KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Groen - Laanbeplanting
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Railverkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Leiding - Riool
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Artikel 10 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
2.2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Archeologie
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Kabels En Leidingen
4.6 Niet-gesprongen Explosieven (Nge)
4.7 Verkeer
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Geluid
4.10 Verlichting
4.11 Natuur
4.12 Water
4.13 Externe Veiligheid
4.14 Bedrijven En Milieuzonering
4.15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Handhaafbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Ontwerpfase
7.2 Vaststellingsfase
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Projectleiderssamenvatting Nge
Bijlage 4 Projectplan Begeleidingswerkzaamheden Nge
Bijlage 5 Verkeerskundige Analyse En Schetsontwerp
Bijlage 6 Erratum Verkeerskundige Analyse En Schetsontwerp
Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Lichtonderzoek
Bijlage 10 Natuuronderzoek
Bijlage 11 Watertoets
Bijlage 12 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 26-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan' met identificatienummer NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1 van gemeente Overbetuwe.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.6 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.7 archeologische verwachting

een toegekende zeer hoge, hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 dagrecreatie

recreatief verblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat.

1.21 extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, kanoën, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.22 geaccidenteerd terrein

een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van ten minste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 meter.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.25 huishouden

een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, voor onbepaalde tijd samenwonen.

1.26 landschappelijke waarden

de aan een gebied aanwezige en toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.27 natuurwaarden

de in een gebied aanwezige en aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang.

1.28 normaal onderhoud, gebruik en beheer

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.29 nutsvoorzieningen

nutsvoorzieningen ten behoeve van algemeen nut, zoals voorzieningen en installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.30 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.31 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.32 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten.

1.33 ondergronds

onder peil.

1.34 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.36 peil

  1. a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 meter uit de grens met het openbare gebied: 35 centimeter boven de kruin van de dijk;
  2. b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde hoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor gebouwen op een perceel in niet-geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van meer dan 20 meter van die weg is gelegen: 35 centimeter boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet-geaccidenteerd terrein: de gemiddelde hoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  5. e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

1.37 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 prostitué(e)

degene, die zich tegen vergoeding beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander;

1.39 prostitutie

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander;

1.40 raamprostitutie

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden;

1.41 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de (achter)perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerks gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte van bouwpercelen

de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de voorgevelrooilijn;

2.5 de breedte van een bouwwerk

de breedte van bouwwerken wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het bouwwerk)

2.6 de diepte van een bouwwerk

de diepte van een bouwwerk wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken;

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk

de diepte van een bebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.8 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. verkeersvoorzieningen in de vorm van een viaduct, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct';
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. beeldende kunstwerken;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. geluidswerende voorzieningen;
  9. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. j. schouwpaden;
  11. k. parkeren en verkeersvoorzieningen;
  12. l. recreatief medegebruik;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van grotere nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  3. c. de afwijking mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  4. d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen - Laanbeplanting

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Laanbeplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bomen in de vorm van laanbeplanting;
  2. b. versterking van de landschappelijke waarden van het gebied;
  3. c. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  4. d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  5. e. recreatief medegebruik;
  6. f. waterbeheer en waterberging;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. verkeersvoorzieningen in de vorm van een viaduct, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct';
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. bermen en beplantingen;
  6. f. beeldende kunstwerken;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.2, teneinde het oprichten van grotere gebouwen voor nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  3. c. de afwijking mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  4. d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Het viaduct mag enkel in gebruik worden genomen en gehouden als wordt voldaan aan het vereiste dat uit een door een deskundige opgestelde verklaring of rapport blijkt dat nieuwe verlichting (binnen deze bestemming) geen negatief effect heeft op het gebruik van de Linge door vleermuizen als vliegroute en jachtgebied.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen;
  2. b. wegen en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. verkeersvoorzieningen in de vorm van een viaduct, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct'
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. veiligheidsvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. b. waterberging en waterlopen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. paden;
  5. e. extensieve dagrecreatie;
  6. f. de aanleg, het behoud en versterking van de natuurwaarden;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Leiding - Riool

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
  2. b. het beheer en onderhoud van de ondergrondse rioolpersleiding;
  3. c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de ondergrondse rioolpersleiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachting 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Waarde - Archeologische Verwachting 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen plan wijzigen door:

  1. a. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', NL.IMRO.1734.0007BUITbuitengi-GOH2, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3'' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen plan wijzigen door:

  1. a. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', NL.IMRO.1734.0007BUITbuitengi-GOH2, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Bestaande maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

13.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik van de gronden in dit plan wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Afwijken van maten, percentages en afstanden

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen, met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, dit ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten, dit met uitzondering van gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd.

15.2 Voorwaarden voor het afwijken van maten, percentages en afstanden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 15.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen voor:

  1. a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    2. 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een hoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening;
  3. c. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de bestemming 'Verkeer' ter weerszijden van de weg met ten hoogste 25 m mag worden verbreed.

Artikel 17 Algemene Procedureregels

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  1. a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  2. b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  3. c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  4. d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  5. e. beschermde planten- en dierensoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  6. f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingplan 'Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Overbetuwe is voornemens om in het kader van het project 'Spoorkruisingen Elst Noord' twee gelijkvloerse spoorkruisingen in Elst om te vormen tot ongelijkvloerse kruisingen. Het project omvat primair de spoorkruisingen Rijksweg-Noord en de 1e Weteringsewal. Daarnaast wil de gemeente de toeleidende wegen van deze spoorkruisingen voor alle gebruikers duurzaam, veilig en met voldoende capaciteit herinrichten. Een groot deel van deze wegaanpassingen past binnen de geldende bestemmingsplannen. Voor de twee ongelijkvloerse spoorkruisingen alsmede de aanpassing van de Ceintuurbaan en de aansluiting hiervan op de Rijksweg-Noord is een bestemmingsplanherziening nodig.

Voorliggend bestemmingsplan ziet op de realisatie van het viaduct ter hoogte van de 1e Weteringsewal en de zogeheten flankerende infrastructuur van de Ceintuurbaan. De spooronderdoorgang van de Rijksweg-Noord wordt mogelijk gemaakt in een separaat bestemmingsplan. Vanwege de fysieke samenhang binnen beide deelgebieden en aangezien de beide ongelijkvloerse spoorkruisingen niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig worden gerealiseerd, is er gekozen voor twee afzonderlijke bestemmingsplannen. Met het oog op een eenduidige communicatie naar de omgeving lopen beide bestemmingsplanprocedures zoveel mogelijk gelijk op.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1 Projectgebied 'Spoorkruisingen Elst Noord'

Het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Overbetuwe sprak op 13 oktober 2015 de voorkeur uit voor een onderdoorgang bij de Rijksweg-Noord ter vervanging van de huidige overweg en voor een viaduct ter hoogte van de overweg 1e Weteringsewal. Conform het Coalitieakkoord 2014 is de Noordtangent, het doortrekken van de tangentiële route langs het noordwestelijk kwadrant van de kern Elst, daarmee verlaten. Eerste aanleiding van de werkzaamheden zijn de grote dichtligtijden en daarmee stremmende werking van de overweg op de Rijksweg-Noord. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en spoorbeheerder ProRail willen graag het treinverkeer intensiveren. Deze toekomstige toename van het treinverkeer op het spoortraject door Elst zal als gevolg hebben dat de dichtligtijden van de overwegen op de Rijksweg-Noord en de 1e Weteringsewal verder toenemen. Een andere aanleiding van de opgave is het feit dat Elst een regiofunctie heeft met haar levendige (winkel)centrum. Deze regiofunctie wil de gemeente graag behouden en verbeteren, waarbij een vlotte en veilige bereikbaarheid essentieel is.

Het project past ook binnen het huidige coalitieprogramma en de daarin uitgesproken wens om niet alleen de verbindingen tussen de dorpen binnen de gemeente te verbeteren, maar ook die met Arnhem, Nijmegen en Wageningen.

Wanneer de gemeente Overbetuwe de hiervoor genoemde ingrepen niet uitvoert, zal het noordelijk deel van Elst en het (winkel)centrum slecht bereikbaar worden en komt de verkeersveiligheid daarmee in het geding. Tegelijkertijd kan ProRail het treinverkeer niet intensiveren.

1.2 Ligging Plangebied

Het project 'Spoorkruisingen Elst Noord' omvat primair de spoorkruisingen Rijksweg-Noord en de 1e Weteringsewal. Wanneer in dit bestemmingsplan wordt gesproken van 'projectgebied', dan wordt het gehele gebied bedoeld waarbinnen het project tot werkzaamheden en ruimtelijke ingrepen leidt. Het projectgebied is weergegeven in Afbeelding 1.

Voor een deel van deze werkzaamheden en ruimtelijke ingrepen is geen bestemmingsplanherziening nodig, aangezien deze passen binnen de geldende bestemmingsplannen. Met de term 'plangebied' wordt hier alleen gedoeld op dat gebied waarop dit bestemmingsplan ziet en bestemmingen toewijst. Het gaat dan specifiek om het viaduct en het omliggend gebied, de kruising Rijksweg-Noord - 1e Weteringsewal en tot slot de kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan. De ligging van het plangebied is indicatief aangeduid in Afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0002.png"

Afbeelding 2 Topografische kaart Elst met plangebied bestemmingsplan 'Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan' indicatief aangeduid

Dit bestemmingsplan gaat over de spoorkruising 1e Weteringsewal, de kruising van de 1e Weteringsewal met de Rijksweg-Noord en ten zuiden daarvan de kruising van laatstgenoemde weg met de Ceintuurbaan. De precieze ligging van deze ruimtelijke ingrepen en het plangebied zijn weergegeven in Afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto Elst met ligging plangebied bestemmingsplan 'Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan' aangeduid

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de bebouwde kom van Elst en ter hoogte van de Linge. Het plangebied bestaat uit de spoorkruising en het gedeelte van de 1e Weteringsewal die nodig zijn om het viaduct voor weg- en fietsverkeer te realiseren. Daarnaast worden de kruisingen de Rijksweg-Noord met de 1e Weteringsewal en met de zuidelijker gelegen Ceintuurbaan anders vormgegeven. Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit landelijk gebied met een overwegend agrarische en natuurfunctie.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het aan te leggen viaduct bij de spoorkruising en de kruisingen van de Rijksweg-Noord met de 1e Weteringsewal en Ceintuurbaan liggen binnen de volgende vigerende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan 'Park Lingezegen', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 28 februari 2012;
  • bestemmingsplan 'Elst, Schil Westeraam A325', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 21 mei 2013;
  • bestemmingsplan 'Elst, Woongebied Linge- en Lanenbuurt', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 11 juni 2013;
  • bestemmingsplan 'Elst, Groenoordstrip', vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 30 augustus 2016.

Het plangebied is in bovengenoemde bestemmingsplannen hoofdzakelijk bestemd voor agrarische en natuurdoeleinden alsmede voor verkeer en railverkeer. In Afbeelding 4 is een uitsnede van de huidige bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0004.png"

Afbeelding 4 Uitsnede vigerende bestemmingsplannen met plangebied indicatief aangeduid

De aanpassingen aan de genoemde infrastructuur die als gevolg van het project 'Spoorkruisingen Elst Noord' noodzakelijk zijn, passen niet volledig binnen de vigerende bestemmingsplannen. De gronden waar het viaduct wordt aangelegd en waar de kruisingen worden aangepast, hebben nu een overwegend agrarische bestemming waarbinnen deze infrastructuur niet kan worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting worden de huidige situatie en de met dit plan voorgenomen ontwikkeling beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Overbetuwe uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische planopzet waarbij de verbeelding en de planregels worden besproken. In hoofdstuk 6 volgt een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot wordt de bestemmingsplanprocedure toegelicht in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied van de spoorkruising 1e Weteringsewal bevindt zich aan de noordelijke rand van de bebouwde kom van Elst. De spoorkruising is momenteel gelijkvloers. Zowel het spoor als de wegen zijn omgeven door agrarische percelen en natuurgronden die onderdeel zijn van Park Lingezegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0005.png"

Afbeelding 5: Huidige spoorkruising gezien vanuit het westen (bron: Google Maps Streetview)

Ten zuiden van de 1e Weteringsewal ligt de rivier de Linge, die hoofdzakelijk oost-west georiënteerd loopt. De Linge is de langste rivier in Nederland en stroomt tussen Doornenburg en Gorinchem, waar ze uitmondt in de Merwede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0006.png"

Afbeelding 6: Zicht op de Linge vanaf de spoorkruising (bron: Google Maps Streetview)

Ten zuiden van de Linge en de spoorkruising kruist Rijksweg-Noord de Ceintuurbaan, ongeveer op de bebouwde komgrens van Elst. De Ceintuurbaan is een rondweg rondom het noordoosten van de kern Elst en sluit aan op de Rijksweg-Noord. In de zuidoostelijke oksel van deze kruising ligt een woningbouwlocatie, de Groenoordstrip. Op deze locatie zijn - afhankelijk van de invulling - 13 tot 16 woningen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0007.png"

Afbeelding 7: Kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan met zicht op Groenoordstrip (bron: Google Maps Streetview)

2.2 Planbeschrijving

Vanwege de grote dichtligtijden van de huidige spoorkruising is gekozen voor een ongelijkvloerse kruising. De afstand tussen de wegverkeerskruising 1e Weteringsewal en Rijksweg-Noord en het spoor maakt het noodzakelijk om de nieuwe spoorkruising te verschuiven in noordelijke richting. Uitgaande van een maximaal hellingspercentage en de hiervoor minimaal benodigde afstand, resulteert erin dat de spoorkruising in noordelijke richting wordt verplaatst. Daarnaast worden de kruisingen van de Rijksweg-Noord met zowel de 1e Weteringsewal en de zuidelijker gelegen Ceintuurbaan heringericht met het oog op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Deze drie onderdelen - het spoorviaduct, de LARGAS-rotonde (langzaam rijden gaat sneller) bij de kruising Rijksweg-Noord - 1e Weteringsewal en tot slot de kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan - worden achtereenvolgens toegelicht. Tot slot wordt stilgestaan bij de landschappelijke inpassing van deze ruimtelijke ingreep.

Spoorviaduct

De kruising van de Rijksweg-Noord met het spoor wordt omgevormd naar een ongelijkvloerse kruising voor auto- en fietsverkeer. De ongelijkvloerse kruising wordt gerealiseerd met een viaduct. Het viaduct bevindt zich in waardevol landelijk buitengebied. De beleefbaarheid en de zichtbaarheid van het landschap zijn dan ook leidend. Dit wordt bereikt door een eenduidige en ingetogen vormgeving, zoals herkenbare vormen en vloeiende overgangen naar het landschap. Dit laatste wordt bereikt door het gebruik van flauwe taluds en het gebruik van kleuren en materialen die passen in de omgeving. Later in dit hoofdstuk komt uitgebreid aan bod hoe een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is geborgd.

LARGAS-rotonde

Ter plaatse van de 1e Weteringsewal wordt een zogeheten LARGAS-rotonde gerealiseerd, dat bestaat uit een langgerekt middeneiland. Dit middeneiland heeft meerdere functies:

  • Het beperken van de snelheid van het doorgaande verkeer op de Rijksweg-Noord;
  • Het zorgen voor een veilige oversteek voor fietsers langs de fietsroute langs de Linge;
  • Het bieden van een veilige afslag- en oversteekmogelijkheid voor landbouw- en zwaar verkeer.

Kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan

De parallelweg langs de Ceintuurbaan krijgt bij Rijksweg-Noord een doorsteek voor fietsers. De fietsoversteek wordt mogelijk gemaakt door het kruispunt volledig opnieuw in te richten. Het kruispunt wordt richting het oosten opgeschoven om ruimte te creëren voor een parallelweg. Hierdoor krijgen fietsers een eigen opstelstrook gescheiden van de inrit.

De Rijksweg-Noord en Ceintuurbaan zijn belangrijke verkeersaders die Elst verbinden met Arnhem-Zuid. Daarnaast is de Rijksweg-Noord de belangrijkste schoolroute voor scholieren vanuit Arnhem-Zuid naar het voortgezet onderwijs in Elst. De fietspaden langs de Rijksweg-Noord maken onderdeel uit van het bovenlokale fietsnetwerk, zoals is te zien op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0008.png"

Afbeelding 8: Fietsnetwerk Overbetuwe

Om het in de gemeente Overbetuwe vastgestelde Fietsnetwerk te realiseren is het noodzakelijk een fietsoversteek toe te voegen aan de kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan. Er zijn meerdere alternatieven onderzocht voor een veilige fietsoversteek ter hoogte van deze kruising:

  • Een zuidelijk gelegen oversteek: Het is een mogelijkheid om fietsers ten zuiden van de kruising op een plateau te laten oversteken. Dit vereist door de grote hoeveelheid fietsers echter een extra verkeersregelinstallatie (hierna: VRI).
  • Rotonde: Het realiseren van een rotonde van een optimale grootte binnen de bebouwde kom vereist aanzienlijk extra ruimtebeslag. Dit ruimtebeslag zou leiden tot grondverwerving van meerdere grondeigenaren. Daarnaast zou het grote aantal fietsers te veel conflicten opleveren met het gemotoriseerde verkeer op de rotonde.
  • Tweerichtingen fietspad ten westen van de Rijksweg-Noord: Een ander alternatief is het realiseren van een tweerichtingen fietspad aan de westzijde van de Rijksweg-Noord, tussen de Ceintuurbaan en de 1e Weteringsewal. Dit zou de voorkeursrijrichting van auto's zichtbaarder maken die vanaf de Rijksweg-Noord naar de Ceintuurbaan rijden. Fietsers steken dan in twee richtingen over aan de zuidkant van de kruising en maken hierbij gebruik van de VRI. De inrit van de woning Rijksweg-Noord 101 wordt gecombineerd met de fietsoversteek. Deze combinatie is echter onveilig, vanwege het grote aantal fietsers.
  • Benadrukken doorgaande route zonder VRI: Dit alternatief levert vanwege het grote aantal fietsers te veel conflicten op met het gemotoriseerde verkeer.
  • Parallelweg voor de ontsluiting van Rijksweg-Noord nrs. 101 en 103: De belangrijkste voorwaarde voor de te kiezen verkeersmaatregel is dat de opstelplaats voor fietsers wordt losgekoppeld van de inrit van woning Rijksweg-Noord 101. Door te kiezen voor een parallelweg voor de ontsluiting van Rijksweg-Noord nummers 101 en 103 worden de belangrijke knelpunten tussen de inritten van Rijksweg-Noord nummers 101 en 103, de kruising Rijksweg-Noord en Ceintuurbaan en de overstekende fietsers opgelost. De gekozen oplossing is zichtbaar in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0009.png"

Afbeelding 9: Ontwerp van de kruising Rijksweg-Noord en Ceintuurbaan

Om deze oplossing mogelijk te maken, dient het kruispunt volledig op te schuiven en te worden vernieuwd. De aanpassing van de kruising zelf bestaat uit het verleggen van het kruisingsvlak richting het oosten en het toevoegen van een fietsoversteek (tweerichtingen) aan de zuidkant. De verlegging van kruising is nodig om voldoende ruimte te creëren voor de parallelweg en de benodigde opstelruimte voor fietsers. Daarnaast is het kruispunt opnieuw beschouwd en worden de bochtstralen aangepast, zodat afslaand verkeer van zuid naar oost en van oost naar noord meer ruimte heeft. Om deze oplossing mogelijk te maken, dient een deel van een perceel te worden verworven.

Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Voor het totale project 'Spoorkruisingen Elst Noord' is een stedenbouwkundige studie uitgevoerd. Uit deze studie volgen concrete randvoorwaarden waarmee een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen is geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0010.jpg"

Afbeelding 10: Plankaart van de stedenbouwkundige inpassing

De inpassing van de ingreep en de inrichting van het plangebied zijn gebaseerd op drie hoofdkeuzes:

  • De inrichting van het spoorviaduct voegt zich bij de landschappelijke kwaliteiten van de direct aangrenzende omgeving. De taluds van het viaduct bevinden zich in een mozaiek- en boerenlint landschap.
  • Het borgen van de zichtrelatie tussen de Linge en de recreatieve fietsroute. Deze zichtrelatie vormt een belangrijk onderdeel van de recreatieve beleving van de fietser.
  • Het realiseren van een zicht- en rustplek voor recreatief verkeer langs Park Lingezegen met zicht op de kerk van Elst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De drie hoofddoelen voor de middellange termijn (2028) zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk hoofdwegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid worden meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem. Voor het verbeteren van de bereikbaarheid zet het Rijk in op een beleidsmix van slim investeren, innoveren en in stand houden.

Het relevante nationale belang voor de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, is nationaal belang 5: een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen. Investeringen moeten 'slim' gedaan worden: over de modaliteiten heen en niet alleen op basis van verkeerskundige principes, maar ook kijkend naar de gebruiker en het ruimtelijk-economisch functioneren van de regio's en Nederland als geheel. Het nationale doel voor wat betreft verkeersveiligheid is als volgt omschreven: permanente verbetering van de verkeersveiligheid om het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden terug te dringen.

De voorgenomen ontwikkeling wijzigt een gelijkvloerse kruising in een ongelijkvloerse kruising. Het viaduct draagt bij aan een betere verkeersveiligheid, omdat de verkeersdoorstroming verbetert en confrontaties tussen wegverkeer en treinverkeer voorkomen kunnen worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de SVIR ten aanzien van de dertien daarin genoemde nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan de versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In de SVIR is het spoor in Elst (spoorverbinding Arnhem - Nijmegen) aangeduid als onderdeel van het bestaande landelijke hoofdspoorwegennet. In het Barro is aangegeven welke beperkingen er gelden met betrekking tot ruimtelijke plannen bij hoofdwegen en landelijke spoorwegen. Met het opstellen van dit bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de reserveringsgebieden en moeten belemmerende activiteiten voor nieuwe hoofdwegen en landelijke spoorwegen worden voorkomen. Het project ligt niet in een van de reserveringsgebieden die zijn aangewezen in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening en daarmee is er geen sprake van de belemmering van een nationaal belang.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.

Voorliggend bestemmingsplan omvat de realisatie van weginfrastructuur. Infrastructuur wordt niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd en een verdere laddertoets is daarmee niet aan de orde. De voorgenomen ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is dan ook in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Later zijn beide plannen nog opnieuw en gedeeltelijk gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland richt zich formeel op een periode van tien jaar na vaststelling, maar wil ook een doorkijk bieden voor de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee provinciale hoofddoelen gedefinieerd:

  • Een duurzame economische structuurversterking;
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in drie provinciale ambities:

  • 'Divers Gelderland' betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. De ene regio heeft bijvoorbeeld andere regionale economische en culturele motoren dan andere regio;
  • 'Dynamisch Gelderland' betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • 'Mooi Gelderland' betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Voorbeelden hiervan zijn cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

De relevante provinciale ambitie voor het project Spoorkruisingen Elst Noord is 'Dynamisch Gelderland, aangezien hierbij specifiek aandacht wordt besteed aan mobiliteit. Binnen deze ambitie richt de provincie Gelderland zich binnen de Arnhem Nijmegen City Region nadrukkelijk op het verbeteren van verbindingen met omliggende stedelijke netwerken, het beheer van provinciale wegen, het verbeteren van de bereikbaarheid van de binnensteden van Arnhem en Nijmegen en de realisatie van de A15.

Het project Spoorkruisingen Elst Noord draagt bij aan de verbetering van de bereikbaarheid van Elst en verkeersveiligheid en doorstroming op het lokale wegennetwerk. In die zin past dit bestemmingsplan binnen de provinciale ambities om het regionale mobiliteitsnetwerk te verbeteren.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

Voor dit bestemmingsplan gelden vijf bepalingen uit de Omgevingsverordening Gelderland. Het gaat hierbij om:

  • een tijdelijk verbod op het realiseren van glastuinbouw (artikelen 2.4.7 en 2.4.8);
  • de bescherming als intrekgebied (artikel 2.6.3);
  • een verbod op nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (artikel 2.5.3);
  • de bescherming van gronden die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes (artikel 2.7.6);
  • de ligging binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) (hoofdzakelijk artikelen 2.7.1 en 2.7.2).

Deze bepalingen en de verhouding tot het bestemmingsplan worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

Glastuinbouw

Allereerst is het tijdelijk verbod tot nieuwvestiging van glastuinbouw hier niet relevant, aangezien dit bestemmingsplan geen glastuinbouw toestaat.

Intrekgebieden

Ten tweede geldt dat ter plaatse van intrekgebieden geen bestemmingen worden toegestaan die de winning van fossiele energie toestaan. Daarvan is in dit geen bestemmingsplan geen sprake en is dus geen sprake van strijd met de Omgevingsverordening op dit punt.

Niet-grondgebonden veehouderijbedrijven

Ten derde maakt dit bestemmingsplan geen nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven mogelijk.

Romeinse Limes

Ten vierde maakt de ligging binnen de Romeinse Limes dat de kernkwaliteiten van dat cultuurhistorisch erfgoed niet mogen worden aangetast met de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt naast de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 jaar naar Christus. Deze overblijfselen bestaan uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

Uit de Omgevingsverordening volgt dat het bestemmingsplan geen activiteiten mag toestaan die deze kwaliteiten aantasten. In het archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.3) is rekening gehouden met bescherming van deze bijzondere kwaliteiten. Daarnaast stelt de Omgevingsverordening dat de toelichting op een bestemmingsplan - overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening - een beschrijving bevat van de aanwezige cultuurhistorische waarden. In paragraaf 4.4 van deze toelichting wordt hier uitgebreid op ingegaan.

GNN en GO

Tot slot is in de Omgevingsverordening Gelderland vastgelegd dat ruimtelijke ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) moeten worden getoetst op de effecten hiervan op de kernkwaliteiten van deze gebieden. Het gaat hierbij om de wezenlijke ecologische en landschappelijke kenmerken en waarden die de provincie heeft toegekend. Uit het natuuronderzoek, zie ook paragraaf 4.11, volgt dat in overeenstemming met de provincie Gelderland financiële compensatie plaatsvindt voor het areaalverlies aan GNN. Daarnaast wordt door de zorgvuldige herinrichting van het plangebied voldaan aan het ontwikkelingsdoel van de GO, namelijk het ontwikkelen van biotoop voor vlinders en vogels behorend tot cultuurlandschappen en bosranden. Daarmee worden negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de GO voorkomen en is geen nadere toetsing noodzakelijk.

Het planvoornemen past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Park Lingezegen

Park Lingezegen beslaat delen van het grondgebied van de gemeente Overbetuwe en gemeente Lingewaard. Deze intergemeentelijke structuurvisie is door beide gemeenten vastgesteld voor zover het hun grondgebied betreft. Gemeente Overbetuwe stelde de visie vast op 22 maart 2011. In de structuurvisie wordt het beleid voor het plangebied van Park Lingezegen tot 2025 vastgelegd. Het is een strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling en vormt een leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

De structuurvisie gaat in op beleidsdoelen op het gebied van landschap, ecologie, water, cultuurhistorie, archeologie, recreatie, wonen, werken, landbouw en verkeer. Daarnaast onderscheid de structuurvisie meerdere deelgebieden. Voor project Spoorkruisingen Elst Noord zijn de doelstellingen op het gebied van verkeer relevant alsmede de ligging binnen het deelgebied ‘De Park’.

Vanuit de structuurvisie zijn de volgende doelstellingen op het gebied van verkeer geformuleerd:

  • Verbeteren verkeersveiligheid en leefbaarheid;
  • Verbeteren verkeersveiligheid fietsers;
  • Uitbreiden recreatieve routenetwerk voor fietsers en wandelaars;
  • Terugdringen autogebruik ten behoeve van recreatief gebruik;
  • Verbeteren aansluitingen op A325.

Het nieuwe viaduct ligt binnen deelgebied ‘De Park’ van structuurvisie Park Lingezegen. Relevante kenmerken en wensen ten aanzien van dit deelgebied zijn:

  • Het doorgaande autoverkeer beweegt zich langs de randen van dit gebied;
  • Realisatie recreatieve verbinding oost-west voor fietsers.

Ten aanzien van het voorgenomen plan is er rekening gehouden met de landschappelijke inpassing van het viaduct voor het auto- en fietsverkeer. Het plan draagt, vanwege de ongelijkvloerse kruisingen met het spoor, bij aan de verkeersveiligheidsdoelstellingen. Het is een veilige oost-west verbinding voor fietsers en het doorgaande autoverkeer zal zich, ook in de nieuwe situatie, langs de randen van het deelgebied ‘De Park’ blijven bewegen. De geplande ontwikkeling past daarmee binnen de structuurvisie Park Lingezegen.

3.3.2 Toekomstvisie+ 2020, Overbetuwe verbindt...

Op 8 september 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt...' vastgesteld, kortweg de Toekomstvisie+. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de toekomstvisie zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, werk en werkgelegenheid en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten. In de Toekomstvisie+ zijn de gewenste ontwikkelingsrichtingen aan de hand van 21 opgaven voor de toekomst uitgewerkt. Twee van deze opgaven is direct van belang voor dit project. Het gaat hierbij om de verbetering van de doorstroming van het verkeer en daarnaast om de Linge als drager van structuur.

De opgave gaat in op een aantal concrete voorbeelden waar de doorstroming van het verkeer verbeterd kan worden. De spoorkruising waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld wordt hierin niet genoemd. Echter kan gesteld worden dat het project in lijn is met het algemene doel van de opgave, namelijk het verbeteren van de doorstroming van het verkeer. Door het spoor ongelijkvloers te kruisen ondervindt het auto- en fietsverkeer namelijk geen hinder meer van de dichtligtijden van het spoor.

Een tweede opgave is de Linge en het omliggend gebied als de drager van structuren op het gebied van onder meer recreatie, cultuurhistorie, water en ecologie. Het water en de oevers bieden mogelijkheden voor (extensief) recreatief medegebruik. De wens is om het (doorgaande) verkeer zoveel mogelijk te weren op de weg langs de Linge, oftewel de 1e Weteringsewal. In de nieuwe situatie komt de spoorkruising verder van de Linge te liggen, waardoor er meer ruimte ontstaat voor recreatieve doeleinden.

3.3.3 Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017

Uit de erfgoedverordening van de gemeente Overbetuwe volgt dat voor de instandhouding van archeologische terreinen een gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is vastgesteld. Deze kaart dient mede als basis voor het vaststellen van bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede archeologische beleidskaart Overbetuwe met plangebied indicatief aangeduid

Het plangebied van de spoorkruising 1e Weteringsewal bevindt zich in een gebied met een zeer hoge, hoge en middelmatige archeologische verwachting. Het beschermen van archeologische waarden bij de uitvoering van het plan wordt verder uiteengezet in paragraaf 4.3.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen alle relevante omgevingsaspecten aan bod. Het gaat hierbij achtereenvolgens om:

  1. 1. Bodem;
  2. 2. Archeologie;
  3. 3. Cultuurhistorie;
  4. 4. Kabels en leidingen;
  5. 5. Niet-gesprongen explosieven;
  6. 6. Verkeer;
  7. 7. Luchtkwaliteit;
  8. 8. Geluid;
  9. 9. Verlichting;
  10. 10. Natuur;
  11. 11. Water;
  12. 12. Externe veiligheid;
  13. 13. Bedrijven en milieuzonering.

Daarbij wordt het plan getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en wordt gekeken. Hierbij wordt bekeken of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening of wordt de uitvoerbaarheid van het plan getoetst. Uit deze toetsing kunnen randvoorwaarden voor het plan voortkomen. Tot slot komt in paragraaf 4.15 de vormvrije m.e.r.-beoordeling aan bod.

4.2 Bodem

4.2.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan vijf jaar zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken die de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

4.2.2 Onderzoek

Voor het project Spoorkruisingen Elst is vooronderzoek conform NEN 5725 naar de bodemkwaliteit uitgevoerd (zie Bijlage 1). Met dit onderzoek is nagegaan of er in het plangebied en de directe omgeving geregistreerde gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn en of activiteiten en/of verontreinigingen in de omgeving de (water)bodemkwaliteit negatief beïnvloed kunnen hebben.

Op basis van het vooronderzoek worden er geen ernstige verontreinigingen op de onderzoekslocatie verwacht. Door het historisch gebruik kan de bovengrond wel licht verontreinigd zijn met OCB. Daarnaast kan het asfalt ter plaatse teerhoudende lagen bevatten en kan de mogelijk aanwezige (puin)fundatie asbest bevatten.

Op basis hiervan is onderzoek uitgevoerd naar de volgende aspecten: asfalt- en fundatieonderzoek, verkennend bodemonderzoek en waterbodemonderzoek. De resultaten van de onderzoeken worden hier achtereenvolgens beschreven en zijn eveneens terug te vinden in Bijlage 1.

Asfalt- en fundatieonderzoek

Het asfaltconstructieonderzoek, uitgevoerd conform protocol CROW 210, is gericht op het bepalen van de dikte, de gelaagdheid en de teerhoudendheid van de asfaltverhardingen. Het fundatieonderzoek, uitgevoerd NEN 5897:2015, richt zich eveneens op het bepalen van de dikte en aard van het fundatiemateriaal. Daarnaast wordt hiermee een indicatie verkregen omtrent de milieuhygiënische hergebruiksmogelijkheden van het fundatiemateriaal en of dit asbest bevat.

Uit het asfaltonderzoek volgt dat de asfalt deklaag als teervrij dient te worden beschouwd.

Uit het fundatieonderzoek volgt dat het fundatiemateriaal in de vorm van slakken indicatief geschikt is voor hergebruik als niet-vormgegeven bouwstof.

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw, de milieuhygiënische kwaliteit en hergebruiksmogelijkheden van de grond en het grondwater alsmede het vaststellen van de voorlopige veiligheidsklasse. Het onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740:2016.

Uit het verkennend bodemonderzoek volgt dat in de zandige bovengrond en de met baksteen belaste klei de achtergrondwaarde voor diverse stoffen worden overschreden. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit is deze grond klasse 'Industrie' dan wel klasse 'Wonen'. In de visueel schone ondergrond en de ballasthoudende bovengrond wordt geen parameter overschreden en is de grond vrij toepasbaar.

Door de aanwezigheid van baksteen in de bodem kan de aanwezigheid van asbest niet worden uitgesloten. Voorafgaand aan realisatie wordt om die reden verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd.

Waterbodemonderzoek

Met het verkennend waterbodemonderzoek, uitgevoerd conform NEN 5720:2009, is inzicht verkregen van de waterbodemopbouw en de milieuhygiënische kwaliteit van de slibblaag. Tevens wordt met het onderzoek de voorlopige veiligheidsklasse vastgesteld.

Uit het waterbodemonderzoek volgt dat al het onderzochte slib verspreidbaar is op aangrenzend perceel.

4.2.3 Conclusie

Met de resultaten van de bodemonderzoek is een voldoende beeld van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem verkregen. Risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu in het kader van verontreinigde bodem worden niet aannemelijk geacht.

Het project is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect bodem.

4.3 Archeologie

4.3.1 Beleid en normstelling

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2021 een overgangsregeling opgenomen.

De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een archeologische trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een archeologische beleidsadvieskaart vervaardigd. De gemeente Overbetuwe beschermt archeologische waarden door bij de uitvoering van plannen rekening te houden met archeologisch resten in het plangebied.

4.3.2 Onderzoek

De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart behorende bij de Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017 geeft inzicht in het bodemarchief van de gemeente Overbetuwe. Op basis van deze kaart is geconcludeerd dat het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling zich in een gebied met een archeologische verwachting bevindt, die noodzaakt tot archeologisch onderzoek.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek (Bijlage 2), uitgevoerd conform het protocol 4002, wordt aanbevolen de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied te toetsen door middel van een inventariserend veldonderzoek. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de bodemopbouw binnen het plangebied. Waar de bodem intact is, zal vervolgonderzoek moeten plaatsvinden in de vorm van waarderend onderzoek. Zo kan worden vastgesteld of er sprake is van een (behoudens)waardige vindplaats.

4.3.3 Conclusie

Het inventariserend onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van een Programma van Eisen. Dit Programma van Eisen is in overleg met de betrokken regio-archeoloog opgesteld en goedgekeurd. De onderzoeksinspanningen worden uitgevoerd aan de hand van dit Programma van Eisen. Hiermee is een zorgvuldige en beheerste omgang met de mogelijk aanwezig archeologische waarden gewaarborgd.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Beleid en normstelling

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2021 een overgangsregeling opgenomen.

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan vervaardigd. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

4.4.2 Onderzoek

Wat vandaag nog herinnert aan vroeger, zijn de overgebleven structuren en gebouwen in het landschap. Dit landschap heeft de afgelopen tienduizenden jaren voornamelijk zijn vorm gekregen door de natuurlijke invloeden van wind, water, flora en fauna.

In het rivierengebied brachten de rivieren een enorme dynamiek. Natte perioden wisselden droge perioden af. In de natte perioden overstroomden grote delen van het rivierengebied en werd het land voor langere tijd onbewoonbaar. De bewoners trokken weg op zoek naar een betere plek om te wonen.

In het oostelijk deel van het rivierengebied stammen de oudste vondsten uit het Laat Paleolithicum. Hoewel deze vondsten aantonen dat het gebied al in de Steentijd werd gebruikt, zijn er maar weinig duidelijke nederzettingsresten gevonden die duiden op permanente bewoning in deze periode. De vroegste vindplaatsen die wijzen op nederzettingen worden gevonden op de stroomgordels en stammen uit de IJzertijd. In de Romeinse tijd breidt de Romeinse occupatie uit tot over de Betuwe en vormt oost Betuwe de noordgrens van het Romeinse rijk. Het gebied rond Elst wordt sterk geromaniseerd. De Romeinen hebben intensief gebruik gemaakt van de bijzondere ligging van de rivierstromen en de oeverwallen. In die periode liepen de stroomgeulen nog langs de oeverwallen. Deze stroomgeulen vormden in de Romeinse tijd belangrijke verbindingen over het water van Nijmegen naar de noordelijke verdedigingslinie.

Waarschijnlijk liepen er ook (onverharde) wegen over de oeverwallen langs deze stroomgeulen. Ten noorden van Elst is een dergelijke weg aangetoond bij archeologisch onderzoek in het tracé van de Grote Molenstraat. In de Middeleeuwen vormden de oeverwallen het hart van de menselijke bewoning.

De oude bewoningskernen in oost Betuwe zijn naar huidige inzichten in ieder geval vanaf de Vroege Middeleeuwen permanent bewoond, maar kunnen al eerder bewoond zijn geweest. De overige gebieden (komgronden) werden hoofdzakelijk gebruikt voor het weiden van vee.

De laatste tweeduizend jaar is het vooral de mens die het landschap naar haar hand heeft gezet en haar uiteindelijke vorm heeft gegeven. In de periode na WOII, van de wederopbouw tot nu, zijn de ontwikkelingen in een stroomversnelling gegaan. Kaartbeelden laten zien dat de groei van Elst relatief laat op gang is gekomen. Maar door het aanwijzen van Elst als groeikern voor de regio is de woonkern in de laatste jaren sterk uitgebreid. Met de aanleg van de spoorlijnen ten oosten en ten zuiden van kern is de bereikbaarheid van de woonkern vergroot. Door de grote groei van de woonkern, werkt de spoorlijn nu echter als ruimtelijke en fysieke barrière. Rondom de oude kern en de historische invalswegen hebben diverse dorpsuitbreidingen plaatsgevonden, met als één van de meest recente uitbreidingen, het gebied ten oosten van de spoorlijn: Westeraam.

De woonkern bezit enkele bijzondere historische elementen of relicten die verwijzen naar het dorpse karakter van weleer. De buitenplaatsen/villa's aan de Rijksweg-Noord en de groene open driehoek 't Kruis aan de Rijksweg-Zuid zijn voorbeelden hiervan. Het agrarische karakter versterkt de eigenheid van het Elst, ofwel het dorpse karakter. De buitenplaatsen bepalen voor een deel het karakter van Elst (identiteitsdragers). Een aantal historische kenmerken van een voormalig landhuis zijn helaas verloren gegaan. De heldere structuur en opzet van de naoorlogse wijken uit de wederopbouwperiode van de jaren '50 en '60 vormen eveneens een kwaliteit. De oriëntatie in deze wijken is goed door de heldere opzet. De groene (open) ruimtes vormen een meerwaarde voor het dorp. De parken en overige groene ruimtes maken het dorp aantrekkelijk en leefbaar.

4.4.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk die past binnen de huidige structuren van het dorp Elst en de directe omgeving. De structuur van Rijksweg-Noord als historische invalsweg blijft behouden. Er liggen geen beeldbepalende dan wel monumentale panden binnen het plangebied. Vandaar dat het niet nodig is de cultuurhistorische dubbelbestemming te verankeren in dit bestemmingsplan. Vanuit cultuurhistorie is er dan ook geen belemmering om het plan te realiseren.

4.5 Kabels En Leidingen

4.5.1 Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen;
  2. 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  3. 3. defensiebrandstoffen;
  4. 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

4.5.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een leiding met een planologische bescherming aanwezig. Het gaat hierbij om de bestaande rioolwaterleiding. Tijdens het totstandkomingsproces van dit bestemmingsplan heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland, als beheerder van deze leiding. Er is voor gekozen om de bestaande leiding en het huidige tracé te behouden.

Voor het overige zijn er in of nabij het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Mede gezien het behoud van de bestaande rioolwaterleiding, levert dit aspect dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.

4.6 Niet-gesprongen Explosieven (Nge)

4.6.1 Beleid en normstelling

Bij de aanleg van het project is de kans aanwezig dat er niet-gesprongen explosieven (NGE) worden aangetroffen. Het gebied tussen Arnhem en Nijmegen, waaronder ook het plangebied, heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de periode september 1944 - april 1945, in de gevechtslinie gelegen. Uit die periode zijn mogelijk conventionele explosieven (CE) achtergebleven, die ontdekt kunnen worden bij bodemroerende activiteiten. Een deel daarvan kan nog steeds in de grond liggen.

Deze niet-gesprongen explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Als een gebied verdacht is van explosieven dient er een vervolgonderzoek te worden uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf.

4.6.2 Onderzoek

Uit raadpleging van de gemeentelijke risicokaart NGE en overige gemeentelijke informatiesystemen blijkt dat er verschillende (sub)soorten NGE achtergebleven kunnen zijn in het plangebied. Er is daarmee sprake van een verhoogd risico op het aantreffen van conventionele explosieven. De conclusies van deze analyse zijn opgenomen in een risicoanalyse niet-gesprongen explosieven, die als Bijlage 3 is opgenomen.

NGE vormen een direct gevaar bij bodemroerende werkzaamheden. Om deze reden is er een projectplan opgesteld, zodat tijdig de benodigde maatregelen kunnen worden getroffen om de werkzaamheden veilig uit te voeren. Het projectplan Bijlage 4 beschrijft de wijze waarop de noodzakelijke begeleidingswerkzaamheden gedurende de realisatie van de planning worden uitgevoerd.

4.6.3 Conclusie

In het plangebied is mogelijk sprake van niet-gesprongen explosieven. De gemeente Overbetuwe committeert zich aan het treffen van deze veiligheidsmaatregelen gedurende de uitvoering van het project.

4.7 Verkeer

4.7.1 Beleid en normstelling

Met de voorgenomen ontwikkeling kunnen wijzigingen optreden in het verkeerspatroon. In dit kader is een verkeerskundige analyse uitgevoerd en zijn uitgangspunten geformuleerd voor het uiteindelijke ontwerp voor de toekomstige verkeerssituatie. De analyse en het schetsontwerp zijn opgenomen als Bijlage 5 en bijbehorend erratum als Bijlage 6. De analyse en het schetsontwerp zijn vanwege de verkeerskundige samenhang opgesteld voor het gehele projectgebied.

4.7.2 Onderzoek

Verkeersstructuur

De afgelopen jaren is de verkeersstructuur in Elst behoorlijk veranderd. Zo is de Ceintuurbaan gerealiseerd en is de spoorovergang bij het station vervangen door een fietsonderdoorgang en een auto-onderdoorgang. Dergelijk ingrijpende ingrepen staan niet gepland voor de toekomst, al is er een aantal kleinere ingrepen rond Rijksweg-Noord. Zo krijgt uitbreidingslocatie Rijzenburg een directe aansluiting op Rijksweg-Noord. Daarnaast wordt de belangrijkste schoolroute voor scholieren vanuit Arnhem Zuid naar het voortgezet onderwijs in Elst aangepast om de verkeersveiligheid te verbeteren. Voor dit doel worden de kruispunten Rijksweg-Noord-Ceintuurbaan en Ceintuurbaan-Regenboog opnieuw ingericht en komt de fietsoversteek ter hoogte van de Sneeuwjacht te vervallen.

Fietsverkeer

Het realiseren van ongelijkvloerse spoorkruisingen, onder andere bij de 1e Weteringsewal, betekent voor sommige fietsers een verandering in hun fietsroute. De belangrijkste wijziging in het fietsnetwerk is het aanpassen van de schoolroute. De huidige gebruikers van deze fietsroute rijden in de toekomst via de Stapelwolk (parallel aan de Ceintuurbaan) of via de Dauw. Alle andere fietsverbindingen blijven in tact en daarmee zijn de optredende wijzigingen in het fietsnetwerk beperkt en aanvaardbaar. Hoewel dit geen effect heeft op het fietsnetwerk, levert het viaduct bij de 1e Weteringsewal wel een helling op in de route.

Verkeersbeeld

Het huidige en toekomstige verkeersbeeld zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het verkeersmodel voor de regio Arnhem-Nijmegen. Dit verkeersmodel wordt jaarlijks bijgesteld op basis van toekomstige lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. Bovendien is dit regionale model gekoppeld aan het landelijke verkeersmodel NRM2016. De horizon van het model is 2033. Het verkeersmodel NRM2016 is nog steeds actueel, aangezien de voorziene autonome verkeersgroei dat is opgenomen in het model NRM2018 niet afwijkt van het nu gehanteerde uitgangspunt.

Uit het model volgt dat de Rijksweg-Noord ten noorden van de 1e Weteringsewal het drukst is en de drukte afneemt richting het centrum. Uit het verkeersmodel volgt dat het verkeer zal toenemen in de komende jaren als gevolg van alle ontwikkelingen in de regio. Om goed zicht te krijgen op de afslagbewegingen op de diverse kruispunten binnen het projectgebied zijn tellingen uitgevoerd in september 2016. Deze tellingen zijn gebruikt om op basis van de prognosecijfers van het verkeersmodel de toekomstige kruispuntbewegingen te bepalen.

De verkeerscijfers zijn in de eerste plaats van belang voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling en het vormgeven van de vereisten aan het verkeersontwerp. Ten tweede zijn deze cijfers benut voor de onderzoeken naar diverse omgevingsaspecten.

Verkeersafwikkeling

De kruispunten nemen een centrale rol in bij de verkeersafwikkeling op de Rijksweg-Noord en hierop aansluitende infrastructuur. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling is doorgerekend en zo is geanalyseerd of de kruispunten in de huidige vorm de toekomstige intensiteiten kunnen verwerken. Het gaat hierbij om de kruispunten Rijksweg-Noord - 1e Weteringsewal, Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan, Rijksweg-Noord - Dauw en tot slot de aansluiting van de ontwikkellocatie Rijzenburg op de Rijksweg-Noord.

In de verkeersanalyse is gekeken of de huidige kruispunten de toekomstige verkeersintensiteiten kunnen verwerken. Als daar aanleiding toe is, zijn maatregelen benoemd om de verkeersafwikkeling te verbeteren. Ondanks de ruimtelijke beperkingen kan het toekomstige verkeer redelijk worden verwerkt en zijn de optredende wachttijden beperkt. Over het algemeen is dan ook sprake van een soepele verkeersafwikkeling. Voor ingrijpende oplossingen als een rotonde ontbreekt het veelal aan ruimte. Wel is een aantal aanbevelingen gedaan die de verkeersafwikkeling kunnen verbeteren en die als uitgangspunt voor het wegontwerp zijn meegenomen. Het resultaat is een veilig en toekomstvast ontwerp met goede fietsvoorzieningen.

Uitgangspunten verkeersontwerp

Het uiteindelijke verkeersontwerp is tot stand gekomen aan de hand van een aantal eisen, randvoorwaarden, ontwerpbeslissingen en uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn deels ontleend aan de verkeerskundige analyse. Zo is het ontwerp tot stand gekomen aan de hand van uitgangspunten ten aanzien van onder meer de rijsnelheid en hellingspercentages.

Hier wordt specifiek ingegaan op het spoorviaduct bij de 1e Weteringsewal en de kruispunten die binnen het plangebied liggen, namelijk het kruispunt Rijksweg-Noord - 1e Weteringsewal en de kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan.

Spoorviaduct

Voor de hellingen van het spoorviaduct geldt een maximaal hellingspercentage van 7% en dient bij de vormgeving van de bochten rekening te worden gehouden bij een feitelijke rijsnelheid van 30 kilometer. per uur.

Kruispunt Rijksweg-Noord - 1e Weteringsewal

Ter plaatse van de 1e Weteringsewal wordt een LARGAS-rotonde gerealiseerd, dat bestaat uit een langgerekt middeneiland.

Kruispunt Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan

De parallelweg langs de Ceintuurbaan krijgt bij Rijksweg-Noord een doorsteek voor fietsers. De fietsoversteek wordt gecombineerd met een inrit voor een woning, zodat voldoende breedte ontstaat voor fietsers om zich op te stellen.

4.7.3 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende verkeersmodaliteiten goed. De huidige en te realiseren infrastructuur zal het verkeer goed kunnen afwikkelen.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm stelt de gemeenteraad alleen een bestemmingsplan vast wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

4.8.2 Onderzoek

Door de realisatie van een viaduct ter hoogte van de 1e Weteringsewal en de kruising van de Ceintuurbaan en Rijksweg-Noord, verandert de verkeerskundige situatie ter plaatse. Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening voor de realisatie van dit viaduct is het noodzakelijk om aan te tonen dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Het onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is opgenomen als Bijlage 7.

Aan de hand van verkeersgegevens is de luchtkwaliteit ter plaatse in beeld gebracht voor zowel de autonome situatie als de plansituatie. Aangezien in latere jaren de voertuigemissies afnemen door schonere technieken is 2020 als zichtjaar aangehouden. Hierbij zijn de verkeersgegevens voor het jaar 2033 gehanteerd, zodat door de optredende autonome groei van de verkeersintensiteiten een worstcase situatie in beeld is gebracht. Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat er in zowel de autonome situatie als in de plansituatie geen overschrijdingen plaatsvinden van de in de Wet milieubeheer vastgelegde grenswaarden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2016 als in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A325 en Batavierenweg (maatgevende doorgaande wegen nabij het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Geconcludeerd kan worden dat daarom ter plaatse van het hele plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8.3 Conclusie

Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat er in zowel de autonome situatie als in de plansituatie geen overschrijdingen plaatsvinden van de in de Wet milieubeheer vastgelegde grenswaarden. Op het gebied van luchtkwaliteit is er dan ook geen belemmering om het plan te realiseren.

4.9 Geluid

4.9.1 Beleid en normstelling

Wijzigingen aan een weg of spoorweg moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en onderliggende besluiten en regelingen. Hieronder zijn de hier relevante onderdelen uit geldende wet- en regelgeving kort toegelicht.

Wegverkeer

De Wet geluidhinder geeft voor nieuw aan te leggen wegen en reconstructies van bestaande wegen afzonderlijke toetsingskaders en grenswaarden. Uitgangspunt is de geluidszone langs een weg. De breedte van de geluidszone hangt af van de aard van de weg.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwe situaties als een nieuwe weg of woning. Indien niet wordt voldaan aan deze voorkeursgrenswaarde dan is - onder voorwaarden - een hogere waarde toelaatbaar.

Indien een weg wordt gereconstrueerd dan geldt het uitgangspunt dat de geluidsbelasting bij voorkeur niet significant toeneemt ten opzichte van de huidige waarde. Een akoestisch onderzoek moet worden ingesteld als verwacht wordt dat vanwege de te reconstrueren weg het geluid in de toekomst met 2 dB of meer kan toenemen. Als er sprake is van een dergelijke toename dan dient eerst te worden onderzocht of de toename met geluidmaatregelen kan worden beperkt. Als dat niet mogelijk is, dan kan een hogere waarde procedure worden gevolgd.

Railverkeer

Voor de beoordeling van geluid op bestaande woningen door railverkeer is de Wet geluidhinder niet van toepassing. De regels voor beperking van geluid staan sinds 1 juli 2017 in de Wet milieubeheer. Enkel voor de toetsing van de geluidbelasting op nieuwe woningen is de Wet geluidhinder nog van toepassing.

De basis van de geluidbescherming voor omwonenden van een rijksweg of spoorweg komt naar voren in geluidproductieplafonds (gpp's). Op elke 100 meter langs het spoor ligt op 50 meter van het spoor een referentiepunt. Per referentiepunt is een gpp vastgesteld. Het wijzigen van een gpp en het uitvoeren van een bijbehorend geluidonderzoek bij woningen is verplicht bij onder meer de volgende situatie:

  • De plaatsing, verwijdering of aanpassing van geluidschermen langs het spoor.
  • Het uitvoeren van de wettelijke geluidsanering. Bij geluidsanering gaat het in de situatie in het plangebied om woningen met een geluidbelasting van meer dan 70 dB bij een volledig benut gpp.

Een gpp mag alleen gewijzigd worden nadat de eventueel resterende geluidsanering bij de woningen nabij het referentiepunt is uitgevoerd. De toets van de geluidbelasting op woningen vindt niet direct plaats. Als eerste wordt getoetst of sprake is van een overschrijding van de geluidbelasting op de referentiepunten van gpp's. Als dat aan de orde is wordt beoordeeld of er ook sprake is van een overschrijding van de geluidbelasting op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Daarbij moeten de bestaande woningen worden onderzocht.

Bij het opnieuw vaststellen van de geluidbelasting op gpp vindt ook een toets plaats op de referentiepunten. Daarvoor stelt ProRail als beheerder van het spoor als voorwaarde dat er op basis van de toekomstige verkeersontwikkeling op het spoor geen overschrijding mag zijn van de (nieuw vast te stellen) gpp's. Deze voorwaarde wordt gesteld om ervoor te zorgen dat de nieuw vast te stellen gpp's in de toekomst voldoende ruimte bieden.

Cumulatie

Als een woning een geluidsbelasting ondervindt van twee of meer soorten geluidsbronnen dan kan dat leiden tot cumulatie van geluid en een kans op toename van hinder. De Wet geluidhinder stelt daarom als eis dat als voor een woning de geluidsbelasting hoger is dan de streefwaarde voor dat soort geluid en voor deze woning een hogere waarde moet worden verleend, dat dan de totale gecumuleerde geluidsbelasting wordt vastgesteld en beoordeeld.

4.9.2 Onderzoek

In het kader van deze ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. De gemeente Overbetuwe treft een aantal geluidsreducerende maatregelen, die ook als uitgangspunt zijn genomen in het geluidsonderzoek. Het gaat hierbij om:

  • Toepassen van de verkeersmaatregel tot verlaging van de rijsnelheid van 80 km/u naar 50 km/u door het uitbreiden van de bebouwde kom;
  • Toepassen van een geluidreducerend wegdek tussen Griegstraat en Ceintuurbaan na reconstructie van de Rijksweg-Noord;
  • Plaatsen van een geluidscherm van 3 meter hoog aan de oostzijde van het spoor en op de rand van de onderdoorgang ter vervanging van de huidige geluidwal;
  • Plaatsen van een geluidsscherm van 4 meter hoog langs het spoor ter hoogte van de huidige overgang.

Wegverkeerslawaai bestaande woningen

Voor de woningen ten noorden van de Ceintuurbaan neemt de geluidsbelasting, ondanks de groei van het autoverkeer, niet toe door de aanleg van het LARGAS-plein en de verlaging van de rijsnelheid. Dit geldt ook voor de nieuw te bouwen woningen langs de Groenoordstrip. Er hoeft geen nieuwe hogere waarde te worden vastgesteld voor deze woningen vanwege het verkeer op de Rijksweg-Noord. De reeds vastgestelde hogere waarde bedraagt 54 dB en door de toepassing van geluidsarm asfalt en de verlaging van de rijsnelheid wordt de geluidsbelasting niet hoger dan 52 dB.

Railverkeerslawaai bestaande woningen

Uit het onderzoek volgt dat bij de meeste woningen de geluidsbelasting niet toeneemt. Met de genoemde maatregelen wordt bij alle woningen voldaan aan de toetswaarde die volgt uit het geluidsproductiefplafond. De toekomstige geluidsbelasting is namelijk nergens hoger dan de huidige geluidsbelasting. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig.

In de nabije toekomst (tot 2030) wordt een toename van het treinverkeer verwacht. Dit leidt echter niet tot een overschrijding van de nieuw vast te stellen gpp's. Door de maatregelen voor railverkeer wijzigen de gpp's op de referentiepunten langs het spoor. Voor de woningen aan de westzijde van het spoor wordt rekening gehouden met de plaatsing van een geluidsscherm van 4 meter hoog. Deze maatregel is ingegeven door het Meerjarenprogramma Geluidsanering spoor (MJPG spoor). Woningen die onderdeel hiervan uitmaken worden ook wel saneringswoningen genoemd en hiervoor geldt een toetswaarde van 65 dB. Bij de saneringswoningen nabij de te wijzigen gpp's wordt met de nieuwe geluidschermen voldaan aan de toetswaarde. De saneringsverplichting die geldt vanuit de Wet milieubeheer is daarmee afgehandeld.

4.9.3 Conclusie

Het project is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect geluid.

4.10 Verlichting

4.10.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet in de planvorming rekening worden gehouden met aspect licht in relatie tot toegelaten functies. Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier. Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting te onderscheiden, namelijk hinder voor de mens, hinder voor de natuur en horizonvervuiling

In de toelichting van het bestemmingsplan moet moet worden gemotiveerd wat de overwegingen zijn geweest met betrekking tot de functie die wordt toegestaan in relatie tot licht(hinder). De norm voor lichthinder is de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Dit is geen wettelijk vastgestelde norm. Deze norm wordt echter over het algemeen gehanteerd en ook jurisprudentie wijst uit dat deze norm wordt gebruikt.

Om lichthinder te voorkomen, zijn de volgende principes van toepassing:

  • verlichten op maat (waar, wanneer, hoeveel);
  • gericht verlichten, beperken strooilicht.

4.10.2 Onderzoek

Er is lichtonderzoek uitgevoerd waarin de kaders en ontwerprichtlijnen zijn benoemd, die toegepast dienen te worden in het uiteindelijke verlichtingsplan. Het lichtonderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Het rapport bevat nadere richtlijnen en parameters voor het voorkomen van lichthinder in en rondom het plangebied.

Voor het plangebied is hierbij concreet een aantal ontwerpprincipes benoemd om lichthinder te voorkomen. Vanuit landschappelijk oogpunt wordt geadviseerd om geen lichtmasten te hanteren bij de 1e Weteringsewal. Een drietal alternatieven voor lichtmasten is hierbij benoemd, namelijk het toepassen van oplichtende lijnen, interactieve verlichting (sensoren) en actieve markering. Daarnaast wordt - in lijn met het ecologisch onderzoek - geadviseerd batlampen toe te passen bij het viaduct. Zo wordt lichthinder voor vleermuizen voorkomen.

Het nader op te stellen lichtontwerp moet hieraan worden getoetst. Aan de hand van de benoemde ontwerpprincipes kan de uiteindelijk toegepaste verlichting aan de gestelde kaders voldoen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect lichthinder staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg, mits de uiteindelijk toegepaste verlichting voldoet aan de benoemde ontwerpprincipes.

4.11 Natuur

4.11.1 Beleid en normstelling

De Wet natuurbescherming regelt op hoofdlijnen drie zaken:

  1. 1. bescherming van planten- en diersoorten;
  2. 2. bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
  3. 3. bescherming van bos en houtopstanden.

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:

  • Vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  • Habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn;
  • Andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.

Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5).

De categorie “andere soorten” gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen. Omdat onder de categorie “andere soorten” ook veel algemene soorten vallen, heeft de provincie Gelderland een lijst opgesteld waarin een aantal soorten wordt vrijgesteld. Deze lijst vormt een bijlage bij de Omgevingsverordening Gelderland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing worden aangevraagd van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura-2000

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de Wet natuurbescherming de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt. Het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden nagenoeg gelijk blijft aan de bepalingen uit de voormalige Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt echter dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet is komen te vervallen. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones. In Gelderland is dit concept uitgewerkt tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur.

Groene ontwikkelingszone

In de Groene ontwikkelingszone (GO) geldt een dubbeldoelstelling, er is ruimte voor (economische) ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

Voor ontwikkelingen binnen de GO wordt onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingen. Onderhavig project, Rijksweg Noord te Elst, maakt onderdeel uit van een grootschalige ontwikkeling waardoor dezelfde toetsingscriteria gelden als voor het GNN.

Houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de ‘bebouwde kom Boswet’ liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

De gemeente stelt de grenzen van de ‘bebouwde kom Boswet’ bij besluit vast. Deze grenzen kunnen afwijken van de ‘bebouwde kom Verkeerswet’. Het besluit wordt door de provincie goedgekeurd.

Conform de Provinciale Verordening dienen houtopstanden gelegen in gronden van de GO extra te worden gecompenseerd. De compensatie dient onder andere te worden gerealiseerd in of grenzend aan de GO nabij het aangetaste gebied. Aan de hand van de omvang wordt bepaald of een toeslag nodig is. Indien fysieke compensatie aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is, kan worden volstaan met een financiële compensatie.

4.11.2 Onderzoek

In verband met de geplande ontwikkelingen is een natuuronderzoek uitgevoerd waarbij een toetsing aan wettelijke kaders van de natuurbescherming centraal staat. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 10.

Soortenbescherming

De ingreep zal tijdelijk leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten fauna. Het gaat hierbij om grondgebonden zoogdieren als egel, konijn, haas, ree, vos, algemene muizensoorten en kleine marterachtigen. Hiervoor zijn door de provincie Gelderland vrijstellingen gegeven. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen, zoals met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Vleermuizen

De bomenrijen kunnen met name door de vleermuissoort gewone dwergvleermuis worden gebruikt als vliegroute. In de huidige situatie is bij de spoorwegovergang reeds een afstand van circa 140 meter aanwezig tussen de bomenrijen waardoor een hop-over is ontstaan. Deze afstand, ter hoogte van de spoorweg, zal door de werkzaamheden niet toenemen. De Linge blijft een geschikte vliegroute en foerageergebied voor vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis voor, tijdens en na afronding van de werkzaamheden.

Door het lijnvormig element kunnen de bomen evenwijdig aan de Rijksweg Noord worden gebruikt als vliegroute voor vleermuizen die verblijven in de bebouwing van Elst. Met de geplande werkzaamheden rond de Rijksweg Noord zullen bomen worden gekapt en meerdere bomen weer worden herplant. Tussen de 1e Weteringsewal en de Ceintuurbaan wordt de kap uitgevoerd door om en om bomen te kappen zodat het lijnvormige element behouden blijft en een beperkte onderlinge afstand (onderbreking) aanwezig is.

Tussen de Ceintuurbaan en de spoorwegovergang worden meerdere bomen gekapt, met name aan de oostzijde van de weg. Echter wordt niet alles verwijderd en blijven bomen behouden waardoor de te overbruggen afstand minder bedraagt dan 80 meter, wat voor vleermuizen overbrugbaar is. Op deze wijze wordt een eventuele vliegroute niet verstoord. Daarnaast worden nieuwe bomen geplant zodat de bomenrij meer een aaneengesloten geheel vormt (Bijlage 2). Negatieve effecten van de kap op een eventuele vliegroute van vleermuizen worden met deze werkwijze voorkomen.

Verlichting is een belangrijk onderdeel bij vliegroutes en de nieuw te plaatsen verlichting zal daarom getoetst moeten worden op vleermuisvriendelijkheid om verstoring te voorkomen. In het lichtonderzoek (zie ook paragraaf 4.10) is als ontwerpprincipe aangehouden dat bij het viaduct batlampen worden toepast. Genoemde maatregelen stellen dat negatieve effecten op vleermuizen uitgesloten zijn.

Nader onderzoek naar beschermde soorten of een ontheffing Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

Wel dient er rekening te worden gehouden met vogels. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen - globaal de periode tussen 15 maart en 15 juli - mogen worden uitgevoerd. Als er toch in deze periode gewerkt moet worden, dient het terrein voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een deskundig ecoloog. Deze ecoloog kan passende maatregelen opstellen om verstoring van vogelnesten te voorkomen. De zorgplicht is te allen tijde van kracht.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Nabij het plangebied liggen Natura 2000-gebieden. Op circa 4,9 kilometer afstand van het plangebied en ten zuiden van Bemmel ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie (zowel aanleg- als gebruiksfase) op deze gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt ter hoogte van de kruising 1e Weteringsewal en Rijksweg-Noord binnen GGN. Indien de natuur- en landschapswaarden van het GNN worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo mag op plan- of gebiedsniveau geen verlies optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er nog wel schade ontstaat, dan dient compensatie plaats te vinden. Daarnaast bestaat het plangebied deels uit gronden die onderdeel zijn van de GO. Een deel van de werkzaamheden, waaronder de aanleg van het viaduct, vindt hierbinnen plaats. Voor werkzaamheden in GO geldt concreet dat er geen sprake mag zijn van aantasting. Gezien de ligging van het plangebied binnen zowel GNN als GO is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de vereisten uit de Omgevingsverordening Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0012.png"

Afbeelding 12: Aanwezigheid GNN en GO in en rondom plangebied

In de Omgevingsverordening Gelderland is vastgelegd dat ontwikkelingen in GNN en GO moeten worden getoetst op mogelijke effecten op de aangewezen kernkwaliteiten. Het plangebied valt binnen deelgebied 58 'Overbetuwe'. De hier meest relevante kernkwaliteiten van deelgebied 58 Overbetuwe zijn:

  • leefgebied das;
  • leefgebied kamsalamander;
  • zeer rijk leefgebied steenuil.

In de effectbeoordeling is getoetst of er sprake is van een nettoverlies aan waarden voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang. Op basis van deze toetsing wordt geconcludeerd dat er met het realiseren van de ovonde ter hoogte van de kruising Rijksweg-Noord en 1e Weteringsewal areaalvermindering plaatsvindt in GNN met het natuurbeheertype 'Kruiden- en faunarijkgrasland N12.02'. Dit oppervlakteverlies moet worden gecompenseerd. In overleg met de provincie Gelderland is bepaald dat hier kan worden volstaan met financiële compensatie. Er is daarnaast geen sprake van significante aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied door aantasting van de aaneengeslotenheid of door versnippering. De mate van areaalvermindering is gering en tussen de verharde wegen worden groenstroken gerealiseerd die een verbindende functie hebben tussen verschillende onderdelen van het GNN. Daarnaast blijft de Linge als waterloop alsmede een deel van de aanwezige bomen behouden.

Groene ontwikkelingszone

Ter plaatse van het verkeersviaduct en de reconstructie van de kruising is het gebied onderdeel van de GO. Binnen dit gebied worden bomen gekapt en wordt grond vergraven. Het talud wordt zoveel mogelijk beplant om een meerwaarde te realiseren voor flora en fauna. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden. Met de aandacht voor aanplant wordt een meerwaarde gegeven aan het viaduct en de functie die de begroeiing kan hebben voor soorten.

Houtopstanden

Langs de Rijksweg Noord worden meerdere bomen gekapt, die onderdeel zijn van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Deze kap valt daarmee onder de bescherming van houtopstanden waardoor een meldings- en herplantplicht geldt. Deze herplant vindt ook plaats binnen het plangebied, langs de Rijksweg Noord.

Binnen de GO worden ter hoogte van het te realiseren viaduct circa 140 bomen gekapt. De te kappen bomen bestaan voor het grootste deel uit de fruitbomen in de boomgaard aan de noordzijde en voor een deel uit de bomenrij langs de Linge. De stamdiameter van de fruitbomen betreft 0,15 – 0,40 meter en bij de bomen langs de Linge 0,15 – 0,30 meter. De bomen vallen allen in de categorie met ontwikkeltijd tot 25 jaar. Door deze ontwikkeltijd is een extra compensatie van 1/3 nodig.

Er worden geen bomen gekapt die op de ‘Lijst van monumentale of waardevolle bomen’ staan waardoor een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is.

4.11.3 Conclusie

Nader onderzoek naar beschermde soorten of een ontheffing Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Beschermde gebieden uit de Wet natuurbescherming zijn daarnaast niet binnen de invloedssfeer van het voornemen aanwezig. Tot slot vindt er compensatie plaats voor het optredende ruimtebeslag van natuurgebied dat onder het Gelders Natuurnetwerk valt.

Het aspect natuur staat de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.12 Water

4.12.1 Beleid en normstelling

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument en omvat de gehele procedure van elkaar vroegtijdig informeren, adviseren, gezamenlijk afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincies als gemeenten. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

4.12.2 Onderzoek

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Als onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets uitgevoerd, hetgeen bestaat uit het in beeld brengen van de huidige waterhuishoudkundige situatie, het afstemmen met het waterschap over de uitgangspunten en het in beeld brengen van de effecten en het toetsen van de ontwikkeling.

Voor het project Spoorkruisingen Elst Noord is een watertoets uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen als Bijlage 11.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterbeheerplan
  • Omgevingsvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2016-2021, vastgesteld op 27 november 2015 door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland 2014" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeentelijk beleid

In 2008 heeft de gemeente Overbetuwe het Waterplan vastgesteld. In het waterplan wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.

In het waterplan is een RO-attentiekaart per kern op genomen. Op een dergelijke kaart zijn de voor een specifieke locatie beoogde maatregelen opgenomen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit bestaande infrastructuur voor weg- en railverkeer en omliggende percelen met een overwegend agrarische of natuurfunctie. De weginfrastructuur overbrugt binnen het plangebied het water van de Linge. Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het plangebied uit lichte klei met homogeen profiel en klei met zware tussenlaag of ondergrond. Hier is overwegend sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laatste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van de Linge. Daarnaast bevindt zich een watergang in het plangebied, die parallel aan de spoorweg loopt ten noorden van de Linge. Deze waterlichamen zijn aangewezen als A-water, oftewel van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden. A-wateren hebben standaard een beschermingszone van 1 meter, al heeft de Linge een beschermingszone vanaf de insteek van het water tot aan de buitenkruin van de kade. Tevens zijn er enkele wegsloten aanwezig in het gebied, die zich aan de randen van diverse agrarische percelen begeven. Deze watergangen zijn afwisselend aangewezen als B- en C-wateren. B-wateren zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden. C-wateren zijn tot slot wateren van tertiair belang voor het waterbeheer en hiervoor geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht. Voor C-wateren geldt geen beschermingszone. Binnen de genoemde beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Het plangebied is gelegen binnen de zones van A- en B-wateren.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied en in directe nabijheid daarvan liggen geen waterkeringen.

Afvalwater en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan bevat de realisatie van een ongelijkvloerse spoorkruising. Daarnaast worden de kruisingen van de Rijksweg-Noord met zowel de 1e Weteringsewal en de zuidelijker gelegen Ceintuurbaan heringericht met het oog op de verkeersafwisseling en de verkeersveiligheid.

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 in landelijk gebied moet voor de versnelde afstroom van hemelwater volgens het beleid van waterschap worden gecompenseerd.

Een groot deel van het plangebied is momenteel verhard. Een deel van de plangebied wordt nu verhard voor de aanleg van de toeritten van het viaduct. Deze gronden zijn nu onverhard.

Er wordt als gevolg van het gehele project Spoorkruisingen Elst Noord ongeveer 1.215 m2 aan open water gedempt. Dit dient 1:1 te worden gecompenseerd. Daarnaast is er een toename van 2.455 m2 verharding en een toename van 1.905 m2 halfverharding. De verharding dient gecompenseerd te worden op basis van de vuistregel van 436 m3 waterberging per hectare verhard oppervlak. Hierbij wordt uitgegaan van een peilstijging van 0,3 m en 664 m3/ha. Het projectgebied bevindt zich in vier verschillende peilgebieden. Hieronder is per peilgebied weergegeven wat het benodigde en te realiseren wateroppervlak is in het kader van de watercompensatie.

Peilgebieden
OVB 142 OVB 144 LNG 005 OVB 153
Benodigd wateroppervlak (m2) 243 987 -720 1118
Gepland wateroppervlak (m2) 0 664 0 1118
Overschot/tekort (m2) -243 -323 720 0

Afbeelding 13: Benodigde bergingscompensatie per peilgebied

In de peilgebieden OVB 142, 144 en 153 is er binnen het projectgebied een compensatietekort. In de peilgebieden OVB 142 en 144 wordt dit tekort ondervangen door het reeds aanwezige compensatieoverschot in Park Lingezegen. Hier is namelijk een ruim overschot aan bergingscompensatie aanwezig, waardoor het tekort binnen dit plan kan worden ondervangen. De gemeente Overbetuwe heeft de mogelijkheid tot het benutten van de overcompensatie van Park Lingezegen afgestemd met het waterschap en dit is akkoord bevonden. In peilgebied LNG is er een overschot van 720 m2 wateroppervlak. Daarmee wordt er voldoende bergingscompensatie gerealiseerd.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.12.3 Conclusie

Als gevolg van het project Spoorkruisingen Elst Noord neemt het verhard oppervlak toe en dient er gecompenseerd te worden door het graven van water. Ook worden enkele watergangen gedempt en dit moet 1:1 worden gecompenseerd. Tevens dient de waterstructuur behouden te blijven, waardoor het plaatsen van duikers nodig is.

In de peilgebieden OVB 142 en 144 is binnen het projectgebied een bergingstekort. Het bergingstekort in de peilgebieden OVB 142 en 144 wordt ondervangen door het overschot aan waterberging in Park Lingezegen. In het peilgebied LNG 005 is een bergingsoverschot. Daarmee wordt er voldoende bergingscompensatie gerealiseerd.

Bij het graven van watergangen en het aanleggen van kunstwerken, zoals duikers, gelden de regels van het waterschap. Daarnaast dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem, dit op grond van de Keur.

4.13 Externe Veiligheid

4.13.1 Beleid en normstelling

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

4.13.2 Onderzoek

Op basis van de risicokaart van provincie Gelderland is door de Omgevingsdienst Regio Arnhem een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Deze inventarisatie is opgenomen als Bijlage 12.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart. Het plangebied ligt op circa 2 kilometer van de Betuweroute en rondom de spoorlijn Arnhem – Nijmegen. Over beide transportassen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0013.png"

Afbeelding 14: Uitsnede provinciale risicokaart met het plangebied aangeduid

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de Betuweroute. De infrastructurele aanpassingen en de aanleg van het viaduct hebben geen invloed op dit groepsrisico.

Voor deze infrastructurele werken is er nog wel advies aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM). Dit vanwege de relatie van deze ontwikkeling voor de rampbestrijding. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk dicht bij de bron plaatsvinden. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron.

Om deze reden wordt een aantal extra voorzieningen getroffen zodat de hulpverleningsdiensten ook goed uit de voeten kunnen. Zo geeft het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden aan om rekening te houden met de aanwezige blusvoorzieningen. Deze punten worden overgenomen en zijn verwerkt in het definitieve plan. Tot slot is het in het kader van zelfredzaamheid bij een calamiteit belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende en VGGM ziet ook geen reden om aanvullend te adviseren.

4.13.3 Conclusie

Gezien de uitkomsten van de risico-inventarisatie en de te treffen voorzieningen is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.14 Bedrijven En Milieuzonering

4.14.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

4.14.2 Onderzoek en conclusie

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens is infrastructuur geen milieubelastende activiteit of functie. Toetsing aan de richtlijnen is daarom niet aan de orde. Voor de geluidbelasting als gevolg van de wegreconstructie wordt verwezen naar paragraaf 4.9. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.15.1 Beleid en normstelling

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn twee onafhankelijke scenario's die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit waarop het plan of besluit betrekking heeft. In volgorde van frequentie van voorkomen:

  • Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.);
  • In het geval van een plan: toetsing of een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is, vanwege hierin opgenomen activiteit(en). In dit geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

Van het tweede punt is bij dit bestemmingsplan geen sprake. Hieronder wordt het eerste scenario toegelicht.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna Besluit m.e.r.) wijst activiteiten aan waarvoor (naar gelang de omvang van de activiteit) een MER, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld. Hierbij wordt het volgende afgewogen:

  • past een activiteit in de beschrijving van de zogenaamde C-lijst dan dient altijd een MER te worden opgesteld;
  • past een activiteit in de beschrijving van de zogenaamde D-lijst dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld. Bij een m.e.r.-beoordeling wordt onderzocht of er al dan niet een MER dient te worden opgesteld;
  • voor activiteiten die in de D-lijst zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde (betreffende de omvang van de activiteit) vallen, geldt de vergewisplicht. Het bevoegd gezag, de gemeente Overbetuwe, dient zich er dan van te vergewissen dat de voorgenomen activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen heeft. Het bevoegd gezag moet haar keuze om geen m.e.r. beoordeling uit te voeren motiveren in de toelichting van het plan/besluit. Hiervoor wordt een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.

In onderstaande afbeelding worden bovenstaande regels schematisch weergegeven. Zichtbaar is dat voor activiteiten die onder de drempelwaarde van de D-lijst vallen een vormvrije m.e.r.-beoordeling vereist is. Deze verplichting geldt sinds een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage die in juli 2017 in werking is getreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0281ELSTspoorkrwtw-VSG1_0014.png"

Afbeelding 15: Verplichting tot onderzoek op basis van Bijlage bij Besluit m.e.r.

4.15.2 Onderzoek

Op grond van lijst D bij het Besluit m.e.r. worden met dit project activiteiten mogelijk die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Het gaat hierbij om 'de aanleg, wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 Besluit m.e.r.). Deze activiteit hangt samen met het mogelijk maken van drie woningen. In het kader van het Besluit m.e.r. en het op grond daarvan beoordelen van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is het van belang activiteiten in zijn totale omvang te beschouwen. Vandaar dat de te realiseren woningen ook onderdeel zijn van de te beoordelen activiteiten, alhoewel deze woningen mogelijk worden gemaakt in een aparte bestemmingsplanprocedure.

De reconstructie van de Rijksweg-Noord, een aantal toeleidende wegen en de aanleg van het viaduct komen als activiteit niet overeen met de activiteit die is opgenomen in bijlage D (categorie D1.1.) van het Besluit m.e.r.: 'De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg'. Daarnaast is geen sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg met de onder C1.3 en D1.2 genoemde aantal rijstroken.

Wanneer één van de drempelwaarden voor de onder D 11.2 Besluit m.e.r. genoemde activiteit wordt overschreden, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld. Een overschrijding van de drempelwaarden treedt op als de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit project maakt geen activiteit mogelijk waarbij één van bovengenoemde drempelwaarden wordt overschreden. Vandaar dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld. Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 13. Als een activiteit een omvang heeft ie onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgelegd of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaat uit een toets aan Bijlage III EU Richtlijn milieubeoordeling projecten. In hoofdlijnen dient het project te worden getoetst aan:

  1. 1. Kenmerken van het project;
  2. 2. Plaats van het project;
  3. 3. Kenmerken van het potentiële effect.

4.15.3 Conclusie

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst is een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens is ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij is gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er verzachtende (mitigerende) en compenserende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat gezien de omvang in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. De grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  2. 2. De grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarnaast:

  1. 1. Het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  1. 2. Het bebouwen van de gronden;
  2. 3. Het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening en de Wet milieubeheer zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, dan worden deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend worden afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels opgenomen. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsplanbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. 3. Algemene regels. In de laatste twee hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als ‘bouwvergunning’, ‘aanlegvergunning’ en ‘sloopvergunning’ zijn vervangen door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’. De term ‘ontheffing’ is vervangen door de term ‘afwijking’.

5.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaarden voor de regels en de verbeelding, te weten de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012). Qua inhoud en opzet is aangesloten bij recente bestemmingsplannen gericht op infrastructuur, zoals het bestemmingsplan ‘Elst, Nieuwe Aamsestraat Infra’ dat op 17 juni 2014 is vastgesteld alsmede het bestemmingsplan ‘Elst Centraal, Infra, P+R en Huis der Gemeente’ dat op 29 mei 2012 is vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe.

5.2.2 Bestemmingen

Groen

De gronden binnen de bestemming Groen zijn bestemd voor onder andere groenstroken en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. Verder zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Het viaduct is mogelijk ter plaatse van de gelijknamige aanduiding.

Groen - Laanbeplanting

Laanbeplanting is specifiek bestemd. Op grond van deze bestemming zijn verschillende werken die kunnen leiden tot verwijdering of aantasting van de laanbeplanting gekoppeld aan een omgevingsvergunning ex art. 3.3 onder a Wro.

Verkeer

De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen en alle daarbij horende voorzieningen ten behoeve van de stroomfunctie (doorgaande weg). Het viaduct is mogelijk ter plaatse van de gelijknamige aanduiding.

Verkeer - Railverkeer

De gronden binnen de bestemming Verkeer - Railverkeer zijn bestemd voor spoorwegen en daarbij horende voorzieningen. Het viaduct is mogelijk ter plaatse van de gelijknamige aanduiding.

Water

De bestemming Water heeft betrekking op water en bijbehorende oevers en voorzieningen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Leiding - Riool

Door het plangebied loopt een ondergrondse rioolwatertransportleiding. Deze leiding heeft een dubbelbestemming gekregen. Er mag alleen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. Voor de leidingen is op de verbeelding een beschermingsstrook weergegeven.

Waarde - Archeologische verwachting 1, 2 en 3

De gebieden met een zeer hoge, hoge en middelmatige archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als Waarde - Archeologische verwachting 1, 2 en 3. De hiervoor aangewezen gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan de - afhankelijk van de verwachtingswaarde - gegeven oppervlaktemaat dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Indien hieruit blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.

5.2.4 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden.

Ten eerste zijn de belanghebbende overheden - gemeente Overbetuwe, het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de provincie Gelderland - bestuurlijk akkoord en participeren zij in dit project.

Ten tweede zijn er door de gemeente samenwerkingsovereenkomsten aangegaan met Park Lingezegen en ProRail.

Ten derde hebben de weggebruikers van de hier relevante weginfrastructuur actief meegedacht bij de vormgeving. De weggebruikers zijn betrokken door de hulpdiensten, Connexxion, LTO, Fietsersbond, de Stichting Paardensport Lingezegen en omwonenden te raadplegen.

Tot slot zijn de bewoners aan de Rijksweg-Noord de direct aanwonenden en aan de 1e Weteringsewal en Stapelwolk de omwonenden van dit project en daarmee belanghebbend. Sinds januari 2017 is een klankbordgroep actief voor het project Spoorkruisingen Elst Noord, daarin hebben direct aanwonenden en vertegenwoordigers van het wijkplatform Elst Noord en Elst Oost zitting. Deze klankbordgroep bestaat vooral uit personen die rondom de spoorkruising Rijksweg-Noord en de knoop 1e Weteringsewal wonen. De klankbordgroep denkt actief mee en is vanaf de start betrokken bij de stappen die in het proces worden genomen. Het participatieniveau is voor direct aanwonenden 'consulteren' en voor de overige bewoners 'informeren'.

De communicatie over dit project vindt plaats via de projectwebsite, de e-mail nieuwsbrief, informatieavonden en tijdens bijeenkomsten van de klankbordgroep. Daarnaast vinden 1-op-1 gesprekken plaats met eigenaren en bewoners met wie specifieke zaken af te stemmen zijn. Op de projectwebsite staan onder andere schetsontwerpen van het project en de verslagen van de klankbordgroep. De nieuwsbrief heeft circa 300 abonnees. Tijdens de realisatie zal er tevens worden geïnformeerd via bouwborden, informatiepanelen en inloopmiddagen in de keet tijdens de uitvoering.

Alle inwoners van Elst hebben direct baat bij de opheffing van de gelijkvloerse overweg in de 1e Weteringsewal. Het voorgenomen plan draagt bij aan de verkeersveiligheid en het versnellen van de afwikkeling van verkeer op de 1e Weteringsewal te Elst. Tijdens de uitvoering van het gehele project zal gedurende een periode van circa twee jaar hinder voor verkeer en omgeving ontstaan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

6.2.1 Financiering en grondverwerving

Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor de realisatie en het gebruik van het viaduct ter hoogte van de 1e Weteringsewal, de kruising van deze weg met de Rijksweg-Noord en de kruising Rijksweg-Noord - Ceintuurbaan. De gronden benodigd voor deze ruimtelijke ingrepen zijn voor het grootste deel reeds in het bezit van de gemeente of worden nog door de eigenaren overgedragen aan de gemeente.

Het project is een initiatief van de gemeente Overbetuwe en wordt medegefinancierd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de provincie Gelderland. Eventuele overschrijdingen komen volledig voor rekening van de gemeente Overbetuwe. De gemeente beschikt over voldoende middelen en daarmee is het plan financieel uitvoerbaar.

6.2.2 Beheer

Het viaduct en de omliggende weginfrastructuur vallen onder het reguliere wegbeheer van de gemeente Overbetuwe.

6.3 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Overbetuwe vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Ontwerpfase

7.1.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat het gemeentebestuur bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor dit bestuurlijk vooroverleg heeft de gemeente Overbetuwe het voorontwerpbestemmingsplan 'Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan' digitaal beschikbaar gesteld aan de provincie Gelderland, waterschap Rivierenland en ProRail. Het waterschap Rivierenland en ProRail hebben niet formeel gereageerd. Er zijn echter doorlopend vele overleggen gevoerd met het waterschap Rivierenland en het ontwerp en de watercompensatie zijn tot in detail afgestemd. ProRail is een partner die de gemeente heeft ondersteund tijdens de gehele planfase. De ontwerpen en aanpak zijn dan ook tot in detail afgestemd.

Vooroverleg adviezen van provincie Gelderland

  1. 1. Advies provincie: Wij zien de noodzaak van de infrastructurele maatregelen die u met dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Wel vragen we u het plan beter te onderbouwen, conform de eisen die we stellen aan nieuwe functies in het GNN en de GO.
    Reactie gemeente: De onderbouwing is aangevuld conform de afstemming hierover met de provincie.
  2. 2. Advies provincie: Het transformatorhuisje dat in het plangebied aanwezig is, lijkt geschikt als potentiële verblijfplaats voor vleermuizen. Er moet daarom rekening worden gehouden met een vrije aanvliegroute aan de voorzijde van het transformatiehuisje.
    Reactie gemeente: Met de inpassing en het ontwerp is rekening gehouden met de vrije aanvliegroute voor vleermuizen.
  3. 3. Advies provincie: Langs het nieuw aan te leggen fietspad bij de spoorwegkruising bij de 1e Weteringsewal moet vleermuisvriendelijke verlichting worden toegepast. Dit moet in een nog op te stellen verlichtingsplan worden opgenomen.
    Reactie gemeente: Dit aspect is geborgd door het reeds mee te nemen in de notitie met betrekking tot lichthinder, die de basis vormt voor het nog op te stellen verlichtingsplan.
  4. 4. Advies provincie: De bomenrijen langs de Rijksweg Noord vormen een geschikte Noord-Zuid vliegroute voor vleermuizen. Onder ‘Effecten en ontheffingen’ op pagina 18 van de Natuurtoets staat dat de afstand – ondanks de gekapte bomen – nog overbrugbaar is voor vleermuizen. Als preventieve maatregel moet tussen de kap en de nieuwe aanplant de geleidende functie van de vliegroute behouden blijven.
    Reactie gemeente: De onderbouwing van het behouden van de vliegroute in alle fasen is aangevuld conform de afstemming hierover met de provincie.
  5. 5. Advies provincie: Wij willen u er bovendien op attenderen dat voor de kap van de bomenrij langs de Rijksweg Noord een kapmelding bij ons moet worden gedaan.
    Reactie gemeente: De melding is opgenomen in de vergunningeninventarisatie en zal tijdig voor uitvoering van de kap worden gedaan.
  6. 6. Advies provincie: Tot slot dient voor dit project een Aerius berekening te worden gemaakt voor de PAS.
    Reactie gemeente: Na afstemming met de provincie over de noodzaak van de Aerius berekening is toch gebleken dat de Aerius berekening niet noodzakelijk is.

7.1.2 Voorbereidingsprocedure en inspraak

Er heeft een uitgebreid participatieproces plaatsgevonden voor het project, met de nadruk op de zuidelijk gelegen spooronderdoorgang van de Rijksweg-Noord, dat met dit bestemmingsplan mede wordt mogelijk gemaakt, zoals ook in paragraaf 6.1 is beschreven. Zo is onder meer een klankbordgroep van omwonenden geformeerd, die een actieve rol heeft gehad in de totstandkoming van de plannen. Daarnaast vinden diverse informatieavonden plaats en worden de plannen nader toegelicht op onder meer een website. Gezien deze intensieve voorbereiding is besloten af te zien van een verdere voorbereidingsprocedure en het bieden van de mogelijkheid tot inspraak. Uiteraard heeft eenieder de mogelijkheid een reactie te geven op het ontwerpbestemmingsplan in de vorm van een zienswijze.

7.1.3 Zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan 'Elst, Spoorkruising 1e Weteringsewal en kruising Ceintuurbaan' van de gemeente Overbetuwe zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd en is het digitaal te bekijken op de websites www.overbetuwe.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit wordt openbaar bekend gemaakt door het plaatsen van een publicatie in 'De Betuwe' en Staatscourant. Een ieder is in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Daarnaast wordt de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan op grond van art 3.8, lid 1, sub b Wro toegestuurd aan de provincie Gelderland, het waterschap Rivierenland en ProRail.

7.2 Vaststellingsfase

Deze fase gaat over de vaststelling van het bestemmingsplan. Indien de commentaren uit de eerste fase daar aanleiding toe geven, passen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan aan. Dat kunnen zij overigens ook uit eigen beweging doen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stellen burgemeester en wethouders het raadsvoorstel op. Daarin gaan zij onder meer in op de eventuele zienswijzen. Uiteindelijk beslist de raad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad kan op dat moment ook besluiten om het bestemmingsplan niet, dan wel gewijzigd vast te stellen. De indieners van de zienswijzen hoeven niet te worden gehoord. Desgewenst kunnen zij gebruik maken van het spreekrecht.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 3 Projectleiderssamenvatting Nge

Bijlage 3 Projectleiderssamenvatting NGE

Bijlage 4 Projectplan Begeleidingswerkzaamheden Nge

Bijlage 4 Projectplan begeleidingswerkzaamheden NGE

Bijlage 5 Verkeerskundige Analyse En Schetsontwerp

Bijlage 5 Verkeerskundige analyse en schetsontwerp

Bijlage 6 Erratum Verkeerskundige Analyse En Schetsontwerp

Bijlage 6 Erratum verkeerskundige analyse en schetsontwerp

Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 7 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek

Bijlage 9 Lichtonderzoek

Bijlage 9 Lichtonderzoek

Bijlage 10 Natuuronderzoek

Bijlage 10 Natuuronderzoek

Bijlage 11 Watertoets

Bijlage 11 Watertoets

Bijlage 12 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 12 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling