97, 29 juni 2004' blijkt dat het plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet over het plan is gelegen en de hoogte van het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde bevindt. Uit de berekende groepsrisicocurve voor het CUP (afbeelding 4) blijkt dat er minder dan 10 dodelijke slachtoffers vallen. De definitie van het groepsrisico uit het Bevi luidt als volgt: Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken is. Uit de definitie van het Bevi blijkt dat er pas sprake is van een groepsrisico bij 10 of meer dodelijke slachtoffers. In geval van het CUP is het groepsrisico dan ook niet relevant, aangezien er minder dan 10 dodelijke slachtoffers vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0006.png"
Afbeelding 4: berekende groepsrisicocurve CUP

Gezien de grote afstand (1.100 meter) tussen de ontwikkeling en het CUP, er geen sprake is van een relevant groepsrisico, de toename van aantal personen minimaal is (18 personen in de dag/avond periode), de bestemming feitelijk niet wijzigt (betreft een uitbreiding van een bestaande supermarkt) zal deze ontwikkeling niet leiden tot een wijziging van de externe veiligheidsrisico's.

Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van artikel 7 en 9 uit het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de A15, de A325/N325, de Betuweroute en de Spoorlijn Arnhem – Nijmegen (zie onderdelen C en D). Daarnaast is de wettelijke verplichting op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant vanwege een tweetal aardgastransportleidingen (zie onderdelen A,B,C en D). De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 25 januari 2017 (Bijlage 5).

A. Personendichtheid
De ontwikkeling behelst een uitbreiding van een bestaande supermarkt. Uit de risicoberekening blijkt dat het aantal personen maximaal in de dag en avond periode met 18 personen toeneemt. Hierdoor bedraagt in de nieuwe situatie het maximaal aantal aanwezige in de supermarkt 76 personen.

B. Hoogte groepsrisico
Uit de aangeleverde risicoberekening1 blijkt dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van het plan. Voor aardgastransportleiding A-524 bedraagt het groepsrisico 0,256 maal de orientatiewaarde en voor aardgastransportleiding A-533 0,280 maal de orientatiewaarde.

C. Beheersbaarheid
De VGGM adviseert een aantal maatregelen ten aanzien van de beheersbaarheid. Dit zit hem vooral in de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Aangezien de ontwikkeling een uitbreiding van bestaande supermarkt betreft treden er geen wijzigingen op in omgeving. De supermarkt is en was al te bereiken via de Stationsstraat en daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de al aanwezige bluswatervoorzieningen. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om beheersbaarheid te vergroten. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen niet ruimtelijk relevant.

D. Zelfredzaamheid
De VGGM geeft het volgende aan in het advies: 'De bezoekers en werknemers van de supermarkt worden zelfredzaam geacht'. Desondanks adviseert de VGGM om met een aantal maatregelen te overwegen, waaronder maatregelen voor risicocommunicatie en handelingsperspectief. In Nederland is NL-alert operationeel, daarmee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht met een bericht naar de mobiele telefoons te informeren over hun handelingsperspectief bij een incident. Aangezien de aanwezigen al voldoende zelfredzaam worden geacht en er een handelingsperspectief gegeven kan worden via NL-Alert acht de gemeente het niet noodzakelijk verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te vergroten. Daarnaast zijn geadviseerde maatregelen niet ruimtelijk relevant.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van een tweetal aardgastransportleidingen, A15, A325/N325, de Betuweroute en de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.

3.8 Kabels En Leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningskabels en dergelijke, dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.

3.9 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.

Watertoets
Dit bestemmingsplan voorziet in een toename van bebouwing (ca. 485 m²). Het perceel van de supermarkt is in de huidige situatie echter al nagenoeg geheel verhard. Ter plaatse van de beoogde uitbreidingen aan de noord- en zuidkant van de bestaande bebouwing, is het plangebied ook al verhard. Het parkeerterrein wordt niet uitgebreid. Derhalve is er geen sprake van een toename van verhard oppervlak in het plangebied. Op een aantal plaatsen aan de rand van het plangebied worden de huidige trottoirtegels verwijderd en vervangen door groenvoorzieningen, waardoor het verhard oppervlak iets afneemt. Er behoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden. Ten noorden van het parkeerterrein is reeds een wadi aanwezig. Hiervoor is op 11 mei 2016 een watervergunning verleend door het Waterschap Rivierenland (kenmerk OLO: 2171405). De waterwerken voldoen inmiddels aan de voorschriften van de betreffende vergunning. De wadi blijft gehandhaafd.

Aan de noordkant van het plangebied is een B-watergang aanwezig. De watergang en de bijbehorende beschermings-/onderhoudsstrook (1 meter breed) blijven intact en worden in dit bestemmingsplan bestemd als 'Water' en 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'. Aan de zuidkant van het plangebied is een C-watergang aanwezig. Hiervoor geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht. Ook deze watergang blijft intact en er worden geen werkzaamheden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de watergang.

Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan het plan. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding.

3.10 Flora En Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).

De Wet natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Anderzijds heeft de wet betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek) vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van een bestaande supermarktvestiging. Hierna wordt beoordeeld in hoeverre deze planontwikkeling (negatieve) effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten kan hebben.

Gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de op basis van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuur) aangewezen gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken en bevindt zich op ongeveer 1.100 meter zuidelijk van het plangbied. Dit gebied betreft de Waal met omliggende oevers, ten zuiden van de kern Oosterhout. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op aanmerkelijk grotere afstand tot het plangebied. Ten zuiden van de kern Oosterhout, op circa 1 kilometer van het plangebied, bevindt zich ook een gebied dat tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de bijbehorende Groene ontwikkelzones (GO) behoort.

In het plangebied wordt een bestaande supermarktvestiging uitgebreid. Er is sprake van een beperkte toename van het aantal supermarktbezoekers, terwijl het aantal bevoorradingen gelijk blijft. Gelet op de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen en de afstand tot de Natura 2000-gebieden, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook negatieve effecten op het GNN en de bijbehorende GO kunnen, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot deze gebieden, redelijkerwijs worden uitgesloten.

Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden treden derhalve niet op.

Soortenbescherming
Het plangebied is in de huidige situatie ingericht als supermarkt met bebouwing, laad- en losvoorzieningen, een parkeerterrein en overige verharding. Aan de oostelijke perceelsgrens is een bomenrij aanwezig. Gezien de huidige inrichting van het terrein, kan het voorkomen van beschermde soorten ter plaatse van de uitbreiding redelijkerwijs worden uitgesloten. Het parkeerterrein wordt niet uitgebreid en de indeling van het terrein verandert ook niet wezenlijk. Negatieve effecten op beschermde soorten treden, gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen en de huidige situatie in en direct rondom het plangebied naar verwachting dan ook niet op. Het opgestelde inrichtingsplan voorziet in de realisatie van groen aan de westelijke perceelsrand en op het noordelijke perceelsgedeelte rondom de wadi. Het toevoegen van deze groenvoorzieningen heeft een positief effect op de flora en fauna rondom het plangebied. Tenslotte wordt opgemerkt dat te allen tijden voldaan moet worden aan de algemene zorgplicht zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten. Mits wordt voldaan aan de algemene zorgplicht, zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet te verwachten. Het aspect flora en fauna leidt derhalve niet tot belemmeringen of beperkingen voor de gewenste ontwikkeling.

3.11 Archeologische Waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan2 en een archeologische beleidsadvieskaart3 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op basis van de archeologische beleidskaart is ter plaatse van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient in deze gebieden een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Omdat dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van de bebouwing met ca. 485 m², wordt deze drempelwaarde overschreden. In de huidige situatie is de uitbreidingsruimte echter al geheel verhard. Naar verwachting zullen geen ingrepen plaatsvinden, waarbij de bodem dieper wordt geroerd dan de bestaande verharding. In het kader van de omgevingsvergunning voor de realisatie van de supermarkt is bovendien reeds een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Hieruit blijkt dat er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn en nader onderzoek niet nodig is.

Een archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is dan ook niet nodig. De archeologische verwachtingswaarde is in dit bestemmingsplan doorvertaald middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' overeenkomstig de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze wijze is voldoende verzekerd dat er geen archeologische waarden worden aangetast en er indien nodig nieuw onderzoek plaatsvindt. Voor de beoogde uitbreiding is dit niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan en het initiatief niet nodig. Op de verbeelding en in de regels is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen ter waarborging van eventueel aanwezige archeologische waarden.

  1. 2. Erfgoedplan 'Een Sleutel tot de schatkist', ADC Heritage BV, d.d. 08-12-2004, rapportnummer H001
  2. 3. RAAP Archeologisch Adviesbureau, rapport 1074, gemeente Overbetuwe

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige Situatie

Het plangebied aan de Stationsstraat 19 is een voormalige tuincentrumlocatie aan de rand van de kern Oosterhout, waar zich enkele jaren geleden de discountsupermarkt Lidl heeft gevestigd. De bebouwing van de supermarkt heeft een oppervlakte ca. 1.621 m², waarvan 1.167 m² netto winkelruimte is. De bebouwing heeft een hoogte van ruim 6 meter. Aan de noord- en oostkant van het terrein is een parkeerplaats aanwezig met 214 parkeerplaatsen. Aan de noordoost- en zuidoostkant van de bebouwing is een entree tot het parkeerterrein aanwezig (overloop). Het laden en lossen vindt aan de zuidkant plaats. De supermarkt wordt dagelijks door 3 vrachtwagens bevoorraad; op piekmomenten zoals de feestdagen vindt dit 4 maal per dag plaats. Aan de noordkant van het plangebied, tussen het parkeerterrein en een B-watergang is een wadi gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0007.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0008.png"
Afbeelding 4: Huidige situatie in het plangebied (boven: luchtfoto, onder: beeld vanaf de Stationsstraat)

4.2 Voorgenomen Ontwikkeling

Lidl wil haar vestiging moderniseren en uitbreiden. De huidige vestiging sluit niet meer optimaal aan bij de maatstaven voor een supermarkt van Lidl met een regionale verzorgingsfunctie. Ook bestaat de wens om de inrichting van de buitenruimte kwalitatief te verbeteren en de bevoorrading van de supermarkt te optimaliseren.

De gewenste uitbreiding voorziet in ca. 485 m² extra bebouwing aan de noord- en zuidkant van de huidige bebouwing. De totale bruto vloeroppervlakte wordt daarmee ca. 2.100 m². De netto winkelruimte neemt toe met ca. 327 m² naar ca. 1.500 m². De uitbreiding betreft hoofdzakelijk ondersteunende ruimten, zoals magazijnen. In afbeelding 5 is de beoogde indeling van het gebouw na uitbreiding weergegeven. Qua bouwhoogte wordt aangesloten op de huidige bebouwing (maximale bouwhoogte van 6,5 meter). De uitbreiding is in verhouding tot de bestaande bebouwing betrekkelijk gering van omvang en staat in redelijke verhouding tot de bestaande omvang. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) wordt deze ontwikkeling niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening aangemerkt.

Doel van de uitbreiding is niet primair om een groter aantal bezoekers aan te trekken, maar om een kwaliteitsslag te maken in het aanbod, efficiëntie en de service van de supermarktvestiging. De netto winkelruimte wordt dan ook relatief beperkt vergroot. De verwachting is dat door beperkte uitbreiding en de moderniseringsslag van de vestiging het aantal bezoekers in beperkte mate toeneemt, maar het voordeel met name een verhoging van de gemiddelde besteding per bezoeker betreft.

Aan de uitbreiding wordt de voorwaarde gesteld dat er sprake dient te zijn van landschappelijke verevening. Hiertoe is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 7). Om de ruimtelijke uitstraling van het perceel, die momenteel matig te noemen is, te verbeteren worden de volgende maatregelen genomen:

  • Wegplanten van de zijgevel aan de westkant met een strook van 10 meter met inheemse beplanting;
  • Realiseren van groen aan de straatzijde om enige aansluiting met de groene voortuinen in de omgeving te creëren;
  • Inpassing van het parkeerterrein aan de noord- en westzijde, aansluitend op de bufferzone richting het bedrijventerrein Park 15;
  • Vervangen van trottoirtegels aan de zijkanten door begroeiing.

De maatregelen zorgen voor een verbeterde ruimtelijke uitstraling vanaf de Stationsstraat en ten opzichte van de groene voortuinen in de omgeving. Ook de relatie tot de bufferzone tussen het bebouwingslint aan de Stationsstraat en het verder noordelijk gelegen bedrijventerrein Park 15 wordt verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0009.png"
Afbeelding 5: landschappelijke inpassing
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0010.png"
Afbeelding 6: Toekomstige situatie in het plangebied, inclusief rijroute laden en lossen

4.3 Verkeer En Parkeren

Parkeren
De uitbreiding van de Lidl betekent een vergroting van het bruto vloeroppervlak (bvo) en de netto winkelruimte van de supermarktvestiging. Daarmee neemt ook de parkeerbehoefte toe. Deze dient op eigen terrein te worden opgevangen. In het plangebied is reeds een parkeerterrein aanwezig met een capaciteit van 214 parkeerplaatsen. De parkeernormen van de gemeente Overbetuwe zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2016. Voor een discountsupermarkt buiten de kern Elst-Zetten geldt een parkeernorm van 8,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo, uitgaande van de maximale norm. In de toekomstige situatie bedraagt deze oppervlakte 2.106 m² (afgerond 2.100 m²). Dit betekent dat er minimaal 179 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Daaraan wordt voldaan. Er is ruim voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig met een overschot van 35 parkeerplaatsen.

Verkeer
Verkeersintensiteiten
De planontwikkeling leidt vanwege de toename van 1.621 naar 2.106 m² bvo tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en moeten de maximale planologische mogelijkheden worden beschouwd. Uitgegaan wordt van de normering 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Vanuit een worst-case benadering worden de maximale normen gehanteerd. Voor een discount supermarkt betreft de verkeersgeneratie 151,4 mvt per 100 m² bvo. In de huidige omvang genereert de supermarkt derhalve 16,21 x 151,4 = 2.454 verkeersbewegingen per etmaal. In de toekomstige situatie bedraagt het aantal verkeersbewegingen per etmaal 21,06 x 151,4 = 3.188. Daarmee is sprake van een toename van 734 verkeersbewegingen (ca. 30% van het huidige aantal).

Oppervlakte bvo Verkeersgeneratie/100m² Totaal
Huidig 1.621 m² 151,4 2.454
Toekomstig 2.106 m² 151,4 3.188
Toe-/afname + 485 m² n.v.t. + 734

Tabel: worst-case berekening verkeersbewegingen huidige en toekomstige situatie

Aanvullend wordt opgemerkt dat het aantal bevoorradingen (vrachtwagenbewegingen) gelijk blijft. Normaliter betreft dit 3 dagelijkse bevoorradingen en op piekmomenten 4.

Bij de bovenstaande berekening is zoals aangegeven uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en van de maximale normen. De reële verwachting is dat de toename in werkelijkheid geringer zal zijn dan deze theoretische toename, omdat de toename van het winkelvloeroppervlak geringer is dan de toename van de bruto vloeroppervlakte en de uitbreiding primair dient om de gemiddelde besteding per bezoeker te verhogen.

Verkeersafwikkeling
De toename van het theoretische aantal verkeersbewegingen is niet verwaarloosbaar en is in enige mate merkbaar. Deze is echter niet zodanig dat deze leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de huidige etmaalintensiteit ter plaatse van de Stationsstraat. Deze bedraagt momenteel volgens het verkeersmodel van de gemeente ca. 7.450 verkeersbewegingen per etmaal. Het aandeel middelzwaar en zwaar vrachtverkeer bedraagt respectievelijk 5-6% en 2%. De prognose voor het jaar 2025 (zonder de onderhavige ontwikkeling) is ca. 8.250 verkeersbewegingen per etmaal. Met inbegrip van de onderhavige ontwikkeling is de prognose dat de intensiteit in 2025 ca. 9.000 verkeersbewegingen per etmaal zal bedragen.

In relatie tot de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten, is de toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege de uitbreiding van de supermarkt in het plangebied niet significant te noemen. Procentueel gezien is de toename immers gering te noemen. Deze toename wordt dan ook aanvaardbaar geacht. De Stationsstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. De CROW hanteert voor dit type weg een maximale capaciteit van 15.000 mvt per etmaal. Dit betekent dat de weg, met inbegrip van de onderhavige ontwikkeling, nog ruimschoots voldoende resterende capaciteit heeft in 2025. De capaciteit is dan ook zodanig dat de toename aan verkeersbewegingen zonder wezenlijke belemmeringen kan worden verwerkt.

Verkeersveiligheid
De ontsluiting van het verkeer vindt zowel in de huidige als de toekomstige situatie plaats aan de zuidoostkant van het plangebied. Het verkeer wordt hier rechtstreeks op de Stationsstraat afgevoerd. De supermarkt in het plangebied is hiermee goed bereikbaar. Het laden en lossen vindt aan de zuidkant plaats. Het vrachtverkeer wordt via een afzonderlijke in-/uitrit ontsloten op de Stationsstraat. Vanuit verkeersveiligheidsoogpunt is dit een wenselijke situatie. Dit wijzigt niet. Verkeerskundig bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen uitbreiding van de supermarkt in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0255OOSTstations19-VSG1_0011.png"
Afbeelding 7: verkeerssituatie



Conclusie
Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig. Voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen. De bereikbaarheid van het perceel is zowel voor bezoekers als laad- en losverkeer uitstekend. De ontwikkeling leidt tot een toename van het aantal dagelijkse verkeersbewegingen. Deze toename is in relatie tot de huidige intensiteiten niet dusdanig, dat een verkeerskundige belemmeringen of een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat optreedt.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemene Opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan 'Oosterhout, Stationsstraat 19' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Detailhandel', 'Groen', 'Water', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' opgenomen met de daarbij behorende aanduidingen. Waar nodig worden deze in paragraaf 5.2 nader toegelicht.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Oosterhout', dat ook het meest recente komplan binnen de gemeente is. Vanwege de concreetheid van het initiatief en het feit dat verdere uitbreidingsmogleijkheden ongewenst zijn, is gekozen voor een planvorm met een zeer beperkte mate van flexibiliteit. Daar waar ruimtelijk relevant, zijn de randvoorwaarden in de regels en op de verbeelding doorvertaald.

Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het bouwplan past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Detailhandel
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Detailhandel'. Dit betreft zowel de bebouwing als de daaromheen liggende verharding en groenvoorzieningen. Het bestemmingsvlak is vergroot ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Dit betreft een correctie van de feitelijk bestaande en vergunde situatie.

Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel met daarbij behorende c.q. daaraan verwante dienstverlening. Een supermarkt valt onder het begrip 'detailhandel'. Verder zijn bijbehorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tevens is een evenementenregeling opgenomen overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan.

In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee de realisatie van de landschappelijke verevening zoals opgenomen in het inrichtingsplan is geborgd.

Bouwen
Op de verbeelding is een bouwvlak op maat opgenomen, afgestemd op het bouwplan van de uitbreiding. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven en bedragen respectievelijk 3,5 en 6,5 meter. Buiten het bouwvlak zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Ook zijn overkappingen toegestaan tot een maximum van 30 m².

Groen
Het noordelijke perceelsgedeelte, dat momenteel nog een agrarische bestemming heeft, wordt bestemd als 'Groen'. Dit is passend bij de beoogde inrichting op basis van het inrichtingsplan. De wadi in dit gedeelte van het plangebied past binnen deze bestemming.

Gebruik
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De wadi is specifiek aangeduid.

Bouwen
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan.

Water
De B-watergang aan de noordkant van het plangebied heeft de bestemming 'Water' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen; en kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Waarde - Archeologische verwachting 2
In het plan is met het oog op de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied (zie paragraaf 3.11) een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig indien sprake is van toekomstige bodemverstorende ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Deze drempelwaarde komt overeen met de archeologische beleidsadvieskaart.

Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog een hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.

Waterstaat - Beschermingszone watergang
De B-watergang aan de noordkant van het plangebied heeft een beschermingszone van 1 meter ten behoeve van het beheer, onderhoud en behoud van de watergang. Deze beschermingszone is in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn primair bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn bevoegdheden opgenomen met betrekking tot de maatvoering, bouwgrenzen, langdurige evenementen en nutsvoorzieningen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
Dit artikel beschrijft de procedure, die bij toepassing van een in het plan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, danwel het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken moet worden gevolgd.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting


Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In dit geval is echter geen sprake van een bouwplan.

De kosten voor de onderhavige bestemmingsplanprocedure worden conform de legesverordening in rekening gebracht bij de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling heeft vooroverleg niet plaatsgevonden. Wel is het initiatief vroegtijdig aan de provincie Gelderland voorgelegd met het oog op het regionaal detailhandelsbeleid.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 23 maart 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Binnen deze periode is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in het bijgevoegde 'Rapport zienswijzen ontwerpbestemmingsplan "Oosterhout, Stationsstraat 19"'. De zienswijze heeft geleid tot de volgende aanpassingen:

  • in paragraaf 3.3 van de toelichting is de berekening ten aanzien van de luchtkwaliteit aangepast aan de toename van het aantal verkeersbewegingen;
  • in paragraaf 4.3 van de toelichting is nader ingegaan op de aspecten 'verkeersintensiteiten' en 'verkeersafwikkeling'.

Het plan is vervolgens gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad op 24 oktober 2017.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2016

Bijlage 1 Nota Parkeernormen 2016

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 3 Toelichting Inrichtingsplan

Bijlage 3 Toelichting inrichtingsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk-functionele Effectanalyse Maart 2017

Bijlage 1 Ruimtelijk-functionele effectanalyse maart 2017

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Nader Onderzoek Asbest En Verontreiniging

Bijlage 3 Nader onderzoek asbest en verontreiniging

Bijlage 4 Verantwoording Groepsrisico Buisleidingen

Bijlage 4 Verantwoording groepsrisico buisleidingen

Bijlage 5 Advies Vggm

Bijlage 5 Advies VGGM

Bijlage 6 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Inrichtingsplan

Bijlage 7 Inrichtingsplan