Buitengebied, Merkenhorststraat 20, Herveld
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Ontwerp op 31-01-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Buitengebied, Merkenhorststraat 20, Herveld met identificatienummer NL.IMRO.1734.0369BUITMrknhrst20-ONT1 van de gemeente Overbetuwe.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.4 Aan- en uitbouwen
Een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Archeologisch deskundige
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.8 Archeologisch monument
Een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 dan wel de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.9 Archeologisch onderzoek
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD).
1.10 Archeologische verwachting
Een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.11 Archeologische waarde
Een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.12 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 Bed and breakfast
Een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande bebouwing in combinatie met het serveren van ontbijt.
1.14 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.15 Bestaand
- a. bij gebruik: legaal aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: legaal aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.
1.16 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 Bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap.
1.21 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.23 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen.
1.26 Erf
Het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.27 Erfafscheiding
Afscheidingen op de grens van percelen.
1.28 Gebouw
Elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer wanden die tot de constructie behoren) omsloten ruimte vormt.
1.29 Gebruiken
Gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.30 Hobbymatig agrarisch grondgebruik
Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze. Onder hobbymatig agrarisch gebruik wordt niet verstaan een volkstuin.
1.31 Hoofdgebouw
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.32 Huishouden
Een persoon die of groep personen die gezamenlijk, onbestendig voor onbepaalde tijd, een huishouding voert.
1.33 Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.34 Lawaaisporten
Sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, karten, modelvoer- en vaartuigen.
1.35 Nevenactiviteit
Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.36 Normaal onderhoud en beheer
Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden al dan niet met bebouwing te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.37 Nutsvoorzieningen
Voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen.
1.38 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, windvanen, balkons en liftschachten.
1.39 Ondergronds
Onder peil.
1.40 Overkapping
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
1.41 Peil
- a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor overige gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.
1.42 Plattelandswoning
Een woning behorende bij een inrichting, die mag worden bewoond door een huishouden dat geen binding heeft met de betreffende inrichting.
1.43 Seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.45 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.46 Woning
Een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen en wolfseinden buiten beschouwing gelaten.
2.3 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
- b. wonen in een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning', waarbij inwoning is toegestaan;
- c. de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- d. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, speelvoorzieningen, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande maten
6.2 Ondergronds bouwen
Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein de ondergrondse bebouwing de bovengrondse bebouwing met een (horizontale) diepte van 3 m mag overschrijden. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
6.3 Afwijken ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 teneinde ondergrondse gebouwen toe te staan daar waar bovengronds geen gebouwen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bebouwde oppervlakte van de ondergrondse gebouwen bedraagt niet meer dan 25 m². Als bebouwde oppervlakte van ondergrondse gebouwen wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de oppervlakte van de vloer gemeten, inclusief muren;
- b. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
- e. van de regels en de bouw toestaan van een schuilgelegenheid voor dieren met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 2,7 m, mits de perceelsgrootte minimaal 1 ha bedraagt en het perceel niet direct grenst aan het erf van een woning.
8.2 Nadere voorwaarden
Afwijken als bedoeld in lid 8.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning en bij verandering van functie geldt de regel dat er voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen aanwezig is, danwel wordt gerealiseerd op eigen terrein. Hierbij moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016. Indien na onherroepelijk worden van dit plan nieuwe parkeernormen worden vastgesteld, zijn deze parkeernormen bij een aanvraag of een verandering van functie van toepassing.
- b. Parkeervoorzieningen bedoeld onder a. dienen na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid sub a met maximaal 10%;
- c. dit lid sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Merkenhorststraat 20, Herveld.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', vastgesteld op 5 maart 2013, ligt de woning Merkenhorststraat 20 in het bestemmingsvlak 'Sport'. Deze woning mag volgens dit bestemmingsplan gebruikt worden als bedrijfswoning. Dit betekent formeel dat deze woning alleen bewoond mag worden door mensen die een binding hebben met het achterliggende bedrijf. Het achterliggende bedrijf (paardentrainingsstal) is niet meer in eigendom van de eigenaar van de woning Merkenhorststraat 20 (hierna ook: initiatiefnemer) en deze heeft ook geen enkele binding meer met dit bedrijf. De manege wordt nu door derden gerund. Dit betekent dat deze woning feitelijk in gebruik was als burgerwoning, waar in 2018 handhavend is opgetreden door de gemeente.
Omdat de woning op dit moment niet bewoond mag worden, staat deze leeg. Dit is allerminst bevorderlijk voor de staat van het monument en daarom is door de initiatiefnemer een verzoek gedaan om de woning als plattelandswoning aan te duiden.
Groot onderhoud aan deze woning is noodzakelijk. Omdat de woning een rijksmonument is, moet de verbouw/renovatie aan strenge eisen voldoen. De financier stelt daarbij de voorwaarde dat de woning dan ook als burgerwoning bewoond mag worden. Vanwege de directe nabijheid van de manege is dit alleen mogelijk door de woning als 'plattelandswoning' aan te merken. Dit betekent dat de woning onderdeel uit blijft maken van de manege, het perceel ook de huidige Sportbestemming behoudt, maar de woning door derden mag worden bewoond.
Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om het gewenste gebruik mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied, Merkenhorststraat 20, Herveld' maakt het gebruik van de woning Merkenhorststraat 20 als plattelandswoning mogelijk.
1.2 Ligging En Beschrijving Plangebied
Het plangebied betreft het perceel Merkenhorststraat 20 te Herveld en ligt in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe. Het gehucht Herveld-Zuid ligt op 180 meter afstand van de woning. De kernen Herveld en Slijk-Ewijk liggen op respectievelijk 1,23 en 2,97 km van de woning. Het bedrijventerrein Andelst ligt op 1,98 km afstand van de woning. Het grondgebruik in de directe omgeving is agrarisch van aard. In de directe nabijheid (35 meter) van de woning ligt de snelweg A50. Verspreid in het landschap liggen burgerwoningen en agrarische bedrijven
De ligging van het plangebied is indicatief aangegeven met een rode cirkel op afbeelding 1.1.
![]() |
Afbeelding 1.1: luchtfoto plangebied en omgeving |
1.3 Huidig Bestemmingsplan
In het plangebied is op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', dat is vastgesteld op 5 maart 2013, van toepassing. Op afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan opgenomen. De volgende bestemmingen en aanduidingen zijn van toepassing:
- Bestemming 'Sport', met functieaanduiding 'manege';
- Functieaanduiding 'bedrijfswoning';
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.
Tevens is een bouwvlak opgenomen rondom de bestaande woning en bebouwing.
![]() |
Afbeelding 1.2: uitsnede huidig bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' met de woning Merkenhorststraat 20 aangegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
In de huidige situatie mag de woning Merkenhorststraat 20 uitsluitend als bedrijfswoning bij de manege worden gebruikt. Om het gebruik van deze woning door derden mogelijk te maken, moet de woning worden aangemerkt als 'plattelandswoning'. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk, worden in hoofdstukken 2 en 3 respectievelijk de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het voor dit bestemmingsplan van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Daarmee wordt inzichtelijk gemaakt of de ontwikkeling in ruimtelijk- en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar en haalbaar is en voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 is de financiële toelichting opgenomen. In hoofdstuk 8 is de procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Feitelijke Situatie
Het plangebied aan de Merkenhorststraat 20 beslaat de betreffende woning met de omliggende gronden. Deze (bedrijfs)woning is op dit moment visueel gescheiden (zie afbeelding 2.1) van het achterliggende bedrijf door een hekwerk waar Hedera tegenaan groeit. Het achterliggende bedrijf betreft een manege met enkele opstallen, verharding en een rijbak. De voormalige bedrijfswoning en het achterliggende bedrijf hebben gescheiden opritten.
![]() |
Afbeelding 2.1: huidige plangebied, met de (bedrijfs)woning aangegeven. Links de opstallen van de manege. Rechtsonder is de A50 zichtbaar |
Het perceel met de woning is kadastraal bekend onder gemeente Valburg s.a., sectie H met de nummers 1523 en 1521. Deze kadastrale percelen zijn eigendom van de initiatiefnemer en deze percelen worden gebruikt voor het bewonen van de woning op dit perceel door burgers die geen binding meer hebben met het achterliggende bedrijf (paardentrainingsstal). De manege is enige tijd geleden verkocht en wordt nu door derden gerund.
De woning Merkenhorstraat 20 dateert uit 1783 en is aangemerkt als monument. Het karakteristieke onderscheid tussen het woongedeelte en oorspronkelijke stalgedeelte met lagere kap is goed zichtbaar, zie afbeelding 2.2. De gronden rondom de woning zijn ingericht en in gebruik als tuin. Achterop het erf is een bijgebouw gesitueerd.
![]() |
Afbeelding 2.2: monumentale woning Merkenhorststraat 20 zichtbaar vanaf de weg. Rechts de oprit naar het woonperceel en de heg die het perceel scheidt van de manege (bron: Google Streetview) |
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Melding Activiteitenbesluit
Op 16 augustus 2011 heeft de gemeente een milieuvergunning verleend voor de paardentrainingsstal. Van rechtswege valt deze vergunning nu onder het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat de eisen uit het Activiteitenbesluit gelden voor dit bedrijf. Volgens de vergunning van 2011 mogen op dit bedrijf 55 volwassen paarden (categorie K.1) en 25 pony's (K.3) gehouden worden. Daarnaast mogen op het bedrijf de volgende producten opgeslagen worden :
- vaste mest;
- kracht- en ruwvoer
Voor de opslag van mest en de opslag van voer gelden de regels uit het Activiteitenbesluit.
Bestemming
Zowel het perceel van de manege als de woning hebben de bestemming 'Sport', met één gezamenlijk bouwvlak. De woning is daarbij aangemerkt als 'bedrijfswoning', zie ook paragraaf 1.3.
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Wijziging Naar 'Plattelandswoning'
Zoals reeds eerder is aangegeven ligt de woning Merkenhorststraat 20 in het bouwvlak. De initiatiefnemer wil deze woning laten aanmerken als plattelandswoning, zodat burgerbewoning mogelijk is. Een bedrijfswoning mag alleen bewoond worden door bewoners die een binding hebben met het achterliggende bedrijf. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de bewoners geen hinder ondervinden van het achterliggende bedrijf, omdat het een eigen bedrijf betreft.
Door wijziging van de functieaanduiding van bedrijfswoning naar plattelandswoning, blijft de onderliggende bestemming (in dit geval 'Sport') van toepassing. Alleen wordt het vlak met de kadastrale nummers H 1523 en H 1521 gelegen in de kadastrale gemeente Valbrug, aangemerkt als plattelandswoning, waardoor het gebruik van wonen door burgers wordt toegestaan.
De gemeente Overbetuwe stelt bij het wijzigen van een bedrijfswoning tot plattelandswoning als voorwaarde dat aangetoond wordt dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Daarbij spelen de aspecten geluid, geur en fijnstof een belangrijke rol. Daarnaast moet blijken dat het achterliggende bedrijf - na afsplitsing van de (voormalige) bedrijfswoning - als zelfstandig bedrijf kan voortbestaan en dat er geen noodzaak bestaat voor de realisatie van een (nieuwe) bedrijfswoning. Ook mag de aanduiding geen belemmering vormen voor de omliggende bedrijven (omgekeerde werking). Dit wordt in het vervolg van deze toelichting onderbouwd.
3.2 Wet Plattelandswoning
Op 14 juni 2012 is het Wetsvoorstel plattelandswoning aangenomen door de Tweede kamer. De Eerste kamer heeft dit voorstel op 10 juli 2012 aangenomen. Vervolgens is op 23 oktober 2012 de Wet plattelandswoning gepubliceerd en is deze wet op 1 januari 2013 in werking getreden. Om de plattelandswoning mogelijk te maken zijn gelijktijdig ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) aangepast.
![]() |
Bedrijfswoningen bij de eigen veehouderij krijgen geen bescherming tegen geur, geluid of fijnstof afkomstig van de eigen stallen. Daarentegen worden deze woningen wel beschermd tegen geur, geluid en fijnstof afkomstig van nabij gelegen veehouderijen. Artikel 1.1.a van de Wabo zorgt er voor dat bedrijfswoningen, die door derden bewoond mogen worden, niet worden beschermd tegen de effecten van het achterliggende bedrijf. De woningen worden wel beschermd tegen de effecten van omliggende bedrijven, zoals deze ook voorheen als bedrijfswoning werden beschermd.
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in februari 2015 geoordeeld over de effecten van fijn stof afkomstig van het achterliggende bedrijf. De Afdeling oordeelt dat bij de beoordeling wel een afweging gemaakt moet worden over de belasting van fijnstof op de plattelandswoning en of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Dit betekent dat de plattelandswoning beschermd wordt voor de emissie van fijnstof afkomstig van het achterliggende en in werking zijnde bedrijf. In de Wet algemene bepaling omgevingsrecht is bepaald hoe een plattelandswoning beoordeeld moet worden op basis van het achterliggende bedrijf.
3.3 Stedenbouwkundige En Functionele Inpassing
Stedenbouwkundig verandert voor de omgeving niets als gevolg van het wijzigen van het gebruik naar plattelandswoning. Dit omdat wonen in de huidige bestemming ook is toegestaan. Deze herziening van het bestemmingsplan ziet niet toe op het verruimen van de bouwregels voor het perceel, maar eenvoudigweg voor bewonen door derden. Verspreid in het buitengebied rond Merkenhorststraat 20 komen meerdere burgerwoningen voor. Functioneel past het voornemen dan ook in de omgeving.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied ligt niet in de nationale hoofdstructuur en omvat een wijziging van lokaal belang, omdat dit uitsluitend ziet op het wijzigen van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Er zijn geen nationale belangen, zoals beschreven in de NOVI, in het geding. Het plan is niet in strijd met het nationaal ruimtelijke ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Beoordeling en conclusie
Het initiatief betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn geen nationale belangen in het geding. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (ECLI:NL:RVS:2016:1503).
In een bestemmingsplan moet worden aangegeven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en een motivering, dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.
Beoordeling en conclusie
Het bestemmingsplan wijzigt de bestemming van een bedrijfswoning bij een manege buiten bestaand stedelijk gebied naar een plattelandswoning. Hierbij blijft de bestaande woning behouden en worden de bouwmogelijkheden niet vergroot. Het aantal woningen blijft gelijk. Gezien de aard van het initiatief is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
4.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Provinciale Staten hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:
- met een brede blik kijken naar de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving;
- stimuleren van ontwikkelingen enerzijds en beschermen van waarden anderzijds;
- focussen op duurzaamheid, onderlinge verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland;
- door middel van 7 ambities verder verdiepen van de focus.
De 7 ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. Gezien de aard en omvang van het initiatief, is dit bestemmingsplan niet in strijd met de provinciale ambities in de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt geregeld geactualiseerd. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van maart 2021.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Beoordeling
Het plangebied ligt binnen de volgende aanduidingen op de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening:
- tijdelijk verbod vestiging, uitbreiding en hervestiging glastuinbouw;
- intrekgebied.
Deze aanduidingen stellen beperkingen aan respectievelijk glastuinbouw en de winning van fossiele energie. Deze functies en activiteiten zijn zowel in de huidige als toekomstige situatie in het plangebied niet aan de orde en ook niet toegestaan.
Ook voor het overige stelt de Omgevingsverordening geen regels, die voor het initiatief direct van toepassing of van belang zijn. Hierbij is van belang dat het een bestaande woning betreft en het aantal woningen gelijk blijft. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe woonlocatie. De bouw- en gebruiksmogelijkheden worden bovendien niet verruimd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
Op 1 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbetuwe 2040 (hierna: Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de integrale koers en ambities van de gemeente Overbetuwe voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot en met 2040 aan. De Omgevingsvisie is er primair op gericht om de kwaliteit van het leefmilieu te behouden en waar mogelijk te versterken. Samenwerking tussen verschillende partijen staat centraal en is noodzakelijk om deze doelen te bereiken. De visie is opgesteld vanuit een brede blik, waarbij ruimtelijke ordening, milieu, economie en bereikbaarheid met elkaar worden verbonden.
De gemeente onderscheidt een aantal kernwaarden die als vertrekpunt en inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen dienen. Deze kernwaarden zijn ontstaan in het cultuurhistorisch gegroeide Betuwse rivierenlandschap. Kernwaarden zijn beschreven op het gebied van bodem en landschap, netwerk en infrastructuur en occupatie. De verschillende kernen in de gemeente kennen elk een eigen karakteristieke identiteit en waarden. Deze worden eveneens als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen gehanteerd. Behoud van de karakteristiek en (specifieke) kwaliteiten van deze kernen en het buitengebied is een speerpunt in het beleid.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
- Vitaal buitengebied in beweging;
- Innovatieruimte voor ondernemerschap;
- Samen werken aan energietransitie;
- Gevarieerde dorpse woonomgeving;
- Netwerk verbonden met samenleving;
- Voorzieningen geclusterd.
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling
Het plangebied ligt in het buitengebied van Overbetuwe. De gemeente wil het buitengebied vitaal houden, onder andere door meer te differentiëren. Daarom zijn er zeven deelgebieden onderscheiden met verschillende ontwikkelingsmogelijkheden.
Het plangebied ligt in het oeverwallenlandschap. Dit zijn de hoger gelegen gronden, die gekenmerkt worden door kleinschaligheid, akkers en boomgaarden. De boerderij in het plangebied, genaamd 'De Merckenhorst', is van oorsprong één van de beeldbepalende elementen van het zuidelijk deel van Herveld. Het ensemble met de kerk, molen 'De Vink' en museumboerderij 'Den Tip' was van oudsher omgeven voor open ruimte. In de loop der tijd is deze doorsneden, met name door de aanleg en latere verbreding van de A50. Hierdoor is de oude dorpsgaard nog slechts beperkt herkenbaar.
Dit bestemmingsplan voorziet in een wijziging van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Dit betreft een functionele wijziging, waarbij het aantal woningen gelijk blijft en er geen wijziging van bebouwingsmogelijkheden aan de orde is. Als voorwaarde aan de wijziging is gesteld, dat het perceel landschappelijk wordt ingepast. Zie daarover nader het hierna volgende kopje 'Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe', alsmede het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1 bij de planregels. De landschappelijke kenmerken zijn als uitgangspunt genomen voor de landschappelijke inpassing en de inrichting van het erf. De kenmerken en waarden van het oeverwallenlandschap zijn nader uitgewerkt in het Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe. Dit wordt hierna behandeld. Hierbij wordt ook beschreven op welke manier bij de inrichting en inpassing rekening is gehouden met de kenmerken van het oeverwallenlandschap. Hiermee is het initiatief in lijn met de Omgevingsvisie.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de gemeentelijke Omgevingsvisie.
Beleidsregel plattelandswoningen gemeente Overbetuwe 2014
De gemeente Overbetuwe heeft op 4 februari 2014 de 'Beleidsregel plattelandswoningen gemeente Overbetuwe 2014' vastgesteld. Deze beleidsregel is opgesteld om toepassing te geven aan de Wet plattelandswoningen d.d. 1 januari 2013. Zoals eerder in deze toelichting al is beschreven, maakt deze wet het mogelijk dat een voormalige bedrijfswoning (tevens) door derden bewoond kan worden of blijven, zonder dat hierdoor het bedrijf en de omliggende bedrijven in de bedrijfsvoering of bij eventuele uitbreiding worden beperkt. Tegelijkertijd betekent dit dus ook dat die woning een hogere milieuhinder zal moeten dulden dan een reguliere burgerwoning. Met het oog op dit laatste aspect heeft de gemeente de beleidsregel opgesteld om een toetsingskader te bieden voor het al dan niet instemmen met een omzetting naar een plattelandswoning. Tevens biedt de beleidsregel een kader voor het waarborgen van het woon- en leefklimaat.
Beoordeling
De beleidsregel bevat een aantal criteria om te beoordelen of omzetting naar een plattelandswoning wenselijk is. Het gaat hierbij om de volgende vragen:
- Is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat?
Dit aspect wordt in Hoofdstuk 5 van deze toelichting uitvoerig beschouwd. Uit het betreffende hoofdstuk blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van onder meer de aspecten geurhinder (er wordt voldaan aan de maximale geurbelasting van 8 odoureenheden en de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij) en geluidhinder (er wordt voldaan aan een maximale geluidbelasting van 50 dB(A) etmaalwaarde). - Is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing?
Er is in het kader van dit plan een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit is uitgewerkt in het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen inrichtings- en beplantingsplan. Verderop in deze paragraaf, onder 'Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)' wordt dit nader toegelicht. - Is er behoefte aan een bedrijfswoning?
Nee, de manege functioneert al geruime tijd zonder problemen zonder een bedrijfswoning. Het achterliggende bedrijf functioneert als zelfstandige eenheid. Een bedrijfswoning is niet aan de orde. - Blijft er een levensvatbaar bedrijf over?
Zie voorgaand. Het bedrijf functioneert als zelfstandige eenheid.
Aan de voorwaarden uit de beleidsregel wordt dan ook voldaan.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan de beleidsregel.
Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebiedsspecifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling betreft het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebiedsspecifieke opgaven opgenomen.
Doorwerking en conclusie
Het plangebied ligt in het deelgebied 4b, de Oeverwal Herveld-Andelst. De landschappelijke waarden in dit gebied zijn met name:
- Kleinschaligheid van het stroomruggenlandschap met karakteristieke elementen als fruitbomen, boomgaarden, laanbeplanting, elzensingels en erfbeplanting.
- Waardevolle gradiënten (o.a. open-dicht, hoog-laag, droog-nat) tussen stuwwallen-uiterwaarden- stroomruggen- kommen.
- De contrasten tussen het omliggende open landschap en de beslotenheid van de linten met hoogopgaande erfbeplanting, kronkelige wegen.
In het deelgebied is de doelstelling om de kleinschaligheid van de oeverwal te versterken. Dit kan onder meer door de aanleg van erf- en kavelgrensbeplanting. Daarnaast stelt het LOP de volgende gebiedsspecifieke doelstellingen:
- Zichtlijnen tussen oeverwal en kom behouden;
- Cultuurhistorische herkenbaarheid vergroten, bijvoorbeeld door aanplant fruitbomen en herkenbaar en beleefbaar houden van woerden (verhogingen waarop gebouwd is);
- Benutten van ecologische kansen en waarden, zoals ecologisch grondbeheer, aanplant van hoogstam fruitbomen en gebruik van inheemse plantensoorten;
- Bestaande groenstructuur als uitgangspunt voor vormgeven van nieuwe ontwikkelingen.
Voor onderhavig plangebied is ook het compensatiegroen voor de verbreding van de A50 van belang.
De kenmerken van de oeverwal en de gebiedsspecifieke opgaven uit het LOP zijn als uitgangpunt genomen bij de toekomstige erfinrichting. Deze is uitgewerkt in het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen inrichtings- en beplantingsplan. Het uitgangspunt is geweest: versterk met enkele gebiedseigen beplantingen op en om het erf de historische relatie tussen De Merkenhorst en de dorpsgaard van het oude Herveld. In afbeelding 4.1 is dit concept weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: uitgangspunt landschappelijke inpassing: versterken relatie tussen boerderij in plangebied en dorpsgaard Herveld-Zuid (bron: Buitenverbeeld) |
Op afbeelding 4.2 is de landschappelijke inpassing in combinatie met de inrichting van het erf zichtbaar. Het woonhuis (boerderij de Merkenhorst) en de drie bijbehorende schuren zijn hierop afgebeeld. De volgende landschappelijke inpassingsmaatregelen worden voorgesteld (letteraanduiding correspondeert met afbeelding 4.2):
- a. Aanplant beukenhaag aan westrand erf;
- b. Aanplant twee (extra) zomerlinden in het voorerf, waarmee zicht op de manege wordt weggenomen en meer aandacht naar de boerderij uitgaat;
- c. Realiseren van hoogstam fruitboomgaard in het voorerf, tussen de boerderij en de zomerlinden ter versterking van de cultuurhistorische waarden;
- d. Aanplant walnotenboom naast de boerderij;
- e. Versterken van bestaande singelbeplanting zuidoostelijke rand van het perceel, ter afscherming van het geluidscherm langs de A50;
- f. Klimplanten (bijvoorbeeld kamperfoelie).
Met de voorgeschreven inpassings- en inrichtingsmaatregelen wordt aangesloten bij de bestaande groene elementen, zoals de eiken aan de zuidzijde, oude leilinden bij de boerderij en de beplanting op het talud van de A50. Er ontstaat een compact erf, dat landschappelijk ingepast is met gebiedseigen beplanting en cultuurhistorisch waardevolle elementen, die passen bij de dorpsgaard. De beoogde inrichting past hiermee bij de doelstellingen uit het LOP voor de oeverwal en is specifiek afgestemd op de omgeving van het plangebied. Het initiatief past onder de gestelde voorwaarden, die planologisch zijn geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting, dus binnen de uitgangspunten en doelstellingen van het LOP.
![]() |
Afbeelding 4.2: landschappelijke inpassing en inrichting (bron: Buitenverbeeld) |
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleinere projecten beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Ook de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn', die sinds 16 mei 2017 in werking is, is in dit kader van belang. De richtlijn wijzigt de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Beoordeling en conclusie
In dit bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning bij een manege afgesplitst en omgezet naar een plattelandswoning, die door derden kan worden bewoond. Het aantal woningen en de toegestane bebouwing blijven gelijk. Met deze wijzigingen is, op grond van de aard en omvang van de wijzigingen, geen sprake van activiteiten die voorkomen op de lijsten C of D van het Besluit m.e.r. Immers is er per saldo geen sprake van een uitbreiding aan bouwmogelijkheden of een intensivering van het gebruik.
Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit in dit plan. Een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.
5.2 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een plan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
- de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
- de aanleg van een nieuwe weg;
- de reconstructie van een bestaande weg.
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. Alle wegen hebben geluidzones, met uitzondering van wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor moet met een ontheffing een hogere waarde worden vastgesteld. De gemeente heeft een beleidsnota voor het toepassen van hogere waarden opgesteld.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan wijzigt de functie(aanduiding) van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zodat de woning door derden kan worden gebruikt. Zowel in de huidige als in de toekomstige bestemming is er sprake van een geluidsgevoelig object. De woning wordt niet uitgebreid of verplaatst. In akoestisch opzicht verandert er, wat betreft de aspecten die in de Wgh zijn geregeld, dus niets. De Wgh vereist in dit geval geen akoestisch onderzoek. Het aspect geluid is in het kader van 'bedrijven en milieuzonering' wel relevant. Dit thema wordt in paragraaf 5.4 uitvoerig behandeld.
Conclusie
Het thema akoestiek (Wet geluidhinder) vormt geen belemmering voor de wijziging. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
5.3 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
- het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
- het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
- het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning losgekoppeld van een manege en wordt de functie(aanduiding) van de woning gewijzigd naar een plattelandswoning. Het aantal woningen blijft gelijk en de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de manege en de woning worden niet vergroot. Een toename van het aantal verkeersbewegingen is niet aan de orde. Vanwege de aard van de wijziging, staat op voorhand vast dat het project onder de regeling NIBM valt. Nader onderzoek ten aanzien van de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakeijk.
Conclusie
De wijziging valt onder de regeling NIBM. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief. Nader onderzoek is niet nodig.
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies, zoals woningen. Bij de planontwikkeling moet rekening worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies, die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Ten slotte kan sprake zijn van gebieden met een sterke functiemenging (functiemengingsgebieden), zoals stads- en dorpscentra en horecaconcentratiegebieden. In deze gebieden is een andere categorie-indeling van toepassing.
Beoordeling
Door dit bestemmingsplan wordt de bedrijfswoning Merkenhorststraat 20 losgekoppeld van de naastgelegen manege en wordt de functie(aanduiding) van de woning gewijzigd naar een plattelandswoning. Zoals in paragraaf 3.2 al is beschreven, betekent dit dat de woning niet wordt beschermd tegen de effecten van het achterliggende bedrijf, in dit geval de manege. De woning wordt wel beschermd tegen de effecten van omliggende bedrijven, zoals deze ook voorheen als bedrijfswoning werd beschermd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de milieubelasting vanwege de manege wel worden beschouwd en moet het woon- en leefklimaat worden beoordeeld.
Geluid
Een bedrijfswoning is een geluidsgevoelig object voor alle omliggende bedrijven met uitzondering van het achterliggende bedrijf. Dit wijzigt door de aanduiding als plattelandswoning niet. De geluidbelasting veroorzaakt door andere bedrijven mag volgens het Activiteitenbesluit niet hoger zijn dan 45, 40 en 35 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. In de voorschriften van het Activiteitenbesluit staat dat bij de beoordeling van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau alleen het geluid wordt meegenomen van de in de inrichtingen aanwezige installaties en toestellen en de laad- en los-activiteiten.
De woning blijft na de wijziging tot plattelandswoning juridisch gezien onderdeel uitmaken van hetzelfde bestemmingsvlak als waar de manege is in gelegen. Door de aanwijzing als plattelandswoning krijgt de woning alleen een toestemming dat burgers er mogen wonen die geen binding hebben met het achterliggende bedrijf. Als het achterliggende bedrijf Merkenhorststraat 18 haar bedrijfsvoering wil wijzigen en daarom een nieuwe melding Activiteitenbesluit bij het bevoegde gezag indient, wordt de woning Merkenhorststraat 20 niet als geluidsgevoelig object meegenomen.
De gemeente Overbetuwe heeft in haar beleid aangegeven dat alleen medewerking aan een herbestemming naar plattelandswoning wordt verleend als er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Dit betekent dat de geluidbelasting veroorzaakt door het achterliggende bedrijf geen overbelasting (onevenredige geluidhinder) mag veroorzaken op het desbetreffende object.
Bij deze toelichting is een akoestisch onderzoek gevoegd, waarin de geluidbelasting vanwege de manage is onderzocht (Bijlage 1). Het betreft een uitbreiding van het eerder uitgevoerde akoestische onderzoek behorende bij de vigerende vergunning voor de paardentrainingsstal van 16 augustus 2011 (nu gezien als melding Activiteitenbesluit). Uit het onderzoek blijkt dat het aspect geluid voor het aanduiden van de bedrijfswoning als plattelandswoning geen beletsel vormt.
In het onderzoek is getoetst conform de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast is het gemeentelijk geluidbeleid als uitgangspunt genomen. Als richtwaarde is een etmaalwaarde van 50 dB(A) voor het gemiddelde geluidniveau gehanteerd. Uit het onderzoek blijkt dat hieraan wordt voldaan. De geluidbelasting op de plattelandswoning is lager dan 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode en bedraagt respectievelijk 46, 36 en 28 dB(A). Hiermee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Ten aanzien van de optredende piekbelastingen wordt voldaan aan de maximale waarden van 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode. Deze belastingen bedragen respectievelijk 70, 59 en 59 dB(A). Ook in dit opzicht is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Ten slotte is de indirecte hinder berekend. Deze bedraagt slechts 35 dB(A) etmaalwaarde en vormt evenmin een beletsel, omdat ruimschoots aan de richtwaarde van 50 dB(A) wordt voldaan.
Geur
In de huidige situatie is de woning Merkenhorststraat 20, gelegen binnen het bestemmingsvlak, een woning behorende bij een paardentrainingsstal waar ook paarden gestald worden. Dit betekent volgens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dat de afstand tussen deze woning en andere veehouderijen minimaal 50 meter moet bedragen.
Volgens artikel 3.2 de Wgv moet de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Het pand Merkenhorststraat 20 is gelegen buiten de bebouwde kom. De woning is aan te merken als een geurgevoelig object conform artikel 1 Wgv. De woning blijft ook met de aanduiding plattelandswoning planologisch onderdeel uitmaken van het achterliggende bedrijf. Dit betekent dat het voor de ontwikkelingsruimte van deze paardentrainingsstal geen geurgevoelig object is.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat is niettemin naar de geurbelasting vanuit de inrichting op deze woning gekeken. De afstand tussen de achtergevel van de woning en de gevel van het dierverblijf is minimaal 31 meter. De gemeentelijke beleidsregels stellen een minimale onderlinge afstand van 25 meter voor een plattelandwoning voor en daar wordt dus ruim aan voldaan. Omdat het dichtstbijzijnde dierenverblijf van het achterliggende bedrijf op meer dan 25 meter is gelegen van de woning, er in de inrichting geen andere dieren kunnen worden gehouden en het voldoet aan de vigerende milieuwetgeving kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de woning Merkenhorststraat 20 gegarandeerd worden.
Vaste mestopslag
De regels voor de opslag van vaste met tot een opslagcapaciteit van maximaal 600 m³ (artikel 3.45) staan in het Activiteitenbesluit. Indien meer vaste mest wordt opgeslagen wordt de opslag vergunning- in plaats van meldingsplichtig. Aangezien voor de inrichting geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is aangevraagd of verleend, kan ervan uitgegaan worden dat er minder dan 600 m³ vaste mest opgeslagen wordt.
In artikel 3.46 staan de minimaal vereiste afstanden ten opzichte van de vaste mestopslag tot een geurgevoelig object. De woning gelegen aan de Merkenhorststraat 20 is een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom behorende bij een paardenhouderij. De afstand tussen de opslag van vaste mest en een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom moet minimaal 50 meter zijn. De feitelijke afstand tot aan de achtergevel is 90,7 meter. De vaste mestopslag is blijkens recente gegevens op een andere locatie gesitueerd dan in de melding staat vermeld. De afstand tussen de woning en de vaste mestopslag zoals in de melding staat vermeld is 90 meter. Zowel de feitelijke als de gemelde situatie voldoen (ruimschoots) aan de afstandsvereisten uit de melding Activiteitenbesluit. De opslag van vast mest vormt geen belemmering om de woning Merkenhorststraat 20 aan te duiden als plattelandswoning. Deze heeft geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat.
Opslag ruwvoer
In de gepubliceerde melding Besluit Landbouw milieubeheer staat de opslag van ruwvoer weergegeven in sleufsilo's. De eisen voor de opslag van ruwvoer staan in artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit. Op de luchtfoto's blijkt dat er naast ruwvoer opslag in sleufsilo's ook ruwvoer wordt opgeslagen in geplastificeerde balen. De afstand tot deze balen is 79,7 meter.
Volgens lid 3 moet de afstand minimaal 25 meter bedragen. Aan dit vereiste wordt voldaan. De opslag van ruwvoer vormt geen belemmering in de aanduiding van de woning naar een plattelandswoning.
Luchtkwaliteit/fijn stof
Door de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet een plattelandswoning beschermd worden tegen de emissie van fijnstof afkomstig van het achterliggende bedrijf. Dit kan aangetoond worden door de belasting op de woning te berekenen middels het daarvoor vastgestelde programma ISL3a.
De Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van milieugevolgen veroorzaakt door de activiteiten binnen een inrichting. Het kan voorkomen dat er voor veehouderijen naast de Wet milieubeheer en de Wabo ook andere regelgeving van toepassing is, zoals de Wet ammoniak en veehouderij en/of de Wet geurhinder veehouderij.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats op grond van de Wet milieubeheer. De basis is te vinden in hoofdstuk 5, titel 2, van de Wet milieubeheer en in bijlage 2 bij de wet waarin de verschillende grens- en richtwaarden zijn te vinden. De grenswaarden in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn afkomstig uit de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit en gelden voor de buitenlucht. Het gaat om de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en vanaf 2015 PM2,5), lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen, cadmium, kwik, nikkel en PAK's.
Grenswaarden
Voor fijn stof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:
- De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 µg/m³;
- De daggemiddelde concentratie van 50 µg/m³, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.
Naast de grenswaarden is ook artikel 5.16 van de Wet milieubeheer van belang. Dit artikel biedt namelijk de grondslag voor toetsing bij vergunningverlening.
Het achterliggende bedrijf betreft een paardentrainingsstal waar volgens de vergunning/melding maximaal 55 paarden en 25 pony's gehouden mogen worden. Voor paarden en pony's is geen emissie-factor vastgesteld.
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gegarandeerd worden omdat volgens uitgevoerde berekeningen geen sprake is van een in betekenende mate effect van het achterliggende bedrijf op de woning Merkenhorststraat 20.
De jaargemiddelde concentratie bedraagt 22,98 µg/m³ op de gevel van de woning afkomstig van de veehouderij gelegen aan de Dijkstraat 9. Het aantal overschrijdingsdagen mag maximaal 14,7 keer per jaar zijn en is 2. Aan de wettelijke fijnstofnormering wordt voldaan.
Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor het aanduiden van de woning als plattelandswoning omdat ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke normen.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmeringen voor de wijziging van de bedrijfswoning Merkenhorststraat 20 naar een plattelandswoning op. Omliggende functies worden niet (onevenredig) beperkt. De aspecten geur, geluid en fijn stof zijn nader onderzocht en vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan voor deze voormalige bedrijfswoning gegarandeerd worden.
5.5 Geurhinder
Voor veehouderijen is de regelgeving ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan wijzigt een bestaande bedrijfswoning in een plattelandswoning. Voor agrarische bedrijven, met uitzondering van het bedrijf bij de voormalige bedrijfswoning (in dit kader is het onderdeel 'geur' in paragraaf 5.4 reeds beschouwd), wijzigt hierdoor niets. De omliggende bedrijven moeten zowel in de huidige als in de toekomstige situatie rekening houden met de aanwezigheid van deze woning, die qua positionering niet wijzigt. In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat is dit aspect echter toch beschouwd.
In artikel 3 lid 2 van de Wgv is opgenomen dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij -in afwijking van het eerste lid- bedraagt:
- a. Tenminste 100 meter indien het geurgevoelige object is gelegen binnen de bebouwde kom;
- b. Tenminste 50 meter indien het geurgevoelige object is gelegen buiten de bebouwde kom.
Deze afstanden gelden ook volgens de Wgv voor paarden- en rundveehouderijen.
Het dichtstbij gelegen agrarische bedrijf betreft de rundveehouderij gelegen aan de Dijkstraat 9. De rand van dit bouwblok ligt op 146,7 meter van de rand van het bouwvlak waar de woning Merkenhorststraat 20 is gelegen. Aan de minimaal vereiste afstanden van 50 meter uit de Wgv wordt voldaan. Volgens de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' is het toegestaan om op deze locatie een intensieve veehouderij te vestigen.
Op deze boerderij worden ook varkens gehouden. Volgens Web-bvb heeft deze locatie een vergunning uit 2017 en mogen er traditioneel maximaal 496 vleesvarkens gehouden worden 6 vleeskalveren en 20 vleesstieren, 750 vleesvarkens op stalsysteem D3.2.15.4 en 1020 vleesvarkens op stalsysteem D3.2.7.1.1. Voor de geurberekening is het middelpunt van het bedrijf genomen zoals in Web-bvb staat vermeld (179778-434012). De belasting is berekend op dichtstbijzijnde punt van de woning Merkenhorstraat 20 (179757-434292). Uit de geurberekening blijkt dat de geurbelasting van dit bedrijf op de woning Merkenhorstraat 20 6,7 OUe/m³ bedraagt en de belasting dus lager is dan de wettelijke norm van 8 OUe/m³ (zie afbeelding 5.2).
![]() |
Afbeelding 5.1: situering plattelandswoning ten opzicht van rundveehouderij Dijkstraat 9 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
![]() |
Afbeelding 5.2: resultaten geurberekening veehouderij Dijkstraat 9 |
Op de locatie Kruisstraat 5 te Herveld is een onderzoekcentrum voor pluimvee gevestigd. Op deze locatie wordt ook pluimvee gehouden. Volgens Web-bvb heeft deze locatie een vergunning uit 2012 en mogen alle dieren traditioneel worden gehouden, namelijk 32.000 grootouderdieren van vleeskuikens in opfok tot 19 weken leeftijd, 29.400 grootouderdieren van vleeskuikens en 87.500 vleeskuikens. Voor de geurberekening is het middelpunt van het bedrijf genomen zoals in Web-bvb staat vermeld (180720-434293). De belasting is berekend op dichtstbijzijnde punt van de woning Merkenhorstraat 20 (179758-434293). Uit de geurberekening blijkt dat de geurbelasting van dit bedrijf op de woning Merkenhorstraat 20 1,1 OUe/m³ bedraagt en de belasting dus lager is dan de wettelijke norm van 8 OUe/m³ (zie afbeelding 5.3).
![]() |
Afbeelding 5.3: resultaten geurberekening veehouderij Kruisstraat 5 |
Omgekeerde werking
Omdat alle bouwvlakken van andere agrarische bedrijven op meer dan 50 meter van de woning Merkenhorststraat 20 zijn gelegen, vormt de aanduiding van deze woning als plattelandswoning geen belemmering voor de omliggende bedrijven, mede doordat zij nu al rekening moeten houden met de woning.
Conclusie
Ter plaatse van de woning is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende gegarandeerd en er worden geen agrarische bedrijven belemmerd. Aan de Wgv wordt voldaan. Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor de wijziging van de bedrijfswoning Merkenhorststraat 20 naar een plattelandswoning.
5.6 Bodem
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. De Bouwverordening bevat een verbod voor het bouwen van woningen en andere gevoelige functies op verontreinigde grond.
Beoordeling
Met dit bestemmingsplan wordt een agrarische bedrijfswoning omgezet in een plattelandswoning. De bestaande woning wordt hierbij gehandhaafd. Zowel in de huidige situatie worden het gebouw en de omliggende gronden voor woondoeleinden gebruikt. In dit opzicht wijzigt er dus niets; de wijziging heeft geen invloed op het feitelijke gebruik. Dit betekent dat er ook geen aanleiding is om een bodemonderzoek uit te voeren. Bovendien ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Conclusie
Het aspect 'bodem' zorgt niet voor belemmeringen.
5.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron is, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6-contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het GR (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het GR moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het GR. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Plasbrandaandachtsgebied
Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er sprake zijn een plasbrandaandachtsgebied. Dit is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden moet worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan bijvoorbeeld ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een schip of tankwagen. Het plasbrandaandachtsgebied wordt gemeten vanaf de rechterrijstrook in het geval van een weg of de oeverlijn in het geval van een rivier.
Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan staat geen nieuwe bebouwing toe. Het bestemt een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning. De ruimtelijke procedure staat dan ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe. Omdat nieuwbouw van dergelijke objecten is uitgesloten, kan toetsing aan externe veiligheid achterwege blijven. Bovendien wijzigt het aantal personen in het plangebied niet, omdat het gebruik in feitelijke zin niet wijzigt.
Wellicht ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. De snelweg A50 is de meest nabij gelegen risicobron. Over deze snelweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De bestaande bedrijfswoning die wordt omgezet naar een plattelandswoning is het meest nabij gelegen (±32 meter). Dit object is geen enkele veiligheidsafstand (10-6 risicocontour en plasbrandaandachtsgebied) gelegen van de snelweg A50. Dit vormt dan ook geen belemmering.
Conclusie
Het bestemmingsplan staat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe. Externe veiligheid is dan ook geen toetsingskader voor onderhavige procedure.
5.8 Explosieven
De huidige gemeente Overbetuwe en buurgemeente Lingewaard maakten vanaf het begin van de geallieerde luchtlandingsoperatie 'Market Garden' op 17 september 1944 tot aan de bevrijding van Arnhem op 14 april 1945 deel uit van het frontgebied tussen de Duitsers en de Geallieerden. Overbetuwe en Lingewaard werden in hun geheel als oorlogsgebied beschouwd. Er is een gevechtspauze geweest na het oversteken van de brug bij Nijmegen. Het gebied is gedurende acht maanden frontgebied geweest waarbij het volledige eiland (gebied tussen de Rijn en de Waal) geëvacueerd is. Tevens zijn er in die periode hevige bombardementen uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van oorlogsgegevens zijn 104 vliegtuigcrashes opgetekend en meer dan 1.000 oorlogsgraven. Door de oorlogshandelingen ontstonden er gebieden waarvan de bodem sterk met oorlogsmateriaal werd belast wat op dit moment nog gevaar kan opleveren voor mens en dier. De Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) gaat er in 2014 vanuit, dat slechts 35% van de munitie inmiddels uit de grond is verwijderd. Dit betekent dat we de komende decennia nog met deze explosieve erfenis te maken zullen hebben en er kans bestaat dat ook in het plangebied nog sprake is van onontplofte munitie.
Beoordeling en conclusie
Bij bodemroerende werkzaamheden, zoals het oprichten van gebouwen, graafwerkzaamheden, aanleg van beplanting, kabels en leidingen en het uitvoeren van bepaalde onderzoeken, is de aanwezigheid van mogelijke niet-gesprongen explosieven (NGE's) van belang. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure is nader onderzoek niet nodig, omdat er geen fysieke ingrepen plaatsvinden of nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Het betreft uitsluitend een functionele wijziging.
5.9 Kabels En Leidingen
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten en -kabels en dergelijke, kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken moet de leidingbeheerder aangeven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Bovendien zijn er in het kader van dit plan geen bouwwerkzaamheden of andere relevante bodemingrepen aan de orde. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op voor de realisatie van het plan.
5.10 Waterparagraaf
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b) moet inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn de hierna beschreven beleidsstukken van belang.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2015 stelde het kabinet het Nationaal Waterplan vast. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe de provincie voor de planperiode de uitvoering van acties ziet om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Dit plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende periode gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Waterschap Rivierenland 2014' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.
Realisatie van nieuwe bebouwing en/of verhard oppervlak moet hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij het toevoegen van bebouwing of verharding geldt een compensatieplicht. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m² in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.
Gemeente Overbetuwe
Waterplan Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
- grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
- beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
Beoordeling (watertoets)
Hemelwater en vuilwater
Het bestemmingsplan ziet toe op een functionele wijziging van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Een toename van bebouwing of van verhard oppervlak is niet aan de orde. Ook is er geen wijziging voorzien in de wijze waarop het hemel- en afvalwater worden afgevoerd.
Oppervlaktewater
Het plan voorziet niet in het toevoegen, verwijderen of wijzigen van oppervlaktewater. Aan de zuidelijke rand van het plangebied is een A-watergang aanwezig. Er zijn geen werkzaamheden binnen de beschermingszone van deze watergang voorzien. Het plan heeft geen negatieve effecten op oppervlaktewateren.
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering.
Conclusie
De wijziging waarin dit bestemmingsplan voorziet, leidt niet tot een toename van verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. Negatieve effecten op de waterhuishouding, oppervlaktewater of op de veiligheid van een waterkering zijn uitgesloten.
Gezien het bovenstaande heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding en vormt het aspect water dan ook geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.
5.11 Flora En Fauna
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen. De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat in verband met de bescherming van gebieden en dier- en plantsoorten. De provincies zijn het bevoegd gezag voor zowel de gebieds- als de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming opgenomen van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of dit plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als deze zekerheid er niet is, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) met de bijbehorende Groene Ontwikkelingszones (GO). Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- 1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- 2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
- 3. de bescherming van overige soorten.
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag.
Beoordeling
Het plan betreft uitsluitend het wijzigen van een bedrijfswoning bij een manege naar een plattelandswoning. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden en het feitelijk gebruik verandert niet. Negatieve effecten op flora en fauna zijn daarom op voorhand uitgesloten.
Conclusie
Het aspect flora en fauna levert geen belemmering voor de wijziging op.
5.12 Archeologie En Cultuurhistorie
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het plan rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente Overbetuwe heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een erfgoedplan en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt. Het erfgoedplan beoogt versterking van de plaats en betekenis van cultuurhistorie als factor in het ruimtelijk beleidsproces.
Beoordeling
Cultuurhistorie
In het plangebied is een monumentale boerderij aanwezig. Door deze een passende nieuwe functie(aanduiding) als plattelandswoning te geven, wordt het behoud van het pand verzekerd. Omdat de woning op dit moment niet bewoond mag worden, staat deze momenteel leeg. Dit is allerminst bevorderlijk voor de staat van het monument. De gewenste wijziging is daarom vanuit cultuurhistorisch oogpunt belangrijk.
Het oeverwallenlandschap waartoe het plangebied behoort, heeft ook bepaalde landschappelijk-cultuurhistorische kenmerken en waarden (met name kleinschaligheid), in het bijzonder de dorpsgaard waarin het plangebied ligt. Deze waarden zijn in de gemeentelijke beleidskaders beschreven en beschermd (Omgevingsvisie Overbetuwe 2040, Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe). Hiermee is bij de planontwikkeling rekening gehouden. In paragraaf 4.3 is dit nader beschreven en gemotiveerd.
Het plan doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden, maar draagt juist bij aan behoud en ontwikkeling daarvan.
Archeologie
In het plangebied geldt op basis van de archeologische beleidskaart en het huidige bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde ('Waarde - Archeologische verwachting 2'). Er vinden geen bodemingrepen plaats en daarom is archeologisch onderzoek niet aan de orde. De dubbelbestemming wordt conform de archeologische beleidskaart gehandhaafd.
Conclusie
Het plan brengt geen aantasting van cultuurhistorische waarden met zich mee. Verder blijft de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. Hiermee is bescherming van eventuele archeologische waarden en het tijdig uitvoeren van archeologisch onderzoek gewaarborgd, voor zover dit in de toekomst aan de orde is.
5.13 Verkeer En Parkeren
Parkeren
De gemeente Overbetuwe heeft parkeernormen vastgesteld in de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 (hierna: de Nota). Het plangebied ligt in het buitengebied. Met de voorgenomen wijziging verander de parkeerbehoefte niet, omdat er geen nieuwe functies en/of bebouwing aan de orde zijn. De woning Merkenhorststraat 20 wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie voor woondoeleinden gebruikt. Voor deze woning is de parkeerbehoefte 2,8 parkeerplaatsen (koop, vrijstaand, buitengebied). Op eigen erf is voldoende ruimte beschikbaar voor de benodigde parkeerplaatsen bij de woning.
Het aspect parkeren vormt zodoende geen belemmering voor het plan.
Verkeer
Bij het bepalen van de verkeersgeneratie, kan gebruik worden gemaakt van de kencijfers van CROW-publicatie 381 (maart 2019). In deze publicatie zijn kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie van autoverkeer voor verschillende typen functies. Er wordt op basis van de kencijfers geen wijziging in de verkeersgeneratie verwacht. De verkeersgeneratie voor één woning is, uitgaande van het gebied 'buitengebied', 'weinig stedelijk' en met toepassing van de gemiddelde normen 8,2 mvt/etmaal. Door het wijzigen van de functie(aanduiding) van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning verandert dit niet. Verder worden er geen extra bouw- of gebruiksmogelijkheden mogelijk gemaakt. De bestaande ontsluiting in het plangebied wordt gehandhaafd. De verkeersafwikkeling wijzigt dus evenmin.
Geconcludeerd wordt dat de wijziging vanuit verkeerskundig oogpunt niet op bezwaren stuit.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen beide geen belemmering voor de wijziging.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemene Opzet
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte en de gewenste ontwikkeling (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Merkenhorststraat 20, Herveld' bestaat uit de volgende onderdelen:
De toelichting
In de toelichting is de ontwikkeling beschreven en verantwoord, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.
De regels
De planregels bevatten de bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen en algemene regels die in het gehele plangebied gelden. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.
De verbeelding
Op de verbeelding is slechts één enkelbestemming opgenomen: 'Sport'. Zie voor verdere toelichting van deze bestemming paragraaf 6.2. Daarnaast zijn op de verbeelding enkele functieaanduidingen en een bouwvlak opgenomen. Ook is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.
De opzet van het plan
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor inwoners en voor de overheid. Gekozen is voor een concreet, gedetailleerd plan, omdat er sprake is van een concreet initiatief. Daarbij is aansluiting gezocht bij de planregels van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe', omdat het de bedoeling is om bestaande bouw- en gebruiksmogleijkheden te handhaven en alleen de bewoning van de bedrijfswoning te wijzigen.
Bouwplan
Als een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, zijn in eerste instantie de bestemming met bijhorende regels van belang. Als het nieuwe en het beoogde gebruik past binnen de toegekende bestemming, dan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
6.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Sport
Het gehele plangebied blijft bestemd als 'Sport' met de functieaanduiding 'manege', zoals in de huidige situatie al het geval is. Er is een bouwvlak opgenomen rondom de woning. Daarbij is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' opgenomen. De gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen in de vorm van een manege, een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning', de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, hobbymatig agrarisch grondgebruik en bijbehorende functies en voorzieningen.
Aan het gebruik van de gronden en bebouwing voor het wonen in een plattelandswoning is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld, die inhoudt dat de landschappelijke inpassing en inrichting volgens het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan tijdig wordt gerealiseerd en na realisatie in stand wordt gehouden.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mogelijk aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hiervoor zijn in de bouwregels specifieke eisen opgenomen, zoals bouwhoogten, oppervlakte/inhoud en situeringseisen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en de zone 'bijgebouwen' worden gebouwd.
Waarde - Archeologische verwachting 2
Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' gehandhaafd, zie ook paragraaf 5.12. Ter plaatse geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. De bestemmingen bevatten een onderzoeks- en omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bouw- en andere grondwerkzaamheden met een diepte van ten minste 0,30 meter een oppervlakte van minimaal 100 m². Met deze dubbelbestemming is het uitvoeren van onderzoek voorafgaande aan eventuele (bouw)werkzaamheden geborgd.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling met betrekking tot ondergronds bouwen opgenomen. Dit is in beginsel uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds ook gebouwen zijn toegestaan.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hier om kleinschalige afwijkingen van de voorschreven maatvoering of overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
Overige regels
In dit artikel is een regeling voor het parkeren opgenomen. Deze regel vormt een toetsingsgrond in het kader van een omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen. Er moet worden aangetoond dat op eigen terrein voldoende parkeervoorzieningen worden getroffen. Hierbij zijn de normen van de Nota Parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 van toepassing.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, ook brengt het niet met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Financiële Toelichting
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In afdeling 6.4 Wro is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden schept voor een bouwplan, zoals bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om de kosten, die gepaard gaan met een bouwplan teverhalen op de initiatiefnemer.
Het onderhavige plan voorziet niet in de mogelijkheid om een nieuwe woning of andere bebouwing op te richten. Het betreft derhalve geen bouwplan als bedoeld in de artikelen 6.22.1 Bro en 6.12 lid 2 Wro. Daarom is niet nodig een anterieure overeenkomst op basis van de Wro af te sluiten en behoeft evenmin een exploitatieplan te worden opgesteld.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
8.2 Inspraak
De Wro zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor dit bestemmingsplan heeft, vanwege de aard en kleinschalige omvang van het plan, geen inspraak plaatsgevonden.
8.3 Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen. Ook moet overleg worden gepleegd met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt aan de betrokken vooroverlegpartners voorgelegd.
8.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Eventuele zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien.
Het plan wordt vervolgens al dan niet gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.
8.5 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Externe Veiligheid
Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Landschappelijke inpassing