KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Uiterwaarden
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen - Uiterwaarden
Artikel 11 Leiding - Gas
Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Artikel 13 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Artikel 14 Waarde - Archeologische Verwachting 3
Artikel 15 Waarde - Archeologische Verwachting 4
Artikel 16 Waarde - Landgoed
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 25 Algemene Procedureregels
Artikel 26 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Maatregelen Aan De Dijk
1.2 Voorgeschiedenis En Vertrekpunt: Voorkeursalternatief
1.3 Andere Procedures
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontwerpproces
2.2 Planologische Inpassing Dijkversterking Overbetuwe
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r.-(beoordelings)plicht
4.2 Water
4.3 Natuur
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bodem
4.6 Archeologie
4.7 Erfgoed
4.8 Landschappelijke Inpassing/ Belevingswaarde
4.9 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Verkeer
4.12 Geluid
4.13 Bedrijven En Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Dit Bestemmingsplan
5.2 Hoofdstukopbouw Van De Regels
5.3 Toelichting Op De Regels
5.4 Toelichting Op De Verbeelding
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Handhaafbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Voorontwerpfase
7.2 Ontwerpfase
7.3 Vaststellingsfase
Bijlage 1 Lijst Van Nevenactiviteiten
Bijlage 2 Bedrijven Bij Functieverandering Binnen Agrarische Bestemmingen
Bijlage 3 Typen Bedrijvigheid
Bijlage 4 Oppervlakte Bebouwing Binnen Uiterwaarden
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 6 Compensatie Gnn En Go
Bijlage 1 Milieueffectrapport (Mer)
Bijlage 2 Natuurtoets
Bijlage 3 Passende Beoordeling
Bijlage 4 Visie En Uitgangspunten Ruimtelijke Kwaliteit
Bijlage 5 Landschapsplan
Bijlage 6 Akoestische Beoordeling Wegwijziging Dijktraject
Bijlage 7 Nota Van Antwoord Zienswijzen

Buitengebied, dijkversterking Wolferen-Sprok

Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe

Vastgesteld op 20-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Buitengebied, dijkversterking Wolferen-Sprok van de gemeente Overbetuwe.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan- en uitbouwen

Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

1.6 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.7 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw bij een woning waarin mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 2.12, onder 1, onder a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 Agrarisch bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden, fokken en/of africhten van dieren, inclusief pensionstallen als ondergeschikte nevenactiviteit.

1.10 Agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf dat aan het agrarisch bedrijf of aan het buitengebied is gerelateerd, zoals hoveniersbedrijven, dierenklinieken, paardenpensions en producten en/of diensten levert aan particulieren of niet-agrarische bedrijven;

1.11 Archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.12 Archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.13 Archeologische verwachting

Een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 Archeologische waarde

Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.15 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 Bebouwingspercentage

Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.

1.17 Bed & breakfast

Een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande bebouwing in combinatie met het serveren van ontbijt.

1.18 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.19 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.20 Bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het ter plaatse gevestigde bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.21 Begane grondvloer

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.22 Bestaand

  1. a. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend.
  2. b. Bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime.

1.23 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.24 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 Bijgebouw

Een niet aan een hoofdgebouw verbonden gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.26 Boomteeltbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond ten behoeve van het telen van houtgewassen, waaronder laan-, sier- en vruchtbomen;

1.27 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.29 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.31 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 Chalet

een demontabel recreatieverblijf van hout of kunststof zonder vaste verankering in de grond voor (nacht)verblijf en niet permanente bewoning;

1.34 Dagrecreatie

Het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.35 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.

1.36 Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en degelijke.

1.37 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.38 Ecologische waarden

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge betrekkingen tussen dieren en planten en de omgeving waarin zij leven.

1.39 Evenement

Een incidenteel plaatsvindende activiteit in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.

1.40 Extensieve dagrecreatie

Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.41 Geaccidenteerd terrein

Een (gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 m.

1.42 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 Groene Ontwikkelingszone (GO)

Een gebied (soms) met een andere hoofdbestemming dan natuur dat ruimtelijk is vervlochten met het Natuurnetwerk Nederland, waaronder weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen en waar wordt ingezet op versterking van de samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

1.44 Groepsaccommodatie

Een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf met een seizoensgebonden karakter.

1.45 Hobbymatig agrarisch grondgebruik

Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze. Onder hobbymatig agrarisch gebruik wordt niet verstaan een volkstuin.

1.46 Hoofdgebouw

Een gebouw of gedeelte van een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.47 Hoofdverblijf

  1. a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten;

1.48 Horeca

Een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.49 Huishouden

Een persoon die of groep personen die gezamenlijk, onbestendig voor onbepaalde tijd, een huishouding voert.

1.50 Inwoning

Twee huishoudens die, in afwijking van het begrip woning, één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.51 Kampeermiddel

Tenten, tentwagens, kampeerauto's of toercaravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan, chalets of trekkershutten.

1.52 Kampeerterrein

Een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, om daarop een gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.53 Kantoor

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.54 Karakteristiek

Gebouwen die staan op de lijst 'Gemeentelijk Monumenten Inventarisatie Programma' alsmede gebouwen met een voor Overbetuwe typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die door de welstandscommissie als zodanig kan worden aangemerkt.

1.55 Kas

Een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals een schuurkas en een permanente boog-/ tunnelkas.

1.56 Kelder

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen. bij bebouwing gelegen in geaccidenteerd terrein gelegen beneden peil.

1.57 Kernkwaliteiten

De wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur.

1.58 Kleinschalig boerderijterras

Terras dat ondergeschikt is aan een andere, in de regels nader omschreven, (hoofd-)functie en dat tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Feesten en partijen met commerciële doelstelling zijn niet toegestaan.

1.59 Kleinschalig kampeerterrein

Het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, met dien verstande dat buiten de periode van 15 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn.

1.60 Landschapsplan

Een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke (waaronder landschappelijke) inpassing hiervan in de bestaande situatie wordt beschreven.

1.61 Lawaaisporten

Sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, karten, modelvoer- en vaartuigen.

1.62 Manege

een inrichting waar paarden worden gehouden en rijlessen worden gegeven;

1.63 Mantelzorg

Het bieden van aantoonbare tijdelijke zorg in een woning of in bij een woning behorende bijgebouwen aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.64 Medegebruik

Gebruik dat niet direct gerelateerd is aan de bestemming, maar dat krachtens de regels tevens is toegestaan op de betrokken gronden.

1.65 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.

1.66 Natuurwaarden

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang.

1.67 Nevenactiviteit

Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (EUR) als de effecten op het woon- en leefklimaat.

1.68 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

De agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen en/of verharding plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij en champignonkwekerij.

1.69 Nutsvoorziening

Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen en dergelijke.

1.70 Normaal onderhoud, gebruik en beheer

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.71 Omgevingscondities

De kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten van een bepaald gebied, gelegen in het Natuurnetwerk Nederland.

1.72 Omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.73 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.74 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bouwonderdelen van beperkte afmetingen die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en dakoverstekken.

1.75 Ondergronds

Onder peil.

1.76 Open teelt-ondersteunende voorzieningen

Teelt-ondersteunende voorzieningen welke niet voorzien zijn van voor- en/of zijwanden, met uitzondering van vogelgaas, en enkel bestaan uit een overkapping, zoals schaduw- en hagelnetten;

1.77 Paardenbak

Een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.78 Peil

  1. a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  2. b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen:
    35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. d. voor overige bouwwerken: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.

1.79 Pensionstal

Een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het stallen van paarden van derden of het berijden ervan. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden. Onder pensionstal wordt geen manege verstaan.

1.80 Permanente bewoning

Bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte/gebouw als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats. Van permanente bewoning is in ieder geval sprake in geval van 45 of meer aaneengesloten overnachtingen.

1.81 Pot-, container- en gootteelt

Teelt van planten, spillen, bomen en dergelijk, niet in de vaste grond, maar in potten, zakken, airpotten en dergelijken boven de vaste grond.

1.82 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.83 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.84 Recreatiewoning

Een (deel van een) gebouw dat naar de aard en inrichting uitsluitend is bedoeld voor niet permanente bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en of verblijfsrecreatie, niet zijnde een chalet.

1.85 Recreatieve voorzieningen

Faciliteiten ten behoeve van recreatief gebruik.

1.86 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.87 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.88 Stacaravan

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.89 Teelt-ondersteunende voorzieningen

Voorzieningen, anders dan een kas, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen, daaronder begrepen pot- container- en gootteelt.

1.90 Tijdelijk kamperen

Het geven van gelegenheid tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen op eigen kampeerterrein voor organisaties met een doelstelling van sociale, sportieve, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard.

1.91 Tijdelijke huisvestiging seizoenarbeiders

Het huisvesten van werknemers die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende maximaal 7,5 maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.

1.92 Tijdelijke teelt-ondersteunende voorzieningen

Teelt-ondersteunende voorzieningen welke buiten het teeltseizoen niet aanwezig zijn, met dien verstande dat de voorzieningen maximaal 7 maanden aanwezig mogen zijn.

1.93 Trekkershut

een recreatieverblijf van eenvoudige houtenconstructie en beperkte omvang, voor (nacht)verblijf en niet permanente bewoning door passanten;

1.94 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.95 Voorste gebouw

Het gebouw dat het dichtst bij de voorste bouwgrens is gelegen.

1.96 Waardevol landschap

Een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

1.97 Woning

Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.98 Woonunit

Een verplaatsbaar gebouw, bestaande uit één bouwlaag geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Wijze van meten ten aanzien van ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.3 Wijze van meten bij een lijn

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.7 Extra woningen bij sloop van bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming Wonen, waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. ter compensatie van de sloop van minimaal 750 m² voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, niet zijnde monumentale of karakteristieke bebouwing, mogen:
    1. 1. twee woningen in één bestaand voormalig bedrijfsgebouw en/of bijgebouw; of
    2. 2. twee woningen in één nieuw woongebouw; of
    3. 3. één vrijstaande woning worden opgericht;
  2. b. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.500 m² voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mogen:
    1. 1. maximaal drie woningen in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw; of
    2. 2. één woning in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw en maximaal twee woningen in één nieuw woongebouw; of
    3. 3. maximaal drie woningen in één nieuw woongebouw; of
    4. 4. maximaal twee nieuwe vrijstaande woningen worden opgericht;
  3. c. alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen, niet zijnde bedrijfsbebouwing of bijgebouwen zoals bedoeld onder a en/of b, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, dienen gesloopt te worden;
  4. d. de oppervlakte van de nieuw te bouwen woongebouwen en/of woningen bedraagt maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte;
  5. e. de nieuw te realiseren woningen hebben een inhoud van minimaal 400 m³ en maximaal 800 m³.
  6. f. het volgende is van toepassing:
    1. 1. bijgebouwen, niet zijnde overkappingen, voldoen aan de volgende kenmerken:
      • gebouwd minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
      • afstand tot het hoofdgebouw maximaal 20 m;
      • goothoogte maximaal 3 m;
      • bouwhoogte maximaal 5 m;
      • achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning blijft minimaal 50 % van de gronden;
    2. 2. met dien verstande dat, voor zover minimaal 1 hectare grond in eigendom blijft, de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij de voormalige bedrijfswoning maximaal 150 m² mag bedragen;
  7. g. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  8. h. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  9. i. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  10. j. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  11. k. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. b. het houden van dieren uitsluitend op de begane grondvloer;
  3. c. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  4. d. de bestaande bedrijfswoning(en), waarbij inwoning is toegestaan in de bedrijfswoningen;
  5. e. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend nevenactiviteiten zijn toegestaan zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst vannevenactiviteiten met inachtneming van de gebiedsaanduidingen zoals opgenomen in die bijlage;
    2. 2. maximaal 25 % met een absoluut maximum van 350 m2 van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt;
    3. 3. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden;
    4. 4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    5. 5. buitenopslag niet is toegestaan;
  6. f. het behoud, de bescherming en het herstel van kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kleinschaligheid';
  7. g. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
  8. h. de bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen;
  9. i. de bestaande teelt-ondersteunende voorzieningen;
  10. j. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
  11. k. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  12. l. de bestaande nutsvoorzieningen.

Met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde teelt-ondersteunende voorzieningen, voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m;
  2. b. lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken, met uitzondering van bestaande lichtmasten bij paardenbakken.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Uiterwaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Uiterwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. b. het houden van dieren uitsluitend op de begane grondvloer;
  3. c. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  4. d. de bestaande bedrijfswoningen, waarbij inwoning is toegestaan in de bedrijfswoningen;
  5. e. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend nevenactiviteiten zijn toegestaan zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst vannevenactiviteiten met inachtneming van de gebiedsaanduidingen zoals opgenomen in die bijlage;
    2. 2. maximaal 25 % met een absoluut maximum van 350 m2 van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt;
    3. 3. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden;
    4. 4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    5. 5. buitenopslag niet is toegestaan;
  6. f. het behoud, de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  7. g. de bestaande paardenbakken;
  8. h. de bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen;
  9. i. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
  10. j. waterstaatkundige doeleinden, zoals de berging en afvoer van water, ijs en sediment;
  11. k. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  12. l. de bestaande nutsvoorzieningen.

Met bijbehorende, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid' voor een bedrijf als bedoeld in Bijlage 3 Typen bedrijvigheid kolom 'aard bedrijvigheid' en gevestigd op het adres vermeld bij kolom 'Adres' van die bijlage;

Met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. buitenopslag voor de voorgevel van het voorste gebouw;
  2. b. detailhandel;
  3. c. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  4. d. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  5. e. vuurwerkbedrijven;
  6. f. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische waarden en natuurwaarden;
  2. b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  3. c. extensieve dagrecreatie.

Met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan het verwijderen, rooien en kappen van diepwortelende beplanting en andere houtachtige gewassen, met uitzondering van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op
    de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
  6. f. de handel en verkoop van goederen aan particulieren in kramen en wagens, niet zijnde bouwwerken.

Met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale bouwhoogte van 15 m.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1 onder e voor het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurige evenementen, mits:

  1. a. de duur van het evenement maximaal 14 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak bedraagt;
  2. b. een evenement (inclusief opbouw) vindt pas plaats na het verstrijken van een aantal dagen na het voorgaande evenement (inclusief afbraak), waarbij het aantal verstreken dagen minimaal gelijk is aan de duur van het voorgaande evenement (inclusief opbouw en afbraak;
  3. c. het aantal evenementen maximaal 10 per kalenderjaar bedraagt;
  4. d. er voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein aanwezig zijn;
  5. e. de aan te brengen voorzieningen tijdelijk zijn wat inhoudt dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  6. f. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  7. g. de belangen van eigenaars en/of gebruikers van betrokken of nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. b. waterberging en waterlopen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. de aanleg, het behoud en de versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden;
  5. e. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.1 onder e voor het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurige evenementen, mits:

  1. a. de duur van het evenement maximaal 14 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak bedraagt;
  2. b. een evenement (inclusief opbouw) vindt pas plaats na het verstrijken van een aantal dagen na het voorgaande evenement (inclusief afbraak), waarbij het aantal verstreken dagen minimaal gelijk is aan de duur van het voorgaande evenement (inclusief opbouw en afbraak;
  3. c. het aantal evenementen maximaal 10 per kalenderjaar bedraagt;
  4. d. er voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein aanwezig zijn;
  5. e. de aan te brengen voorzieningen tijdelijk zijn wat inhoudt dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  6. f. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  7. g. de belangen van eigenaars en/of gebruikers van betrokken of nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Wonen - Uiterwaarden

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Uiterwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de bestaande woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 40 % van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 75 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit;
    2. 2. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
    3. 3. de activiteit qua aard en omvang past in de woonomgeving;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeers- en parkeersituatie ter plaatse;
    5. 5. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde producten mag plaatsvinden;
  3. c. de bestaande publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  4. d. de bestaande paardenbakken;
  5. e. waterstaatkundige doeleinden, zoals de berging en afvoer van water, ijs en sediment.

Met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de gebruiksregels

10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van lawaaisporten.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.6 Wijzigingsbevoegdheid woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het splitsen van woningen in twee woningen, mits:

  1. a. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
  2. b. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen en de bijgebouwen niet wordt vergroot;
  3. c. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  4. d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

11.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 11.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  • het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 10), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden van de gronden.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 13 Waarde - Archeologische Verwachting 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 10), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden van de gronden.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 14 Waarde - Archeologische Verwachting 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 10), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden van de gronden.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 15 Waarde - Archeologische Verwachting 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 10), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 16 Waarde - Landgoed

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landgoed aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de instandhouding en/of herontwikkeling van een landgoed als integrale beheerseenheid van de voorkomende uit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle karakteristieke bebouwing, paden-, lanen- en groenstructuur en waterpartijen;
  2. b. de instandhouding alsmede ontwikkeling van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, waaronder begrepen geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, ecologische en biologische waarden.

16.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 10) mogen tevens gebouwen, ten dienste van het beheer van het landgoed, niet zijnde bedrijfswoningen, worden opgericht, mits:

  1. a. gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per bestemmingsvlak maximaal 100 m2 bedragen;
  2. b. goothoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
  3. c. bouwhoogte maximaal 6 m bedraagt.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 16.2 onder a voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten dienste van het beheer, met dien verstande dat per 15 ha landgoed een aanvullende oppervlakte van 20 m2 is toegestaan tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken van 400 m2.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. een stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demontabele of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van gronden;
  2. b. sport-, wedstrijd-, speel- en parkeerterrein;
  3. c. opslag-, stort of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. voor het beproeven van voertuigen, voor racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van modelvliegsport;
  5. e. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het onderling uitwisselen van de voorkomende bestemmingen binnen de bestemming Waarde - Landgoed met dien verstande dat de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet wordt aangetast, mits:

  1. a. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  2. b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 17.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. water, waterhuishoudkundige - en waterstaatsdoeleinden, en het beheer en onderhoud ervan;
  2. b. de afvoer en berging van water, ijs en sediment;
  3. c. de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit;
  4. d. de scheepvaart.

Met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

18.2 Bouwregels

18.3 Specifieke gebruiksregels

Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op de in artikel 18.1bedoelde gronden is, voor zover voor het uitvoeren van die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een vergunning krachtens de Waterwet is vereist, uitsluitend toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Bestaande maten

20.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

20.3 Ondergronds bouwen

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
  5. e. een gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning en/of het huisvesten van seizoenarbeiders, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Natuurnetwerk Nederland en Groene Ontwikkelzone

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

23.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10 % van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen met uitzondering van inhoudsmaat van woningen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. d. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
  5. e. van de regels en de bouw toestaan van een schuilgelegenheid voor dieren met een oppervlakte van maximaal 15 m2 en een hoogte van maximaal 2,7 m, mits de perceel grootte minimaal 1 ha bedraagt en het perceel niet direct grenst aan het erf van een woning.

23.2 Maximale inhoud

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van in het plan genoemde inhoudsmaten van (bedrijfs)woningen waarbij de inhoud maximaal 800 m3 mag bedragen.

23.3 Tijdelijk kamperen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van in het plan genoemde gebruiksregels voor het toestaan van tijdelijk kamperen voor een maximale aaneengesloten duur van 10 dagen.

23.4 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23.1, 23.2 en 23.3 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld, de stedenbouwkundige kwaliteiten en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. indien het een locatie in de uiterwaarden betreft, advies wordt ingewonnen van Rijkswaterstaat.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

24.1 Planwijziging door burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:

  1. a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    2. 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening;
  3. c. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de op de kaart gegeven bestemming Verkeer ter weerszijden van de weg met ten hoogste 25 m mag worden verbreed.

24.2 Wijziging naar bestemming Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het wijzigen van de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - Natuurnetwerk Nederland' en 'overige zone - Groene Ontwikkelzone' in de bestemming Natuur, mits:

  1. a. in een inrichtings- en beheersvisie de ecologische verbindingszone is uitgewerkt;
  2. b. advies is verkregen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 25 Algemene Procedureregels

25.1 Wijziging

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  1. a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  2. b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  3. c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  4. d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  5. e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  6. f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 26 Overige Regels

26.1 Voorwaardelijke verplichting t.b.v. natuurcompensatie

Activiteiten, zoals toegestaan in artikel 3 tot en met artikel 18, en voor zover nodig ter uitvoering van de dijkversterking Wolferen-Sprok, zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. a. de natuurcompensatie wordt gerealiseerd overeenkomstig het compensatieplan 'Compensatie GNNen GO', zoals opgenomen in Bijlage 6 van deze regels;
  2. b. de natuurcompensatie, als bedoeld onder a, na realisatie duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

26.2 Voorrangsregeling

Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming. Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:

  1. a. in de eerste plaats de planregels van artikel 17 Waterstaat - Waterkering;
  2. b. in de tweede plaats de planregels van artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige functie;
  3. c. in de derde plaats de planregels van artikel 11 Leiding - Gas;
  4. d. in de vierde plaats de planregels van artikel 12 Waarde - Archeologische verwachting 1;
  5. e. in de vijfde plaats de planregels van artikel 13 Waarde - Archeologische verwachting 2;
  6. f. in de zesde plaats de planregels van artikel 14 Waarde - Archeologische verwachting 3;
  7. g. in de zevende plaats de planregels van artikel 15 Waarde - Archeologische verwachting 4;
  8. h. in de achtste plaats de planregels van artikel 16 Waarde - Landgoed.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

27.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, dijkversterking Wolferen-Sprok. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 april 2021.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De Waaldijk tussen Wolferen en Sprok (zie afbeelding 1) voldoet niet aan de wettelijke normen voor hoogwaterveiligheid. De dijk is, rekening houdend met de toekomstige ontwikkelingen, op termijn op delen te laag en niet stabiel genoeg. De beheerder van de waterkering, Waterschap Rivierenland, kreeg daarom van het nationale Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) de opdracht om de dijk te versterken. Deze versterkingsopgave moet eind 2024 zijn uitgevoerd.

De werkzaamheden die plaatsvinden ter versterking van de Waaldijk passen niet allen binnen het vigerende planologische beleid. Om de dijkversterking planologisch mogelijk te maken en voldoende planologische bescherming te bieden, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.1 Aanleiding Voor Maatregelen Aan De Dijk

Hoogwaterbeschermingsprogramma

Om te borgen dat Nederland nu en in de toekomst beschermd is tegen overstromingen, is wettelijk vastgelegd dat primaire waterkeringen periodiek worden gecontroleerd. Primaire waterkeringen die niet voldoen aan de wettelijke eisen, worden versterkt. Het rijk en de waterschappen leggen de afspraken over welke primaire waterkeringen wanneer aangepakt worden, gezamenlijk vast in het HWBP. Het HWBP wordt jaarlijks geactualiseerd en voor een periode van zes jaar opgesteld, met een doorkijk naar twaalf jaar. Het doel van het huidige programma is het op orde krijgen van de primaire waterkeringen die in de afgelopen en lopende toets/beoordelingsronde zijn afgekeurd.

Dijkversterking

Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor de hoogwaterbescherming in het door haar beheerde gebied. Ze werkt daarbij nauw samen met partners als het Rijk, provincie Gelderland, betrokken gemeenten en naastgelegen waterschappen. De Waaldijk tussen Wolferen en Sprok (zie afbeelding 1) voldoet niet aan de wettelijke normen voor hoogwaterveiligheid: de dijk is te laag en heeft onvoldoende stabiliteit. Waterschap Rivierenland kreeg daarom, als beheerder van de waterkering, van het nationale HWBP de opdracht om de dijk te versterken. Deze versterkingsopgave moet eind 2024 zijn uitgevoerd (in de verkenning werd 2022 aangehouden, deze doelstelling is door het HWBP aangepast bij de start van de planuitwerking). Na de dijkversterking is de waterkering gedurende de gehele levensduur in ieder geval veiliger dan de gestelde ondergrenswaarde.

Dijktraject

Het dijktraject Wolferen-Sprok ligt aan de noordzijde van de Waal. Het traject ligt in de provincie Gelderland en is ongeveer 13 km lang. De dijkversterking valt binnen de gemeenten Nijmegen (Oosterhout, Lent en buurtschap Sprok) en Overbetuwe (Slijk-Ewijk, Oosterhout en buurtschappen Loenen en Wolferen). Aan de oostzijde ligt een klein deel (maximaal 300 m) in de gemeente Lingewaard (Bemmel). Aan de westzijde stopt het plangebied net over de grens met de gemeente Neder-Betuwe (ongeveer 150 m). Voor de gemeente Neder-Betuwe, Overbetuwe en Nijmegen worden vanwege de planologische inpassing van de dijkversterking (deels) nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. In de gemeente Lingewaard is de dijkversterking niet strijdig met de vigerende bestemmingsplannen en is de waterkering ook na de dijkversterking afdoende planologisch beschermd. Daarom is het niet nodig voor dit deel van de dijkversterking een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1 Projectgebied Wolferen-Sprok

Dijksectie 5 buiten scope dijkversterking

Een deel van de Waaldijk is geen onderdeel van deze dijkversterking. Het waterschap verleende in 2018 de gemeente Nijmegen een watervergunning voor het realiseren van een binnenberm in De Stelt-Zuid. Dit deel -dijksectie 5- is niet meer meegenomen in het project dijkversterking Wolferen-Sprok.

Doelstelling

De hoofddoelstelling van het project is dat de Waaldijken tussen Wolferen en Sprok voldoen aan de wettelijke normen voor hoogwaterveiligheid. Hiermee zijn de bewoners en waarden achter deze dijken voor langere tijd beschermd tegen hoogwater en overstroming vanuit de Waal. Het dijktraject Wolferen-Sprok moet eind 2024 voldoen aan de norm. Het betrekken van de omgeving en het benutten van meekoppelkansen behoort bij de ambities van het project.

1.2 Voorgeschiedenis En Vertrekpunt: Voorkeursalternatief

Fasering binnen het HWBP

De planvorming voor dijkversterkingen volgt een vanuit het HWBP opgelegde fasering om te komen tot een ontwerp. De eerste drie fasen worden afgesloten met een bestuurlijk besluit. De fasering ziet er voor Wolferen-Sprok als volgt uit:

  • de initiatiefase (2015-2016). In de initiatiefase is de dijkversterking Wolferen-Sprok opgenomen in het programma van het HWBP (in 2015). Daarmee is nut en noodzaak onderbouwd en financiering van de planvorming geborgd. In 2016 is het project uitgebreid met het onderzoek naar de dijkteruglegging Oosterhout;
  • de verkenningsfase (2017-2018). In deze fase onderzocht het waterschap, deels met de provincie, verschillende oplossingen voor het hoogwaterveiligheidsprobleem. De verkenning heeft als doel een voorkeursalternatief vast te stellen. Het waterschap besloot in maart 2019 over het voorkeursalternatief;
  • de planuitwerkingsfase (2019-2020). In de planuitwerking werkt het waterschap het voorkeursalternatief uit tot het detailniveau dat nodig is voor de besluitvorming van provincie en gemeenten over het plan (projectplan Waterwet, bestemmingsplannen) en de vergunningen. Ook moet deze fase leiden tot financiering van de realisatiefase vanuit het HWBP. De planuitwerkingsfase eindigt met het nemen van deze besluiten;
  • de realisatiefase (2021-2024). In de realisatiefase voert het waterschap de dijkversterkingsmaatregelen uit. Wanneer de realisatiefase is afgerond, voldoet de dijk weer aan de norm voor hoogwaterveiligheid . Deze fase wordt afgesloten met oplevering van de versterkte dijk en overdracht aan de beheersorganisatie van het waterschap.

Integrale verkenning dijkversterking en dijkteruglegging

In 2017-2018 onderzocht het waterschap, in samenwerking met de provincie Gelderland, in een integrale verkenning of een dijkversterking of een dijkversterking met dijkteruglegging bij Oosterhout (ter hoogte van Altena op afbeelding 1) de voorkeur had. Het milieueffectrapport van de verkenning (MER deel 1) laat zien dat dijkteruglegging bij Oosterhout in principe vanuit de milieueffecten haalbaar is en kansen voor gebiedsontwikkeling biedt.

Verkenning dijkteruglegging losgeknipt

De bestuurlijke besluitvorming over dijkteruglegging is afhankelijk van het nationale programma Integraal Rivier Management. Voor een dergelijk plan is veel tijd nodig om tot een goed gedragen en financierbaar plan te komen. Dat de dijkversterking hierop moet wachten leidt tot onacceptabele vertraging voor de hoogwaterveiligheid. Daarom besloten waterschap en provincie in juni 2018 de verkenning van de dijkversterking los te knippen van de verkenning voor de dijkteruglegging.

Voorkeursalternatief: versterking in grond met pipingmaatregel

Op 12 maart 2019 stelde het dagelijks bestuur van het waterschap Rivierenland het voorkeursalternatief voor dijkversterking Wolferen-Sprok vast. Het voorkeursalternatief bestaat in de basis uit het versterken van de huidige dijk in grond (zoals verhogen en aanbermen) met een verticale maatregel tegen piping. Op enkele delen is een andere oplossing gekozen. Daarnaast benoemt het voorkeursalternatief locaties waar maatwerk of optimalisatie van het voorkeursalternatief nodig is. Het voorkeursalternatief uit de verkenning is het uitgangspunt voor de planuitwerking en daarmee ook voor dit rapport.

1.3 Andere Procedures

Projectplan Waterwet

Artikel 5.4 van de Waterwet bepaalt dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door de beheerder vast te stellen projectplan. De dijkversterking tussen Wolferen en Sprok valt onder het projectplan Waterwet dat door waterschap Rivierenland wordt opgesteld. In dit projectplan is de uitvoering van de dijkversterking met de daarbij behorende effecten en mitigerende maatregelen beschreven. Aangezien sprake is van een primaire waterkering, worden de andere (hoofd)besluiten ten behoeve van het projectplan gecoördineerd door gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Dit zijn de vergunningen en het nieuwe bestemmingsplan die noodzakelijk zijn voor de dijkversterking. In het kader van laatstgenoemde is de voorliggende toelichting opgesteld.

Milieueffectrapportage

Een dijkversterking is een activiteit waarvoor het bevoegd gezag van het bijbehorende besluit beoordeeld of een milieueffectrapportage (MER) nodig is. Omdat op voorhand duidelijk was dat mogelijke nadelige milieueffecten niet uitgesloten zijn heeft het waterschap besloten direct een procedure voor een MER uit te voeren. Dit vanwege de ligging naast Natura 2000-gebied en nabijheid van verschillende woongebieden. Bovendien ziet het waterschap voordelen van het toepassen van de MER-procedure door het betrekken van de omgeving.

Een MER staat niet op zichzelf, het is onderdeel van een formeel juridisch besluit. Het doel van het opstellen van een MER is om het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. Het besluit waarvoor het MER in eerste instantie is opgesteld, is de goedkeuring van het projectplan Waterwet door de gedeputeerde staten van de provincie. Tevens heeft het MER met bijbehorende onderzoeken als input gediend voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan. De stappen die zijn genomen in het MER worden toegelicht in paragraaf 4.1.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt, in aanvulling op de algemene inleiding van de dijkversterking, een planbeschrijving gegeven van de maatregelen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt in hoofdstuk 2 de planologische inpassing van de dijkversterking beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante ruimtelijke beleid met betrekking tot dit bestemmingsplan. Vervolgens brengt hoofdstuk 4 de effecten op de leefomgeving van het plan in beeld door middel van de bespreking van diverse omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving en hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de handhaafbaarheid hiervan. Hoofdstuk 7 beschrijft de procedure die dit bestemmingsplan heeft doorlopen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontwerpproces

De insteek van de verkenningsfase was het trechteringsproces: van veel bouwstenen en oplossingsrichtingen naar een beperkt aantal alternatieven en vervolgens naar één voorkeursalternatief. Het ontwerpproces verliep van grof naar fijn. In de verkenning zijn dus veelal 'conservatieve' aannames gedaan voor de dimensies van de alternatieven. Deze verkenningsfase vond plaats van juli 2017 tot januari 2018.

2.1.1 Alternatieven

Het ontwerp- en participatieproces in het eerste deel van de verkenning leidde tot drie alternatieven voor dijkversterking. Tabel 1 geeft de gehanteerde dimensies. N.B. De namen van de alternatieven zijn gebaseerd op het grootste onderscheid: hoe de stabiliteit wordt opgelost, in grond of met een constructie.

Alternatief Naam Kenmerk Buitendijks Kruin Binnendijks
1 versterken in grond grootste ruimtebeslag stabiliteitsberm circa 10 m, verbreding hoogte (maximaal 6 m) in grond (maximaal 1 m hoger) stabiliteitsberm circa 10-50 m, verbreding hoogte (maximaal 6 m), pipingmaatregel
2 binnendijkse constructie binnendijks ruimtebeslag geoptimaliseerd stabiliteitsberm circa 10 m, verbreding hoogte (maximaal 6 m) in grond (maximaal 1 m hoger) stabiliteits- en pipingconstructie
3 binnen- en buitendijkse constructie binnen- en buitendijks ruimtebeslag geoptimaliseerd stabiliteits- en pipingconstructie, verbreding hoogte (maximaal 3 m) in grond (maximaal 1 m hoger) stabiliteits- en pipingconstructie, verbreding hoogte (maximaal 3 m)

Tabel 1 Overzichtstabel kenmerken alternatieven

Op basis van doelmatigheid, kosten, milieu en omgeving nam het bestuur van het waterschap in maart 2019 een besluit over het voorkeursalternatief. Het voorkeursalternatief uit de verkenning bestaat uit een keuze voor het basisprofiel grondoplossing met pipingmaatregel en op ruim 50 locaties aanvullende maatregelen en maatwerklocaties.

2.1.2 Voorkeursalternatief

Het waterschap geeft de voorkeur vanuit beheer en robuustheid voor versterking in grond, zowel op dit dijktraject als op de naburige dijktrajecten. Hierbij heeft het waterschap (in lijn met eerder beleid) de voorkeur voor een zoveel mogelijk binnendijkse versterking met het behoud van de huidige kruinlijn. Vanwege het grote ruimtebeslag en daardoor de grote effecten van pipingbermen is in het voorkeursalternatief rekening gehouden met een verticale maatregel tegen piping.

Het voorgestelde voorkeursalternatief volgt in grote lijnen de ontwerpprincipes van alternatief 1, de grondoplossing met pipingmaatregel. Tabel 2 geeft de principes voor buitendijks, de kruin en binnendijks aan. De schuifruimte die binnen alternatief 1 mogelijk was, wordt in het voorkeursalternatief zoveel mogelijk binnendijks opgevuld (zie afbeelding 2).

Buitendijkse verhoging in Natura 2000-gebied is niet wenselijk als er binnendijks een mogelijkheid is om de benodigde breedte voor de verhoging uit te voeren. Op grote delen van de dijkversterking wordt dus de dijkversterking binnendijks uitgevoerd, waardoor er minder ruimtebeslag is op buitendijks Natura 2000-gebied. Bij binnendijkse dijkversterking is er bovendien minder opstuwing op de as van de rivier bij maatgevend hoogwater. Deze twee uitvoeringsaspecten leiden tot een betere vergunbaarheid voor de dijkversterking.

Buitendijks Kruin Binnendijks
stabiliteitsberm
(maximaal circa 10 m breed)
in grond
(maximaal circa 1 m hoog)
stabiliteitsberm (maximaal circa 10-50 m breed),
verbreding hoogte (maximaal circa 6 m breed),
pipingmaatregel

Tabel 2 kenmerken basisontwerp voorkeursalternatief

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0002.png"

Afbeelding 2 Basisprincipeprofiel voorkeursalternatief

Afwijkende locaties

Op bijna 50 locaties langs de dijk is sprake van een conflict met het voorkeursalternatief, versterken in grond met pipingconstructie. Hier staan panden, monumenten, houtopstanden, bomen en zijn kolken en watergangen aanwezig. Op deze 'afwijkende locaties' is bekeken of de grondoplossing geoptimaliseerd kan worden, of hier beter voor alternatief 2 of 3 gekozen kan worden, of dat een andere maatwerkoplossing mogelijk is.

Door op de afwijkende locaties te kiezen voor genoemde oplossingen zijn de effecten voor gebouwen (inclusief gebouwde monumenten) beter dan bij alternatieven met over de volledige lengte van het dijktraject een constructie. Ook is op de meeste locaties het probleem met de cultuurhistorisch waardevolle kolken opgelost of is een inpassingsopgave vastgelegd bij een maatwerklocatie die in de planuitwerkingsfase uitgewerkt moet worden.

Natura 2000

Het voorgestelde voorkeursalternatief kende door het grote ruimtebeslag van de berm buitendijks een blijvend effect op natura 2000. Aan het einde van de verkenning had het waterschap de verwachting dat door betere informatie over de ondergrond te verkrijgen en gedetailleerdere berekeningen uit te voeren de buitendijks opgave veelal verminderd kon worden. Dit was een duidelijke opgave voor de planuitwerking. Mocht er dan alsnog sprake zijn van significante negatieve effecten door het ruimtebeslag, dan kon alsnog als mitigerende maatregel een constructie of andere innovatieve techniek worden overwogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0003.png"

Afbeelding 3 Overzichtskaart voorkeursalternatief aan het einde van de verkenning

2.1.3 Ontwerp

Het uiteindelijke ontwerp voor de dijkversterking is een verfijning van het in de verkenning vastgestelde voorkeursalternatief. Ook voor het ontwerp bij de afwijkende locaties is het voorkeursalternatief in de planuitwerking voor deze locaties opnieuw beschouwd. Vaak is daarbij, voor behoud van ruimtelijke kwaliteit, een groter gebied betrokken. Ook is op enkele locaties een afwijkende oplossing toegepast in plaats van een grondoplossing.

Het basisprofiel van het uiteindelijke ontwerp heeft de volgende ruimtelijke kenmerken:

  • de 'hoofdvorm van de dijk': de dijkkruin is in principe 7 m breed met aan weerszijden taluds met een helling van 1:3 of 1:3,5 Het talud loopt ononderbroken door tot aan de teen. Het 1:3-talud is het gewenste talud. Vanuit technische noodzaak kan het talud licht worden verflauwd, waarbij deverflauwing bij voorkeur onder in het talud plaatsvindt.
  • binnendijks:
    1. 1. de berm is relatief laag. Uitgangspunt is dat deze bij het insteekpunt (Het punt waar de berm het talud van de hoofdvorm van de dijk raakt) 3,5 m onder de kruin ligt;
    2. 2. vanaf het insteekpunt ligt een vlakke beheerstrook op de berm. Deze is 5 meter breed. De beheerstrook wordt gemarkeerd met een raster (hekwerk). De beheerstrook is in eigendom van het waterschap;
    3. 3. de pipingconstructie ligt, waar benodigd, in de beheerstrook;
    4. 4. de berm is flauw aflopend. Dit is nodig voor behoud van het Waaldijkprofiel en om medegebruik van de berm mogelijk te maken. Een deel van de berm heeft geen functie voor hoogwaterveiligheid;
    5. 5. (particulier) landgebruik loopt ononderbroken door vanuit de aangrenzende percelen tot aan het raster en de beheerstrook. De bovenste laag van de berm bestaat waar nodig uit teelaarde van 0,5 m diep. Dit is bij landgebruik als tuin, boomgaard, of wei voor groot vee nodig. Het waterschap vestigt zakelijk recht op de bermen die in particulier eigendom zijn. Paragraaf 4.4 gaat hier verder op in;
    6. 6. als terugvaloptie, bij beperkte ruimte voor de berm, is deze zo laag mogelijk en minder breed;
    7. 7. De berm is mogelijk in eigendom van het waterschap;
    8. 8. als er geen sprake is van een berm, maar van een bijzondere locatie met binnendijkse constructie, dan is in eerste instantie wel een beheerstrook van 4 meter breed voorzien. De maten voor de stroken volgen uit het beleid van het waterschap.
  • buitendijks wordt een beheerstrook mogelijk gemaakt van 4 meter breed met een aansluitend raster. De beheerstrook is in eigendom van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0004.png"

Afbeelding 4 Basisprofiel (grondoplossing met pipingconstructie en flauwaflopende berm) in het open gebied met een aantal (indicatieve) maten

Meekoppelkansen

Bij een dijkversterking staat de waterveiligheidsopgave en inpassingsopgave centraal, maar mogelijk kunnen er ook meekoppelkansen gevonden worden. Het waterschap weegt af welke meekoppelkansen worden meegenomen in de veiligheidsopgave en of dit een meerwaarde geeft. Het waterschap definieert een meekoppelkans als volgt: 'bij meekoppelen gaat het om het meenemen van aanvullende doelstellingen van partners in de regio niet-zijnde waterveiligheid óf het meenemen van een waterveiligheidsdoelstelling van een project van een partner in de regio'. De uiteindelijke keuze voor een meekoppelkans volgt uit een inschatting over de financiering, vergunbaarheid, planning, uitvoerbaarheid, draagvlak in omgeving en draagvlak van bestuurders. De meekoppelkansen die zijn onderzocht zijn te vinden in het MER (Bijlage 1), er is hierbij gezocht naar projecten met maatschappelijke meerwaarde, waarbij ruimte wordt geboden aan derden. Als een meekoppelkans tot meerwaarde leidt zijn de maatregelen meegenomen in het ontwerp voor realisatie.

Onder andere de volgende meekoppelkansen zijn meegenomen in het ontwerp of beheerplan:

Gastvrije Waaldijk - weginrichting

In het ontwerp is rekening gehouden met de weginrichting van de Gastvrije Waaldijk. De principes van Gastvrije Waaldijk geven richting aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van weg en kruin. Dit is uitgewerkt in het Masterplan Gastvrije Waaldijk (GVW). Dit geeft een Waaldijk met een gastvrij karakter, waar de fiets de hoofdgebruiker is en de auto te gast. Het ontwerp maakt het ruimtebeslag dat nodig is voor het wegontwerp mogelijk.

Dijkzone Nijmegen - woningbouw

In de Dijkzone bij Nijmegen rekening gehouden met de woningbouw. Het waterschap heeft een realisatieovereenkomst met de gemeente Nijmegen gesloten en het ontwerp sluit hierop aan.

Voetgangersdijkopgang

Bij Loenen wordt een voetgangersdijkopgang mogelijk gemaakt. Een aanpassing van het bestemmingsplan is hiervoor niet nodig omdat deze voetgangersdijkopgang in het vigerende bestemmingsplan al mogelijk is binnen de daar geldende bestemmingen.

Bloemrijke dijken

In het beheer wordt toegewerkt naar bloemrijke dijken.

2.1.4 Planning

De werkzaamheden aan de dijk vinden plaats van 2021 tot en met 2024. Naar verwachting is de hoogwaterveiligheid in het najaar van 2023 op orde. In 2024 worden nog werkzaamheden uitgevoerd zoals het aanbrengen van asfalt, plaatsen van borden en dergelijke. Eind 2024 moeten de werkzaamheden zijn afgerond. De werkzaamheden moeten na de start van de planuitwerking binnen 4 jaar zijn afgrond, dit is een harde randvoorwaarden vanuit subsidieverlening van HWBP.

2.2 Planologische Inpassing Dijkversterking Overbetuwe

2.2.1 Overzicht ontwerp Overbetuwe

Het dijktraject binnen de gemeente Overbetuwe omvat de dorpen Oosterhout en Slijk-Ewijk, en de buurtschappen Loenen en Wolferen. Het betreft de gehele dijksecties 10 t/m 16 en ten dele dijksectie 17. Dijksectie 10 ligt het meest oostelijk, bij de wijk Tergouw van Oosterhout en dijksectie 17 het meest westelijk ligt in Wolferen. In de gemeente Overbetuwe bleek op diverse locaties het generieke ontwerp -versterking in grond- om verschillende reden niet mogelijk. Deze paragraaf geeft een korte samenvatting, door middel van afbeeldingen, van het maatwerk. De volledige beschrijving is te vinden in het MER in Bijlage 1.

2.2.2 Planologische inpassing Overbetuwe

Vervolgens is het totale integrale ontwerp over de vigerende bestemmingsplannen gelegd en is getoetst of:

  1. 1. de dijkmaatregelen strijdig zijn met bepalingen uit de vigerende bestemmingsplannen of beheersverordeningen;
  2. 2. de dijk na de dijkverbetering voldoende planologische bescherming heeft op basis van de vigerende bestemmingsplannen of beheersverordeningen.

Binnen dijksectie 10, 11, 14 en 15 zijn geen strijdigheden met het bestemmingsplan geconstateerd. Tevens heeft de dijk in deze dijksecties na de dijkversterking ook voldoende planologische bescherming, omdat de nieuwe dijk volledig binnen de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering of de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie ligt.

Binnen de dijksectie 12, 13, 16 en 17 bevinden zich planologische strijdigheden of de delen van de nieuwe dijk waar de planologische bescherming onvoldoende is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt voor onderhavig plan het relevante ruimtelijk beleid beschreven. Centraal staat de relatie tussen plan en het beleid en wordt getoetst of het plan in overeenstemming is met het geldende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft het integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke gevolgen. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De drie hoofddoelen voor de middellange termijn (2028) zijn:

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk hoofdwegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid worden meer aan provincies en gemeenten overgelaten (decentralisatie). Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt het nationaal belang voor onder andere: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling, mogelijk gemaakt. Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en is, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid). De voorgenomen maatregelen voor de versterking van de dijk tussen Wolferen en Sprok dragen primair bij aan waterveiligheid en de bescherming van Nederland tegen overstromingen.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt de noodzakelijk gebleken dijkversterking mogelijk en past daarmee in het landelijke beleid zoals geformuleerd in de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de juridische implementatie van de kaderstellende uitspraken uit de SVIR ten aanzien van de dertien daarin genoemde nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in ruimtelijke plannen (zoals een bestemmingsplan) te borgen, draagt het Barro bij aan de versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen wordt ingezet. In artikel 2.3.4 van het Barro staan de algemene regels inhoudend de primaire waterkeringen met inbegrip van de beschermingszones. Dit artikel bepaalt dat met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering of beschermingszones hebben, een bestemmingsplan kan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Deze wijziging kan alleen worden verwezenlijkt wanneer daardoor geen belemmeringen ontstaan voor:

  1. a. de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, of
  2. b. het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering.

Tevens bepaalt het Barro de manier waarop een dijk bestemd dient te worden in een bestemmingsplan:

  • een bestemmingsplan geeft de bestemming «waterkering» aan gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben (artikel 2.3.3 lid 1 Barro);
  • bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, wordt voor die gronden de bestemming «waterkering» opgenomen (artikel 2.11.2 lid 1 van het Barro);
  • een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone van de dijk duidt die gronden aan met de gebiedsaanduiding
  • «vrijwaringszone – dijk» (art. 3.2.2 lid 2 Barro);
  • bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone wordt voor die gronden de gebiedsaanduiding «vrijwaringszone – dijk» opgenomen (artikel 2.11.2 lid 2 Barro).

Toetsing

De voorgenomen maatregelen voor de versterking van de dijk tussen Wolferen en Sprok dragen primair bij aan het onderhoud, de veiligheid en versterking van de primaire waterkering. De voorgeschreven manier van bestemmen uit het Barro is toegepast in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt de noodzakelijk gebleken dijkversterking mogelijk en voldoet in dat opzicht aan het Barro.

3.1.3 Deltaprogramma 2019

Nederland is een delta: een laaggelegen land met veel water. Deze ligging maakt Nederland kwetsbaar voor overstromingen. In het Deltaprogramma staan de plannen om Nederland te beschermen tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer. Het Deltaprogramma is een nationaal programma.

Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten werken erin samen. Ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en organisaties met veel kennis over water zijn erbij betrokken. De afspraken over het Deltaprogramma staan in de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Elk jaar op Prinsjesdag krijgt het parlement het nieuwe Deltaprogramma.

Het doel van het Deltaprogramma is:

  • Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen;
  • zorgen voor voldoende zoetwater;
  • de inrichting van het land klimaatbestendig maken.

Toetsing

Na de watersnoodramp van 1953 heeft de overheid maatregelen genomen om Nederland beter te beschermen tegen overstromingen, door onder andere afspraken te maken over de hoogte van de dijken en de kust. Het meest recente voorbeeld hiervan zijn de nieuwe waterveiligheidsnormen voor waterkeringen die met de wetswijziging op 1 januari 2017 zijn vastgelegd in de Waterwet. Het relevante doel van het Deltaprogramma voor de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is de bescherming van Nederland tegen overstromingen. De dijkversterking Wolferen-Sprok is op basis van de nieuwe waterveiligheidsnormen in voorbereiding.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt de noodzakelijk gebleken dijkversterking mogelijk en voldoet in dat opzicht aan het Deltaprogramma 2019.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zo maar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan. Wat de belangrijkste punten zijn, staat omschreven in het 2e lid van artikel 4.1 Waterwet. Ook de stroomgebiedbeheerplannen, de overstromingsbeheerplannen, het Noordzeebeleid alsook de functies van de rijkswateren maken onderdeel uit van het Nationaal waterplan. Het plan is voor de ruimtelijke aspecten ook een structuurvisie, als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 4.1, 1e lid Waterwet).

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan:

  • hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid;
  • gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland;
  • benodigde maatregelen en ontwikkelingen;
  • beheerplannen voor de stroomgebieden;
  • beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico;
  • Mariene Strategie;
  • Beleidsnota Noordzee;
  • functies van de Rijkswateren.

Toetsing

Voor het waterveiligheidsbeleid zijn door het kabinet doelen geformuleerd in het NWP:

  1. 1. iedereen die in Nederland achter de dijk woont wordt een beschermingsniveau van 1/100.000 per jaar geboden;
  2. 2. er geldt extra bescherming op plaatsen waar kans is op: grote groepen slachtoffers, en/of grote economische schade en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

Deze doelen zijn omgerekend naar normspecificaties voor de waterkeringen. Uit het NWP blijkt dat voor het dijktraject Wolferen-Sprok een normspecificatie van 1/30.000 per jaar geldt. De dijkversterking Wolferen-Sprok draagt daarmee bij aan de doelstelling geformuleerd in het NWP.

Voor de rivieren berust het waterveiligheidsbeleid op twee pijlers, namelijk: rivierverruiming en dijkversterking. Onderstaande afbeelding geeft de dijkversterking voor het traject Wolferen-Sprok weer. Tevens geeft dit de Barro-reservering (groen en aangeduid met rode pijl) weer ter hoogte van Wolferen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0013.png"

Afbeelding 13 Uitsnede waterveiligheidskaart

Conclusie

De dijkversterking Wolferen-Sprok draagt bij aan de doelen die zijn geformuleerd in het NWP en voldoet daarmee aan het NWP.

3.1.5 Omgevingswet

Naar verwachting treedt de Omgevingswet (Ow) op 1 januari 2022 in werking. De Omgevingswet (Ow) betreft een wet die een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht) beoogt, door tientallen op dit moment vigerende wetten en honderden regels te bundelen in één nieuwe wet. De wet betekent een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed. Het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande regelgeving. De IOw en de Ow bevat tevens het overgangsrecht voor de kerninstrumenten van de Ow: de Omgevingsvisie, programma's, het omgevingsplan, de omgevingsverordening en waterschapsverordening, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning, het projectbesluit en instructieregels. De uitwerking van het overgangsrecht kan overigens nog wijzigen in aanloop richting inwerkingtreding.

Dit bestemmingsplan in relatie tot de Omgevingswet

Op het moment van inwerkingtreding van de Ow, gaat dit bestemmingsplan op in het omgevingsplan van de gemeente, mits de officiële procedure (terinzagelegging) van het ontwerpbestemmingsplan voor inwerkingtreding van de Ow is gestart. Opname in het omgevingsplan gebeurt direct bij de inwerkingtreding van de Ow, of, als het bestemmingsplan nog in procedure is, op het moment dat het onherroepelijk is geworden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan gaat ter inzage voor de invoering van de Ow. Dat betekent dat de huidige wetgeving geldt voor dit bestemmingsplan. Op het moment dat de Ow in werking treedt zal dit bestemmingsplan opgaan in het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door provinciale staten van Gelderland op
19 december 2018, is in werking getreden op 1 maart 2019. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. De provincie richt zich in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.

Met hulp van zeven onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:

  1. 1. energietransitie: in 2050 is Gelderland klimaatneutraal;
  2. 2. klimaatadaptie: in 2050 is Gelderland klimaatbestendig;
  3. 3. circulaire economie: Gelderland wil de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn;
  4. 4. biodiversiteit: in 2050 gaat het goed met de biodiversiteit van Gelderland;
  5. 5. bereikbaarheid: in 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme en duurzame manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal;
  6. 6. economisch vestigingsklimaat: in 2050 haalt Gelderland maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten en zijn alle werklocaties in Gelderland ingericht;
  7. 7. woon- en leefklimaat: woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal en passend bij de behoefte.

Daarnaast zijn er een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving. Dit zijn de volgende planfiguren:

  1. 1. ruimtelijk beleid;
  2. 2. waterbeleid;
  3. 3. verkeers- en vervoersbeleid;
  4. 4. milieubeleid;
  5. 5. natuur- en landschapsbeleid.

Ruimtelijk beleid

Het provinciaal belang ligt in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water, dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening.

Verkeers- en vervoersbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Hierbij wordt rekening gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er moet worden voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. De provincie streeft naar een op gezondheid gerichte benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregime met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de Omgevingsverordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Toetsing

Per beleidsthema (behalve verkeer en vervoer) is een themakaart in de Omgevingsvisie beschikbaar. Deze kaarten bevatten aanduidingen die voor dit bestemmingsplan van belang zijn.

Themakaart Op de kaart staan Relatie met dit bestemmingsplan
Ruimtelijk beleid De gebieden waar de opwekking van zonne-
en windenergie mogelijk is
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op met mogelijk maken van de het opwekken van zonne- of windenergie. Toetsing aan deze kaart is daarmee niet van toepassing.
Waterbeleid De regionale functies van oppervlakte-wateren Binnen het plangebied van dit bestemming is er sprake van intrekgebieden. Van overige beschermingen van themakaart Waterbeleid (zoals grondwaterbeschermingsgebieden of bescherming van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding) is binnen het plangebied van dit bestemmingplan geen sprake.
Milieubeleid De gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft In de gemeente Overbetuwe zijn geen gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft. De kaart milieubeleid is daarmee niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.
Natuur- en landschapsbeleid De Natura2000-gebieden en de bijzonder natuurgebieden Het plangebied van dit bestemmingsplan valt voor een groot deel in:
Natura 2000-gebieden;
Gelders Natuurnetwerk;
groene Ontwikkelzone;
rustgebieden voor winterganzen.

Binnen het plangebied is geen sprake van:
weidevogelleefgebied;
ecologische verbindingszone.

Conclusie

De themakaart Waterbeleid en Natuur- en landschapsbeleid zijn relevant voor dit bestemmingsplan. De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan de dijkversterking Wolferen-Sprok moet worden getoetst. De toetsing aan de overeenstemming met deze regels van de Omgevingsverordening komt in de volgende paragraaf (paragraaf 3.2.2) aan bod. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Gelderland. Deze conclusie geldt daarmee ook voor de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening) vastgesteld op 19 december 2018.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.

Toetsing

In de vorige paragraaf werd beschreven dat de themakaart 'Waterbeleid' en 'Natuur- en landschapsbeleid' relevant is voor dit bestemmingsplan. Het plangebied van de dijkversterking Wolferen-Sprok ligt binnen de volgende aanduidingen:

  • themakaart Waterbeleid;
    1. 1. intrekgebieden;
  • themakaart Natuur- en landschapsbeleid:
    1. 1. Natura2000-gebieden;
    2. 2. Gelders Natuurnetwerk;
    3. 3. groene Ontwikkelzone;
    4. 4. rustgebieden voor winterganzen.

Waterbeleid

Intrekgebieden zijn de gebieden waar het grondwater maximaal binnen 1000 jaar de pompputten van het waterbedrijf bereikt. De provincie heeft voor deze gebieden geen bijzonder beleid opgesteld. De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De dijkversterkingsmaatregelen hebben geen invloed op de kwaliteit van het grondwater.

Natuur- en landschapsbeleid

Het eventuele effect dat de dijkversterking op de Natura 2000-gebieden, Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelzone heeft, wordt in paragraaf 4.3 beschouwd. Hierin wordt geconcludeerd dat eventuele effecten worden gecompenseerd, gemitigeerd of zijn uitgesloten.

Voor de rustgebieden voor winterganzen is de behoud van de openheid van de rustgebieden essentieel. De dijkversterkingsmaatregelen verandert de openheid van de rustgebieden niet.

Conclusie

De ontwikkelingen en wijzigingen van onderhavig bestemmingsplan zijn niet in strijd met provinciaal belang. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionaal waterprogramma Gelderland

Op grond van artikel 4.4 Waterwet is het hebben van een Regionaal waterprogramma verplicht. In een Regionaal waterprogramma wordt in ieder geval opgenomen:

  1. 1. de vastlegging van de functies van de regionale wateren;
  2. 2. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen in samenhang met de onder a bedoelde functies, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de regionale wateren, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  3. 3. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen die met het oog op de onder b bedoelde ontwikkeling, werken en bescherming nodig zijn;
  4. 4. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid.


In het Regionaal waterprogramma Gelderland is waterveiligheid een belangrijk onderwerp. Een langjarige en duurzame aanpak moet Gelderland beschermen tegen overstromingen door (grote) rivieren. Preventie is daarbij het belangrijkste uitgangspunt.

De opgaven die de provincie ziet zijn:

  • blijvende bescherming tegen overstromingen vanuit de (grote) rivieren en de Randmeerkust;
  • waar mogelijk: ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden;
  • versterken van de kwaliteiten voor de (vrijetijds-)economie van het rivierenlandschap en de Randmeerkust.


Voor de korte termijn wil de provincie Gelderland de bestaande keringen veilig maken. Als dijken volgens de huidige normen of de nieuwe normspecificaties niet voldoen, dan ontstaat een waterveiligheidsopgave die met dijkverbetering wordt ingevuld.

Toetsing

Voor wat betreft primaire keringen onderschrijft de provincie het nut en de noodzaak van de nieuwe normering en het streven dat alle waterkeringen in 2050 aan de nieuwe norm moet voldoen. De dijkversterking Wolferen-Sprok draagt bij aan het behalen van deze nieuwe normering.

Conclusie

Het project is in lijn met het Regionaal Waterprogramma Gelderland.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsverordening Overbetuwe 2040

Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de periode tot en met 2040 aan voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat daarbij centraal. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.

De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap en zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.

In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven, waarbij per opgave de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving wordt beschreven:

  1. 1. vitaal buitengebied in beweging;
  2. 2. innovatieruimte voor ondernemerschap;
  3. 3. samen werken aan energietransitie;
  4. 4. gevarieerde dorpse woonomgeving;
  5. 5. netwerk verbonden met samenleving;
  6. 6. voorzieningen geclusterd.

De opgave 'Vitaal buitengebied in beweging' is op dit bestemmingsplan van toepassing. In deze opgave wordt het agrarisch gebruik als belangrijke karakteristieke functie in het buitengebied beschreven, waar in de loop der jaren zich soms andere functies hebben gevestigd in het landelijk gebied. Omgaan met trends zoals digitalisering, verstedelijking en klimaatverandering zijn onder andere de uitdagingen die het buitengebied van Overbetuwe spelen. Binnen de opgave 'Vitaal buitengebied in beweging' worden zeven deelgebieden met verschillende ontwikkelmogelijkheden onderscheiden. 'Uiterwaarden' is één van de deelgebieden. De uiterwaarden van de Waal liggen ook deels binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Toetsing

In de uiterwaarden is de dynamiek van de rivier bepalend. Naast behoud van de primaire waterfuncties, heeft de gemeente Overbetuwe de ambitie om natuur hier te versterken, waarbij medegebruik voor extensieve recreatie (wandel- en struinroutes) mogelijk is.

Binnen dijksectie 16 en 17 wordt de as van de dijk verlegd om constructieve elementen te vermijden. Ter hoogte van Waaldijk 3 wordt de dijk rivierwaarts verplaatst waardoor de dijk versterkt kan worden met een berm. In samenhang hiermee wordt de iets bovenstrooms gelegen bocht in de dijk landinwaarts verlegd waar de zone binnendijks al een lokale ophoging heeft. Per saldo is er door gedeeltelijke teruglegging van de dijk in zijn geheel geen sprake van extra buitenwaarts ruimtebeslag (in de uiterwaarden) en kan in grond versterkt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0014.png"

Afbeelding 14 Schets van as-verschuiving

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt een as-verlegging van de Waaldijk mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling betreft daarmee het behoud van de primaire waterfuncties en is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In het kader van de gemeentelijke besluitvorming dient een bestemmingsplan rekening te houden met de consequenties van het plan voor de omgeving en omwonenden door middel van een integrale ruimtelijke benadering. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit gebeurt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' en is van toepassing voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De effecten op de leefomgeving worden in dit hoofdstuk door middel van de bespreking van diverse omgevingsaspecten in beeld gebracht en afgewogen.

4.1 M.e.r.-(beoordelings)plicht

4.1.1 Aanleiding

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de C of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De dijkversterking kwalificeert zich als een activiteit zoals beschreven in categorie 3.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. ('De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken'). Voor het project geldt daarom enkel een m.e.r-beoordelingsplicht. In paragraaf 1.3 is toegelicht dat het waterschap, vanwege de ligging naast Natura 2000-gebied en verschillende woongebieden, direct een procedure voor een milieueffectrapportage heeft doorlopen. Door deze aanpak was duidelijk dat mogelijke nadelige milieueffecten niet uitgesloten zijn.

4.1.2 Proces

De m.e.r.-procedure startte in de verkenning met de kennisgeving van een notitie reikwijdte en detailniveau (NRD). Deze lag ter inzage van 22 februari tot en met 21 maart 2018. Provincie Gelderland raadpleegde gedurende de ter inzage legging van de NRD de wettelijke adviseurs en andere bestuursorganen over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen milieueffectrapport (MER). Op basis van de ingekomen zienswijzen en adviezen adviseerden de gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op 22 mei 2018 over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER.

Het MER is een onderdeel in de procedure waarin van verschillende alternatieven de milieu- en omgevingseffecten in beeld worden gebracht. Het MER dient ter onderbouwing van het projectplan Waterwet. Om ook in de verkenningsfase de milieu- en omgevingsaspecten zorgvuldig mee te laten wegen om tot een voorkeursalternatief te komen, bestaat het MER uit 2 delen:

  • MER fase 1: het eerste deel van het MER is opgesteld in de verkenningsfase (2017-2018) en ondersteunt de in het begin van 2019 genomen beslissing om tot het voorkeursalternatief te komen;
  • MER fase 2: het tweede deel van het MER is opgesteld in de planuitwerkingsfase (2019-2020) en onderzoekt de nadere uitwerking van het voorkeursalternatief en het te nemen besluit over de dijkversterking.

MER fase 1 bracht de onderscheidende of significante effecten voor het oplossen van de hoogwaterveiligheidsopgave voor de dijk tussen Wolferen en Sprok op de omgeving van de verschillende alternatieven in beeld. Tegelijkertijd lichtte het MER fase 1 andere afwegingscriteria toe, zoals technische haalbaarheid en kosten. Mede op basis van de informatie uit het MER fase 1 is een keuze gemaakt voor het nader uit te werken voorkeursalternatief.

In het MER fase 2 zijn de milieueffecten van het voorkeursalternatief nader onderzocht. Dit om het voorkeursalternatief en de uitvoering waar mogelijk te optimaliseren, effecten te mitigeren of te compenseren. Tevens gaat het MER fase 2 in op de effecten die in het advies reikwijdte en detailniveau van de provincie Gelderland zijn opgenomen bij de start van de m.e.r.-procedure.

De resultaten van de milieuonderzoeken die zijn uitgevoerd voor de dijkversterking zijn weergegeven in het MER fase 2.

4.1.3 MER en dit bestemmingsplan

In paragraaf 4.2 en verder worden de omgevingsaspecten uit het MER fase 2 die relevant zijn voor dit bestemmingsplan behandeld.

Per omgevingsaspect wordt ingegaan op de conclusies en de wijze waarop deze zijn vertaald in het bestemmingsplan. De milieuonderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele dijktraject Wolferen-Sprok en in de navolgende paragrafen worden de onderzoeksresultaten besproken, waarbij waar nodig en mogelijk wordt ingezoomd op het specifieke plangebied van dit bestemmingsplan. Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 1 Milieueffectrapport (MER) fase 2 en bijbehorende onderzoeken.

4.2 Water

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de toetsing van de wateraspecten een verplicht onderdeel voor elke ruimtelijke ontwikkeling. Voor de dijkversterking Wolferen-Sprok is een Projectplan Waterwet opgesteld. Dit is verplicht bij werken of werkzaamheden in of nabij een waterstaatswerk die tot gevolg hebben dat er een wijziging wordt aangebracht in de normatieve toestand (richting, vorm, afmeting of constructie) van het waterstaatwerk. Het Projectplan beschrijft het werk en de wijze waarop het wordt uitgevoerd.

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens kort ingegaan op de hoogwaterveiligheidsfunctie, de rivierkundige aspecten, de gevolgen op het grondwater en de Kaderrichtlijn Water (KRW). In het Projectplan Waterwet worden deze aspecten uitgebreider toegelicht en onderbouwd.

4.2.1 Hoogwaterveiligheidsfunctie

De grote rivieren moeten in de toekomst naar verwachting meer water afvoeren. Door klimaatverandering komen er extremere hoeveelheden regenwater door onze rivieren (hoogwater).

4.2.2 Rivierkundige aspecten

Door het verbreden of verleggen van de dijk in het winterbed van de rivier kunnen opstuwing en andere rivierkundige effecten ontstaan in de rivier. Anderzijds kan het naar binnen toe verleggen van de dijk zorgen voor een waterstandsdaling op de rivier. In de rivierkundige beoordeling werd gekeken naar de hydraulische effecten op de waterstand en de afvoerverdeling Pannerdensche Kop, effecten die hinder of schade veroorzaken in uiterwaard of vaarweg (inundatiefrequentie en stroombeeld) en de morfologische effecten (sedimentatie en erosie rivierbed) van de dijkversterking.

Rivierkunde betreft het buitendijkse water. Grondwater (paragraaf 4.2.3) en oppervlaktewater (paragraaf 4.2.4) betreft het binnendijkse water.

4.2.3 Grondwater

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee situaties vanuit grondwater van belang:

  1. 1. lage grondwaterstand;
  2. 2. hoge grondwaterstand;

Het is belangrijk dat de hoogte van het grondwater goed is. Door bewuste (of onbewuste) ingrepen kan een verscheidenheid aan effecten ontstaan. Een te hoge of te lage grondwaterstand kan voor problemen zorgen, zoals bodemdaling of uitdroging van het dijklichaam.

Grondwater betreft, samen met het oppervlaktewater (paragraaf 4.2.4) het binnendijkse water. Rivierkunde (paragraaf 4.2.2) betreft het buitendijkse water.

4.2.4 Oppervlaktewater

De dijkversterking vindt plaats naast het oppervlaktewaterlichaam Bovenrijn, Waal, in het deelstroomgebied Rijn West. Dit oppervlaktewaterlichaam is opgenomen in het nationale bestand Kaderrichtlijn Water (KRW) oppervlaktewaterlichamen. Het is wettelijk niet toegestaan dat een ingreep in of op de oevers van een KRW-oppervlaktewaterlichaam een negatief effect heeft op de waterkwaliteit.

Oppervlaktewater betreft, samen met het grondwater (paragraaf 4.2.3) het binnendijkse water. Rivierkunde (paragraaf 4.2.2) betreft het buitendijkse water.

4.3 Natuur

De dijk tussen Wolferen en Sprok wordt de komende jaren versterkt. Op bepaalde plekken met binnendijkse waarden bestaat de wens om de dijk buitenwaarts (naar de rivier toe) met grond te versterken. Versterking met grond betekent dat het ruimtebeslag van de dijk toeneemt. Bij het buitendijks versterken moet rekening gehouden worden met de regelgeving omtrent ruimtelijke bescherming van Natura 2000-gebieden en het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Ruimtelijke bescherming van natuur is wettelijk geregeld met de Wet natuurbescherming (Wnb) en beleidsmatig geregeld met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Achtereenvolgens gaat deze paragraaf in op:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Gelders natuurnetwerk (Natuurnetwerk Nederland) en Groene Ontwikkelingszone;
  • Beschermde soorten;
  • Rode Lijstsoorten;
  • Bomen en houtopstanden.

In de planuitwerking zijn voor het project een Natuurtoets (Bijlage 2) en een Passende Beoordeling (Bijlage 3) opgesteld. Per deelthema wordt het toetsingskader, de (onderzoeks)resultaten en conclusie beschreven.

4.3.1 Natura 2000 - habitattypen

4.3.2 Natura 2000 - habitatsoorten

4.3.3 Natura 2000 - vogelsoorten

4.3.4 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

4.3.5 Beschermde soorten

4.3.6 Rode Lijstsoorten

4.3.7 Bomen en houtopstanden

4.4 Luchtkwaliteit

De overheid draagt zorg voor een goede luchtkwaliteit en moet de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk hierbij aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. Fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen uit de luchtkwaliteitsregelgeving.

Bepaalde bestemmingen in (de omgeving van) een ruimtelijk plan kunnen (extra) gevoelig zijn voor luchtverontreiniging. Daarom moeten de effecten op de luchtkwaliteit beoordeeld worden die door de nieuwe planologische mogelijkheden van dit bestemmingsplan worden geboden. Dit volgt enerzijds uit luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden) en anderzijds is de 'goede ruimtelijke ordening' een randvoorwaarde. Er moet sprake zijn van een ruimtelijk aanvaardbare situatie.

4.4.1 Toetsingskader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit Europese richtlijnen en is vastgelegd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Artikel 5.16, 1ste lid geeft de grondslagen waarmee kan worden onderbouwd dat een plan aan de eisen met betrekking tot luchtkwaliteit voldoet:

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
  • ten gevolge van het project is sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie blijft gelijk;
  • het plan draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat de projectbijdragen NO2 en PM10 maximaal 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde bedragen, oftewel maximaal 1,2 µg/m3.

Wanneer een plan voldoet aan één of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan.

4.4.2 Resultaten

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen de aanlegfase (tijdelijke effecten) en de gebruiksfase (definitieve effecten).

In dit dijkversterkingsproject is voor luchtkwaliteit enkel het aspect verkeer relevant. In de regel is het van belang om na te gaan of de realisatie van het project gevolgen heeft voor de hoeveelheid (motorisch) verkeer in het projectgebied en dientengevolge voor de luchtconcentraties van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Het aantal verkeersbewegingen blijft in de nieuwe gebruiksfase gelijk aan de huidige situatie (de autonome verkeersgroei buiten beschouwing latende). De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de luchtkwaliteit in de gebruiksfase.

Tijdelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit vinden wel plaats in de aanlegfase van het project door transport en uitvoering van grondwerkzaamheden. Hoewel de werkzaamheden grootschalig van aard zijn, kan redelijkerwijs verwacht worden dat de belasting lokaal beperkt is.

Door de fasering van werkzaamheden en omdat de werkzaamheden zich verplaatsen over het totale dijktraject is de belasting lokaal beperkt en slechts van tijdelijke aard. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het voornemen realiseerbaar is binnen de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Milieubeheer.

4.4.3 Conclusie

De dijkversterking zorgt niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in de Wet milieubeheer. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.5 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's zijn. Bij een overschrijding van de interventiewaarde van een bepaalde stof spreekt men van een sterke verontreiniging. Het overschrijden van de interventiewaarde betekent dat de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, dier en plant hier ernstig zijn verminderd of dreigen te worden verminderd. Door het verwijderen of beheren van eventueel aanwezige verontreinigingen, nemen de (risico's van) verontreinigingen in het gebied af, zodat de veiligheid en gezondheid van uitvoerders van grondwerkzaamheden kan worden gewaarborgd. Als gevolg van de sanering verbetert de bodemkwaliteit in het gebied. Dit geldt zowel voor de diffuse kwaliteit in het gebied, als voor aanwezige verontreinigingen met een duidelijke bron.

Buitendijks is formeel sprake van waterbodem. Als sterk verontreinigde waterbodem aanwezig is, dan moet deze grond bij ingrepen (bijvoorbeeld klei-ingraving) te worden afgevoerd. Ook hiervoor geldt dat verwijdering van de sterk verontreinigde grond leidt tot een verbetering van de waterbodemkwaliteit in het gebied.

De kwaliteit van de te ontgraven grond bepaalt in belangrijke mate de hergebruikmogelijkheden van de grond. Binnen het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) gaat men uit van het stand-still-principe, waarbij (op gebiedsniveau) geen achteruitgang mag plaatsvinden van de gebiedseigen bodemkwaliteit. De toe te passen grond moet minimaal dezelfde kwaliteit bevatten als de reeds aanwezige grond (ontgravingsklasse).

In 2019 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de actuele bodemkwaliteit van zowel de landbodem als de waterbodem binnen het plangebied. In aanvulling hierop is een apart onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit onder het wegtracé.

4.5.1 Toetsingskader

In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.5.2 Resultaten

In deze paragraaf worden de resultaten uit het MER kort samengevat voor de bodemkwaliteit van het dijklichaam, de landbodem, de waterbodem (incl. PFAS) en het wegtracé.

4.5.3 Conclusie

De werkzaamheden zullen leiden tot een verbetering van de bodemkwaliteit op delen waar grondroerende werkzaamheden zullen plaatsvinden en waar de grond door verontreiniging moet worden afgevoerd/gesaneerd. De dijk is in verschillende mate belast met verschillende stoffen (met name PAK, minerale olie en PFAS). Bij het inslaan van damwanden is de invloed op de (water)bodemkwaliteit verwaarloosbaar. Mocht er hier wel een sleuf worden gegraven, dan heeft dat wel positieve invloed op de bodemkwaliteit. Nabij de locaties 1.1 (Lingewaard), 4.1, 7.1 (Nijmegen), 12.1, 12.2, 14.2, 15.3, 17.2, 17.3, 17.4 (Overbetuwe), 17.5 (Neder-Betuwe) is het aannemelijk dat (diffuse) bodemkwaliteit door de dijkversterking zal verbeteren.

Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg. De niet toepasbare grond zal worden gesaneerd.

4.6 Archeologie

Voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingplan dient inzicht te zijn verkregen in bekende en te verwachten archeologische waarden in het plangebied en omgeving. Daarnaast dient inzicht te zijn verkregen wat de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden.

4.6.1 Toetsingskader

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2021 een overgangsregeling opgenomen.

De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien er sprake is van een hoge trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

4.6.2 Resultaten

Het landschap rond het onderzoeksgebied is ontstaan tijdens de huidige geologische periode (het holoceen, vanaf 10.000 jaar geleden) en is beïnvloed door de verschillende Rijntakken. Vrijwel het gehele plangebied bevindt zich op stroomgordelafzettingen. Over het algemeen is binnendijks sprake van oeverafzettingen over beddingafzettingen. Ook zijn er crevasse- en dijkdoorbraakafzettingen gevonden. Veldonderzoek wijst uit dat in de buitendijkse delen er sprake is van een dun pakket (vaak verstoorde) uiterwaardafzettingen over oudere oever- en beddingafzettingen.

Het rivierenlandschap is voortdurend veranderd en heeft hierdoor een grote invloed gehad op de keuze voor bewoningslocaties. Vooral de hogere delen in het landschap, zoals pleistocene terrasresten, rivierduinen, oevers van rivieren en verlaten stroomgordels, hadden de voorkeur als nederzettingslocatie.

In de zone van dijksectie 9 tot en met 13 (gemeente Overbetuwe en Nijmegen) zijn binnen en op de grens van het huidige plangebied vijf archeologische vondstmeldingen of complexen bekend. Daarnaast liggen er verschillende historische objecten in het plangebied , met daarbij lijnobjecten en vlakken die een relatie met de Tweede Wereldoorlog hebben.

Verder zijn er 16 vindplaatsen aangetroffen en begrensd. Naast individuele huisplaatsen, kasteelterreinen en redoutes zijn er zowel aanwijzingen gevonden voor kleinere als grotere archeologische nederzettingen. Daarnaast laten delen van het plangebied een dusdanig intact bodemprofiel zien, in combinatie met een hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek, dat ook hier in het verkennend booronderzoek een hoge archeologische verwachting aan toe is gekend. De delen van het plangebied waarin sprake is van verstoring van het bodemprofiel is in het onderzoek een lage archeologische verwachting toegekend (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0039.png"

Afbeelding 34 Resultaat verkennend booronderzoek

4.6.3 Effecten

Door het afgraven van de bodem kunnen archeologische sporen en resten verdwijnen. Het betreft een groot deel van het binnendijkse plangebied. Het ontwerp gaat al uit van zo min mogelijk ontgraven, waardoor de resterende (mogelijke) vernietiging niet is uit te sluiten. Het ontwerp en de realisatie voorzien in het doorlopen van de archeologische onderzoekscyclus. Op deze wijze worden sporen gedocumenteerd en eventuele vondsten buiten de bodem behouden (ex situ behoud).

Er zijn weinig slappe lagen aanwezig, waardoor verstoring van de sporen in de bodem door het ophogen met het dijklichaam vermoedelijk niet optreedt. Door het plaatsen van damwanden verstoort lokaal de ondergrond. Echter zal het onderzoeken van deze locaties een groter oppervlak verstoren dan het plaatsen van de damwanden zelf. Alleen ondiep of bij het graven van een sleuf voor het plaatsen van een damwand is onderzoek mogelijk.

Vervolgonderzoek

Het verkennend onderzoek adviseert proefsleuvenonderzoek uit te voeren voor de vindplaatsen en de delen met een hoge archeologische verwachting waar ingrepen gepland zijn. Proefsleuvenonderzoek is gepland voor zomer 2020. Voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek worden programma's van eisen (PvE) opgesteld.

Binnen een groot deel van het plangebied – vooral rond Lent - worden sporen uit de Tweede Wereldoorlog verwacht, van schuttersputten tot loopgraven en stellingen. Een belangrijk deel hiervan zal worden aangesneden binnen de zones waarvoor al proefsleuven worden geadviseerd. Voor de overige elementen uit WOII wordt hier geen nader vervolgonderzoek geadviseerd, omdat een specifieke onderzoeksvraag ontbreekt. Als het bevoegd gezag specifieke onderzoeksvragen heeft bij een locatie, of als de uit te voeren proefsleuven daartoe aanleiding geven, kan een uitbreiding van het vervolgonderzoek een mogelijkheid zijn.

Op één locatie in de Loenense Buitenpolder, buitendijks van vindplaats 10, zal een zogenaamd beverscherm worden geplaatst in een zone met een hoge verwachting. Hier wordt geadviseerd de graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. Begeleiding heeft hier de voorkeur boven een proefsleuvenonderzoek, omdat de voor het beverscherm te graven sleuf zich zeer dicht langs open water bevindt. Dit maakt het graven van een proefsleuf technisch onuitvoerbaar.

Voor de vindplaatsen op en nabij de kasteelterreinen van de huizen Oosterhout en Wolferen is het wenselijk om met geofysisch onderzoek zicht te krijgen op de locatie en omvang van het gehele kasteelterrein om context te bieden aan eventuele sporen binnen het plangebied. Dit onderzoek wordt voorafgaande aan het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

Voor de deelgebieden met een lage archeologische verwachting wordt geadviseerd deze vrij te geven. Binnen de (overwegend) buitendijkse zones met een hoge archeologische verwachting waar geen ingrepen gepland zijn, hoeft op basis van de huidige plannen geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Hier heeft geen booronderzoek plaatsgevonden. Bij eventuele aanpassing van de plannen waardoor deze zones alsnog bedreigd worden, wordt geadviseerd hier ook verkennend booronderzoek te laten uitvoeren.

Het doorlopen van de cyclus voor archeologische monumentenzorg is een voorwaarde voor de latere omgevingsvergunning. Elke stap of fase eindigt met een afweging of er voldoende informatie is verzameld om een afgewogen beslissing te kunnen nemen over eventuele vervolgacties. Bovenstaande maatregelen vormen een advies, het bevoegde gezag neemt een besluit.

4.6.4 Conclusie

De mogelijke doorsnijding van middelhoge tot hoge (verwachtings)waarden bedraagt meer dan 1 ha. In het MER wordt dit grote ruimtebeslag beoordeeld als 'zeer negatief'. Na het toepassen van de compenserende maatregel om eventuele waarden op te graven en sporen te documenteren, is in ieder geval behoud ex situ (buiten de vindplaats) gegarandeerd. Omdat behoud in situ (op locatie zelf) naar verwachting niet mogelijk blijkt, blijft er een negatieve effect.

In dit bestemmingsplan zijn diverse archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. De bescherming van de aanwezige archeologische waarden is daarmee ook planologisch geregeld.

Vanuit het aspect archeologie zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.7 Erfgoed

Het uitgangpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten, met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in ruimtelijke planvorming.

4.7.1 Toetsingskader

Voor gebouwd erfgoed geldt een wettelijke bescherming vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Er geldt een vergunningplicht voor het afbreken, verstoren, verplaatsen, in enig opzicht wijzigen of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd gebouwd monument op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht (artikel 2.1, 1e lid, onder f van de Wabo).

4.7.2 Resultaten

4.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect erfgoed zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.8 Landschappelijke Inpassing/ Belevingswaarde

De Waal is een van de grootste en breedste rivieren van Nederland. Hij wordt gevoed door de Rijn, welke bij het Pannerdensch Kanaal vertakt in de Neder-Rijn en de Waal. De Waal is een echte 'werkrivier' met veel scheepvaart, watergebonden bedrijvigheid, steenfabrieken, scheepswerven etc. Op een aantal plaatsen reiken de steden tot aan het water met kenmerkende rivierfronten (bv. Nijmegen).

Het rivierenlandschap van de Waal kent in haar dwarsprofiel overal dezelfde, herkenbare opbouw: de rivier, de uiterwaarden (het winterbed), de dijk, het bebouwde oeverwallenlandschap en de open komgronden daarachter.

In 2017 is het Ruimtelijk Kwaliteitskader Wolferen Sprok opgesteld. Vervolgens is dit kader vertaald in uitgangspunten en leidende ontwerpprincipes. Hierbij is het technisch- en landschappelijk ontwerp van de dijk in samenhang beschouwd en dit heeft geleid tot een ruimtelijke visie (zie paragraaf 4.8.1) voor de dijkversterking Wolferen Sprok. De ruimtelijke visie sluit aan op:

  • het visie document Panorama Waal (Waterschap Rivierenland en Provincie Gelderland, 2019);
  • de ontwerpuitgangspunten van andere Waaldijk projecten (o.a. de handreiking Ruimtelijke Kwaliteit Gorinchem – Waardenburg (Waterschap Rivierenland en H+N+S, 2015 en de verantwoordingsrapportage Hagesteijn - Opheusden, H+N+S 2017).

4.8.1 Ruimtelijke visie

De ruimtelijke visie voor Wolferen-Sprok (versie 2.0 d.d. 19 december 2019) beschrijft acht uitgangspunten voor de ontwerpopgave voor dijkverbetering. Deze volgen elkaar op in volgorde waarbij het belang verschuift van hoofdkeuze naar details. De acht uitgangspunten zijn:

  1. 1. het huidige dijktracé vormt de basis;
  2. 2. de dijk is groen;
  3. 3. de 'hoofdvorm' van de dijk oogt compact (dwarsprofiel) en continu (lengteprofiel);
  4. 4. het landschap van de dijkzone is afwisselend en 'raakt de dijk';
  5. 5. behoud en versterking van beplanting, begroeiing en natuur;
  6. 6. voortbouwen op cultuurhistorie;
  7. 7. maatwerk en meekoppeling lokale ambities;
  8. 8. kansen na de dijkverbetering.

Voor de ruimtelijke visie zijn deze uitgangspunten vertaald naar de volgende hoofdpunten voor het doorontwerp:

  • de dijkverbetering vindt plaats aan, of in directe omgeving van de bestaande dijk;
  • voor dijkverbetering benodigde extra ruimte wordt in eerste instantie aan de binnendijkse zijde gezocht;
  • wanneer er binnendijks onvoldoende ruimte is kan er lokaal rivierwaartse versterking plaatsvinden met een zo beperkt mogelijk ruimtebeslag;
  • de noodzakelijke kleine verschuivingen in het dijktracé kennen een geleidelijk verloop en/of zijn gebaseerd op duidelijke landschappelijke aanleidingen;
  • het huidige lengteprofiel inclusief karakteristieke bochten worden hierdoor behouden en waar mogelijk versterkt. hierbij wordt ook gekeken naar herstel van 'fouten' uit voorgaande dijkverbeteringen;
  • behoud van de continuïteit van het verloop van de weg op de dijk krijgt extra aandacht, met name bij bebouwing.

4.8.2 Resultaten

Bij een dijkversterking kan de belevingswaarde van de dijk zelf veranderen door veranderingen in het aanzicht (profiel, materiaal). Het uitzicht op en vanaf de dijk kan wijzigen doordat de directe omgeving van de dijk onderdeel gaat uitmaken van de waterkering. Het gebruik kan hierdoor veranderen, en daardoor de beleving. Het in 2016 uitgevoerde belevingswaardenonderzoek (Bureau Stroom, 2016) is de basis voor de effectbeoordeling van belevingswaarde.

Door zijn hoge ligging in het landschap is de dijk de perfecte plek om te genieten van het weidse en afwisselende uitzicht. Een uitzicht dat door de kenmerkende kronkels ook nog regelmatig verrassingen biedt. De Waal wordt vooral beleefd als onderdeel van het uitzicht vanaf de dijk, met de schepen die erop varen, de meanders en het levendige water. Mensen genieten niet alleen van de omgeving vanaf de dijk, maar trekken ook graag met de fiets of te voet de uiterwaarden en het binnendijkse gebied in, waarvoor de aanwezigheid van wandel- en fietspaden erg belangrijk is.

De dijkversterking heeft in de open gebieden (zonder kolken, bebouwing en bossen) relatief groot ruimtebeslag. Door de binnendijkse berm verandert het aanzicht vanaf de dijk op de binnendijkse gebieden. Op een beheerzone na, blijft het huidige landgebruik op de berm echter mogelijk. Waar bomenrijen worden gekapt, worden deze teruggebracht op de berm. Daarmee is de invloed binnendijks in de open gebieden beperkt. Rondom enkele kolken worden bomen gekapt. Enerzijds verdwijnt het kenmerkende blauw met groen, maar anderzijds verbetert het zicht op de kolk. Naar verwachting komt de (wilgen)opslag relatief snel weer terug.

Bij kenmerkende objecten als kolken, bebouwing met tuinen, bossen en landgoederen is waar nodig een constructie toegepast. De dijk wordt hier vaak wel iets hoger en iets breder, maar de objecten blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0044.png"

Afbeelding 39 Belevingswaarde langs de dijk (Bureau Stroom, 2016)

De volgende bijzondere locaties zijn aanvullend beschouwd voor invloed op de belevingswaarde:

  • de bossen bij de landgoederen blijven behouden, hier blijft het een besloten gebied. Er is geen effect;
  • bij de Klipstraat in Andelst worden bomen gekapt van de rabatten, of rabatten worden ingekort. Omdat er nog bomen en rabatten overblijven is het effect op de belevingswaarde beperkt;
  • bij Wolferen wordt de dijk verplaatst. Dit wordt gedaan met aandacht voor de kronkeligheid van het tracé. Hiermee wordt de belevingswaarde niet aangetast.

4.8.3 Conclusie

De dijkverbetering is zorgvuldig landschappelijk ingepast en heeft daardoor geen negatief effect op de belevingswaarde van de dijk. Er zijn geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.9 Planologisch Relevante Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen in het bestemmingsplan vastgelegd te worden. Rond dergelijke leidingen en verbindingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:

  1. 1. buisleidingen met een externe veiligheidszone;
  2. 2. bovengrondse hoogspanningslijnen;
  3. 3. overige leidingen.

De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepaalt het bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn.

In planologisch relevante leidingen worden bijvoorbeeld de navolgende producten vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

4.9.1 Toetsingskader

Voor elk van de drie typen leidingen en verbindingen is het wettelijk gezien anders geregeld:

  1. 1. voor buisleidingen geldt een wettelijke verplichting. Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang;
  2. 2. voor bovengrondse hoogspanningsleidingen geldt een advies van het Rijk. In haar 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' uit 2005 met kenmerk SAS/2005183118, heeft het Rijk aangegeven hoe omgegaan moet worden met bovengrondse hoogspanningslijnen bij ruimtelijke plannen;
  3. 3. voor de overige leidingen bepaalt bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn. Gewone nutsleidingen zijn meestal niet relevant. Maar voor sommige leidingen is het toch wenselijk deze in het bestemmingsplan op te nemen. Bijvoorbeeld omdat ze van groot maatschappelijk belang zijn en er grote problemen ontstaan als de leiding niet meer werkt.

4.9.2 Resultaten

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn meerdere gasleidingen aanwezig. Deze liggen haaks op de dijk, tussen de Waaldijk 34 en 36. Het betreffen gasleidingen met een doorsnede van 1219 mm en een druk van 75,9 bar. De aanwezige gasleidingen hoeven niet te worden verlegd in het kader van de dijkversterking en zorgt er op deze plek ook niet voor dat bepaalde werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd.

De planologische bescherming die deze leiding op dit moment heeft in het bestemmingsplan wordt doorgezet in dit bestemmingsplan middels de dubbelbestemming Leiding - Gas.

4.9.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen levert geen belemmeringen op voor de realisatie van de dijkversterking. De planologische bescherming van de gasleidingen uit het bestemmingsplan wordt overgenomen in het bestemmingsplan. Vanuit het aspect planologische kabels en leidingen zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.10 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.

4.10.1 Toetsingskader

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans dat een dergelijk ongeval zich voordoet. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

4.10.2 Resultaten

De ontwikkeling betreft het versterken van de primaire waterkering. Op basis van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Op afbeelding 40 en 41 zijn uitsneden opgenomen van de risicokaart met hierop de 3 deelgebieden van dit bestemmingsplan weergegeven (groene lijnen):

  1. 1. ter hoogte van Waaldijk 3 in Andelst;
  2. 2. percelen ten westen van de A50;
  3. 3. vanaf Dorpsstraat 70 in Slijk-Ewijk tot aan Waaldijk 47 in Oosterhout.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0045.png"

Afbeelding 40 Uitsnede uit de risicokaart met aanduiding deelgebied 1 en 2 (groene lijn)

Ten noorden van de deelgebieden 1 en 2 bevinden zich enkele inrichtingen die vanwege het opslaan van gevaarlijke stoffen als risicobron zijn aangemerkt (rode stippen, al dan niet met rode omranding op afbeelding 40. Deze risicobronnen hebben echter geen plaatsgebonden risicocontour en zijn tevens op afstand van de deelgebieden gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0046.png"

Afbeelding 41 Uitsnede uit de risicokaart met aanduiding deelgebied 3 (groene lijn)

Ten zuiden van de deelgebieden 1 t/m 3 ligt de rivier de Waal. De plaatsgebonden risicocontour van de Waal is op de afbeeldingen 40 en 41 aangeduid door middel van de zwarte onderbroken lijn. Hierop is te zien dat deze risicocontour niet buiten de oevers van de Waal komt en derhalve geen belemmering vormt voor het plangebied van dit bestemmingsplan. De rood onderbroken lijnen op afbeelding 41 geven de gasleidingen van de Nederlandse Gasunie aan die door deelgebied 3 loopt. Deze gasleidingen hebben geen plaatsgebonden risicocontouren.

4.10.3 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. De dijk is daarnaast zelf geen risicobron. De dijkversterking leidt niet tot een toename in het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. Hiermee treedt er geen wijziging op wat betreft externe veiligheid. Vanuit de aspect externe veiligheid zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.11 Verkeer

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de mogelijke verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de bestaande functies in beeld te worden gebracht.

4.11.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient het aspect verkeer te worden beoordeeld. De nieuwe ontwikkeling mag geen onevenredige (negatieve) invloed hebben op de verkeersafwikkelende werking van het omliggende wegennetwerk.

4.11.2 Resultaten

In dit bestemmingsplan wordt de as-verlegging van de dijk mogelijk gemaakt om constructieve elementen te vermijden. Ter hoogte van Waaldijk 3 wordt de dijk rivierwaarts verplaatst waardoor de dijk versterkt kan worden met een berm. In samenhang hiermee wordt de bovenstrooms gelegen bocht in de dijk landinwaarts verlegd waar de zone binnendijks al een lokale ophoging heeft. Ondanks dat het een gewijzigde situatie betreft, betreft het geen wijziging welke een verkeersaantrekkende werking op gemotoriseerd (auto)verkeer tot gevolg heeft. Het aantal verkeersbewegingen blijft in de nieuwe situatie gelijk aan de huidige situatie (de autonome verkeersgroei buiten beschouwing latende).

4.11.3 Conclusie

De as-verlegging van de dijk heeft geen verkeersaantrekkende werking. Vanuit het aspect verkeer zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.12 Geluid

Wijzigingen aan een weg, spoorweg of industrie moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh) en onderliggende besluiten en regelingen.

4.12.1 Toetsingskader

De Wet geluidhinder is van toepassing bij de aanleg en/of wijziging van de volgende geluidsbronnen:

  • gezoneerde bedrijventerreinen;
  • spoorwegen (geen hoofdspoorwegen);
  • wegen (hoofdwegen én 30 km wegen of woonerven).

In verband met de fysieke wijziging van de weg op de Waaldijk dient in het kader van de Wet geluidhinder de akoestische effecten te worden beoordeeld. Vanwege de aanwezigheid van geluidgevoelige bestemmingen binnen de invloedssfeer (wettelijke geluidzone) van de te wijzigen wegen is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek voldoet aan het Reken- en Meetvoorschrift 2012.

Bij wijzigingen op of aan een weg moet binnen het afgebakende onderzoeksgebied onderzocht worden of er sprake is van 'reconstructie' van die weg zoals dat is gedefinieerd in de Wgh.

Er is sprake van 'reconstructie' als aan de volgende twee voorwaarden voldaan wordt:

  • er moet sprake zijn van een fysieke wijziging op of aan de weg. Het gaat dan bijvoorbeeld om een wijziging van het profiel, de wegbreedte, de hoogteligging, het wegdek, het aantal rijstroken, de aanleg van kruispunten, de aanleg van aansluitingen, op- en afritten, wijzigingen van de maximumsnelheid, en dergelijke;
  • ten gevolge van deze wijziging en de verwachte groei van het verkeer in de eerste tien jaar na de wijziging moet er sprake zijn van een toename van de geluidbelasting met (afgerond) 2 dB of meer. Om dit te kunnen bepalen moet dus eerst voor elke geluidgevoelige bestemming de geldende 'grenswaarde' worden bepaald. Vervolgens wordt bezien of deze grenswaarde in de toekomstige situatie, doorgaans het 10e jaar na openstelling van de gewijzigde weg, met 1,50 dB of meer overschreden wordt.

4.12.2 Resultaten

Om te bepalen of sprake is van een reconstructie van de weg is een akoestische beoordeling uitgevoerd. De gehele fysieke wijziging van de weg en onderliggende dijk zijn opgenomen in een akoestisch model. De wegwijziging zelf leidt niet tot toename van verkeer (geen verkeersaantrekkende werking). Bij een formele reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is een toename van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (beschermingsniveau woningen en andere geluidsgevoelige objecten zoals geregeld in Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder) op de gevel van de woning toegestaan. In de toekomstige situatie werd een geluidbelasting berekend van afgerond 42 dB (op 4,5 m hoogte). Omdat de laagst mogelijk toetswaarde voor de beoordeling van een formele reconstructie is gelegen op 48 dB is in deze situatie geen sprake van een formele reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De verkeersintensiteit mag, voordat sprake zou kunnen zijn van een formele reconstructiesituatie, toenemen met meer dan 600%. Dit is een onrealistisch scenario, omdat er geen grootschalige projectontwikkeling plaatsvindt.

Tevens wordt op basis van berekeningen en beoordeling verondersteld dat er geen sprake zal zijn van een toename van 1,4 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatste van de gevels van woningen. In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' kan dan ook geconcludeerd worden dat er geen significante geluidstoename is. De notitie akoestische beoordeling wegwijziging dijktraject is te vinden in Bijlage 6.

4.12.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan komt enkelbestemming Wonen - Uiterwaarden, een geluidsgevoelige bestemming, voor. Dit betreft een bestaande situatie, welke ongewijzigd blijft in dit nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat bij de woningen de voorkeursgrenswaarde zoals geregeld in Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder op de gevel van de woningen wordt overschreden. Uit de akoestische beoordeling blijkt dat er geen sprake is van een reconstructie van een weg en daarom geen verdere onderzoeksplicht in het kader van de Wet geluidhinder nodig is. Daarnaast wordt voldaan aan een 'goede ruimtelijke ordening' omdat van significante geluidstoename geen sprake is. Vanuit het aspect geluid zijn er geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.13 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Dit houdt in het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen het volgende te worden bekeken:

  • bij het mogelijk maken van nieuwe woningen moet er rekening worden gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bestaande bedrijven;
  • bij het mogelijk maken of uitbreiden van de bedrijven moet bij de bestaande woningen een goed woon- en leefmilieu kunnen worden gegarandeerd.

4.13.1 Toetsingskader

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

4.13.2 Resultaten

In dit bestemmingsplan komt enkelbestemming Wonen - Uiterwaarden, een milieugevoelige bestemming, voor. Dit betreft een bestaande situatie, welke ongewijzigd blijft in dit nieuwe bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe bedrijven opgericht of uitgebreid die hun weerslag hebben op milieugevoelige functies. Omdat het een bestaande situatie betreft hoeft er geen beoordeling gedaan te worden of de woningen invloed hebben op de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bestaande bedrijven of andersom; of er bij de woningen door de aanwezigheid van de bedrijven een goed woon- en leefmilieu kunnen kan worden gegarandeerd.

4.13.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is niet van toepassing op dit bestemmingsplan. Er zijn geen bezwaren welke de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de opzet van de planregels, toelichting op de bestemmingen, de overgangs- en slotregels en een toelichting op de verbeelding.

5.1 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn conform deze standaarden opgesteld. Voor opstelling van de regels is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Dit om zo eenduidig mogelijke regels op te stellen die zo min mogelijk van elkaar afwijken. Alleen waar nodig zijn de regels aangepast en specifiek voor dit bestemmingsplan opgesteld. Hieronder worden de regels artikelsgewijs behandeld.

5.2 Hoofdstukopbouw Van De Regels

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2);
  2. 2. bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, dan worden deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend worden afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels opgenomen. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. 3. algemene regels. In de laatste twee hoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  4. 4. overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3 Toelichting Op De Regels

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in het eerste artikel van het bestemmingsplan uitgelegd. Vervolgens bevat het tweede artikel technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, is het aantal bestemmingen in het plan zoveel mogelijk beperkt. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. Onderstaande afbeeldingen tonen de enkel- en dubbelbestemmingen van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0047.png"

Afbeelding 42 Enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen

De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkings- en wijzigingsregels geven het bevoegd gezag bevoegdheden om onder voorwaarden af te wijken van een regel of onder voorwaarden het plan te wijzigen.

Flexibiliteitsbepalingen

In de regels zijn verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Voor wijzigingsbevoegdheden zijn burgemeester en wethouders altijd het bevoegd gezag. Voor afwijkingsbevoegdheden zijn burgemeester en wethouders meestal het bevoegd gezag en kan het bij uitzondering bijvoorbeeld gedeputeerde staten betreffen. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, moet een (belangen)afweging plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen.

De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd. Het is aan de verzoeker om dit aan te vragen.

De bevoegdheden zijn concreet en objectief begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van het bevoegd gezag (veelal burgemeester en wethouders) en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.

5.3.3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene ontwikkelingsbepalingen die zijn opgenomen in de vorm van wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders.

Ook zijn in de algemene regels van dit bestemmingsplan onder andere algemene aanduidingsregels opgenomen ten behoeve van de natuurcompensatie en overige regels ten behoeve van de voorwaardelijke verplichting tot uitvoering van deze natuurcompensatie.

Vanuit artikel 2.45 lid 3 van de Omgevingsverordening Gelderland volgt de verplichting om bij de vaststelling van dit bestemmingsplan de effecten van de dijkversterking Wolferen-Sprok te compenseren. Ook volgt daaruit de verplichting om in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen dat ziet op uitvoering van de natuurcompensatie. Dit artikel zorgt ervoor dat activiteiten die nodig zijn ter uitvoering van de dijkversterking Wolferen-Sprok gebonden zijn aan de uitgewerkte natuurcompensatie. Activiteiten die geen verband hebben met de dijkversterking Wolferen-Sprok, zijn niet gebonden aan deze voorwaardelijke verplichting. Daarnaast zijn er met betrekking tot de dubbelbestemmingen voorrangsregelingen opgenomen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Conform het Bro (artikel 3.2.1 en 3.2.2) zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.4 Toelichting Op De Verbeelding

In paragraaf 2.2 zijn de planologische strijdigheden met de vigerende bestemmingsplannen besproken. De bestemmingslegging en de regels van dit bestemmingsplan zijn daarop aangepast, zodat het initiatief van dit bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt.

Hierna wordt per deelgebied van dit bestemmingsplan de plangrens toegelicht en puntsgewijs uiteengezet welke wijzigingen er doorgevoerd zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan, ten opzichte van de bestaande bestemmingslegging.

5.4.1 Deelgebied 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0048.jpg"

Afbeelding 43 Deelgebied 1

Plangrens:

Noordgrens: grens beschermingszone conform legger, zuidgrens bestaand woonperceel, noordgrens perceel natuurcompensatie;

Oost- en westgrens: de grens waar het wegontwerp terug aansluit op de huidige ligging van de weg;

Zuidgrens: grens waterstaatswerk conform legger en grens 'oude' bestemming Verkeer.

Wijzigingen:

  • verlegging bestemming 'Verkeer', vanwege asverlegging dijk;
  • omzetten bestemming 'Verkeer' van huidige weg naar bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • omzetting bestemming 'Natuur' naar bestemming 'Verkeer' vanwege de asverlegging dijk en omzetting bestemming 'Natuur' naar bestemming 'Agrarisch met waarden' voor het smalle strookje natuur wat door de asverlegging buitendijks komt te liggen;
  • omzetting bestemming 'Bedrijf' naar bestemming 'Natuur' vanwege natuurcompensatie;
  • uitbreiding dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering binnendijks;
  • aanpassing grens tussen dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering en de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie, vanwege asverlegging dijk (nieuwe grens ligt op buitenkant asfalt aan buitendijkse zijde).

5.4.2 Deelgebied 2

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0049.jpg"

Afbeelding 44 Deelgebied 2

Plangrens:

Conform grenzen kadastraal perceel.

Wijziging:

Omzetten bestemming 'Agrarisch met waarden' naar bestemming 'Natuur', vanwege natuurcompensatie mitigatieopgave Natura 2000.

5.4.3 Deelgebied 3 (west)

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0050.jpg"

Afbeelding 45 Deelgebied 3 (west)

Plangrens:

Noordgrens: beschermingszone waterstaatswerk conform legger, exclusief gronden binnen beheersverordening Overbetuwe, Randwijk, Slijk-Ewijk en Valburg, bestemmingsplan

Buitengebied, Waaldijk 29 en Oosterhoutsestraat 11, Slijk-Ewijk en twee bestaande percelen ten oosten van dat bestemmingsplan (binnen beheersverordening Buitengebied, beheersverordening De Danenberg).

Oostgrens: n.v.t., sluit aan op deelgebied 3 (midden)

Zuidgrens: grens conform zone waterstaatswerk conform legger (links) en verder grens conform kadastrale percelen en vigerende bestemming Water;

Westgrens: gebaseerd op uiterste grens perceel natuurcompensatie Natuurnetwerk Nederland.

Wijzigingen:

  • omzetten bestemming 'Agrarisch met waarden - Uiterwaarden' naar bestemming 'Natuur', (buitendijks) vanwege natuurcompensatie Natuurnetwerk Nederland (op dijktalud) en mitigatie Natura 2000 (overige percelen);
  • omzetten bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' van beheersverordening De Danenberg naar bestemming 'Agrarisch' (binnendijks);
  • aan binnendijkse gronden met nieuwe bestemming 'Agrarisch' is de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4 toegevoegd;
  • tevens is op de binnendijkse gronden de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering toegevoegd of uitgebreid.

5.4.4 Deelgebied 3 (midden)

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0051.jpg"

Afbeelding 46 Deelgebied 3 (midden)

Plangrens:

Noordgrens: beschermingszone waterstaatswerk conform legger, exclusief gronden binnen bestemmingsplan Buitengebied, Waaldijk 36 te Oosterhout en een bestaand perceel binnen beheersverordening Buitengebied, beheersverordening De Danenberg.

Oost- en westgrens: n.v.t., sluit aan op deelgebied 3 (west en oost).

Zuidgrens: v.l.n.r.: grens conform kadastrale percelen mitigatie Natura 2000, vigerende bestemming Water, grens kadastraal perceel compensatie Natuurnetwerk Nederland, grens conform vigerende bestemming 'Verkeer'.

Wijzigingen:

  • omzetten bestemming 'Agrarisch met waarden - Uiterwaarden' naar bestemming 'Natuur', (buitendijks) vanwege natuurcompensatie Natuurnetwerk Nederland (op dijktalud) en mitigatie Natura 2000 (overige percelen);
  • omzetten bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' van beheersverordening.De Danenberg naar bestemming 'Agrarisch' (binnendijks);
  • aan binnendijkse gronden met nieuwe bestemming 'Agrarisch' is de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4 toegevoegd;
  • tevens is op de binnendijkse gronden de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering toegevoegd of uitgebreid.

5.4.5 Deelgebied 3 (oost)

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0052.png"

Afbeelding 47 Deelgebied 3 (oost)

Plangrens:

Noordgrens: beschermingszone waterstaatswerk conform legger, exclusief een diverse percelen met bebouwing binnen beheersverordening Buitengebied, beheersverordening De Danenberg.

Oostgrens: de grens van het bestemmingsplan zou in eerste instantie tot aan bestemmingsplan Oosterhout lopen, echter door het niet meenemen 'percelen met bebouwing' (zie noordgrens) stopt de oostgrens eerder;

Zuidgrens: grens conform vigerende bestemming 'Verkeer';

Westgrens: n.v.t., sluit aan op deelgebied 3 (midden)

Wijzigingen:

  • omzetten bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' van beheersverordening De Danenberg naar bestemming 'Agrarisch' (binnendijks);
  • aan binnendijkse gronden met nieuwe bestemming 'Agrarisch' is de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4 toegevoegd;
  • tevens is op de binnendijkse gronden de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering toegevoegd of uitgebreid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 1, onder f) stelt dat een toelichting van een bestemmingsplan inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan dient te weergeven. Dat wil zeggen dat voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden en maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Tijdens het ontwerpproces heeft het ontwerpteam afstemming gezocht met diverse bevoegde gezagen en stakeholders. Op verschillende momenten is onder andere afgestemd met de volgende partijen:

  • ambtelijke beleidsgroep (ABG);
  • ambtelijke werkgroep bevoegde gezagen (AWBG);
  • bestuurlijke begeleidingsgroep (BBG);
  • interne klankbordgroep (IKBG);
  • externe klankbordgroep (EKBG);
  • omgeving middels dijkateliers en keukentafelgesprekken;
  • programmateam hoogwater beschermingsprogramma (PT HWBP);
  • directieraad Rivierenland (DR);
  • college van dijkgraaf en hoogheemraden Rivierenland (CDH).

Ter voorbereiding op het project dijkversterking Wolferen-Sprok en de op te stellen planproducten, zijn de stakeholders op verschillende momenten betrokken geweest. In onderstaande tijdlijn is het omgevingsmanagementproces weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0333BUITWolfssprok-VSG1_0053.jpg"

Afbeelding 48 Tijdlijn participatie

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

6.2.1 Financiering

Het dijkversterkingsproject Wolferen-Sprok is onderdeel van het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). In dit programma werken de 21 waterschappen en Rijkswaterstraat gezamenlijk aan de versterking van de primaire waterkeringen in Nederland. In deze alliantie zijn onder andere afspraken gemaakt over de verdeling van kosten en de toedeling van risico's. Waterschappen moeten, in tegenstelling tot eerdere programma's Ruimte voor de Rivier en HWBP2, vooraf voor projecten een inschatting maken van het benodigde budget. Dit budget is vervolgens taakstellend waarbij het risico op budgetoverschrijdingen bij de waterschappen ligt.

De financiering van het HWBP wordt evenredig verdeeld tussen de waterschappen en Rijkswaterstaat. Een dijkversterkingsproject vraagt vervolgens budget aan waarvan 90% wordt gesubsidieerd vanuit het HWBP. De resterende 10% betreft een projectspecifieke eigen bijdrage van het waterschap. In elk project wordt onderscheidt gemaakt tussen subsidiabele kosten en niet subsidiabele kosten. Dit geheel wordt ter besluitvorming voorgelegd aan het dagelijks bestuur van het waterschap. Na goedkeuring van het dagelijks bestuur beoordeelt het HWBP de ingediende subsidieaanvraag.

De financiële uitvoerbaarheid van de dijkversterking Wolferen-Sprok kent door de subsidiale kosten een grote mate van zekerheid. In de begroting van het waterschap wordt rekening gehouden met de projectspecifieke eigen bijdrage van het waterschap. Zodoende is ook deze 10% eigen bijdrage geborgd.

In elke fase wordt voor het project een vooruitblik gegeven op de kosten van de daaropvolgende fase. Op deze manier blijft het project voorspelbaar en kan binnen het waterschap en binnen het HWBP rekening worden gehouden worden met de financiële impact van dit project.

6.2.2 Grondverwerving

Het waterschap gaat voor verwerving van gronden en/of opstallen, in onderhandeling met de eigenaren en rechthebbenden om te komen tot aankoop (verwerving op minnelijke basis). Na de onderhandelingen bereiken de eigenaren/rechthebbenden en het waterschap een akkoord over de schadeloosstelling en de voorwaarden van de verwerving van de gronden en/of opstallen. In de meeste gevallen komt een verkoopovereenkomst tot stand op minnelijke wijze na onderhandeling. Wanneer de onderhandelingen niet tot overeenstemming leiden, dan kan het waterschap een onteigeningsprocedure opstarten.

Een onteigeningsprocedure wordt als laatste middel (ultimum remedium) ingezet in het verkrijgen van de gronden en/of opstallen en kan alleen als het waterschap deze niet op minnelijke manier kan verwerven.

Niet alle gronden die nodig zijn voor de dijkversterking hoeven te worden aangekocht. Het waterschap staat met deze dijkversterking een groter medegebruik van de waterkering toe. Zo kunnen delen van de dijk ook voor andere functies gebruikt worden. De grond kan in particulier eigendom blijven door zakelijk recht van het waterschap te accepteren, hierdoor wordt het hoogwaterveiligheidsbelang geborgd. Dit heet ook wel erfdienstbaarheid: de eigenaar staat toe dat een deel van de waterkering op zijn eigendom wordt aangelegd met de bijkomende zaken als inspectie, beheer en onderhoud van de waterkering. De overige functies kan de eigenaar blijven uitvoeren, als dit de hoogwaterveiligheid niet belemmerd. In het grondverwervingsproces wordt een vergoeding voor de vestiging van het zakelijk recht overeengekomen.

6.2.3 Schadevergoeding, planschade en nadeelcompensatie

Dijkversterking kan er toe leiden dat eigenaren/rechthebbenden schade ondervinden door het nieuwe of gewijzigde dijktracé. In het geval dat de dijkversterking ertoe leidt dat grond of een opstal moet worden verworven, dan geschiedt deze verwerving op basis van de Onteigeningswet. Het betreft een volledige schadeloosstelling voor alle in de wet genoemde rechthebbenden zoals bijvoorbeeld de eigenaar, pachter, erfpachter, huurder waarbij alle onteigeningsgevolgen voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij kan worden gedacht aan vergoeding van vermogensschade, inkomensschade, de waardevermindering van het overblijvende en andere onteigeningsgevolgen.

Voor de dijkversterking wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Planschade is de schade die ontstaat ten gevolge van de inwerkingtreding van dit nieuwe bestemmingsplan. Er is dan sprake van een zogenaamd schadeveroorzakend overheidsbesluit. Planschade kan bestaan uit waardedaling van gronden en opstallen of inkomensderving.

Nadeelcompensatie ziet eveneens op schade ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen. De grondslag voor die schade ligt – anders dan bij planschade – niet bij een overheidsbesluit, maar bij feitelijk overheidshandelen, bijvoorbeeld het (tijdelijk) afsluiten van een weg ten behoeve van bijvoorbeeld onderhoudswerkzaamheden. Verzoeken of aanvragen voor nadeelcompensatie worden conform de Verordening schadevergoeding Waterschap Rivierenland afgehandeld. Dit kan wanneer men schade heeft ondervonden als gevolgd van de taakuitoefening van het waterschap. Deze regeling kan worden geraadpleegd op de website van het waterschap (www.waterschaprivierenland.nl > digitaal loket > regelgeving > schadevergoeding).

6.2.4 Inrichting en beheer openbare ruimte

Het streefbeeld voor de inrichting van de openbare ruimte voor de waterkering is een grondlichaam dat is opgebouwd met voldoende kleiafdekking met daarop een erosiebestendige, kruidenrijke grasmat. De kruin, binnentalud en buitentalud en de beheerstrook blijven in eigendom van het waterschap. Hierop is geen medegebruik mogelijk. Binnen- en buitenwaarts van de beheerstroken is medegebruik mogelijk.

Het waterschap kiest in principe voor maaien en afvoeren van het maaisel. Het beleid van het waterschap gaat uit van het waar mogelijk rekening houden met de natuur. Het maaien vindt daarom ook zoveel mogelijk gefaseerd plaats (niet of beperkt in het broedseizoen). Daar waar de golf- of stromingsbelasting dit noodzakelijk maakt, wordt het talud beschermd met een harde stenen bekleding. Houtachtige gewassen op deze bekleding worden geregeld verwijderd en gras wordt jaarlijks gemaaid of geklepeld.

Eigenaren of gebruikers van dijkpercelen binnen het waterstaatswerk moeten de dijktaluds en de bermen maaien. Dit is nodig voor het hoofddijklichaam inclusief de beheerstroken Het belangrijkste doel van het maaien is het behoud van een sterke grasmat op de dijken.. Een stevige grasmat draagt eraan bij dat de dijken goed bestand zijn tegen het rivierwater bij hogere waterstanden aan de buitenzijde en tegen het overslaand water aan de binnenzijde. Ook is het controleren van de dijken op schades beter mogelijk als het gras gemaaid is. Het waterschap komt twee keer per jaar kijken ('schouwen') of het maaien is uitgevoerd.

Op sommige locaties op en langs de waterkering blijft beeldbepalende beplanting behouden. Het beheer en onderhoud hiervan ligt bij de eigenaar van de ondergrond. Het beheer en onderhoud van de weg ligt bij de gemeenten, dit is ook al zo in de huidige situatie.

Drijfvuil dat aanspoelt op de beheerstroken, wordt verwijderd door de eigenaar of door contractanten. Het waterschap inspecteert de waterkering geregeld, zowel in de dagelijkse situatie als bij hoogwater. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beheerstroken. Het waterschap zorgt ervoor dat zij altijd recht heeft de inspectie of schouw uit te voeren op eigendommen van derden. Het waterschap controleert het hele jaar op illegale activiteiten rond de waterkering. Wanneer iemand zonder vergunning een verboden activiteit bij de waterkering uitvoert, treden de handhavers op. Bijvoorbeeld bij illegale bouw. Het waterschap houdt begin oktober een winterschouw. Het waterschap controleert dan of de eigenaren van de aanliggende grond de waterstaatkundige objecten waarvoor zij verantwoordelijk zijn goed onderhouden en of de voorwaarden volgens de watervergunningen zijn gerespecteerd. Verder bekijkt ze of de dijk winterklaar is. De voorjaarsschouw gaat met name over de staat van de grasmat.

6.3 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Neder-Betuwe vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving wordt omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu wordt aangestuurd. Een recent vastgesteld bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Hierbij is wel noodzakelijk dat er eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen zijn die goed werkbaar zijn. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan interpretatieverschillen voorkomen.

Hoofdstuk 7 Procedure

In dit hoofdstuk wordt de procedure van het plan beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de voorontwerpfase, de ontwerpfase en de vaststellingsfase van het plan.

7.1 Voorontwerpfase

Ingevolge artikel 3.1.1 (in samenhang met artikel 1.1.1, lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dient het College van Burgemeester en Wethouders overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerp-bestemmingsplan wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. De review van het bevoegd gezag wordt verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage gaat. Het voorontwerp maakt geen onderdeel uit van de officiële procedure voorgeschreven door de Wet ruimtelijke ordening en wordt daarom ook niet ter inspraak aangeboden.

7.2 Ontwerpfase

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd en is het digitaal te bekijken op de websites op www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit wordt openbaar bekend gemaakt door het plaatsen van een publicatie in de Staatscourant. Eenieder is in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Daarnaast wordt de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan op grond van art 3.8, lid 1, sub b Wro toegestuurd die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belanghebbende gemeenten.

7.3 Vaststellingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, dijkversterking Wolferen-Sprok' met bijbehorende stukken heeft conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening met ingang van 2 oktober 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen de gelegenheid geboden een zienswijze naar voren te brengen. Binnen de termijn van ter inzage legging zijn er 35 zienswijzen ingekomen. Indien de commentaren uit deze fase daar aanleiding toe geven, is het bestemmingsplan daarop aangepast. Tevens zijn er een aantal verduidelijkingen ambtshalve doorgevoerd in het bestemmingsplan. De nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen gaat hierop in en is te raadplegen in Bijlage 7Nota van Antwoord zienswijzen.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).

Belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die zijn aangebracht bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Lijst Van Nevenactiviteiten









FUNCTIE
GO verweving NNN verbinding NNN natuur Waardevol landschap
Dagrecreatie
- ijssalon N N N N
- bezoekerscentrum N N N N
- paardenpension / -stalling N N N N
- sauna N N N N
- paardenverhuur N N N N
- fietsenverhuur N N N N
- kanoverhuur N N N N
- trapautoverhuur N N N N
- manege N N N N
- huifkarcentrum N N N N
Zorg
- privékliniek N N N N
- kuuroord/beautycentrum N N N
- dagverblijf N N N N
- dierenkliniek N N N N
- sociale nevenfunctie op agrarischbedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten) N N - N
Opslag
- caravans / boten N N N N
- inboedel N N N N
- overige statische opslag N N N N
Overige functies
agrarische hulpbedrijven
- loonbedrijven - - - N
- veehandelbedrijven - - - N
toeleverende bedrijven
- spermabank N - - N
- fouragehandel N - - N
- zaaizaad en potgoed N - - N
- opslag agrarische producten N - - N
- hoefsmederij N - - N
semi-agrarische bedrijven
- hoveniersbedrijven N - - N
- boomverzorgingsbedrijven N N - N
- natuur- en landschapsbeheer N N N N
- bosbouwbedrijven N - - N
- vis- escargot- wormkwekerij N N - N
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven
- slachterij N - - N
- vleesverwerking N - - N
- zuivelverwerking N - - N
- plantaardige produktverwerking N - - N
- imkerij N N - N
- palingrokerij N N - N
- wijnmakerij N N - N
- ijsmakerij N N - N
- bierbrouwerij N N - N
- riet- en vlechtwerk N N - N
Overige ambachtelijke bedrijven
- bouwbedrijven N - - N
- schildersbedrijven N - - N
- glas in lood zetterijen N - - N
- installatiebedrijven N - - N
- electrotechnisch installatiebedrijf N - - N
- dakdekkersbedrijf N - - N
- rietdekkersbedrijf N - - N
- houtbewerkingsbedrijven N - - N
- houtzagerij en -schaverij N - - N
- speeltoestellenfabricage N - - N
- lasinrichtingen / bankwerkerijen N - - N
- vervaardiging medische instrumenten/precisie-instrumenten en orthopedische artikelen N - - N
- meubelmakerij / restauratie N - - N
- meubelstoffeerderijen N - - N
- vervaardigen en reparatie sieraden N - - N
- vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten N - - N
- spel- en speelgoedfabricage N - - N
- spinnen en weven van textiel N N - N
- vervaardiging van textielwaren N N - N
- kledingvervaardiging N N - N
- reparatiebedrijven gebruiksgoederen N N - N
- pottenbakkerij N N - N
- natuursteenbewerking / beeldhouwerij N N - N
- zeefdrukkerij N N - N
- grafische bedrijven N N - N
Overige dienstverlening
- cursuscentrum N N - N
- crèche / peuterspeelzaal N N - N
- museum/ / tentoonstellingsruimte N N - N
- dierenasiel / -pension N - - N
- kappersbedrijf N N - N
- computerservicebedrijf N N - N
- adviesbureau N N - N
- geluids- en/of TV-studio N N - N
- telecommunicatie N N - N
- antiekhandel N N - N
- kunsthandel N N - N
Aan-huis-gebonden-beroep
- individuele (para)medische of therapeutische praktijk N N - N
- dierenarts N N - N
- atelier N N - N
- overige aan-huis-gebondenberoepen N N - N

N = nevenactiviteit toegestaan

- = nevenactiviteit niet toegestaan

Bijlage 2 Bedrijven Bij Functieverandering Binnen Agrarische Bestemmingen

Indicatieve bedrijvenlijst Agrarisch Agrarisch met waarden Agrarisch met waarden - Uiterwaarden
Landbouw verwante functies onder andere
Agrarische hulpbedrijven Ja Ja Ja
Toeleverende bedrijven Ja Ja Ja
Semi-agrarische bedrijven Ja Ja Ja
Sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf Ja Ja Ja
Paardenpension/ -stalling Ja Ja Nee
Opslag van onder andere
Caravans/ boten Ja Ja Nee
Meubels Ja Ja Nee
Recreatie onder andere
Dagrecreatie Ja Ja Ja
Bezoekerscentrum Ja Ja Ja
Verblijfsrecreatie Ja Ja Nee
Sauna Ja Ja Nee
Verhuur van paarden, fietsen, kano's, e.d. Ja Ja Nee
Huifkarcentrum Ja Ja Nee
Medische (verwante) dienstverlening onder andere
Kuuroord Ja Nee Nee
Dagverblijf Ja Nee Nee
Dierenkliniek Ja Nee Nee
Groepspraktijk Ja Nee Nee
Overige dienstverlening onder andere
Cursuscentrum Ja Nee Nee
Crèche/ peuterspeelzaal Ja Nee Nee
Dierenasiel/ -pension Ja Nee Nee
Museum/ tentoonstellingsruimte Ja Ja Ja
Ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven onder andere
Slachterij Ja Ja Nee
Wijnmakerij Ja Ja Nee
Riet- en vlechtwerk Ja Ja Nee
Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis * Ja Nee Nee
* De activiteiten zijn in hoofdzaak publieksaantrekkend en de omvang en uitstraling is zodanig, dat de activiteit past binnen de woonomgeving. De activiteit vindt plaats in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

Bijlage 3 Typen Bedrijvigheid

Adres Aard bedrijvigheid Opp. Bebouwing in m2 excl. bedrijfswoning mogelijk bij recht Opp. Bebouwing in m2 excl. bedrijfswoning mogelijk na afwijking
Overige bedrijven
Klipstraat ong Herveld Opslag groenafval 0 0

Bijlage 4 Oppervlakte Bebouwing Binnen Uiterwaarden

Bestemming Adres Max. oppervlakte alle bestaande bebouwing in m2
Wonen - Uiterwaarden Waaldijk 27 Slijk-Ewijk 179
Waaldijk 28 Slijk-Ewijk 112

Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Staat van Bedrijfsactiviteiten (categorie 1 en 2)

SBI-code SBI-code 2008 Nr. Omschrijving Cat.
01 01 - Landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw
014 016 0 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
014 016 2 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m²
2
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²
2
15 10, 11 - Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
1581 1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581 1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 2
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 2
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 2
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 2
18 14 - Vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont
182 141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 2
20 16 - Houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk e.d.
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 2
22 58 - Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 2
2223 1814 A Grafische afwerking 1
2223 1814 B Binderijen 2
2224 1813 Grafische reproductie en zetten 2
2225 1814 Overige grafische activiteiten 2
223 182 Reproductiebedrijven opgenomen media 1
26 23 - Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 2
30 26, 28, 33 - Vervaardiging van kantoormachines en computers
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 2
36 31 - Vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g.
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 1
362 321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 2
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken 2
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening 2
45 41, 42, 43 - Bouwnijverheid
45 41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²
2
52 47 - Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren
527 952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
60 49 - Vervoer over land
6022 493 Taxibedrijven 2
63 52 - Dienstverlening t.b.v. het vervoer
6312 52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 2
633 791 Reisorganisaties 1
64 53 - Post en telecommunicatie
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten 2
642 61 A Telecommunicatiebedrijven 1
71 77 - Verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen
711 7711 Personenautoverhuurbedrijven 2
714 772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 2
72 62 - Computerservice- en informatietechnologie
72 62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 1
72 58, 63 B Datacentra 2
73 72 - Speur- en ontwikkelingswerk
731 721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 2
74 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - Overige zakelijke dienstverlening
7481.3 74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 2
90 37, 38, 39 - Milieudienstverlening
9001 3700 B rioolgemalen 2
9002.2 382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2 382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 2
93 96 - Overige dienstverlening
9301.2 96012 Chemische wasserijen en ververijen 2
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen 2
9301.3 96013 B Wasserettes, wassalons 1

Bijlage 6 Compensatie Gnn En Go

Bijlage 6 Compensatie GNN en GO

Bijlage 1 Milieueffectrapport (Mer)

Bijlage 1 Milieueffectrapport (MER)

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Passende Beoordeling

Bijlage 3 Passende beoordeling

Bijlage 4 Visie En Uitgangspunten Ruimtelijke Kwaliteit

Bijlage 4 Visie en Uitgangspunten Ruimtelijke Kwaliteit

Bijlage 5 Landschapsplan

Bijlage 5 Landschapsplan

Bijlage 6 Akoestische Beoordeling Wegwijziging Dijktraject

In deze notitie wordt de akoestische beoordelingen van de wegwijzigingen die beoogd zijn voor de dijkversterkingsproject Wolferen-Sprok in het kort beschreven. Eerst wordt ingegaan op de uitgangspunten met betrekking tot de beoordelings- en berekeningsmethode en daarna wordt ingegaan op de resultaten.

Uitgangspunten met betrekking tot methodiek

  • De gehele fysieke wijziging van de weg en onderliggende dijk zijn opgenomen in het model;
  • De jaargemiddelde verkeersintensiteiten voor de toekomstige situatie zijn aangeleverd door degemeente Overbetuwe. De verkeersintensiteiten in de huidige situatie zijn gebaseerd op telgegevens. Aangezien het verkeer is geteld binnen een relatief korte zomerperiode, waar de intensiteiten hoger zijn dan in de winterperiode, zijn de verkeersintensiteiten voor de bestaande situatie ontleend aan de verkeersmodelberekeningen voor de toekomstige situatie, afkomstig van de gemeente Overbetuwe;
  • De wegwijziging zelf leidt niet tot toename van verkeer (geen verkeersaantrekkende werking);
  • Bij een formele reconstructie wordt een toename van de geluidbelasting tot 48 dB op de gevel van de woning altijd toegestaan. (toename van bijvoorbeeld 46,0 naar 49,0 dB is geen formele reconstructie, de te beoordelen toename is hier dan 1,0 dB).

Uitgangspunten wat betreft de berekeningen

Berekeningsmethode conform RMV2012 SRM II;

Verkeerscijfers onderverdeeld op basis van expert judgement: etmaal intensiteit = 600 mvt;

1. Aantal lichte voortuigen (voor periode : dag/avond/nacht) = 480 / 24 / 16
2. Aantal middel zware voertuigen (voor periode : dag/avond/nacht) = 36 / 8 / 4
3. Aantal zware voertuigen (voor periode : dag/avond/nacht) = 24 / 8 / 8

Rijsnelheid 60 km/uur;

  • Beoordelingshoogtes 1,5 en 4,5 m.

Resultaten

  • In de toekomstige situatie wordt een geluidbelasting berekend van afgerond 42 dB (op 4,5 m hoogte). Omdat de laagst mogelijk toetswaarde voor de beoordeling van een formele reconstructie is gelegen op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) zal in deze situatie geen sprake kunnen zijn van een formele reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
  • De verkeersintensiteit mag, voordat er sprake zou kunnen zijn van een formele reconstructiesituatie toenemen met meer dan 600%. Dit is onrealistisch (erg veel) voor deze regio, mits er geen grootschalige projectontwikkeling plaatsvindt;
  • Op basis van genoemde berekeningen en beoordeling kan worden verondersteld dat er geen sprake zal zijn van een toename van 1,4 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de gevels van woningen.

Discussie

  • Bij de beoordeling is er geen huidige situatie berekend, dit werd onnodig geacht doordat de bron verder van de te beoordelen woning zal komen te liggen en de toekomstige situatie ruim voldoet aan de beoordelingscriteria uit Wet geluidhinder.
  • De resterende 'geluidruimte' kan worden opgevuld met verkeersgroei. Mocht deze groei onrealistisch groot zijn (meer dan 600%) dan zal aanvullend gedetailleerd akoestisch onderzoek nodig zijn.

Bijlage 7 Nota Van Antwoord Zienswijzen

Bijlage 7 Nota van Antwoord zienswijzen