Elst, Van Oldenbarneveltstraat 22
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Vastgesteld op 24-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Elst, Van Oldenbarneveltstraat 22 met identificatienummer NL.IMRO.1734.0263ELSToldenbar22-VSG1 van de gemeente Overbetuwe.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.6 Archeologisch deskundige
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.7 Archeologisch onderzoek
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);
1.8 Archeologische verwachting
Een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.9 Archeologische waarde
Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.10 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.12 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.
1.15 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.
1.23 Erf
Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.24 Evenement
Een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht)manifestatie, themadag of -week in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.
1.25 Gebouw
Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt.
1.26 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, datnoodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 Huishouden
Een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, voor onbepaalde tijd samenwonen.
1.28 Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij "bebouwing in geaccidenteerd terrein" gelegen beneden peil.
1.29 Normaal onderhoud en beheer
Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.30 Nutsvoorzieningen
Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en electriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.31 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.32 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.33 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.
1.34 Ondergronds
Onder peil.
1.35 Peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.
1.36 Prostitutie
Het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.
1.37 Publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.
1.38 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.39 Verdieping(en)
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.40 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
1.41 Voorgevelrooilijn
De bouwgrens, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan.
1.42 Vrijstaande woning
Een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan.
1.43 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.44 Woning
Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 De afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.
2.6 De horizontale diepte van een gebouw
De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
2.8 Hart van de lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. parkeervoorzieningen ten dienste van het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
- c. nutsvoorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen,
- b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. tuinen en erven;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen;
- f. nutsvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik als in de regels van dit plan wordt in elk geval verstaan:
- a. Een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. Een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. Een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages.
7.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
7.3 Nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
- b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
- c. De omgevingsvergunning mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
- d. De omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Afwijken
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
9.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Elst, Van Oldenbarneveltstraat 22'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voornemen bestaat om op het perceel aan de Van Oldenbarneveltstraat 22 te Elst één vrijstaande woning te realiseren. De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Elst. Het perceel is momenteel onbebouwd en in gebruik als tuin en parkeerplaats ten behoeve van de naastgelegen woning Van Oldenbarneveltstraat 20 op basis van een bruikleenovereenkomst. Deze overeenkomst zal te zijner tijd worden beëindigd.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waarin het perceel de bestemming 'Verkeer - Verblijf' heeft. De gemeente wil medewerking aan het initiatief verlenen, omdat daartegen geen ruimtelijke of milieuhygiënische bezwaren bestaan en de ontwikkeling passend wordt geacht. Voorwaarde is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de eerste herziening van het Stedenbouwkundig Plan Elst Centraal. Het voorliggende bestemmingsplan 'Elst, Van Oldenbarneveltstraat 22' maakt de gewenste ontwikkeling van één vrijstaande woning op het perceel mogelijk en geeft de juridisch-planologische kaders voor deze ontwikkeling aan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft het perceel Van Oldenbarneveltstraat 22 te Elst. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Elst, tussen het centrum en het stationsgebied in. Ten noorden, westen en zuiden van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt het NS-station Elst met bijbehorende voorzieningen. Het plangebied ligt aan de Van Oldenbarneveltstraat, die met de Nieuwe Aamsestraat de doorgaande verbinding tussen het centrum Elst, het stationsgebied en de rijksweg A325 vormt.
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel van ca. 350 m² groot. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door het perceel De Grote Laak 2-20 (gestapelde woningen), aan de westzijde door het perceel Van Oldenbarneveltstraat 20 (onderdeel van een twee-aaneengebouwde woning), aan de noordkant door de Van Oldenbarneveltstraat en aan de oostkant door de Oude Aamsestraat. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Elst, sectie K, nummer 6607 (ged.).
Op afbeelding 1 is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven. Linksboven is de rand van het centrum van Elst zichtbaar en ten oosten van het plangebied de in ontwikkeling zijnde spoorzone rondom NS-station Elst. In afbeelding 2 is een gedetailleerde luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in de nabije omgeving te zien is. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1: ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2: gedetailleerde weergave van het plangebied en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Elst Centraal Infra P+R en Huis der Gemeente', dat onherroepelijk is sinds 10 juli 2013.
Het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan en de omliggende vigerende bestemmingsplannen is opgenomen in afbeelding 3.
![]() |
Afbeelding 3: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Elst Centraal Infra P+R en Huis der Gemeente' en omliggende bestemmingsplannen |
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijf' is de realisatie van een woning ruimtelijk en functioneel niet mogelijk. Een bestemmingsplanherziening is dan ook noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de onderhavige ontwikkeling. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan aangeduid. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte1 staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één vrijstaande woning binnen de bebouwde kom. Deze ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één vrijstaande woning binnen de bebouwde kom. Deze ontwikkeling speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt niet voorzien in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (zie onder meer ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Gezien het voorgaande is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
- 1. Vastgesteld op 13 maart 2012.
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op 11 november 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur(versterking);
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland. In deze regio streven de provincie en haar partners naar de volgende vier speerpunten:
- Innovatie en economische structuurverbetering;
- Bereikbaar en verbonden;
- Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
- Benutten gebiedskwaliteiten.
Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan dit bestemmingsplan wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijn.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van 1 maart 2017.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning. Derhalve is met name het thema 'wonen' van belang in het kader van dit bestemmingsplan. Nieuwe woonlocaties zijn volgens de Omgevingsvisie uitsluitend toegestaan wanneer dit in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma past. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgesteld in de Woonagenda Overbetuwe 2020. Zie daarover nader paragraaf 2.3. Er wordt maatwerk binnen het woningaanbod geleverd, een belangrijk speerpunt in beide woningbouwprogramma's.
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één extra, vrijstaande woning. Deze extra woning past in kwantitatief opzicht in het vastgestelde woningbouwprogramma. Het plangebied betreft een geschikte en goed bereikbare woningbouwlocatie aan de rand van een bestaand woongebied en in de kern van Elst. Uit de in hoofdstuk 3 van deze toelichting beschreven ruimtelijke en milieu-aspecten, blijkt dat het plangebied een geschikte woonlocatie is. Onderscheidend aan de locatie is met name de goede bereikbaarheid. Het plangebied is een inbreidingslocatie in bestaand stedelijk gebied, direct aansluitend op bestaande woonpercelen. Een van de uitgangspunten van het Woonprogramma is dat voor nieuwe woonlocaties eerst wordt gekeken naar inbreidings- en transformatiemogelijkheden. De ontwikkeling past in dit streven en past ook voor het overige in het Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma.
Voor het overige gelden er binnen het plangebied geen aanduidingen, die voor de ontwikkeling van een woning in het plangebied van belang zijn.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
- versterken van het economisch vestigingsklimaat;
- verbetering van de bereikbaarheid;
- vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
- verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.
Conclusie
De Stadsregio zet met het plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. De ontwikkeling van één woning in het plangebied vindt plaats in de bebouwde kom van Elst, aansluitend op bestaande woonpercelen. Het betreft een inbreidingslocatie aan de rand van een woongebied op een uitstekend bereikbare locatie. De ontwikkeling draagt bij aan de beschreven kerndoelstelling, dat ingezet wordt op inbreiding boven uitbreiding van ruimtebeslag. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het regionaal beleid.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. De opgave die is vastgelegd in de Toekomstvisie, is gebaseerd op een lagenbenadering.
In de gemeente Overbetuwe zijn 11 kernen van verschillende grootte en met verschillende identiteiten aanwezig. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van de kernen is een speerpunt in het beleid.
Een andere belangrijke ontwikkeling is het kleiner worden van huishoudens. Hierdoor zijn, ook bij een gelijk blijvend aantal inwoners, meer woningen nodig en is dus meer ruimte nodig. Ook het toenemende belang van de kwaliteit van de woonomgeving leidt tot een grotere ruimtebehoefte voor wonen. Extra aandacht dient te worden besteed aan kwaliteitsaspecten zoals een attractief, gezond en veilig woonmilieu. Verder moet rekening worden gehouden met de sterker wordende wens op een herkenbare en 'eigen' plek te wonen. Tenslotte leiden de ontwikkelingen op de woningmarkt tot extra aandacht voor levensloopbestendige woningen.
Conclusie
Het plangebied ligt in het de kern Elst. Dit is de grootste kern binnen de gemeente en deze heeft een regionale functie. Kenmerkend is ook het hoge voorzieningenniveau binnen de kern. De kern wordt beïnvloed door de stedelijke druk vanuit Arnhem en Nijmegen. In dit (oostelijke) deel van de gemeente wordt ook ruimte geboden voor de regionale taakstelling op het gebied van woningbouw. Bij groei van kernen gaat de Toekomstvisie+ uit van de bestaande contouren en uitbreidingsrichtingen. In eerste instantie wordt gezocht naar mogelijkheden voor inbreiding binnen de bestaande bebouwingscontouren. In het oostelijk deel van de gemeente kan echter ook uitbreiding aan de orde zijn. Inbreiding moet leiden tot een kwaliteitsverhoging met aandacht voor leefbaarheid en gekoppeld aan herstructurering van de gebouwde omgeving.
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwingscontour van Elst en direct grenzend aan bestaande bouwpercelen. De woning sluit ruimtelijk-stedenbouwkundig (qua hoogte, omvang en situering) aan op de reeds aanwezig bebouwing. Met de ontwikkeling wordt het huidige braakliggende perceel, dat niet benodigd is voor de ontwikkeling van het stationsgebied, optimaal en op een passende wijze benut. Het plangebied is een geschikte inbreidingslocatie voor het realiseren van één woning. Het plangebied is een aantrekkelijke woonlocatie, in het bijzonder vanwege de goede bereikbaarheid, het voorzieningenniveau van Elst en de korte afstand tot deze voorzieningen in het centrumgebied. Daarmee speelt het plan in op de in de Toekomstvisie+ gesignaleerde behoefte naar kwalitatieve en onderscheidende woonlocaties.
Gelet op het voorgaande past het bestemmingsplan in de Toekomstvisie+.
Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.
Accentpunten zijn:
- Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
- Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
- Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
- Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
- Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.
Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei.
Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met die groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de Woonagenda Overbetuwe 2020, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. De ontwikkeling van één vrijstaande woning in het plangebied, past in dit streven omdat het plangebied in de kern van Elst ligt tussen enerzijds bestaande woonpercelen en anderzijds het stationsgebied. Met de invulling van het braakliggende perceel door één woning, wordt een mogelijkheid benut voor inbreiding en intensivering in het bestaand stedelijk gebied op een daarvoor passende locatie.
In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma kwalitatief én kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om ca. 1.000 woningen te realiseren. De ontwikkeling van één extra woning in het plangebied past binnen deze kwantitatieve opgave.
Kwalitatief is de behoefte aan de oostkant van de gemeente (waaronder Elst) gericht op de vleugels: een iets groeiende vraag naar huur en een sterk toenemende behoefte aan duurdere koop. De ontwikkeling van een vrijstaande woning voldoet aan laatstgenoemde behoefte. Ook in kwalitatief opzicht is het initiatief dan ook in overeenstemming met de Woonagenda Overbetuwe 2020.
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- 1. In het plangebied wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r..
- 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.12 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied. Daarnaast is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. Het plangebied ligt dan ook niet in een gevoelig gebied.
- 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.
Conclusie
Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren in het kader van dit bestemmingsplan.
3.2 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor het plangebied is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom bedraagt 53 dB.
Beoordeling
Wegverkeer
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning en voorziet derhalve in een nieuw geluidgevoelig object. De nieuwe woning ligt niet binnen de geluidzone van een weg. Op de nabijgelegen wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Ook is op geen van deze wegen sprake van weekdagintensiteiten van meer dan 2.450 mvt/etmaal en wordt een verbod voor vrachtverkeer ingesteld op de Van Oldenbarneveltstraat, Johan de Wittstraat en Oude Aamsestraat tot en met de onderdoorgang van het spoor (noordoostelijk van het plangebied). Derhalve wordt een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, overeenkomstig het gemeentelijk geluidsbeleid, niet noodzakelijk geacht.
Railverkeer
Het plangebied ligt binnen de zone van het spoortraject Arnhem-Nijmegen. Deze zone bedraagt 300 meter, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het railverkeer is derhalve noodzakelijk. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Hierna volgt een beknopte weergave van de onderzoeksresultaten.
Uit het onderzoek blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde van Lden = 55dB wordt voldaan (art. 1.4 en 1.4a Besluit geluidhinder (Bgh)). De geluidbelasting vanwege het railverkeer bedraagt maximaal Lden = 63 dB. Daarmee wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB (art. 4.10 Bgh). Vaststelling van een hogere waarde is dan ook noodzakelijk. Eerst dient echter onderzoek te worden verricht naar de mogelijke maatregelen om de geluidbelasting te reduceren.
Uit het maatregelenonderzoek volgt dat maatregelen aan de bron om financiële redenen niet doeltreffend zijn. Overdrachtsmaatregelen zijn uit financieel, stedenbouwkundig en verkeerskundig evenmin doeltreffend. Maatregelen aan de ontvanger kunnen mogelijk zijn door één of meerdere gevels doof of blind uit te voeren. Om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen, zou er van drie dove/blinde gevels sprake moeten zijn. Dit is niet aan de orde. Deze maatregel is derhalve ook niet doeltreffend.
Aangezien reële, doeltreffende maatregelen om de geluidbelasting te reduceren ontbreken, is onderzocht of het vaststellen van een hogere waarde wenselijk is. De gemeente Overbetuwe heeft een eigen geluidsbeleid vastgesteld betreffende het vaststellen van hogere waarden in de Nota Hogere grenswaarden gemeente Overbetuwe. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'buitencentrum' (woongebieden in de kern). De bovengrens voor het verlenen van een hogere geluidwaarde vanwege het railverkeer is 63 dB (klasse 'zeer onrustig') voor situaties langs bovenwijkse infrastructuur, vervangende nieuwbouw of opvullen van een open plaats. In dit geval is de laatste situatie aan de orde. Aangezien de berekende geluidbelasting maximaal 63 dB bedraagt, wordt voldaan aan de bovengrens. Omdat sprake is van de geluidklasse 'zeer onrustig' worden er extra eisen gesteld vanuit de gemeentelijke Nota geluidbeleid en Nota Hogere Grenswaarden. Er is geen gevel, die voldoet aan de ambitiewaarde (50 dB). In de bouwplanfase dient een bouwakoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, waarbij dient te worden getoetst of aan het binnenniveau conform het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.
Conclusie
Voor de nieuwe woning dient door de overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege het railverkeer een hogere waarde te worden aangevraagd. In het kader van de bouwplanfase (omgevingsvergunning voor het 'bouwen'), dient akoestisch onderzoek naar het binnenniveau te worden gedaan. Extra aandacht dient hierbij te worden besteed aan het creëren van een geluidluwe gevel. Met inachtneming van deze extra eisen, wordt vaststelling van een hogere geluidwaarde acceptabel geacht en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning en valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De luchtkwaliteit wordt daarom niet in betekenende mate aangetast met de voorgestane ontwikkeling en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Milieuzonering heeft enerzijds als doel om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor gevoelige functies zoals wonen te waarborgen en anderzijds om milieubelastende functies zoals bedrijven en maatschappelijke instellingen niet onevenredig te beperken. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief.
Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd. Dit geldt niet voor de richtafstanden ten aanzien van het aspect 'gevaar'.
Beoordeling
Het plangebied ligt aan de rand van een woongebied enerzijds en het stationsgebied bij NS-station Elst (deelgebied Station-West) anderzijds. Aan de westkant van het station zijn een plein, bushavens en parkeervoorzieningen aanwezig. Het station zelf ligt op ongeveer 75 meter afstand van het plangebied. Het plangebied ligt verder aan de doorgaande verbinding Nieuwe Aamsestraat - Johan de Wittstraat en in de nabijheid van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen (ca. 80 meter). Ca. 125 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Aam. Gelet op de ligging aan de rand van een gebied met functiemenging, behoort het plangebied tot gebiedstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden mogen derhalve met één afstandsstap worden verlaagd.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe woning en daarmee een nieuwe gevoelige functie mogelijk. In de volgende tabel wordt de afstand van de beoogde woning ten opzichte van de relevante nabijgelegen functies aangegeven.
Functie | Milieucat. | Richtafstand | Afstand werkelijk |
NS-station Elst | 3.2 | 50 m | 80 m |
Busstation | 3.2 | 50 m | 60 m |
Schildersbedrijf Stationsdwarsstraat 16 | 3.1 | 30 m | 140 m |
Bedrijventerrein Stationsstraat/Korte Bemmelseweg (Heinz, Stationsstraat 50) | 4.1 | 100 m | 130 m |
Uit de tabel blijkt dat ruimschoots aan de richtafstanden van de nieuwe woning ten opzichte van de nabijgelegen functies wordt voldaan. Hierdoor is uitgesloten dat deze functies worden gehinderd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt gelet op het voorgaande geen belemmering voor de bouw van een woning in het plangebied.
3.5 Geurhinder
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Voor het plangebied en omgeving is geen gemeentelijke verordening vastgesteld.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een geurgevoelig object in de vorm van één nieuwe woning. In en nabij het plangebied bevindt zich echter geen belemmerende agrarische bedrijvigheid, gezien de ligging midden in de bebouwde kom van Elst. Derhalve is uitgesloten dat er vanuit het aspect geurhinder belemmeringen bestaan.
3.6 Bodem En Grondwater
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van bouwwerken, waarin mensen permanent of nagenoeg permanent verblijven (zoals woningen) op verontreinigde grond.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning op een perceel dat momenteel een verkeersbestemming heeft. Daarmee is sprake van een gevoeliger functie. Een verkennend bodemonderzoek is noodzakelijk. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 2). De resultaten van het onderzoek worden hierna beknopt weergegeven. Voor de volledige resultaten wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage.
Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond van de bodem sprake is van een lichte verontreiniging met cadmium, lood en PAK(10). In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetroffen. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarde aangetroffen.
De mate van verontreiniging is zodanig, dat er geen reden voor een nader onderzoek bestaat. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is de bovengrond toepasbaar als klasse 'Wonen' en valt de ondergrond in de klasse 'Altijd toepasbaar'. De bodem is dan ook geschikt voor het beoogde gebruik als woonperceel. Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen realisatie van de woning. Indien er van de locatie grond moet worden afgevoerd, dient dit te gebeuren conform het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.
3.7 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning op een perceel dat momenteel voor verkeersdoeleinden is bestemd. Daarmee is sprake van een nieuw kwetsbaar object. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is. Voorts bevinden zich geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen in de omgeving. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-risicocontouren en de invloedsgebieden van Bevi-inrichtingen, leidingen en transportroutes. Ten aanzien van het NS-station dient vanuit het aspect 'gevaar' volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' minimaal 50 meter afstand te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt voldaan, omdat de woning op ca. 80 meter afstand van het station wordt gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor realisatie van een woning in het plangebied.
3.8 Explosieven
Gezien het feit dat de regio waarin het plangebied gelegen is tijdens de Tweede Wereldoorlog mede het strijdtoneel vormde rond operatie 'Market Garden', bestaat de kans dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie. In het bijzonder bestaan, vanwege een getuige, aanwijzingen voor de mogelijke aanwezigheid van een ondergrondse bunker in of nabij het plangebied. Vanwege de voor de ontwikkeling benodigde bodemroerende werkzaamheden in het plangebied, is een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) verricht, waarvan de resultaten zijn samengevat in Bijlage 3.
Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van LIDAR (Light Detection and Ranging), waarmee hoogteverschillen in het landschap in kaart kunnen worden gebracht. In het onderzoek wordt een tweetal verstoringen gesignaleerd, die wijzen op de aanwezigheid van mogelijke (ondergrondse) constructies. De aard van de constructies is niet met voldoende zekerheid vast te stellen. De westelijk gelegen constructie komt overeen met de door de getuige aangegeven locatie. Een detectieonderzoek met behulp van grondradar, zou uitsluitsel kunnen bieden over de aard en omvang van het aanwezige object. Indien er daadwerkelijk een ondergrondse constructie wordt gesignaleerd, dient de benadering daarvan onder OCE-omstandigheden te geschieden, gezien de mogelijke aanwezigheid van NGE.
Conclusie
In het plangebied is mogelijk sprake van een ondergrondse constructie (bunker), waarin mogelijk NGE aanwezig kunnen zijn. Nader detectieonderzoek is nodig, voordat met de bouw- en grondwerkzaamheden wordt gestart. Benadering van de ondergrondse constructie dient onder OCE-omstandigheden te geschieden. Met inachtneming daarvan, zijn op voorhand geen belemmeringen aanwezig.
3.9 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig.
3.10 Trillingen
Trillingen ontstaan doordat een bron een kracht uitoefent op de bodem, al dan niet via een gebouw. Trillingen kunnen veroorzaakt worden door onder meer machines, verkeer over oneffen wegoppervlakten of railverkeer. Voor trillinghinder bestaan geen wettelijke normen. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan het echter noodzakelijk zijn om het aspect trillinghinder nader te beschouwen en na te gaan of onevenredige trillinghinder kan ontstaan. Het onderzoeksgebied van trillingen bij spoorwegen ligt in beginsel op ongeveer 100 meter van de bron.
Beoordeling
De beoogde woning ligt op relatief korte afstand van de spoorweg Arnhem-Nijmegen, namelijk ca. 90 meter en daarmee binnen het onderzoeksgebied. Gezien de afstand van de beoogde woning tot de spoorweg, kan trillinghinder voor de toekomstige bewoners dan ook aan de orde zijn. Het aspect trillinghinder moet daarom in het kader van dit bestemmingsplan worden beoordeeld.
In het kader van de herontwikkeling van het stationsgebied, zijn ten behoeve van het bestemmingsplan 'Elst Centraal Infra P+R en Huis der Gemeente' (NL.IMRO.1734.0129ELSTcentraal-ONH2) een onderzoek (d.d. 3 december 2009) en nader onderzoek (d.d. 22 oktober 2010) naar de te verwachten trillingimmissie van het railverkeer uitgevoerd. Deze onderzoeken zagen op de destijds bestaande plannen voor het Huis der Gemeente, dat op een afstand van 23 tot 32 meter ten oosten van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen werd voorzien. In de onderzoeken is getoetst aan de streefwaarden uit de SBR-richtlijn Trillingen deel B. Aan deze streefwaarden werd op alle getoetste afstanden en op alle verdiepingen voldaan. Geconcludeerd werd, dat de trillingniveaus tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
In het kader van dit bestemmingsplan is hetzelfde spoortraject Arnhem-Nijmegen van belang. De woning in het plangebied ligt echter op aanmerkelijk grotere afstand van het spoor dan het destijds beoogde Huis der Gemeente (namelijk ca. 90 meter in plaats van 23 meter) en ligt aan de rand van het onderzoeksgebied. Aangezien op aanmerkelijk kortere afstand dan de beoogde woning sprake was van een aanvaardbaar trillingniveau en er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven om thans een (significant) hoger trillingniveau te veronderstellen, kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woning eveneens een aanvaardbaar trillingniveau gegarandeerd is. Zodoende is voldoende gegarandeerd, dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning en de toekomstige bewoners niet met onevenredige hinder ten gevolge van trillingen worden geconfronteerd.
Conclusie
Gezien de afstand van de woning tot de spoorlijn Arnhem-Nijmegen, de onderzoeksresultaten van eerder uitgevoerde onderzoeken en het ontbreken van een wettelijke norm met betrekking tot trillinghinder, kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat het trillingniveau ter plaatse van de nieuwe woning aanvaardbaar zal zijn. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is daarmee voldoende gegarandeerd. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, bestaan er met betrekking tot het aspect trillinghinder geen belemmeringen voor het realiseren van de nieuwe woning in het plangebied.
3.11 Waterparagraaf
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
- voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
- de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
- de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
- wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
- in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
- de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
- toekomstvast hoogwaterbeleid.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland 2014" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast; - beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
Watertoets
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één woning op een onbebouwd perceel. Het perceel is momenteel bestemd voor verkeersdoeleinden en in gebruik als opslag- en parkeerterrein ten behoeve van de werkzaamheden rondom station Elst. Omdat het plangebied in de huidige situatie (nagenoeg) geheel onverhard is, neemt het bebouwde en verharde oppervlak toe. De toename valt echter binnen de eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht (< 500 m² binnen stedelijk gebied). Het perceel heeft een omvang van ca. 350 m² en zal slechts gedeeltelijk verhard worden. Op basis van de huidige verkeersbestemming kan het plangebied geheel verhard worden. Gezien het voorgaande, is de vrijstelling voor de compensatieplicht van toepassing.
Wel dient de ontwikkeling hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Voor het waarborgen van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, geldt dat voor het nieuwe dakoppervlak geen uitlogende bouwmaterialen mogen worden gebruikt.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan dit bestemmingsplan.
3.12 Flora En Fauna
Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).
De Wet natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
Anderzijds heeft de wet betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2' en 'tabel 3' en met vogels. Voor deze soorten moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. Voor soorten van 'tabel 3' en vogels geldt hierbij een strenger afwegingskader dan voor soorten van 'tabel 2'. Voor soorten van 'tabel 2' en vogels geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van één vrijstaande woning mogelijk op een onbebouwd perceel. Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin. Gezien de aard van de mogelijke ingrepen en het toekomstige gebruik, is een Quickscan Flora- en fauna uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting (Bijlage 4). De resultaten van het onderzoek worden hierna beknopt weergegeven.
Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van de voor de Wet Natuurbescherming en het Gelders Natuurnetwerk aangewezen gebieden. Het plangebied ligt centraal in de kern van Elst op ruime afstand van beschermde natuurgebieden (4,5 kilometer van Natura 2000-gebied Gelderse Poort en 1.300 meter van het Gelders Natuurnetwerk). Gezien de kleinschaligheid van de ingrepen in het plangebied, zijn significante negatieve effecten op voorhand redelijkerwijs uitgesloten. Het betreft een lokale ingreep met een beperkte uitstraling. In het algemeen kunnen negatieve effecten van kleinschalige ingrepen zoals de realisatie van één woning worden uitgesloten, indien de afstand tot beschermde natuurgebieden meer dan 250 meter bedraagt. De afstand tot beschermde natuurgebieden bedraagt zoals aangegeven minimaal 1.300 meter. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Resultaten soortenbescherming
Het plangebied is momenteel onbebouwd en is deels ingericht als tuin/openbaar groen en deels als opslag-/parkeerplaats voor de werkzaamheden aan het stationsgebied van Elst. Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
Tijdens het uitgevoerde veldbezoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Gezien het huidige intensieve gebruik van (een deel van) het plangebied en de directe omgeving voor de werkzaamheden in het stationsgebied, worden ook geen beschermde soorten verwacht. Uitzondering vormt een mogelijke aanwezigheid van broedvogels. Daarvoor is het plangebied potentieel wel geschikt. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, is er geen sprake van belemmeringen vanuit soortenbescherming. Wanneer de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden, dient voorafgaand aan het broedseizoen te worden voorkomen dat vogels in het plangebied gaan broeden. Een nader onderzoek of ontheffing is in beide gevallen niet noodzakelijk.
Conclusie
Gezien de bestaande situatie in en rondom het plangebied en de aard van de ingrepen zal de voorgestane ontwikkeling geen invloed hebben op de flora en fauna, mits de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of vooraf wordt voorkomen dat vogels in het plangebied gaan broeden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
3.13 Archeologische Waarden
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan2 en een archeologische beleidsadvieskaart3 vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling
Op de archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied binnen de zone die is aangeduid als AWV categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting.
In het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Elst Centraal Infra P+R en Huis der Gemeente' is reeds een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het deelgebied Elst Centraal, waartoe het plangebied behoort (RAAP Archeologisch Adviesbureau, nr. 891, d.d. 23 april 2003). Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van mogelijke archeologische resten in het betreffende deelgebied. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk gebleken. In het vigerende bestemmingsplan is om deze reden ook geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Nader onderzoek, dan wel het opnemen van een archeologische dubbelbestemming, is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt op voorhand geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van het eerder uitgevoerde archeologisch onderzoek, worden geen archeologische waarden in het plangebied verwacht. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk en in het plangebied behoeft geen archeologische bestemming te worden opgenomen. Er is geen belemmering voor de voorgenomen bodemingrepen aanwezig.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel (ca. 350 m²) aan de Van Oldenbarneveltstraat, naast de twee-aaneengebouwde woning Van Oldenbarneveltstraat 18-20. Het perceel is ingericht als tuin en parkeerterrein ten behoeve van de naastgelegen woning Van Oldenbarneveltstraat 20. Met de bewoners van deze woning is door de gemeente een bruikleenovereenkomst afgesloten.
Het plangebied ligt op de overgang tussen het woongebied en het stationsgebied. Ten noorden, westen en zuiden van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt het NS- en busstation Elst met daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en tuin. De ontwikkeling van een woning op het perceel maakt onderdeel uit van de integrale ontwikkeling van het deelgebied Station-West en omgeving. In 2012 is het Stedenbouwkundig Plan Elst Centraal opgesteld in het kader van deze integrale ontwikkeling. Momenteel wordt een herziening van dit stedenbouwkundig plan opgesteld. Aanleiding daarvoor is een wijziging ten opzichte van het oorspronkelijk plan, waardoor het stationsplein met het busstation aan de westkant van het spoor in plaats van de oostkant is gerealiseerd. In september 2016 is vooruitlopend op de herziening een uitgangspuntennotitie opgesteld. In deze stedenbouwkundige uitgangspunten is de ontwikkeling van een vrijstaande woning op het perceel opgenomen, zie afbeelding 4.
![]() | |
Afbeelding 4: stedenbouwkundige uitgangspunten ontwikkeling deelgebied Station-West en omgeving, september 2016 |
Ruimtelijk-stedenbouwkundige uitgangspunten
Bij het opstellen van de ruimtelijk-stedenbouwkundige kaders in dit bestemmingsplan, zijn de opgestelde stedenbouwkundige uitgangspunten in acht genomen. De kavel biedt ruimte voor de bouw van één vrijstaande woning in maximaal twee bouwlagen met een kap. Parkeren dient op eigen terrein te geschieden. De voorgevellijn sluit aan op de voorgevellijn van de naastgelegen twee-aaneengebouwde woning Van Oldenbarneveltstraat 18-20. De noklijn is loodrecht op de Van Oldenbarneveltstraat georiënteerd. Uit beeldkwaliteitsoogpunt verdient afdekking met een ruim overstekend zadeldak de voorkeur.
Met de opgestelde uitgangspunten vormt de woning in het plangebied een duidelijke schakel tussen de bestaande woningen aan de Van Oldenbarneveltstraat en het beoogde appartementencomplex ten oosten van het plangebied.
![]() |
Afbeelding 5: impressie van de beoogde bebouwing in het plangebied (rechtsonder) ten opzichte van de ontwikkeling van het Stationsgebied-West |
4.3 Verkeer En Parkeren
Ten behoeve van de realisatie van de woning dienen op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Parkeren op eigen terrein is verplicht. Hierbij dient te worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016. Dit betekent dat er drie parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. In de planregels is dit geborgd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen aanwezig. Voor wat betreft parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de realisatie van de nieuwe woning in zeer beperkte mate toenemen. De toename is zodanig beperkt, dat er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Elst, Van Oldenbarneveltstraat 22' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
De regels bevatten de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven. Tevens zijn regels opgenomen die in het gehele plangebied gelden (algemene regels).
De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Oosterhout', dat het meest recente komplan van Overbetuwe is.
Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Binnen het plangebied is onderscheid gemaakt in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De voortuin is daarbij bestemd als 'Tuin' (tot 3 meter achter de voorgevel). Binnen de bestemming 'Tuin' is in beginsel geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw. De overige gronden zijn bestemd als 'Wonen'. Er is een bouwvlak op maat opgenomen voor de nieuwe woning, dat is afgestemd op de ruimtelijk-stedenboukundige uitgangspunten als beschreven in paragraaf 4.2. Qua omvang en diepte wordt aangesloten op de nabijgelegen woonpercelen. Het woningtype (vrijstaand) en de maximale goot- en bouwhoogte (respectievelijk 6 en 9 meter) zijn op de verbeelding opgenomen. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'.
Bij recht is een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, indien aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Het gebruik van een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis kan uitsluitend op basis van een omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.
Met dit bestemmingsplan wordt voor een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente is eigenaar van de gronden in het plangebied. Na het doorlopen van deze bestemmingsplanprocedure, zullen de gronden worden verkocht. De door de gemeente gemaakte kosten worden in de verkoop verdisconteerd. Vaststelling van een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.
Financiële haalbaarheid
De gemeente Overbetuwe is zelf de initiatiefnemer van de voorgenomen ontwikkeling en beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Gebleken is dat er geen onvoorziene hoge kosten te verwachten zijn. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Overleg
Artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden.
7.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken van 8 juni tot en met 19 juli 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Binnen de betreffende periode is één zienswijze ingediend door ProRail. Deze zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de toelichting bij het bestemmingsplan. Er is een nieuwe paragraaf 3.10 ('trillingen') opgenomen, waarin ingegaan wordt op het aspect trillinghinder. Er zijn geen ambtshalve wijzigingen aangebracht.
Het plan is verveolgens gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 24 oktober 2017.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016
Bijlage 1 Nota Parkeernormen Overbetuwe 2016
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Explosievenonderzoek
Bijlage 3 Explosievenonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan Flora en fauna