KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Beschrijving Plangebied
1.3 Huidige Beheersverordening
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
5.5 Geurhinder
5.6 Bodem
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Kabels En Leidingen
5.9 Waterparagraaf
5.10 Flora En Fauna
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
5.12 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemene Opzet
6.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Hoofdstuk 7 Financiële Toelichting
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Inleiding
8.2 Inspraak
8.3 Overleg
8.4 Vaststellingsprocedure
8.5 Beroep
Bijlage 1 Nota Parkeernormen Gemeente Overbetuwe 2016

Oosterhout, Dijkstraat 8 en 8b

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 13-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Oosterhout, Dijkstraat 8 en 8b met identificatienummer NL.IMRO.1734.0291BUITdijkstr8-VSG1 van de gemeente Overbetuwe.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.7 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.8 archeologisch monument

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 dan wel de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische verwachting

een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in combinatie met het serveren van ontbijt.

1.14 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.15 begane grondvloer

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.16 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

bevoegd gezag, zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.28 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake agrarische bedrijfsvoering of archeologie.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is. Horeca-activiteiten alsmede internetwinkels van waaruit bestellingen worden verzonden of kunnen worden afgehaald en waarbij geen showroom aanwezig is, zijn hieronder niet begrepen.

1.30 erf

het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.

1.31 geaccidenteerd terrein

een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 m.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hobbymatig agrarisch grondgebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze. Onder hobbymatig agrarisch gebruik wordt niet verstaan een volkstuin.

1.34 hoofdgebouw

een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35 huishouden

een persoon of vaste groep personen die gezamenlijk en bestendig, een huishouden voeren.

1.36 inwoning

twee huishoudens die, in afwijking van het begrip woning, één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.37 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.

1.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.39 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.40 ondergeschikte bouwonderdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschaften.

1.41 ondergronds

onder peil.

1.42 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.43 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 centimeter boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein.

1.44 prostitutie

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.45 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.46 raamprostitutie

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins vanuit een gebouw de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.47 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 twee-aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.49 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 voorgevelrooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan.

1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen, die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.52 woning

een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, dat bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 hart van de lijn

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
  2. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. tuinen en erven;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. hobbymatig agrarisch grondgebruik;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

6.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de ondergrondse ruimte mag uitsluitend vanuit de binnenzijde van de bebouwing waaronder het wordt gerealiseerd, toegankelijk zijn;
  2. b. de bouw van de ondergrondse ruimte is uitsluitend toelaatbaar daar waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn;
  3. c. de ondergrondse ruimten bestaat uit ten hoogste één bouwlaag die ten hoogste tot 3 m onder peil reikt;
  4. d. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de gebouwen waarbij de ondergrondse ruimten niet voorbij de buitenmuren van de bebouwing komen, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de ondergrondse bebouwing de bovengrondse bebouwing met een (horizontale) diepte van 3 meter mag overschrijden;
  5. e. ondergrondse ruimten worden niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de bebouwing;
  6. f. het kunstmatig verhogen van het peil rond de bebouwing is niet toegestaan.

6.4 Afwijken ondergronds bouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.3 teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het betreft geen bebouwing in geaccidenteerd terrein;
  2. b. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m². Als bebouwde oppervlakte van ondergrondse gebouwen wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
  3. c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van woningen en/of wooneenheden anders dan voor één huishouden is niet toegestaan;
  3. c. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. d. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. d. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd.

8.2 Nadere voorwaarden

Afwijken als bedoeld in lid 8.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:

  1. a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    2. 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Wijziging

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  1. a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  2. b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  3. c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  4. d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  5. e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  6. f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid sub a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oosterhout, Dijkstraat 8 en 8b'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Dijkstraat 8/8b te Oosterhout is een woning aanwezig, die in 1994 is gesplitst na verkoop van het voorste gedeelte van het pand. Feitelijk bestaan het pand en het perceel uit twee woningen met bijbehorende tuinen en bijgebouwen. Op basis van de huidige bestemming is op het perceel slechts één woning toegestaan. De initiatiefnemer wil de bestaande feitelijke situatie legaliseren door deze juridisch-planologisch vast te leggen. Daarvoor is op basis van de geldende beheersverordening een herziening van het bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan Oosterhout, Dijkstraat 8 en 8b maakt twee wooneenheden op het perceel mogelijk en stelt de kaders vast voor het bouwen en gebruiken van de gronden.

1.2 Ligging En Beschrijving Plangebied

Het plangebied beslaat de percelen Dijkstraat 8 en 8b te Oosterhout, kadastraal bekend als gemeente Valburg, sectie L, perceelnummers 1286, 1789, 2274 (ged.) en 2275. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe, ten zuidwesten van de kern Oosterhout. De Dijkstraat is een bebouwingslint, dat vanaf de Waaldijk ten noorden van de Waal in westelijke richting het buitengebied in loopt. Rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen aan deze weg gelegen, terwijl verder westelijk een gebied met een aantal glastuinbouwbedrijven ligt. Ten noorden van het plangebied zijn enkele agrarische percelen aanwezig. De Waal ligt circa 300 meter ten zuiden van het plangebied.

Het plangebied zelf is ingericht als een gesplitst woonperceel met een hoofdgebouw centraal aan de voorzijde van het perceel en enkele bijgebouwen op het achtererf, aan weerszijden van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0291BUITdijkstr8-VSG1_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Huidige Beheersverordening

In het plangebied geldt de beheersverordening 'Buitengebied, beheersverordening De Danenberg', die is vastgesteld op 11 juni 2013. In het plangebied is volgens artikel 2 de regeling, zoals opgenomen in bijlage 1 van de beheersverordening, van toepassing, met de daarbij behorende kaart in bijlage 2. In figuur 1.2 is een uitsnede van deze kaart opgenomen. De begrenzing van het plangebied is daarbij indicatief aangegeven. Concreet betekent dit, dat voor het plangebied de regels en verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Valburg (herziening 2002)' van toepassing worden verklaard.

In het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Wonen' van toepassing, met de code 1. Op basis van deze regels zijn de gronden in het plangebied bestemd voor agrarische doeleinden, met wonen als medebestemming. Er is één bouwvlak op het perceel opgenomen dat de contouren van het hoofdgebouw volgt. Ter plaatse is één woning toegestaan, bestaande uit één verdieping plus een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0291BUITdijkstr8-VSG1_0002.png"
Figuur 1.2: uitsnede geldende beheersverordening 'Buitengebied, beheersverordening De Danenberg'

Omdat er in de bestaande feitelijke situatie twee wooneenheden aanwezig zijn op het perceel, is deze situatie niet in overeenstemming met de regels van de beheersverordening. Om deze situatie te legaliseren, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de juridisch-planologische wijziging in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. Hoofdstuk 8 gaat in op enkele procedurele aspecten, zoals overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

Het plangebied bestaat uit de woonpercelen Dijkstraat 8 en 8b, ten zuidoosten van de kern Oosterhout. Het perceel is kadastraal gesplitst en feitelijk ingericht als twee woonpercelen met tuinen en bijgebouwen. Het hoofdgebouw, dat centraal aan de voorzijde van het perceel gesitueerd is, is gesplitst in twee wooneenheden met twee verschillende eigenaren. Deze situatie is in 1994 ontstaan, toen de toenmalige eigenaren het voorste gedeelte van de woning hebben verkocht.

Het hoofdgebouw is uitgevoerd in één bouwlaag met een kap en heeft, inclusief aan- en uitbouwen, een oppervlakte van circa 300 m². Naast het hoofdgebouw zijn in het achtererfgebied enkele bijgebouwen aanwezig. De wooneenheden beschikken over opritten aan de westkant van de woning. De opritten zijn met een hek afgescheiden. De overige gronden zijn ingericht als tuinen bij de woning. Ten westen en ten zuiden van het woonperceel zijn weilanden aanwezig en aan de oostkant een paardenbak. Aan de noordkant grenst het plangebied aan de Dijkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0291BUITdijkstr8-VSG1_0003.png"
Figuur 2.1: luchtfoto van de huidige situatie en begrenzing van het plangebied (bron: Bing Maps)
afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0291BUITdijkstr8-VSG1_0004.png"
Figuur 2.2: zicht vanaf de Dijkstraat (bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie

Op grond van de geldende beheersverordening is maximaal één woning toegestaan. De initiatiefnemer wil de bestaande situatie, die in strijd is met de beheersverordening, legaliseren. De indeling van het perceel met een gesplitst hoofdgebouw, een gedeelde oprit en enkele bijgebouwen, blijft gehandhaafd. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. De bestaande legale bebouwing mag worden gehandhaafd en het fraai uitgevoerde hoofdgebouw blijft behouden. Wanneer er sprake is van herbouw van bijgebouwen en overkappingen, dan mogen deze uitsluitend in het achtererfgebied worden opgericht.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Beoordeling en conclusie
Het gaat in dit bestemmingsplan uitsluitend om een lokale ontwikkeling, die geen directe relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau heeft. Wel ligt het plangebied in de nabijheid van een primaire waterkering ten noorden van de Waal. Het Rijk stelt normen voor deze waterkeringen. Nationaal belang 9 is voor het initiatief van belang (ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige (her)ontwikkeling). Ook is een gebiedsgericht deelprogramma opgesteld voor onder meer de Waal, in verband met verwachte hogere rivierafvoeren van deze en een aantal andere rivieren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zijn concrete regels met betrekking tot ontwikkeling binnen de (beschermingszone van de) primaire waterkeringen opgenomen. Daarop wordt hierna separaat ingegaan. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid, zoals vastgelegd in de SVIR, conflicteert.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen, moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt een lokale ontwikkeling mogelijk, waarmee in principe geen nationale belangen in het geding zijn. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de (beschermingszone van) de primaire waterkering ten noorden van de Waal, is het Barro voor deze ontwikkeling van belang. In het Barro is het gebied tussen de Dijkstraat en de Waaldijk aangewezen als reserveringsgebied grote rivieren voor de lange termijn. Artikel 2.4.7 van het Barro bepaalt voor deze gebieden dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op deze gebieden, geen wijziging van de bestemming mag toestaan, die ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan kan leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen, die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren.

Dit bestemmingsplan maakt uitsluitend een woningsplitsing mogelijk van een bestaande woning. Het woonperceel en de daarbij behorende bebouwingscontouren worden daarbij niet vergroot. Er wordt daarmee geen wijziging mogelijk gemaakt, die leidt tot grootschalige ontwikkeling, die het treffen van maatregelen kunnen belemmeren. In het kader van de bestemmingsplanherziening heeft de gemeente Overbetuwe overleg gevoerd met Rijkswaterstaat over dit thema. Rijkswaterstaat heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het initiatief. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.4.7 van het Barro.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels, zoals opgenomen in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).

In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering als de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt in juridisch-planologisch opzicht een woningsplitsing mogelijk. Daarmee wordt één extra woning toegestaan. De wijziging vindt plaats op een bestaand woonperceel en binnen de bestaande planologische bebouwingscontour. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is het toevoegen van één nieuwe woning niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Nadien zijn nog enkele actualisatieplannen vastgesteld, waarvan de meest recente in januari 2018 is vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur(versterking);
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en de kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat met een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Dit betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt en vertaald in provinciale ambities, die moeten resulteren in een divers, dynamisch en mooi Gelderland.

Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan de ontwikkeling wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor dit bestemmingsplan van belang zijn. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van december 2017.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Beoordeling
De verordening bevat concrete regels met betrekking tot het thema wonen. Nieuwe woonlocaties zijn uitsluitend toegestaan wanneer dit past in het huidige door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma. Hetzelfde geldt voor de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de regio (artikel 2.2.1.1). De gemeente Overbetuwe heeft haar woningbouwprogramma, zowel kwalitatief als kwantitatief, vastgelegd in de Woonagenda 2020. In dit bestemmingsplan wordt met een woningsplitsing één extra woning mogelijk gemaakt. Deze woning behoort volgens de gemeentelijke basisadministratie tot de bestaande woningvoorraad en past daarmee binnen het woningbouwprogramma, zoals vastgelegd is in de Woonagenda. Op de kwalitatieve aspecten wordt ingegaan in paragraaf 4.3 onder 'Woonagenda Overbetuwe 2020'.

De beoogde woningbouw past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave van de regio. In dit opzicht is het plan in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

Verder ligt het plangebied binnen de volgende aanduidingen volgens de Omgevingsverordening:

  • Plussenbeleid. Dit beleid is uitsluitend relevant bij ontwikkelingen van veehouderijen. Daarvan is geen sprake.
  • Tijdelijk verbod, nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging glastuinbouw. Dit thema is evenmin aan de orde, omdat er geen sprake is van glastuinbouw in het plangebied.


Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie 2020+ Overbetuwe verbindt..
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de 'Toekomstvisie 2020, Overbetuwe verbindt..' (hierna: de Toekomstvisie+) vastgesteld. De Toekomstvisie+ van Overbetuwe is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Overbetuwe tot 2020. De visie geeft een richting voor de ruimtelijke, maatschappelijke en economische ontwikkeling. De Toekomstvisie+ omvat het gehele gemeentelijke beleidsterrein. Voor wat betreft de ruimtelijke onderdelen is de Toekomstvisie+ te zien als structuurvisie in de zin van artikel 2.1 Wro voor het grondgebied van de gemeente Overbetuwe. In de Toekomstvisie+ zijn de aspecten leefomgeving, vergrijzing, economische gesteldheid (werk en werkgelegenheid) en duurzaamheid opgenomen om een gewenste identiteit uiteen te zetten.

In de gemeente Overbetuwe zijn 11 kernen van verschillende grootte en met verschillende identiteiten aanwezig. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen is een speerpunt in het beleid.

Een andere belangrijke ontwikkeling is het kleiner worden van huishoudens. Hierdoor zijn, ook bij een gelijk blijvend aantal inwoners, meer woningen nodig en is dus meer ruimte nodig. Ook het toenemende belang van de kwaliteit van de woonomgeving leidt tot een grotere ruimtebehoefte voor wonen. Extra aandacht moet worden besteed aan kwaliteitsaspecten, zoals een attractief, gezond en veilig woonmilieu. Verder moet rekening worden gehouden met de sterker wordende wens om op een herkenbare en 'eigen' plek te wonen. Ten slotte leiden de ontwikkelingen op de woningmarkt tot extra aandacht voor levensloopbestendige woningen.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt een woningsplitsing gelegaliseerd. In planologisch opzicht wordt er één extra woning mogelijk gemaakt. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande woning op een bestaand woonperceel in de directe omgeving van de kern Oosterhout. Dit past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie+, omdat er geen uitbreiding van het ruimtebeslag plaatsvindt. Uit de analyse in hoofdstuk 5 blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied. Ook in kwalitatief opzicht is het plangebied een geschikte woonlocatie. Het plan is in lijn met de uitgangspunten van de Toekomstvisie+.

Woonagenda Overbetuwe 2020
In de Woonagenda 2020 verwoordt de gemeente Overbetuwe haar doelen en ambities op het gebied van wonen. Als basis voor deze woonagenda is een opgavennotitie opgesteld. Deze woningmarktanalyse geeft zicht op huidige en toekomstige kansen en knelpunten en is het startpunt voor de uitwerking van de woonagenda. De woonagenda bevat geen gedetailleerd uitvoeringsprogramma, maar de koers waarbinnen de komende jaren plannen voor kernen en locaties kunnen worden uitgewerkt. De ontwikkelingen die de komende jaren afkomen op de gemeente (vergrijzing, gezinsverdunning) vragen om meer variatie in het woonaanbod. Over het algemeen zijn inwoners tevreden over hun woonsituatie. Niet voor iedereen is het echter even makkelijk om een woning naar wens te vinden. De gemeente wil over voldoende woningen met de juiste kwaliteit beschikken om huishoudens de gewenste stappen in hun wooncarrière te laten maken. Dat wil zeggen voor iedere stap in de levensloop een geschikt woonalternatief.

Accentpunten zijn:

  • Aandacht voor urgente huisvestingsnood: inzetten op geschikte woningen voor bijzondere doelgroepen;
  • Betaalbaarheid en beschikbaarheid: meer betaalbare huurwoningen beschikbaar;
  • Wijs omgaan met de bestaande woningvoorraad: inzetten op verduurzaming;
  • Een levensloopvriendelijke gemeente: langer thuis wonen en er op uit;
  • Een gezonde woningmarkt in balans: prioriteren én versnellen van onze woningbouwplannen.

Het aantal huishoudens binnen de gemeente neemt in de periode 2015-2040 naar verwachting toe met ca. 2.250. Tot 2025 is een uitbreiding van de woningvoorraad met 1.400 woningen nodig voor het oplossen van bestaande tekorten en voor het opvangen van de autonome huishoudengroei.

Variatie in het woonaanbod is bij de realisatie van nieuwbouw een speerpunt. De grootste vraag bestaat naar woningen voor starters en ouderen. Een ander uitgangspunt is dat nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopbestendig worden gebouwd. De gemeente legt het accent op het bestaande bebouwde gebied: kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en mogelijkheden voor inbreiding en intensivering, bijvoorbeeld door functieverandering. Daarnaast blijft nieuwbouw nodig om in te spelen op de ambities. Doel van de nieuwbouw is om, naast het in de pas lopen met de groei van het aantal huishoudens, meer variatie in het woonaanbod te realiseren en beter aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte.

Beoordeling
Het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in de Woonagenda 2020, is gericht op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en op mogelijkheden voor inbreiding en intensivering. Het kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogramma in de Woonagenda 2020 vormt een uitwerking van het door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma en de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio. Op regionaal niveau zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het toevoegen van woningen per gemeente. Overbetuwe heeft een rol in het opvangen van de regionale woningbehoefte door de toenemende druk vanuit het stedelijk gebied van Arnhem en Nijmegen. Het woningbouwprogramma is vastgelegd voor de periode tot en met 2020. Uit de woningbouwopgave, die in hoofdstuk 8 van de Woonagenda 2020 is vastgelegd, blijkt dat er tot 2020 nog ruimte is om ca. 1.000 woningen te realiseren.

Met dit bestemmingsplan wordt een woningsplitsing gelegaliseerd. In planologisch opzicht wordt er één extra woning mogelijk gemaakt. Deze woning maakt volgens de gemeentelijke basisadministratie al onderdeel uit van de bestaande voorraad woningvoorraad en past daarmee binnen de regionaal afgestemde woningbouwafspraken. Ook is van belang dat met de gesplitste woning optimaal gebruik wordt gemaakt van een bestaand woonperceel en er geen uitbreiding van het ruimtebeslag plaatsvindt. Dit past in het uitgangspunt dat inbreiding en intensivering prevaleren boven uitbreiding.

Conclusie
De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn in kwalitatieve en kwantitatieve zin in overeenstemming met de Woonagenda Overbetuwe 2020.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarden uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.

Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' is relevant in het kader van een bestemmingsplanherziening. Sinds 16 mei 2017 is deze wet in werking. De richtlijn wijzigt de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt een woningsplitsing gelegaliseerd. In planologisch opzicht wordt er één extra woning toegestaan. Deze ontwikkeling wordt niet genoemd in lijst D van het Besluit m.e.r. De ontwikkeling is, gezien de aard en kleinschalige omvang van de wijziging, geen stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat er gebruik wordt gemaakt van een bestaand woonpercelen en dat de splitsing plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing. Er is daarom geen sprake van m.e.r.-plichtige activiteiten in dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in stedelijk gebied is 63 dB.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt door middel van een woningsplitsing één nieuwe woning mogelijk. Er is daarmee sprake van een nieuw geluidsgevoelig object. Het hoofdgebouw ligt binnen de geluidzone van de Dijkstraat, waar een maximumsnelheid van 60km/u geldt. Uit het verkeersmodel van de gemeente Overbetuwe blijkt dat de verkeersintensiteiten op de Dijkstraat zeer gering zijn, namelijk 878 motorvoertuigen per etmaal in prognosejaar 2024. Gelet op de inrichting van de weg en de geringe verkeersintensiteiten, wordt een akoestisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk geacht. Voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en klimaat ter plaatse van de woningen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er gebruik wordt gemaakt van een bestaand gebouw dat al geheel voor woondoeleinden bestemd was. In akoestisch opzicht wijzigt er in deze zin dan ook niets.

Conclusie
Uit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de woningsplitsing in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld, waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt door middel van een woningsplitsing planologisch één extra woning mogelijk gemaakt. De ontwikkeling van één extra woning valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen, namelijk de ontwikkeling van minder dan 1.500 woningen. De ontwikkeling valt daarom zonder meer onder de regeling NIBM. De luchtkwaliteit wordt met de initiatieven niet in betekenende mate aangetast en een luchtkwaliteitonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de wijziging.

5.4 Bedrijven En Milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Ten slotte kan sprake zijn van gebieden met een sterke functiemenging (functiemengingsgebieden), zoals stads- en dorpscentra en horecaconcentratiegebieden. In deze gebieden is een andere categorie-indeling van toepassing.

Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een woningsplitsing gelegaliseerd. In planologisch opzicht wordt er één extra woning toegestaan. De bebouwingscontouren van het hoofdgebouw, dat op basis van de huidige beheersverordening al geheel voor woondoeleinden mag worden gebruikt, wijzigen niet. Daarom leidt de ontwikkeling niet tot belemmeringen voor milieubelastende functies in de omgeving. Immers kan er geen gevoelig object op kortere afstand tot deze functies worden gerealiseerd na de wijziging. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, is onderzocht of de woningen binnen de richtafstand tot milieubelastende functies liggen. Uitgegaan is van het gebiedstype 'rustig buitengebied' en dus de reguliere richtafstanden. Er is weliswaar sprake van enige mate van functiemenging van woon- en agrarische functies, maar niet zodanig, dat van een gemengd gebied kan worden gesproken.

Milieubelastende functies zijn niet aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Aan de Dijkstraat 13 is een glastuinbouwbedrijf aanwezig. Dit bevindt zich op circa 225 meter afstand van het woongebouw en daarmee ruimschoots buiten de richtafstand (30 meter). Overige glastuinbouw- en andere bedrijven liggen op nog grotere afstand.

Verder is van belang, dat de woningen niet binnen 50 meter van een fruit- of boomgaard liggen en daarmee niet binnen een spuitzone voor bestrijdingsmiddelen.

Conclusie
Ter plaatse van de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De woningsplitsing levert bovendien geen belemmeringen op voor omliggende bedrijven en functies. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' zal niet voor belemmeringen zorgen voor dit plan.

5.5 Geurhinder

Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.

Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan maakt een woningsplitsing mogelijk en daarmee een nieuw geurgevoelig object. In de ruime omtrek van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Daarom is uitgesloten dat er vanuit het aspect geurhinder belemmeringen optreden. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voldoende gegarandeerd en er worden geen agrarische bedrijven belemmerd.

5.6 Bodem

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen op verontreinigde grond.

Beoordeling en conclusie
Met dit bestemmingsplan wordt een gespitste woning gelegaliseerd. Er is daarbij geen sprake van een functiewijziging. Ook worden er geen nieuwe gebouwen opgericht, waarin permanent mensen verblijven. De splitsing ziet immers op de bestaande woning. Ook vinden er geen ingrepen in de bodem plaats. Het aspect bodem zal daarom niet voor belemmeringen zorgen voor dit bestemmingsplan. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

5.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt als er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid worden twee soorten risico's benoemd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR): is de kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt weergeven met een contour rondom een activiteit;
  • Het Groepsrisico (GR): geeft de kans per jaar aan dat een groep personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico bestaat uit een invloedsgebied waarbinnen het risico verantwoord moet worden.

Beoordeling
Dit bestemmingsplan maakt een splitsing mogelijk van een bestaand object in twee zelfstandige woningen. In de huidige situatie wordt de bestaande woning al als zodanig gebruikt. Het bestemmingsplan staat dan ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe. Omdat nieuwbouw van dergelijke objecten is uitgesloten, kan een toetsing aan externe veiligheid achterwege blijven.

Conclusie
Het bestemmingsplan staat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe. Externe veiligheid is dan ook geen toetsingskader voor deze procedure.

5.8 Kabels En Leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

Beoordeling en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook vinden er geen werkzaamheden plaats, die gevaar kunnen opleveren. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

5.9 Waterparagraaf

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.

Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.

In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.

Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:

  • wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
  • waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
  • beleving van water, burgers betrekken bij water;
  • afspraken en taken van waterschap en gemeente.


Beoordeling (watertoets)
Dit bestemmingsplan maakt een woningsplitsing binnen de bestaande bebouwing mogelijk. De bestaande oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden vergroot. De woningen beschikken al over een oprit, die zal worden gehandhaafd. Er wordt met het plan dan ook geen extra bebouwd of verhard oppervlak mogelijk gemaakt. Daarom is een compensatieverplichting niet aan de orde. De woningen zijn al aangesloten op het gemeentelijk rioleringstelsel. Vuilwater en hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Hieraan zijn geen aanpassingen benodigd. Hydrologisch is de ontwikkeling neutraal. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Het plangebied ligt in de nabijheid van de waterkering aan de noordkant van de Waal. In dit gebied wordt momenteel een dijkteruglegging/-versterking voorbereid. Het is van belang dat planologische ontwikkelingen niet in de weg staan aan het functioneren van de waterkering en deze de gewenst dijkversterking niet in de weg staan. Daarom heeft de gemeente Overbetuwe overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft daarbij aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de wijziging. Met het splitsen van de woning worden de planologische bebouwingscontouren niet verruimd en worden er geen werkzaamheden binnen de (beschermingszone van de) waterkering verricht. De ontwikkeling belemmert het functioneren van de waterkering niet en staat ook de beoogde dijkversterking niet in de weg.

Conclusie
De planologische wijziging is hydrologisch neutraal. Een compensatieverplichting is niet aan de orde. Negatieve effecten op oppervlaktewater of op het functioneren van een waterkering zijn uitgesloten. Ook met het oog op de toekomstige dijkverbreding nabij het plangebied, levert het plan geen belemmering op. Gezien het bovenstaande hebben de ontwikkelingen geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding en vormt het aspect water dan ook geen belemmering in het kader van dit plan.

5.10 Flora En Fauna

De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • de bescherming van overige soorten.

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.

Beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied, het GNN of de GO. Het Natura 2000-gebied Rijntakken, dat tevens tot het GNN behoort, ligt op circa 100 meter afstand van het plangebied. De GO ligt op circa 240 meter afstand. Met dit bestemmingsplan wordt een woningsplitsing gelegaliseerd. Planologisch wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde natuurgebieden, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het GNN en de GO worden uitgesloten. Vanuit een oogpunt van gebiedsbescherming bestaan er daarom geen belemmeringen voor de wijziging in het plangebied.

Soortenbescherming
De planologische woningsplitsing leidt niet tot een functiewijziging op het perceel, maar slechts tot een geringe intensivering van het gebruik. Verder is van belang dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing en er ook geen begroeiing wordt gerooid of gekapt. Er vinden dus geen werkzaamheden plaats, die tot negatieve gevolgen voor beschermde soorten kunnen leiden. Overtreding van de Wnb kan op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Conclusie
Negatieve effecten vanwege de planologische wijziging op beschermde natuurgebieden of soorten kunnen op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten vanwege de aard en de geringe omvang van de wijziging. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure zijn er geen belemmeringen met betrekking tot flora en fauna.

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.

De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.

Beoordeling
Archeologie
Het plangebied behoort volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente tot een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden is een archeologische onderzoeksplicht pas aan de orde, als er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een omvang van minimaal 2.500 m² en een diepte van 0,30 meter. Omdat het in dit geval uitsluitend gaat om legalisatie van een gesplitste woning, worden er geen bouw- of andere werkzaamheden verricht, waarbij de grond wordt geroerd. Een archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde. In het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen. Deze komt overeen met de verwachtingswaarde volgens de arheologische beleidskaart.

Cultuurhistorie
Het plangebied behoort niet tot een cultuurhistorisch waardevol gebied. Aan de feitelijke situatie wijzigt met de legalisatie van de gesplitste woning ook niets. Aantasting van cultuurhistorische waarden kan dan ook redelijkerwijs worden uitgesloten. Het gesplitste pand dateert uit 1920, is niet als monument aangewezen, maar kan wel als karakteristiek en behoudenswaardig pand worden beschouwd. Met de woningsplitsing wordt het pand behouden. Het plan past daarom in het cultuurhistorisch beleidskader van de gemeente.

Conclusie
Het plangebied ligt in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde. Met het opnemen van een archeologische dubbelbestemming in dit bestemmingsplan, wordt de bescherming van de archeologische waarden voor de toekomst gewaarborgd. Het aspect cultuurhistorie zorgt niet voor belemmeringen.

5.12 Verkeer En Parkeren

Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft haar parkeerbeleid en -normen vastgelegd in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016. Uitgangspunt is, dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Voor een twee-aaneengebouwde woning, waarvan in de te legaliseren situatie sprake is, geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn in de gewenste situatie dan ook 5 parkeerplaatsen benodigd. Daarvoor is voldoende ruimte aanwezig. De woningen beschikken over een ruime oprit met voldoende parkeergelegenheid. Dit aspect levert daarom geen belemmeringen op.

Verkeer
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie, kan gebruik worden gemaakt van de kencijfers van CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Met de planologische wijziging wordt een vrijstaande woning gesplitst in twee woningen. De verkeersgeneratie van een vrijstaande woning op een gemiddelde weekdag is 8,0 verkeersbewegingen per etmaal; voor een twee-aaneengebouwde woning bedraagt deze 7,0 verkeersbewegingen per etmaal. Met de planologische wijziging neemt het aantal verkeersbewegingen theoretisch met 6 per etmaal toe. Dit aantal is zo gering, dat er geen merkbare wijzigingen optreden. Het verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de Dijkstraat, die volgens de verkeersprognoses van de gemeente een relatief geringe verkeersintensiteit kent (878 in het jaar 2024). Er zijn ook geen verkeerskundige aanpassingen nodig. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande oprit.

Dit aspect levert daarom geen belemmeringen op.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemene Opzet

Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste wijziging (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan 'Oosterhout, Dijkstraat 8 en 8b' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting
In de toelichting is de planologische wijziging beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De regels
Deze bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen. Ook is een bouwvlak opgenomen.

De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan dat bindend is voor inwoners en voor de overheid. Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', gelet op de ligging in het buitengebied. Gekozen is voor een concreet, gedetailleerd plan, omdat sprake is van legalisatie van een bestaande situatie en er geen wijzigingen in de bebouwing plaatsvinden. Het bouwvlak voor het hoofdgebouw komt overeen met de bestaande bebouwing.

Bouwplan
Als een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.

6.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Wonen
In het plangebied is één enkelbestemming opgenomen, namelijk 'Wonen'. De gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, hobbymatig agrarisch grondgebruik en bijbehorende tuinen, erven en andere voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen.

Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op maat opgenomen bouwvlak. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn ook toegestaan buiten het bouwvlak, op minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. Nieuwe bebouwing in het voorerfgebied is niet gewenst. Binnen het bouwvlak zijn twee wooneenheden toegestaan. Daarmee is de bestaande situatie gelegaliseerd. De bestaande goot- en bouwhoogten en de bestaande inhoud van het hoofdgebouw mogen niet worden vergroot. De bebouwingsmogelijkheden voor bijgebouwen en overkappingen sluiten aan op de mogelijkheden in de rest van het buitengebied. In de bestaande situatie is de oppervlakte aan bijgebouwen groter. De bestaande legale bebouwing mag worden gehandhaafd. In geval van sloop en her-/nieuwbouw, gelden de opgenomen bouwregels. Ten slotte zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verder is in de bestemmingsregels een parkeerregeling opgenomen. Er moet per woning worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Waarde - Archeologische verwachting 4
In het plan is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' opgenomen, ten behoeve het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Deze dubbelbestemming komt overeen met de archeologische beleidskaart van de gemeente.

Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een omgevingsvergunningplicht en een plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, met een oppervlakte van meer dan 2.500 m². Voordat een omgevingsvergunning voor het 'bouwen' wordt verleend, moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan. Verder is een regeling voor bestaande afwijkende maatvoeringen opgenomen. Ten slotte is bepaald, wanneer bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering en overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleinschalige bouwwerken van algemeen nut.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, ook brengt het niet met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële Toelichting

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van Overbetuwe verplicht om, als sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald, wat onder een bouwplan moet worden verstaan. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan, omdat er uitsluitend sprake is van het legaliseren van een gesplitste woning. De kosten voor de bestemmingsplanherziening worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening. Met de initiatiefnemer is tevens een anterieure overeenkomst afgesloten.

Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten. De initiatiefnemer vergoedt aan een aanvrager mogelijke planschade als gevolg van planologische wijzigingen, die een nadelig gevolg voor hem hebben.

Financiële haalbaarheid
De kosten, die gemaakt worden voor de realisatie van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

8.2 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrijstaat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit bestemmingsplan vond geen inspraak plaats, gezien de aard en de kleinschalige impact van de wijziging.

8.3 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn. In dit geval is sprake van een ontwikkeling op lokaal niveau. Wel ligt het plangebied in de nabijheid van een primaire waterkering ten noorden van de Waal en wordt een dijkteruglegging/-versterking voorbereid in dit gebied. Daarom is vooroverleg gevoerd met zowel Rijkswaterstaat als het Waterschap Rivierenland. Beide instanties gaven aan geen bezwaren tegen het plan te hebben.

8.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken vanaf 5 juli 2018. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Het plan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad op 13 november 2018.

8.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Nota Parkeernormen Gemeente Overbetuwe 2016

Bijlage 1 Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016