KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Bedrijven En Milieuzonering
3.5 Geurhinder
3.6 Bodem
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Explosieven
3.9 Kabels En Leidingen
3.10 Waterparagraaf
3.11 Flora En Fauna
3.12 Archeologische Waarden
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Huidige Situatie
4.2 Voorgenomen Ontwikkeling
4.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemene Opzet
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Inleiding
7.2 Overleg
7.3 Vaststellingsprocedure
7.4 Beroep
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 5 Evaluatie Bodemsanering
Bijlage 6 Onderzoek Niet-gesprongen Explosieven
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Archeologische Waarden En Verstoringen

lst, Prinses Irenestraat 53

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 04-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Elst, Prinses Irenestraat 53 met identificatienummer NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1 van de gemeente Overbetuwe;

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.6 Archeologisch monument

Een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 dan wel de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.7 Archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);

1.8 Archeologische verwachting

Een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 Archeologische waarde

Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 Bestaand

  1. a. met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan danwel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  2. b. met betrekking tot gebruik: het gebruik als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan;

1.12 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak;

1.13 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 Bijzondere woonvorm

Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);

1.15 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwlaag

Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 Gebouw

Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt;

1.23 Maatschappelijke voorzieningen

Culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.24 Nutsvoorzieningen

Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.;

1.25 Ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten;

1.26 Ondergronds

Onder peil;

1.27 Ondersteunende horeca

Een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.28 Peil

Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; voor overige bouwwerken: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein;

1.29 Seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.31 Woon-zorgcomplex

Een complex van ruimten met wooneenheden ten behoeve van bijzondere woonvormen en met hoofdzakelijk een verpleeg- en/of verzorgingsfunctie, alsook gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

2.5 Hart van de lijn

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder een woon-zorgcomplex;
  2. b. ondersteunende horeca;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen;
  7. g. in- en uitritten;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. beeldende kunstwerken;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. straatverkoop;
  7. g. straatmeubilair;
  8. h. beeldende kunstwerken;
  9. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. j. nutsvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één laag ondergronds. Toegangen tot ondergrondse gebouwen zijn tevens toegestaan, daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn.

7.2 Afwijking ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. a. De bebouwde oppervlakte van de in de aanhef bedoelde ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m², in afwijking van het bepaalde artikel 2, de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
  2. b. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  3. c. De afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik als in de regels van dit plan wordt in elk geval verstaan:

  1. a. Een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. Een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. Een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden.

9.2 Bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Afwijken

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Elst, Prinses Irenestraat 53'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer wil op de hoek Prinses Irenestraat-Kostverloren in de bebouwde kom van Elst, gemeente Overbetuwe, een woon-zorgcentrum realiseren met maximaal 36 zorgappartementen en bijbehorende voorzieningen. Het complex krijgt een hoogte van maximaal 4 bouwlagen en wordt evenwijdig aan de Prinses Irenestraat gerealiseerd. Op de beoogde locatie van het woon-zorgcentrum was voorheen een gedeelte van het schoolplein van basisschool Sunte Werfert aanwezig, dat inmiddels naar het westen is verplaatst. Een gedeelte betreft het voormalige woonperceel Grote Molenstraat 5-7.

Om het verzoek mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan 'Elst, Prinses Irenestraat 53' voorziet in het planologisch-juridisch kader om de gewenste wijzigingen mogelijk te maken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Elst, aan de noordoostkant van het centrum. Het plangebied wordt omgeven door de Prinses Irenestraat aan de zuidoostkant, de weg Kostverloren aan de noordkant, het perceel van basisschool Sunte Werfert aan de noordwestkant en het appartementencomplex Prinses Irenestraat 51 t/m 51l aan de zuidwestkant. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Elst, sectie K, nrs. 1493, 1742, 3947 (ged.), 6858, 6859, 6861 en 6863. De totale oppervlakte van het plangebied is ca. 1.966 m².

Het plangebied bestaat enerzijds uit een voormalig woonperceel op de hoek Prinses Irenestraat-Kostverloren (twee-aaneengebouwde woning Grote Molenstraat 5-7), dat momenteel onbebouwd is en als grasveld is ingericht. Het overige gedeelte van het plangebied betreft een gedeelte van het schoolplein bij basisschool Sunte Werfert, alsmede een parkeerstrook aan de Prinses Irenestraat.

De ligging van het plangebied en de huidige situatie met de begrenzing van het plangebied, zijn hierna op afbeeldingen 1 en 2 weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0001.png"
Afbeelding 1: ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0002.png"
Afbeelding 2: begrenzing van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

In het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Elst, Centrum', dat onherroepelijk is sinds 20 oktober 2015. Het noordelijk gedeelte van het plangebied (het voormalige woonperceel, percelen nrs. 1493, 6858 en 6859) heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met een bouwvlak waar een twee-aaneengebouwde woning is toegestaan. Het gedeelte van perceel nr. 3947, dat tot het plangebied behoort, heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Het zuidelijke deel heeft de bestemming 'Maatschappelijk' met een bouwvlak dat vrijwel het gehele perceelsgedeelte beslaat, met uitzondering van de parkeerstrook aan de Prinses Irenestraat. Verder geldt in het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0003.png"
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Elst, Centrum' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)


Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van het beoogde woonzorgcentrum niet mogelijk. Het complex met bijbehorende voorzieningen wordt gedeeltelijk binnen de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijf' gerealiseerd. Functioneel is dit niet mogelijk. Daarnaast worden de contouren van het bouwvlak overschreden en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte (beide 5 meter) binnen deze bestemming overschreden. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een woon-zorgcomplex toegestaan. Binnen deze bestemming worden de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte (respectievelijk 7 en 11 meter) gedeeltelijk overschreden. De beoogde bebouwing heeft aan de noordkant en het middengedeelte een maximale goot- en bouwhoogte tot 13 meter.

Om de voorgaande redenen is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleid dat van toepassing is op de ontwikkeling in het plangebied. Daarna worden in hoofdstuk 3 de milieu- en omgevingsaspecten beschreven die van toepassing zijn. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie alsmede verkeer en parkeren). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vertaling van de gewenste ontwikkeling. Daaropvolgend wordt de financiële en economische haalbaarheid van het plan toegelicht. Afgesloten wordt met het hoofdstuk over de te volgen procedure (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Conclusie
De ontwikkeling van een woon-zorgcentrum met maximaal 36 units binnen de bebouwde kom speelt zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, af op lokaal niveau en heeft dan ook geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Conclusie
De ontwikkeling van een woon-zorgcentrum binnen de bebouwde kom speelt zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, af op lokaal niveau en heeft dan ook geen relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Geconstateerd wordt dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet, voor zover nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, een verantwoording opgenomen worden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcomplex mogelijk. De ontwikkeling vindt gedeeltelijk plaats op een bestaand bouwperceel en wordt gedeeltelijk buiten de bestaande planologische bebouwingscontouren gerealiseerd. Tevens wordt de maximale goot- en bouwhoogte in een gedeelte van het plangebied overschreden. Ten slotte is ter plaatse van het (voormalige) woonperceel sprake van een functionele wijziging. Gezien de aard en omvang van de planologische wijzigingen, waarbij een uitbreiding van het ruimtebeslag plaatsvindt, een intensivering van het gebruik en gedeeltelijk een functionele wijziging, voorziet het bestemmingsplan in een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook van toepassing.

Trede 1: behoefte
Het woon-zorgcentrum biedt een combinatie van wonen en zorg aan voor verschillende hulpbehoevende doelgroepen. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma kwalitatief én kwantitatief vastgelegd in de Woonagenda 2020. Deze vormt een uitwerking van het Kwalitatief Woonprogramma van de provincie Gelderland en de kwantitatieve opgave wonen voor de regio, die door de provincie is vastgesteld. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Het woon-zorgcentrum biedt uitsluitend intramurale zorg. Er is daarmee geen sprake van reguliere woningen. De zorgappartementen vallen daarom buiten de regionale woningbouwopgave en afspraken.

Wel is van belang dat in de Woonagenda wordt gesignaleerd dat de vraag naar combinaties van wonen en zorg verandert. Mede door decentralisaties ontstaat een ander woon-zorglandschap. Mensen willen (en moeten vaak) langer thuis blijven wonen, waardoor meer behoefte aan zorg aan huis bestaat. In Overbetuwe is een groeiende groep van momenteel ruim 3.000 huishoudens met mobiliteitsbeperkingen, waarvoor passende huisvesting mét goede mogelijkheden voor zorg nodig zijn. Het merendeel van deze groep woont in de oostflank van de gemeente. Belangrijk voor de huisvesting van deze groep zijn niet alleen de geschiktheid van de woning, maar ook een goed toegankelijke woonomgeving.

Dit initiatief speelt in op de gesignaleerde, groeiende behoefte aan mogelijkheden voor een combinatie van wonen en zorg. In het woon-zorgcentrum kan intensieve zorg worden geboden en kunnen daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen, zoals ontmoetingsruimten, dagbesteding, etc. worden geboden. Daarnaast onderscheidt de locatie zich door een goede bereikbaarheid, gezien de ligging aan de rand van het centrumgebied, direct aan een uitvalsweg (Grote Molenstraat). Hiermee voorziet het plan in een belangrijke maatschappelijke behoefte.

Uit het voorgaande volgt dat de beoogde ontwikkeling van het woon-zorgcentrum inspeelt op een actuele regionale behoefte. Daarmee wordt voldaan aan trede 1 van de ladder.

Trede 2: bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, namelijk aan de rand van het centrum van Elst. Daarbij betreft het bestaande bouwpercelen. De ontwikkeling is een combinatie van transformatie en intensivering, waarmee de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied optimaal wordt benut. Daarmee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder.

Trede 3: multimodale bereikbaarheid
Nu wordt voldaan aan trede 2 van de ladder, is trede 3 niet aan de orde.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking en draagt bij aan de met de ladder beoogde doelen.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien zijn nog twee actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente op 11 november 2015. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.

Conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan de voorliggende initiatieven worden getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit bestemmingsplan van belang zijn.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De meest recente actualisatie van de verordening dateert van 1 maart 2017.

De regels in de verordening hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Het plangebied ligt geheel of gedeeltelijk binnen de volgende aanduidingen:

  • tijdelijk verbod nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging glastuinbouw;
  • intrekgebied;

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcentrum mogelijk ter plaatse van een maatschappelijke en een woonbestemming. Daarbij worden de bestaande planologische bebouwingscontouren gedeeltelijk overschreden en is gedeeltelijk sprake van een functionele wijziging. De aanduidingen met betrekking tot glastuinbouw en intrekgebieden zijn in het kader van deze ontwikkeling niet van belang.

Wel is het thema wonen van belang, aangezien het plan voorziet in een combinatie van wonen en zorg. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma past. De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgesteld in de Woonagenda Overbetuwe 2020. Zie daarover nader de paragrafen 2.1 (onder 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en 2.3 (onder 'Woonagenda Overbetuwe 2020'). Uit de betreffende passages blijkt, dat de ontwikkeling past in het Kwalitatief/Kwantitatieve Woonprogramma.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De geschetste identiteit kan bijdragen aan het behouden en aantrekken van inwoners en bedrijven. De visie kan mensen inspireren en motiveren die werken aan stedenbouw, sport, ondernemerschap, onderwijs, openbare ruimte, welzijnswerk en dergelijke. De visie is tenslotte ook een duidelijke positionering naar andere gemeenten en partners; het geeft Overbetuwe een eigen gezicht in de regio. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 van de Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

Beoordeling
In de Toekomstvisie+ worden twee ontwikkelingen gesignaleerd, die in het kader van de ontwikkeling van een woon-zorgcentrum relevant zijn:

  1. 1. het kleiner worden van huishoudens;
  2. 2. de groei van de groep ouderen (65+) en de daarmee gepaard gaande veranderingen in woon- en zorgbehoeften.

Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat een veelkleuriger palet van wonen moet worden aangeboden binnen de gemeente: levensloopbestendig wonen, seniorenwoningen, beschermd wonen, kangoeroewoningen en zorgcentra in de grotere kernen. Daarbij is flexibiliteit bij het realiseren van nieuwe voorzieningen van belang, gezien de voortdurende wijzigingen in het zorglandschap en de onzekerheden op dit gebied. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op toekomstige ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcentrum mogelijk, dat flexibel kan inspelen op verschillende behoeften aan combinaties van wonen en zorg. De zorgcomponent is daarbij nadrukkelijk aanwezig. Het plangebied krijgt dan ook een maatschappelijke bestemming. Het plan speelt in op de in de Toekomstvisie+ gesignaleerde behoefte aan zorgcomplexen in de grotere kernen zoals Elst. Het complex wordt op een voor deze functie geschikte en goed bereikbare locatie aan de rand het centrum gerealiseerd.

Conclusie
Gezien het voorgaande draagt het plan bij aan één van de centrale opgaven van de Toekomstvisie+.

Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
  • Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
  • Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
  • Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en het opvangen van de autonome huishoudengroei.

Variatie in het woonaanbod is bij realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is, naast het in de pas lopen met die groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.

In de Woonagenda wordt verder gesignaleerd dat de vraag naar combinaties van wonen en zorg toeneemt en verandert. Mede door decentralisaties ontstaat een ander woon-zorglandschap. Mensen willen (en moeten vaak) langer thuis blijven wonen, waardoor meer behoefte aan zorg aan huis bestaat.

Beoordeling
Het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de Woonagenda 2020, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. Dit bestemmingsplan maakt woon-zorgcentrum met maximaal 36 wooneenheden op bestaande bouwpercelen in het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Daarbij is sprake van toevoeging van 35 woningen aan de woningvoorraad, aangezien het huidige bestemmingsplan een twee-aaneengebouwde woning in het plangebied toestaat. Daarnaast is van belang dat het onderhavige initiatief inspeelt op de in de Woonagenda gesignaleerde, groeiende behoefte aan mogelijkheden voor een combinatie van wonen en zorg, in het bijzonder in het oostelijk deel van de gemeente. In het woon-zorgcentrum kan intensieve zorg worden geboden en kunnen daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen, zoals ontmoetingsruimten, dagbesteding, etc. worden geboden. Daarnaast onderscheidt de locatie zich door een goede bereikbaarheid, gezien de ligging aan de rand van het centrumgebied, direct aan een uitvalsweg (Grote Molenstraat). Hiermee voorziet het plan in een belangrijke maatschappelijke behoefte en past het plan in kwalitatief opzicht in de met de Woonagenda beoogde doelstellingen.

In de Woonagenda heeft de gemeente haar woningbouwprogramma niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Dit programma vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om ca. 1.000 woningen te realiseren. Het toevoegen van één woning aan de woningvoorraad past binnen de woningbouwopgave.

Conclusie
De ontwikkeling is in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de gemeentelijke Woonagenda.

Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten

3.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten zoals het onderhavige beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' heeft mogelijk gevolgen voor dit bestemmingsplan. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking (het gewijzigde Besluit m.e.r. is overigens nog niet in werking getreden). De richtlijn wijzigt de procedure en inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van de bestemmingsplannen. Voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woon-zorgcentrum met maximaal 36 woon-zorgeenheden mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of er sprake is van een m.e.r.-procedure hangt af van het feit of er sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit en of de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. worden overschreden (1.). Daarnaast is van belang of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt (2.) en of er belangrijke milieugevolgen zijn (3.).

  1. 1. De ontwikkeling van een woon-zorgcomplex is geen activiteit, die is opgenomen in lijst C en D van het Besluit m.e.r.. De ontwikkeling is, gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de omgeving, geen stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er is geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. Er hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure gevolgd te worden.
  2. 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat wordt verstaan onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 3.11 (Flora en Fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarden. Daarnaast is er geen sprake van externe werking op het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of tot een Belvédèregebied.
    Het plangebied behoort dan ook niet tot een gevoelig gebied.
  3. 3. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende relevante milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk bezien. Voor de onderbouwing per onderdeel wordt verwezen naar de afzonderlijke paragrafen.


Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woon-zorgcomplex met maximaal 36 units mogelijk op een bestaand bouwperceel in de bebouwde kom. Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is er gezien de omvang van de ontwikkeling geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden en zijn er geen belangrijke nadelige milieugevolgen door de ontwikkeling. Het plangebied behoort ook niet tot een gevoelig gebied. Gezien het voorgaande is het dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren in het kader van dit bestemmingsplan.

3.2 Geluid

3.2.1 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Op grond van de Wgh geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels vanwege het wegverkeer van 48 dB (artikel 82 lid 1). Indien de geluidbelasting hoger is, dient een nadere afweging plaats te vinden en kan een ontheffing voor een hogere geluidbelasting worden verleend (artikel 82 lid 2). De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 Wgh). Daarnaast is de 'Nota Hogere Grenswaarden' d.d. 3 juni 2009 van de gemeente Overbetuwe van toepassing bij de verlening van hogere waarden.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcomplex met maximaal 36 units mogelijk en voorziet daarmee in nieuwe geluidsgevoelige objecten. Op de wegen in de directe omgeving geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur (Kostverloren, Prinses Irenestraat, Grote Molenstraat, Korte Kerkstraat). De dichtstbij gelegen weg met een geluidzone is de Rijksweg Noord/-Zuid op ca. 230 meter van het plangebied. Deze weg heeft een geluidzone van 200 meter aan weerszijden. Het plangebied ligt dan ook buiten de geluidzones van wegen. Railverkeerslawaai is voor het plangebied overigens niet aan de orde en kan verder buiten beschouwing worden gelaten.

De verkeersintensiteit op de wegen Kostverloren/Chopinstraat, Grote Molenstraat en de iets verderop gelegen Dorpsstraat is echter zodanig, dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van het gemeentelijk geluidbeleid een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de genoemde wegen is gedaan. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hierna worden de resultaten van het onderzoek besproken.

  • Grote Molenstraat: de geluidbelasting vanwege deze weg bedraagt maximaal 48 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Het verlenen van een hogere geluidwaarde is niet nodig.
  • Kostverloren: de geluidbelasting vanwege deze weg bedraagt maximaal 51 dB. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, maar wordt de ambitiewaarde van 53 dB uit de 'Nota Hogere Grenswaarden' niet overschreden. Vaststelling van een hogere geluidwaarde is niet nodig. De geluidbelasting wordt op basis van de gemeentelijke ambities ten aanzien van de geluidbelasting voor nieuwbouw aanvaardbaar geacht.
  • Prinses Irenestraat: de geluidbelasting vanwege deze weg bedraagt eveneens maximaal 51 dB. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, maar wordt de ambitiewaarde van 53 dB uit de 'Nota Hogere Grenswaarden' niet overschreden. Vaststelling van een hogere geluidwaarde is niet nodig. De geluidbelasting wordt op basis van de gemeentelijke ambities ten aanzien van de geluidbelasting voor nieuwbouw aanvaardbaar geacht.

De optredende geluidbelastingen worden aanvaardbaar geacht. Vaststelling van een hogere geluidwaarde is niet noodzakelijk.

In het kader van een toetsing aan het Bouwbesluit is tevens de cumulatieve geluidbelasting vanwege alle geluidbronnen berekend. Volgens het Bouwbesluit dient de akoestische binnenwaarde maximaal 33 dB te bedragen. In de onderstaande tabel is de cumulatieve geluidbelasting per gevel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0004.png"
Tabel 1: hoogste cumulatieve geluidbelastingen en benodigde geluidwering

Een standaard gevelconstructie bezit een minimale geluidisolatie van 20 dB. Dit is niet afdoende om de berekende cumulatieve geluidbelastingen op een drietal gevels op te vangen. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient dan ook een aanvullend bouw-akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, waarin onderzocht wordt of aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk zijn. Op voorhand zijn geen belemmeringen te verwachten om een binnenniveau van maximaal 33 dB te kunnen bereiken, zodat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Voldaan wordt aan de Wet geluidhinder. Het is niet noodzakelijk om een hogere geluidwaarde vast te stellen. De geluidbelasting vanwege de nabij gelegen wegen voldoet aan de ambitiewaarde van de gemeente Overbetuwe. De berekende cumulatieve geluidbelasting maakt een nader bouw-akoestisch onderzoek naar het binnenniveau noodzakelijk. Op voorhand zijn hiervoor geen belemmeringen te verwachten en is voldoende aannemelijk dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

3.2.2 Indrustrielawaai

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient, naast geluid vanwege weg- en spoorwegverkeer, rekening te worden gehouden met de geluidbelasting van in de omgeving gelegen inrichtingen (industrielawaai). Rekening moet worden gehouden met de volgende verschillende soorten geluidhinder:

  • geluidhinder afkomstig uit de betreffende inrichting (directe hinder);
  • maximale geluidhinder (piekniveaus die optreden door activiteiten in de inrichting);
  • indirecte geluidhinder (afkomstig van het wegverkeer van en naar de inrichting op de openbare weg).

Voor het beoordelen van deze drie soorten geluidhinder, zijn het Activiteitenbesluit, de schrikkelcirculaire en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van toepassing. De gemeente heeft in de Nota Geluidsbeleid d.d. 3 juni 2009 de ambitieswaarden en maximale acceptabele geluidsbelasting voor de diverse gebiedstypes binnen de gemeente vastgesteld.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcomplex met maximaal 36 units mogelijk en voorziet daarmee in nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het plangebied grenst in de toekomstige situatie aan het perceel van basisschool Sunte Werfert. Een deel van het schoolplein behoorde voorheen tot het plangebied, maar is inmiddels verplaatst in westelijke richting aan de Prinses Irenestraat. De oppervlakte van het schoolplein is 1.570 m². Vanwege de ligging direct aan de basisschool, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege deze school. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Op basis van het Activiteitenbesluit kan het menselijk stemgeluid buiten beschouwing worden gelaten bij de toetsing. Omdat stemgeluid bij scholen en kinderdagverblijven de dominante geluidsbron is, is het stemgeluid vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening toch meegenomen in de berekeningen. Bij de berekeningen is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie (RBS). De uitgangspunten bij het bepalen van de RBS, zijn in paragraaf 3.2 van het onderzoek uitgebreid aangegeven.

Langtijdgemiddelde geluidbelasting
De hoogste langtijdgemiddelde geluidbelastingen zijn weergeven in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0005.png"
Tabel 2: hoogste langtijdgemiddelde geluidbelastingen

Uit de onderzoeksresultaten volgt, dat door het verplaatsen van (een deel van) het schoolplein de langtijdgemiddelde geluidbelasting op de school nagenoeg gelijk blijft. Wezenlijke veranderingen treden niet op. Op het woon-zorgcentrum bedraagt de geluidbelasting maximaal 58 dB(A). Dit is 3 dB(A) hoger dan de bovenwaarde van het gemeentelijk geluidbeleid (55 dB(A)). Op basis van het Activiteitenbesluit moet het stemgeluid van kinderen op het schoolplein buiten beschouwing worden gelaten bij toetsing aan het Activiteitenbesluit. Wanneer dit buiten beschouwing wordt gelaten, dan wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit.

Maximale geluidbelastingen
In tabel 3 zijn de berekende hoogste maximale geluidbelastingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0006.png"
Tabel 3: hoogste maximale geluidbelastingen

Uit de onderzoeksresultaten volgt, dat door het verplaatsen van (een deel van) het schoolplein de maximale geluidbelasting op de school nagenoeg gelijk blijft. Van wezenlijke veranderingen is geen sprake. Op het woon-zorgcentrum bedraagt de maximale geluidbelasting 73 dB(A). Dit is 3 dB(A) hoger dan de grenswaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Wanneer het stemgeluid, conform het Activiteitenbesluit, buiten beschouwing wordt gelaten, dan wordt bij het woon-zorgcentrum voldaan aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit.

Maatregelen
Vanwege de berekende langtijdgemiddelde en maximale geluidbelastingen, waarbij de grenswaarden uit respectievelijk het gemeentelijk geluidbeleid en het Activiteitenbesluit worden overschreden, is onderzoek of maatregelen kunnen worden betroffen om de geluidbelastingen terug te brengen tot de grenswaarden. Gebleken is, dat maatregelen aan de bron niet mogelijk zijn, vergroting van de afstand tot het schoolplein tot 10 meter niet doeltreffend is en een geluidscherm van minimaal 8,5 meter hoogte benodigd zou zijn. Een geluidscherm met een dergelijke hoogte is stedenbouwkundig en met het oog op het woon- en leefklimaat niet wenselijk.

Daarom is het redelijkerwijs niet mogelijk om adequate maatregelen te nemen. Omdat de overschrijdingen enkel worden veroorzaakt door stemgeluid en dit geen onderdeel van het toetsingskader van het Activiteitenbesluit uitmaakt, wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit.

Indirecte hinder
Uit het akoestisch onderzoek naar het wegverkeer (zie paragraaf 3.2.1) is rekening gehouden met het verkeer van en naar de basisschool en blijkt, dat de geluidbelastingen binnen de normen uit de Schrikkelcirculaire liggen. De indirecte hinder afkomstig van de basisschool vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het woon-zorgcentrum.

Conclusie
Op basis van het Activiteitenbesluit moet het stemgeluid van kinderen op een schoolplein buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van het industrielawaai. Wanneer dit gebeurt, dan wordt voldaan aan de ambitiewaarde (langtijdgemiddelde geluidbelasting) van 50 dB(A) uit het gemeentelijk beleid en aan de grenswaarde (maximale geluidbelasting) van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Wanneer het stemgeluid wel wordt meegenomen, dan worden beide waarden met 3 dB(A) overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot onder de grenswaarden, zijn redelijkerwijs niet mogelijk.

Mede omdat wordt voldaan aan de normering uit het Activiteitenbesluit, wordt de akoestische situatie aanvaardbaar geacht. De optreden geluidbelastingen zijn niet zodanig, dat dit leidt tot een onaanvaardbaar akoestisch klimaat. Daarom is er geen sprake van belemmeringen.

De verandering van de ligging van het schoolplein als gevolg van de onderhavige ontwikkeling, zorgt niet voor een wezenlijke (merkbare) verandering van de geluidbelasting.

3.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 . Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die ‘in betekenende mate’ (IBM) en ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 36 (zorg-)appartementen mogelijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De ontwikkeling zal geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen en leidt daarom niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De verkeersgeneratie vanwege de huidige bestemming (twee-aaneengebouwde woning) bedraagt 16 mvt/etmaal. De toekomstige functie genereert 104 mvt/etmaal, een toename derhalve van 88 mvt/etmaal. Zie hierover nader paragraaf 4.3.

3.4 Bedrijven En Milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderscheid wordt gemaakt in twee omgevingstypen, uitgaande van het principe van functiescheiding: rustige woonwijk c.q. rustig buitengebied en gemengd gebied. In gemengd gebied worden de richtafstanden één afstandsstap verlaagd.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een complex met maximaal 36 (zorg-)appartementen mogelijk. Daarmee is sprake van een nieuwe gevoelige functie. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Elst en behoort gezien de mate van functiemenging in de directe omgeving en de ligging direct bij enkele ontsluitingswegen tot het gebiedstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden mogen dan ook met één afstandsstap worden teruggebracht,

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven en andere milieubelastende functies. In de onderstaande tabel wordt dit weergegeven.

Adres Bedrijf Milieucategorie Richtafstand Afstand werkelijk
Kostverloren 14 Basisschool 2 10 m 4 m
Grote Molenstraat 3D Kapsalon 1 0 m 13 m
Prinses Irenestraat 80 Gezondsheids-/fitnesscentrum 2 10 m 13 m
Prinses Irenestraat 82 Beautysalon 1 0 m 13 m
Prinses Irenestraat 84 Diëtist 1 0 m 13 m

Tabel 4: bedrijven en milieuzonering

Uit het overzicht blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omliggende functies, met uitzondering van basisschool Sunte Werfert. Voor de basisschool is het aspect 'geluid' maatgevend. Ten aanzien van de overige aspecten wordt aan de richtafstand voldaan. Ten aanzien van de basisschool is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie nader paragraaf 3.2.2 en Bijlage 2 van deze toelichting. Uit het onderzoek en de beoordeling daarvan volgt, dat wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit en dat de optredende geluidbelastingen aanvaardbaar worden geacht. Er is daarom geen sprake van belemmeringen over en weer.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een woon-zorgcomplex in het plangebied. Omliggende functies worden niet belemmerd en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

3.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om geurhinder veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcomplex met maximaal 36 (zorg-)appartementen mogelijk. Daarmee wordt voorzien in nieuwe geurgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgv. Het plangebied ligt in het centrum van Elst op ruime afstand van het buitengebied. In en nabij het plangebied bevindt zich dan ook geen belemmerende agrarische bedrijvigheid. Daarom is uitgesloten dat er vanuit het aspect geurhinder belemmeringen voor deze ontwikkeling bestaan.

Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geurhinder geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het woon-zorgcomplex.

3.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een woon-zorgcomplex met maximaal 36 (zorg-)appartementen mogelijk. Daarmee wordt een nieuw bouwplan mogelijk gemaakt, waarin sprake is van een gevoelige functie met permanent verblijf van mensen in het plangebied. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk.

Verkennend bodemonderzoek 6 juni 2011
In het verleden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de bouw van het inmiddels ten westen van het plangebied gerealiseerd appartementengebouw Prinses Irenestraat 51-51l (rapportage d.d. 6 juni 2011, Bijlage 3). In dit onderzoek is ook het volledige plangebied van dit bestemmingsplan onderzocht (zie bijlage A van het onderzoek). Het plangebied betreft de deellocaties C (het voormalige woonperceel Grote Molenstraat 5-7) en D (het gedeelte van het schoolplein) van het betreffende onderzoek.

In deellocatie C zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen voor barium, kobalt, kwik, lood, zink en milerale olie. De concentratie Pak-totaal overschreed plaatselijk de interventiewaarde. Hiernaar is nader uitgesplitst onderzoek verricht en is gebleken dat sprake is van een plaatselijke overschrijding; in de meeste monsters werd de tussenwaarde niet overschreden. In het grondwater werd de streefwaarde van barium, 1,2 dichloorethenen en vinylchloride overschreden. In deellocatie D werd de achtergrondwaarde voor barium, koper, kwik, nikkel, lood en Pak-totaal overschreden.

Het onderzoek gaf aanleiding tot nader onderzoek naar de verontreiniging met Pak-totaal ter plaatse van het voormalige woonperceel Grote Molenstraat 5-7. De kwaliteit en omvang van de aanwezige koolgruis en/of sintellaag dient in de gehele onderzoekslocatie nader onderzocht te worden.

Nader bodemonderzoek 18 november 2011
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (rapportage d.d. 18 november 2011, Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het perceel Grote Molenstraat 5-7 geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging met Pak, gezien de omvang van 11 m³. Buiten het plangebied, is een Pak-verontreiniging van 35 m³ aangetroffen, die wel als ernstige niet-spoedeisende bodemverontreiniging is aangemerkt. Verder is geconstateerd, dat een bodemvreemde sintel/koolgruislaag aanwezig is met verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (met name metalen en Pak).

Voordat herontwikkelingen binnen de onderzoekslocatie plaatsvinden, dienen de verontreinigingen met Pak te worden gesaneerd. Verder wordt geadviseerd om de bodemvreemde sintel/koolgruislaan separaat te ontgraven om bodemverontreiniging tegen te gaan. Tevens wordt geadviseerd om een verkennend asbestonderzoek uit te voeren vanwege de lichte tot matige bijmenging met puin in de bovengrond.

Bodemsanering
Vanwege de resultaten van het beschreden nader bodemonderzoek, is op 17 en 18 november 2014 gestart een bodemsanering in het onderzoeksgebied uitgevoerd, waarbij de verontreinigde grond is afgevoerd. Van de bodemsanering is een evaluatierapportage opgesteld (Bijlage 5).

In de uitkeuringsmonsters is geen asbest aangetroffen. Ter plaatse van de deellocatie Grote Molenstraat 5-7 in het plangebied, leek de Pak-verontreiniging door te lopen. Om die reden is een extra controle uitgevoerd. De onderzochte laag bleek schoon te zijn, zodat afvoering van deze grond niet nodig bleek te zijn. Er is voldaan aan de terugsaneerwaarde en daarmee aan de saneringsdoelstelling.

Na afloop van de uitgevoerde sanering zijn er geen gebruiksbeperkingen voor de beoogde bestemming.

Conclusie
In het verleden is in een gedeelte van het plangebied een Pak-verontreiniging aangetroffen. In november 2014 is deze verontreiniging volledig gesaneerd, waarbij aan de terugsaneerwaarde is voldaan. Er zijn geen beperkingen voor de toekomstige bestemming als woon-zorgcomplex meer aanwezig.

3.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een woon-zorgcomplex met maximaal 36 (zorg-)appartementen in gedeeltelijk 3 en gedeeltelijk 4 bouwlagen mogelijk. De huidige bestemming is gedeeltelijk wonen en gedeeltelijk maatschappelijk. Het plan voorziet in nieuwe kwetsbare objecten. Daarom is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die aangewezen zijn in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg/spoor/water en buisleidingen in de omgeving van het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html). In afbeelding 4 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen (raadpleging op 4 mei 2017).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0007.png"
Afbeelding 4: uitsnede risicokaart


De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op.

Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen met een extern veiligheidsrisico aanwezig. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen of beperkingen.

Buisleidingen
Rondom het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen of beperkingen.

Transportroutes
De spoorlijn Arnhem - Nijmegen ligt op 450 meter van het plangebied en de Betuweroute op ca. 2.500 meter. Op basis van de regeling basisnet en de risicokaart, is vastgesteld dat het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze transportroutes ligt. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Binnen het invloedsgebied worden nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.

Omdat de afstand tussen het plangebied en de risicobron groter is dan 200 meter, hoeft het groepsrisico alleen beperkt verantwoord te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid (beperkte verantwoordingsplicht).

Verantwoording groepsrisico
De gemeente heeft bij het invullen van de beperkte verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. De Veiligheidsregio Gelderland Midden (VGGM) heeft op 10 april 2017 (kenmerk 170410-0035) het volgende geadviseerd: Het plangebied is gelegen binnen het effectgebied van een toxische wolk, de kans op voordoen hiervan is echter klein. Wel zijn aanwezigen beperkt zelfredzaam. De VGGM adviseert dan ook om rekening te houden met een aantal maatregelen ter verbetering van de zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het besteden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid
Voor het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van een gevaarlijke situatie, wordt de term zelfredzaamheid gebruikt. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van de CGGM geeft het volgende aan:

  • de realisatie van een woon-zorgcomplex met 36 appartementen (zorgeenheden) leidt tot een toename van het aantal personen. Deze toekomstige bewoners zijn beperkte zelfredzaam.
  • geadviseerd wordt om, ter verbetering van de zelfredzaamheid, rekening te houden met de ontvluchtbaarheid van het gebied op planniveau en aandacht te hebben voor risicocommunicatie.

Ten aanzien van risicocommunicatie is er een dekkend waarschuwings- en alarmeringssysteem. Ook is NL-alert operationeel, daarmee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar de mobiele telefoons. Verder is het plangebied via de Prinses Irenestraat en Kostverloren te ontvluchten. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerd maatregelen niet ruimtelijk relevant.

Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van inrichtingen, buisleidingen en transportroutes met een extern veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het woon-zorgcentrum.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen en de Betuweroute. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.8 Explosieven

Gezien het feit dat de regio waarin het plangebied gelegen is tijdens de Tweede Wereldoorlog mede het strijdtoneel vormde rond operatie 'Market Garden', bestaat de kans dat in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie. Vanwege de voor de ontwikkeling benodigde bodemroerende werkzaamheden in het plangebied, is een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) verricht, waarvan de resultaten zijn samengevat in de notitie in Bijlage 6.

Beoordeling en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied hebben zich in de Tweede Wereldoorlog diverse oorlogshandelingen afgespeeld, waarbij mogelijk NGE in de bodem zijn achtergebleven. Er is sprake geweest van beschadigde gebouwen en massaexplosies in de omgeving. Het gebied is ook getroffen door artillerie-/mortierbeschietingen. Op basis van de beschikbare gegevens, kan het gehele plangebied worden beschouwd als zijnde verdacht op de aanwezigheid van verschoten geschutmunitie met een maximum van 15 cm tot een diepte van ca. 3 meter onder maaiveld (7,10 meter +NAP). Ook kan onbekende munitie als gevolg van een massaexplosie tot een onbekende diepte zijn achtergebleven.

In het verleden heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied (zie ook paragraaf 3.12) en is het plangebied bebouwd geweest met een twee-aaneengebouwde woning aan de noordkant (Grote Molenstraat 5-7). De aanwezigheid van explosieven is echter niet onderzocht en het plangebied is niet vrijgegeven. De diepte van de bodemroeringen in het plangebied is niet bekend.

Om de risico's met NGE te minimaliseren, wordt bij de uitvoering van graafwerkzaamheden, de aanleg van de parkeerkelder en kabels, leidingen en fundering geadviseerd om oppervlaktedetectie uit te voeren. Het stoten c.q. bewegen van NGE wordt daarmee voorkomen. Alle verstorende elementen dienen vooraf te worden verwijderd. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een projectplan OCE te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag moet worden goedgekeurd. Ook zal aandacht moeten worden besteed aan de archeologische waarden in het plangebied. Onderzoeken voor archeologie en explosieven moeten worden gecombineerd.

Conclusie
Voordat de beoogde werkzaamheden in het plangebied worden verricht, dient een projectplan OCE te worden opgesteld, vanwege het risico op achtergebleven NGE in het plangebied. Uit een oogpunt van veiligheid én bescherming van archeologische waarden, moeten onderzoeken voor explosieven en archeologie worden gecombineerd. Met inachtneming van het voorgaande, zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan te verwachten.

3.9 Kabels En Leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen gelegen. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen.

3.10 Waterparagraaf

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort zijn de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vastgesteld. Het waterbeheerplan van het waterschap is recent geactualiseerd (zie hierboven), eveneens in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden echter naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
    grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern opgenomen en een overzichtskaart van de gehele gemeente.

Watertoets
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een woon-zorgcomplex mogelijk met een oppervlakte van ca. 900 m². Daarnaast wordt verharding gerealiseerd in de vorm van 2 patio's een entreeplein en een in-/uitrit naar de ondergrondse parkeergarage. In de huidige situatie is het plangebied, met uitzondering van de gronden ter plaatse van het voormalige woonperceel Grote Molenstraat 5-7, geheel verhard (ruim 1.000 m²). Per saldo is er sprake van een zeer geringe toename van verhard oppervlak. Deze toename bedraagt aanmerkelijk minder dan 500 m². Watercompensatie is daarom niet nodig. Bovendien is in de Bachstraat en omgeving, ten noordoosten van het plangebied, een afkoppelproject gerealiseerd. Hier wordt 1 ha water afgekoppeld. Met deze voorziening is ruimschoots voldoende gecompenseerd voor meerdere ontwikkelingen in de omgeving, waaronder de realisatie van het woon-zorgcomplex in het plangebied.

Vuilwater wordt aangesloten op het gemengd rioolstelsel. De initiatiefnemer zal een gescheiden rioolstelsel tot aan de erfgrens moeten aanleggen, zodat het complex op het bestaande stelsel kan worden aangeslote.

Voor de afvoer van hemelwater dient een adequate voorziening te worden getroffen. Hemel- en vuilwater zullen gescheiden moeten worden afgevoerd. Bij de te realiseren bebouwing mogen geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Ingrepen in het kader van dit bestemmingsplan, zullen geen bodemlagen aantasten die het grondwatersysteem kunnen veranderen. Ook is in en rondom het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Conclusie
Waterhuishoudkundig zijn er geen bezwaren of voorwaarden verbonden aan dit bestemmingsplan. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding.

3.11 Flora En Fauna

Natuurwetgeving
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).

De Wet natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Anderzijds is in de wet de bescherming van diverse planten- en diersoorten in Nederland vastgelegd. Naast de voor alle in het wild levende planten en dieren geldende algemene zorgplicht, geldt voor een aantal soorten een aanvullend beschermingsregime. Dit betreffen drie groepen van beschermde soorten, te weten alle vogelsoorten uit de Europese Vogelrichtlijn, overige strikt beschermde soorten uit de Europese Habitatrichtlijn en nationaal beschermde soorten (waaronder de 'Rode Lijst'). De Wet Natuurbescherming bevat een verbod om (het leefgebied van) beschermde soorten aan te tasten.

Provincies hebben de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling, op basis van de provinciale verordening. De provincie Gelderland heeft voor een aantal soorten vrijstelling verleend.

Indien voorzorgsmaatregelen ten aanzien van andere beschermde soorten niet mogelijk zijn, dient bij de provincie een ontheffing te worden aangevraagd wanneer er sprake is van activiteiten in strijd met de verbodsbepalingen van de wet.

Op voorhand is niet uitgesloten dat de ingrepen waarin dit bestemmingsplan voorziet, tot overtreding van de Wet Natuurbescherming leiden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook een QuickScan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in Bijlage 7. Hierna worden uitsluitend de conclusies en voornaamste bevindingen van het onderzoek weergegeven. In het onderzoek, daterend uit 2016, is reeds rekening gehouden met het regime van de Wet natuurbescherming.

Resultaten gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de buurt van een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' is op ongeveer 5,3 kilometer van het plangebied gelegen en de 'Veluwe' op ongeveer 6 kilometer. Door de grote afstand van deze gebieden tot het plangebied, de tussenliggende verstoringen (bebouwing en wegen) en de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen (ca. 88 mvt/etmaal), zijn directe of indirecte negatieve effecten op voorhand uitgesloten.

Het plangebied ligt ook buiten het NNN. Dit netwerk ligt op minimaal 1,1 kilometer van het plangebied. Op ca. 3,7 kilometer westelijk van het plangebied ligt een weidevogelgebied en op ca. 5,1 kilometer zuidelijk een ganzenfoerageergebied. Gezien de afstand tot deze gebieden, vormt de bescherming van deze gebieden geen beperking voor de ontwikkeling in het plangebied.

Wat betreft gebiedsbescherming zijn er dan ook geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Resultaten soortenbescherming
De voorgenomen ingrepen in het plangebied (realisatie van bebouwing, graafwerkzaamheden, verwijderen van beplanting en het aanbrengen van verharding) kunnen gevolgen hebben voor beschermde soorten door biotoopverlies of verstoring. In het kader van de soortenbescherming is daarom een literatuur- en veldonderzoek uitgevoerd.

In het plangebied kunnen algemene vogelsoorten met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Tijdens het broeden zijn deze soorten strikt beschermd. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal: half maart tot half augustus) op te starten, kan overtreding/verstoring worden voorkomen. Indien tijdens de broedperiode wordt gestart, dient door een deskundige vooraf te worden vastgesteld dat er geen broedende vogels in het plangebied aanwezig zijn. Jaarrond beschermde nesten zijn in het plangebied uitgesloten.

Het plangebied kan tevens als foerageergebied worden gebruikt door vleermuizen. Gezien het geringe aantal bomen is het echter uitgesloten dat het plangebied als essentieel foerageergebied fungeert. Ook zijn geen essentiële vliegroutes voor vleermuizen aanwezig.

Voor overige beschermde planten- en diersoorten is het plangebied niet geschikt en deze soorten zijn ook niet aangetroffen. Aanwezigheid van deze soorten kan dan ook redelijkerwijs worden uitgesloten.

Conclusie
Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn op voorhand uit te sluiten. Vanwege het (mogelijk) voorkomen van algemene broedvogels, dienen de werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen (half maart tot half augustus) te worden opgestart. Indien tijdens de broedperiode wordt gestart, dient door een deskundige vooraf te worden vastgesteld dat er geen broedende vogels in het plangebied aanwezig zijn. Voor het overige zijn in het plangebied geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. Bovendien gaan geen essentiële leef- of foerageergebieden dan wel vliegroutes verloren. De Wet natuurbescherming vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.12 Archeologische Waarden

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Op basis van de archeologische beleidskaart, geldt in het plangebied een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde vanwege de ligging in een historische dorpskern. Uit eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek blijkt, dat het plangebied ter hoogte van een middeleeuwse gracht ligt (zie Bijlage 8). Nabij de zuidkant van het plangebied zijn archeologische sporen aangetroffen. Deze sporen zijn vanaf 0,60 meter onder maaiveld te vinden, terwijl de grachten tot 2,50 meter onder maaiveld gaan. Ter plaatse van het schoolplein en het voormalige woonhuis Grote Molenstraat 5-7 is de grond vermoedelijk verstoord. De mate van verstoring is echter niet vastgesteld.

Indien bodemingrepen dieper dan 0,30 meter met een oppervlakte van minimaal 50 m² plaatsvinden, dient op basis van de beleidskaart archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Gezien de inventarisatie van archeologische sporen en de onbekende mate van verstoringen in het plangebied, wordt deze drempelwaarde in het kader van dit bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Van ingrepen, die deze drempelwaarde overschrijden, zal sprake zijn gezien de omvang van de bebouwing en de realisatie van een parkeerkelder. Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend, dient dan ook een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Vanuit veiligheidsoogpunt (zie ook pargraaf 3.8) én de bescherming van de archeologische waarden, dient dit onderzoek gelijk met een explosievenonderzoek plaats te vinden.

In dit bestemmingsplan wordt een archeologische dubbelbestemming overgenomen ('Waarde - Archeologische verwachting 1'), zodat de aanwezige archeologische waarden adequaat worden beschermd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Huidige Situatie

Het plangebied betreft het perceel aan de Prinses Irenestraat 53 en ligt in de bebouwde kom van Elst, aan de noordoostkant van het centrum. Het plangebied wordt omgeven door de Prinses Irenestraat aan de zuidoostkant, de weg Kostverloren aan de noordkant, het perceel van basisschool Sunte Werfert aan de noordwestkant en het appartementencomplex Prinses Irenestraat 51 t/m 51l aan de zuidwestkant.

Het plangebied bestaat enerzijds uit een voormalig woonperceel op de hoek Prinses Irenestraat-Kostverloren (twee-aaneengebouwde woning Grote Molenstraat 5-7). Deze woning is gesloopt en het perceel is momenteel onbebouwd en als grasveld met een voetpad ingericht. Het overige gedeelte van het plangebied betreft een voormalig gedeelte van het schoolplein bij basisschool Sunte Werfert. Hier was voorheen verharding en een overdekte fietsenstalling aanwezig. Ten slotte behoort een parkeerstrook aan de Prinses Irenestraat tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0008.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0009.png"
Afbeelding 5: huidige situatie in het plangebied, boven: luchtfoto (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl), onder: beeld vanaf de Prinses Irenestraat op het plangebied in zuidwestelijke richting.

4.2 Voorgenomen Ontwikkeling

De initiatiefnemer wil in het plangebied een woon-zorgcentrum realiseren met maximaal 36 zorgappartementen en bijbehorende voorzieningen. Het complex krijgt een hoogte van maximaal 4 bouwlagen aan de noordoostkant en 3 bouwlagen aan de zuidwestkant en wordt evenwijdig aan de Prinses Irenestraat gerealiseerd. Het bebouwings- architectonisch accent wordt daarmee gelegd op de hoek Kostverloren-Grote Molenstraat. Met het oog op de daglichttoetreding en om een meer gefragmenteerde bouwmassa te creëren worden enkele inspringingen in de bebouwing aangebracht.

Ten noorden van het complex wordt een patiotuin gerealiseerd en aan de zuidkant een entreeplein met enkele bomen. Langs de Prinses Irenestraat blijven 4 parkeerplaatsen beschikbaar op gemeentegrond. Verder wordt een parkeerkelder met minimaal 26 parkeerplaatsen gerealiseerd, die via een aan de zuidwestkant van het plangebied te realiseren in-/uitrit toegankelijk is. In afbeelding 6 zijn enkele impressies van de beoogde bebouwing weergegeven en in afbeelding 7 de functie-indeling van het plangebied in de toekomstige situatie.

Het woon-zorgcentrum zal plaats bieden aan maximaal 36 zorgappartementen. Ook zullen er enkele gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Het complex biedt een combinatie van wonen met verschillende vormen en maten van zorg (van zeer intensief/24-uurs begeleiding tot minder intensief/zorg op afroep) aan. Van reguliere bewoning is echter geen sprake; de maatschappelijke, verzorgende functie staat voorop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0272ELSTprinsire53-VSG1_0010.png"
Afbeelding 6: footprint van de beoogde bebouwing en terreinindeling in de toekomstige situatie (bron: Wiegerinck)

4.3 Verkeer En Parkeren

Verkeer
In de huidige (planologische) situatie is in het plangebied een woonperceel met een twee-aaneengebouwde woning mogelijk. Het overige gedeelte van het plangebied functioneert als schoolplein bij de naastgelegen basisschool. In de toekomstige situatie is sprake van een woon-zorgcomplex met 36 (zorg-)appartementen.

De verkeersgeneratie van de functies in het plangebied kan worden bepaald aan de hand van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente Overbetuwe wordt als 'weinig stedelijk' aangemerkt.

Bij het bepalen van de huidige verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de mogelijkheid om een twee-aaneengebouwde woning in het plangebied te realiseren. De gronden ter plaatse van het schoolplein worden, hoewel deze theoretisch als een afzonderlijke maatschappelijke functie met bebouwing kunnen worden gebruikt en ingericht, als onderdeel van de basisschool beschouwd. Aan deze gronden wordt dan ook geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking toegerekend. Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van 36 wooneenheden van het type 'aanleunwoning/serviceflat'. Dit komt het meest overeen met de toekomstige functie. In tabel 5 is een en ander weergegeven.

Functie Verkeersgeneratie Totaal
Huidige situatie: 2 twee-aaneengebouwde woningen 8,1 / woning 16
36 aanleunwoningen/serviceflat 2,8 / woning 101
Toe-/afname verkeersgeneratie + 85
Tabel 5: verkeersgeneratie huidige en toekomstige functies


De planologische wijziging leidt tot een toename van 85 verkeersbewegingen per etmaal. De verkeersbewegingen vinden plaats op de Prinses Irenestraat. Dit is een éénrichtingsweg met een geprognostiseerde etmaalintensteit van 813 in het jaar 2027, zonder deze planontwikkeling. De planbijdrage is dan ook relatief beperkt en niet tot nauwelijks merkbaar te noemen. Vanaf de Prinses Irenestraat kan het verkeer verder worden afgewikkeld op de omliggende wegen, die en grotere bestaande etmaalintensiteit hebben. De planbijdrage heeft hierop een te verwaarlozen bijdrage.

Vanuit verkeersafwikkelingsoogpunt is er dan ook geen sprake van belemmeringen en zijn geen problemen te voorzien.

Parkeren
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte vanwege de toekomstige functies, kan eveneens gebruik worden gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', alsmede van de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Elst en kan daarom ingevolge de Nota Parkeernormen worden aangemerkt als gebiedstype 'centrum' en stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. De toekomstige functie betreft 36 (zorg-)appartementen. Daarvoor is de doelgroep 'verpleeg- en verzorgingstehuis' van toepassing. De parkeernorm voor deze functie bedraagt 0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid.

De toekomstige functie genereert een parkeerbehoefte van 36 x 0,7 = 25,2 (naar boven afgerond 26) parkeerplaatsen.

In het plangebied wordt een parkeerkelder met minimaal 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In de planregels wordt dit gewaarborgd. Naast de parkeerkelder, blijven 4 parkeerplaatsen aan de Prinses Irenestraat beschikbaar in het openbaar gebied. Deze kunnen eveneens worden gebruikt ten behoeve van het plangebied.

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd, dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien noodzakelijk kan tevens gebruik worden gemaakt van enkele te behouden parkeerplaatsen in het openbaar gebied direct grenzend aan het plangebied.

Conclusie
Voor wat betreft parkeren en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling van het woon-zorgcomplex aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemene Opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Elst, Prinses Irenestraat 53' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels
De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen. Tevens zijn enkele maatvoeringsaanduidingen en een bouwvlak opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Elst, Centrum'.

Bouwplan
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend wordt, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Maatschappelijk
In het grootste deel van het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in het algemeen en een woon-zorgcomplex in het bijzonder. Het maximum aantal wooneenheden is vastgelegd op de verbeelding (36). In de begripsbepalingen is een definitie van 'woon-zorgcomplex' opgenomen, waaruit duidelijk wordt dat geen reguliere appartementen zijn toegestaan en het complex hoofdzakelijk een verzorgings-/verpleegfunctie dient te hebben. Voorts zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals ondersteunende horeca, groen- en parkeervoorzieningen. In de bouwregels is vastgelegd, dat bij de realisatie van nieuwe bebouwing verzekerd moet zijn dat voldoende parkeergelegenheid in het plangebied wordt gerealiseerd overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2016.

In het plangebied is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen gebouwen zijn toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven en gedifferentieerd binnen het plangebied. De maximale hoogte is 13 meter. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied
Een smalle strook aan de zuidoostkant van het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Dit betreft openbare gronden, die eigendom van de gemeente zijn, maar in het vigerende bestemmingsplan onderdeel uitmaakten van het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk'. De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is echter passender. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van kleinschalige nutsvoorzieningen.

Waarde - Archeologische verwachting 1
In het plan is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Deze dubbelbestemming komt overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, met een oppervlakte van meer dan 50 m². Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend, zal een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure in geval van toepassing van de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële Toelichting


Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen.

De kosten worden verhaald door middel van een met de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen, is tevens een planschadeovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, dit is daarin op afdoende wijze vastgelegd. Middels de afgesloten overeenkomst is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is de financiële haalbaarheid in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gezien de geringe omvang en impact van de voorgenomen ontwikkelingen heeft vooroverleg niet plaatsgevonden. Wel is in een vroegtijdig stadium overleg met het waterschap Rivierenland gevoerd. Het waterschap is akkoord met de planvorming.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 13 juli 2017. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Het plan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 4 december 2017.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeer

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 4 Nader bodemonderzoek

Bijlage 5 Evaluatie Bodemsanering

Bijlage 5 Evaluatie bodemsanering

Bijlage 6 Onderzoek Niet-gesprongen Explosieven

Bijlage 6 Onderzoek niet-gesprongen explosieven

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna

Bijlage 8 Archeologische Waarden En Verstoringen

Bijlage 8 Archeologische waarden en verstoringen