Buitengebied, Randwijkse Rijndijk 10-12-14, Heteren
Bestemmingsplan - Gemeente Overbetuwe
Ontwerp op 14-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Randwijkse Rijndijk 10-12-14, Heteren met identificatienummer NL.IMRO.1734.0388BUITrndwrndijk-ONT1 van de gemeente Overbetuwe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1734.0388BUITrndwrndijk-ONT1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouwen
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.7 afwijken van de bouwregels en/of gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 2.12, onder 1, onder a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.8 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een door een erkende certificerende instelling afgegeven certificaat voor opgraven en werkend conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD);
1.10 archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 archeologische waarde
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
1.14 begane grondvloer
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.15 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw
een niet aan een hoofdgebouw verbonden gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.;
1.19 bloemrijk grasland
een grasland dat naast grassen ook meerjarige bloemen bevat en (mede) bestemd is voor het laten grazen van hobbymatig gehouden dieren;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;
1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde
bouwwerk of gedeelte daarvan, voor zover dat geen gebouw of onderdeel daarvan is;
1.27 carport
een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing kan worden gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.29 extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.32 hobbymatig agrarisch grondgebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze;
1.33 hoofdgebouw
een gedeelte van een gebouw, exclusief aan- en uitbouwen, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
1.34 hoogstam boomgaard
een verzameling fruitbomen met een stam van minimaal 1,5 meter hoog;
1.35 huishouden
een persoon die of groep personen die gezamenlijk, onbestendig voor onbepaalde tijd, een huishouding voert;
1.36 inwoning
twee huishoudens die, in afwijking van het begrip woning, één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.37 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij bebouwing gelegen in geaccidenteerd terrein gelegen beneden peil;
1.38 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.39 landschapsplan
een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke (waaronder landschappelijke) inpassing hiervan in de bestaande situatie wordt beschreven;
1.40 lawaaisporten
sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, karten, modelvoer- en vaartuigen;
1.41 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak;
1.42 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
1.43 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;
1.44 nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
1.45 normaal onderhoud, gebruik en beheer
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.46 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.;
1.47 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.48 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.49 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen;
1.50 ondergronds
onder peil;
1.51 ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die onder het straatpeil is gelegen;
1.52 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;
1.53 paardenbak
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.54 peil/straatpeil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.55 publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan. Onder publiekgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt in elk geval verstaan: een bed & breakfast;
1.56 recreatieve molenplaats
locatie van een voormalige (koren)molen, bedoeld als recreatief -en informatief rustpunt met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.57 schuilgelegenheid
een bouwwerk omsloten door maximaal 3 wanden welke direct, hetzij indirect, met de grond is verbonden en dient als schuilgelegenheid voor hobbymatig te houden dieren en het toebehorende dierenvoer;
1.58 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.59 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.60 verdieping(en)
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.61 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.62 voorgevelrooilijn
de bouwgrens, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;
1.63 waardevol landschap
een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
1.64 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.65 wonen
wonen in een woning;
1.66 woning
een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van de goot van dakkapellen en wolfseinden.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
De afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
De oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 Afstand
De onderlinge afstand tussen een bepaald punt van bouwwerken, perceelsgrenzen en/of werken, daar waar die afstand het kortst is.
2.6 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kolommen, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
2.7 Bebouwingspercentage
De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken gelegen binnen een bepaald vlak gedeeld door de oppervlakte van dat vlak, uitgedrukt in procenten.
2.8 Hart van de lijn
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
- b. (bloemrijk) grasland;
- c. een hoogstam boomgaard uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoogstam boomgaard';
- d. een schuilgelegenheid uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilgelegenheid';
- e. een recreatieve molenplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - recreatieve molenplaats';
- f. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
- g. paden;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, bruggen, groenvoorzieningen, verharding en tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. paden;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. afvalopstelplaatsen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen, waarbij inwoning is toegestaan;
- b. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
- c. tuinen en erven;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachting 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachting 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Ondergronds bouwen
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik
Onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- d. een gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 milieuzone - spuitzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-spuitzone' zijn geen voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies toegestaan, zolang niet is voldaan aan één van de onderstaande voorwaarden:
- a. de activiteit die de spuitzone veroorzaakt is gewijzigd of beëindigd;
- b. nader onderzoek aangetoond heeft dat er geen belemmering aanwezig is.
14.2 overige zone - waardevol landschap
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen, percentages en afstanden, met uitzondering van de inhoudsmaat van woningen.
15.2 Bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bouwgrenzen en overige aanduidingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.
15.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.1 en 15.2 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld, de stedenbouwkundige kwaliteiten en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2,5 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 17 Algemene Procedureregels
17.1 Wijziging
Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
- c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
- e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
- f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid tussen bepalingen van de in het plan opgenomen bestemmingen, geldt de volgende voorrangsregeling:
- a. de bepalingen van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering';
- b. de bepalingen van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' of 'Waarde - Archeologische verwachting 4';
- c. de bepalingen van de overige in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 overgangsrecht bouwwerken
19.2 overgangsrecht gebruik
Artikel 20 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Randwijkse Rijndijk 10-12-14, Heteren.
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Randwijkse Rijndijk 10, 12 en 14 in Heteren, gemeente Overbetuwe, is het plangebied gelegen met een drietal woningen en bijbehorende bijgebouwen en schuren. Ter hoogte van huisnummer 10 en 12 is het perceel bestemd voor wonen. Het grootste gedeelte van het plangebied, waaronder de woning op nummer 14 is agrarisch bestemd. Zodoende is het op dit moment grotendeels niet toegestaan meerdere reguliere, niet-bedrijfswoningen te realiseren binnen het plangebied. Met oog op de gewenste herontwikkeling van het plangebied is dit echter wel gewenst. De herontwikkeling ziet daarbij op het behoud van de bestaande woningen (waaronder splitsing van het hoofdgebouw waar de woningen met huisnummer 10 en 12 in zijn ondergebracht) en het realiseren van een viertal nieuwe woningen met bijbehorende voorzieningen. In de toekomstige situatie staan er in totaal 7 woningen in het plangebied.
Om de herontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Randwijkse Rijndijk te Heteren, in de gemeente Overbetuwe. De locatie ligt in het buitengebied en wordt met name omgeven door agrarische percelen. Langs het perceel ligt de Randwijkse Rijndijk die, naast de provinciale N837 ten zuiden, de plaatsen Heteren en Randwijk met elkaar verbindt. De planlocatie omvat een aantal percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Heteren, sectie F, percelen 28, 29, 30, 1137, 1138, 1196, 1344, 1694, 1749 en 1763. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 18.650 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)
1.3 Vigerende Planologische Situatie
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe op 5 maart 2013 en enigzins gewijzigd na uitspraken van de Raad van State, waarvan de laatste op 30 april 2014. De voornoemde wijzigingen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.
In het bestemmingsplan kennen delen van het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waterstaat - Waterkering'. Tevens heeft het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'.
Beoordeling en conclusie
De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat de enkelbestemming 'Agrarisch' enkel specifieke agrarische bedrijven en eventuele bedrijfswoningen toestaat en geen reguliere woningen. Verder is er strijdigheid met de archeologische dubbelbestemming omdat er gegraven zal gaan worden. Voor de nieuwe, gewenste situatie is een landschappelijke inrichtingsschets gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap', hier zijn de plannen dus niet of slechts beperkt strijdig.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Randwijkse Rijndijk 10-12-14, Heteren' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding;
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
- in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie staan op de planlocatie een drietal woningen en een aantal bijgebouwen en schuren c.q. loodsen. De woningen bevinden zich op huisnummers 10, 12 en 14, waarbij de woningen met huisnummer 10 en 12 thans zijn ondergebracht in hetzelfde hoofdgebouw. Voorzover de bestemming agrarisch op het plangebied rust is deze niet (bedrijfsmatig) meer als zodanig in gebruik. De woningen worden in de huidige situatie bewoond. De loodsen zijn verhuurd geweest en destijds bedrijfsmatig gebruikt. Thans worden de schuren niet verhuurd en zijn dus ook niet meer bedrijfsmatig in gebruik.
Naast de bebouwing is in het plangebied verharding aanwezig, ten behoeve van onder meer de ontsluiting. In het noorden van het plangebied, tegen de dijk, heeft vroeger een korenmolen gestaan. In het dijklichaam is de molenplaats nog herkenbaar.
De planlocatie in de huidige situatie gezien vanaf de Randwijkse Rijndijk (bron: Google Streetview)
Luchtfoto van de huidige situatie (bron: Google Maps)
2.2 Toekomstige Situatie
In de gewenste situatie wordt het perceel aan de Randwijkse Rijndijk herontwikkeld, gebruikmakend van het gemeentelijk functieveranderingsbeleid. De bestaande bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van circa 3300 m2 worden gesloopt en in plaats daarvan worden 4 nieuwe woningen gebouwd. De bestaande bedrijfswoning met huisnummer 14 blijft behouden, maar wordt omgezet naar een burgerwoning. Dit geldt ook voor de bestaande woningen met huisnummer 10 en 12, thans ondergebracht in hetzelde hoofdgebouw. Dit hoofdgebouw zal in de toekomstige situatie worden gesplitst, zodat hier twee vrijstaande gebouwen ontstaan. Het totaal aantal woningen in het plangebied komt daarmee op 7, een toename van 4 woningen ten opzichte van de bestaande situatie.
De woningen en de erfinrichting zullen gerealiseerd worden overeenkomstig het door de gemeente goedgekeurde gebiedseigen inrichtingsplan en aansluitend stedenbouwkundig plan (bijlage 1 & 2). In het plan staat de samenhang tussen landschap en bebouwing centraal. De bestaande gebiedskwaliteiten en landschapswaarden worden hierin gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. Hiertoe is een gebiedsanalyse uitgevoerd voor wat betreft landschap, cultuurhistorie en stedenbouw. Op basis van deze analyse en de wensen van gemeente en ontwikkelaar zijn algemene randvoorwaarden geformuleerd, op basis waarvan een inrichtingsplan is gemaakt.
In het stedenbouwkundig plan is een onderbouwing opgenomen waarin het plan ruimtelijk is gemotiveerd. Hierin wordt achtereenvolgens ingegaan op de versterking van het landschappelijk karakter van het rivierengebied, het boerenerf principe en de wederopbouw kenmerken zoals die zijn meegenomen en geborgd in het stedenbouwkundig plan. De bestaande watergangen blijven behouden.
Per bouwkavel is een kavelpaspoort opgesteld, mede op wens van de gemeente. Het resultaat is een totaal van zeven kavelpaspoorten elk onder een eigen titel. Dit zijn respectievelijk: oude boerderij, wederopbouwboerderij, wagenschuur, vloedschuur, grote schuur, hoge schuur en de centrale erfruimte. Het bouwplan van de nieuwe woningen zal verder worden uitgewerkt aan de hand van deze kavelpaspoorten.
In de plannen is nabij de oostgrens van het perceel op wens van de gemeente een openbaar toegankelijk wandelpad opgenomen. Dit pad loopt van noord naar zuid en zal de Randwijkse Rijndijk met de Boterhoeksestraat verbinden. Voorts is in de plannen begrepen het herstel van de historische molenplaats aan de dijk, waarbij deze tevens wordt voorzien van een recreatief rustpunt (zie ook paragraaf 4.4.2).
Het inrichtingsplan is een bijlage bij de regels van het bestemmingsplan. De realisatie en de instandhouding van het inrichtingsplan is met een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het gebruik van de woningen.
In onderstaande figuur is het inrichtingsplan van de gewenste situatie weergegeven (bron: Bureau Maris).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- Rijksvaarwegen;
- Project mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Beoordeling en conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemeneregels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft het behoud van 3 bestaande woningen (waarvan één bedrijfswoning die omgezet wordt naar een burgerwoning), de realisatie van 4 nieuwe woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. Op grond van het provinciaal beleid is in paragraaf 3.3.1 echter wel getoetst of de ontwikkeling past binnen de vigerende regionale woonagenda.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Het woord 'gaaf' heeft twee betekenissen. Gaaf betekent mooi, en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel mooi en ongeschonden is. Gaaf verwijst ook naar wat nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat bij de verschillende provinciale uitdagingen centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland. Met behulp van de volgende zeven ambities wordt richting gegeven aan de focuspunten:
- 1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam.
- 2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer.
- 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen.
- 4. Biodiversiteit: Werken met de natuur.
- 5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden.
- 6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
- 7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam.
De ambities op het gebied van woon- en leefomgeving zijn in een aparte paragraaf toegelicht. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekellijk te houden is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan de gezondheid. Goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Er wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland. Bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied is het uitgangspunt. Het liefst wordt er getransformeerd, maar als het nodig is wordt uitbreiding aan de rand van steden of dorpen toegestaan.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootse deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Deze moeten worden verduurzaamd, en bij nieuwe woningen wordt duurzaamheid meteen toegepast. Om tot voldoende aanbod te komen gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio's, en worden regionale afspraken gemaakt over een goede balanstussen de vraag en het aanbod van woningen.
Beoordeling en conclusie
De gewenste ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland. De nieuwbouw van de woningen past binnen de herontwikkeling van het plangebied waarbij de bestaande woningen behouden blijven en de overtollige bebouwing wordt gesloopt. Bij de ontwikkeling wordt op verantwoorde en evenwichtige wijze rekening gehouden met het behouden en versterken van de aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden, in lijn met het gedachtengoed van de Omgevingsvisie. Bij de uitwerking van de ontwikkeling is tenslotte ook gestreefd naar een optimaal woon- en leefklimaat.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van januari 2023 bevat alle vastgestelde actualisaties sinds het moederplan door Provinciale Staten is vastgesteld op 24 september 2014. De omgevingsverordening is het juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en het is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om de provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Het plangebied valt binnen binnen de grenzen van een gebied waar een tijdelijk verbod van uitbreiding van bestaande glastuinbouw geldt. Gezien er in de bestaande of toekomstige situatie kassen geen sprake is van glastuinbouw is dit thema verder niet relevant voor de ontwikkeling.
Daarnaast valt de projectlocatie binnen de grenzen van 'Intrekgebieden' bij het thema waterbescherming. Binnen deze Intrekgebieden krijgt een bestemmingsplan geen bestemming die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steelkoolgas, mogelijk maakt. Gezien de voorgenomen ontwikkeling een herontwikkeling met de bouw van onder meer een viertal nieuwe woningen betreft, zal dit geen verder probleem worden in relatie met het Intrekgebied.
Tenslotte is in de Omgevingsverordening in artikel 2.2 lid 1 bepaald: "een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda". Zodoende zullen de plannen in paragraaf 3.3.1 getoetst worden aan de vigerende woonagenda.
Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling past binnen de provinciale Omgevingsverordening. Er is geen sprake van glastuinbouw en ook niet van een functie die voorziet in de winning van fossiele energie. In paragraaf 3.3.1 worden de plannen getoetst aan een vastgestelde regionale woonagenda.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonagenda subregio Arnhem e.o. 2021 t/m 2023
De Woonagenda subregio Arnhem e.o. 2021 t/m 2023 is vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten op 20 april 2021. De betrokken gemeenten bij de woonagenda subregio Arnhem zijn: Renkum, Rozendaal, Arnhem, Rheden, Lingewaard en Overbetuwe. Vermeldt wordt dat een groot deel van de woonopgave in Arnhem landt, maar ook Lingewaard en Overbetuwe kennen een relatief forse opgave zoals ook te zien op onderstaande figuur.
Huishoudensgroei tot 2030 in subregio en gemeenten (bron: Woonagenda subregio Arnhem e.o.)
Uitgangspunt bij nieuwe initiatieven is dat plannen waar sprake is van uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied altijd in ambtelijk en bestuurlijk overleg worden afgestemd. Tevens moet worden voldaan aan de kwaliteitscriteria als te zien in onderstaande figuur.
Kwaliteitscriteria nieuwe bouwplannen (bron: Woonagenda subregio Arnhem e.o.)
Beoordeling en conclusie
Voorliggende plannen voorzien in behoud van 3 bestaande woningen - waarvan één bedrijfswoning die omgezet wordt naar een burgerwoning - en de realisatie van 4 nieuwe woningen en dringen zo het woningtekort in gemeente Overbetuwe en de omliggende regio terug. De woningen zijn, ook gelet op de aard en omvang van de bebouwing en kavels, in hoofdzaak bestemd voor het (middel)dure koopsegment. Wat betreft duurzaamheid geldt dat de 4 nieuwe woningen in ieder geval geen gasaansluiting zullen krijgen. Wat betreft isolatie zullen deze woningen ook aan de meest recente, vigerende duurzaamheidsnormen voldoen. Voorts wordt in de verdere uitwerking van het bouwplan gekeken waar, binnen de kaders van het beeldkwaliteitsplan, duurzame energie kan worden opgewekt en benut. Het initiatief ziet op de realisatie van een kleinschalig woonmilieu waarbij de landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden gerespecteerd en waar mogelijk worden versterkt. De opzet van de woningen en inrichting van de percelen is overeenkomstig het inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan (bijlage 1 & 2) gevarieerd te noemen. Gezien er sprake is van een uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied heeft afstemming plaatsgevonden op ambtelijk en bestuurlijk niveau. De grond voor het toestaan van 4 nieuwe woningen en omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning in het plangebied, ligt in de voorziene verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt hiertoe volledig gesloopt om de bouw van een viertal nieuwe woningen mogelijk te maken, zie hiertoe ook paragraaf 3.4.3. De ontwikkeling is passend binnen de regionale woonagenda.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Overbetuwe 2040
De omgevingsvisie Overbetuwe 2040 is vastgesteld door de gemeenteraad van Overbetuwe op 1 oktober 2019. De omgevingvisie geeft de integrale en toekomstbestendige koers voor de leefomgeving in Overbetuwe en is een strategisch document dat de ambities bevat voor de kwaliteit van de leefomgeving. De omgevingsvisie is zoals de naam reeds doet vermoeden opgesteld in de geest van komende Omgevingswet. De verschillende dorpen binnen de gemeente worden in de omgevingsvisie gekenschetst. Voor het buitengebied wordt gestreefd naar een vitaal buitengebied met meer en betere kansen om passende functies een plek te geven. Hoewel het grootste deel van de (woon)behoefte vervult wordt binnen de dorpscontouren, worden concrete vraagstukken op gebied van wonen in het perspectief geplaatst van de omgeving en in die context afgewogen. Aan de energietransitie wordt hard gewerkt in de gemeente, hierbij wordt ook de verduurzaming van woningen genoemd.
In de Omgevingsvisie wordt de focus gelegd op zes opgaven:
- 1. Vitaal buitengebied in beweging;
- 2. Innovatieruimte voor ondernemerschap;
- 3. Samen werken aan energietransitie;
- 4. Gevarieerde dorpse woonomgeving;
- 5. Netwerk verbonden met samenleving;
- 6. Voorzieningen geclusterd.
Per thema wordt de toekomstige ontwikkeling van de Overbetuwse leefomgeving beschreven.
Beoordeling en conclusie
De Omgevingsvisie geeft in samenhang met het hierna beschreven Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP) het landschappelijk kader voor ontwikkelingen in het buitengebied. Zoals blijkt uit het beeldkwaliteitsplan (bijlage 2) is bij de planontwikkeling nadrukkelijk rekening gehouden met de karakteristiek van het gebied en de daarbij behorende bestaande en te ontwikkelen kwaliteiten. Het initiatief draagt daarmee bij aan een vitaal buitengebied. De ontwikkeling voorziet in een gevarieerde landelijke/dorpse woonomgeving. Tevens worden de 4 nieuwe woningen duurzaam gerealiseerd, waarmee het initiatief een bijdrage levert aan de energietransitie (zie ook paragraaf 3.3.1). Daarmee zijn de plannen in lijn met de omgevingsvisie Overbetuwe 2040.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe (LOP)
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2009 zijn de (algemene) doelstellingen en gebied specifieke opgaven voor Overbetuwe geformuleerd. De hoofddoelstelling is het ontwikkelen van een sterke samenhangende landschappelijke structuur met een eigen Betuwse identiteit, die tegenwicht biedt aan de verstedelijking en waarbij belangrijke landschappelijke waarden duurzaam in stand worden gehouden. Per deelgebied zijn daarnaast gebied specifieke opgaven opgenomen.
Beoordeling en conclusie
In het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Overbetuwe wordt onder andere het behouden en versterken van de openheid, grootschaligheid en de kenmerkende weidebouw in de kommen, tegenover de kleinschalige structuur van de oeverwallen als doelstelling geformuleerd. De planlocatie is gelegen in het relatief open en grootschalig stroomruglandschap tussen het open, grootschalige uiterwaardenlandschap en het open, grootschalige komlandschap. Het open en grootschalige karakter kenmerkt dus zowel de directe omgevig, als het plangebied zelf. In de gewenste situatie blijft dit karakter behouden en wordt dit waar mogelijk versterkt, zie voor verdere toelichting ook paragraaf 2.2 en het beeldkwaliteitsplan in bijlage 2. Het initiatief voldoet hiermee aan de doelstelling van het Landschapsontwikkelingsplan.
Op onderstaande figuren is de ligging van het plangebied op de landschapstype- en de deelgebiedenkaart aangegeven.
Landschapstypenkaart met globale aanduiding plangebied, gelegen in de lagere oeverwal (bron: Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe)
Deelgebiedenkaart met globale aanduiding plangebied, gelegen in het stroomruglandschap (bron: Landschapsontwikkelingsplan Overbetuwe)
3.4.3 Beleidsregel functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied gemeente Overbetuwe 2008
Het bouwen van woningen op een voormalig agrarisch perceel is een vorm van functieverandering. Of en hoe functieverandering toegepast kan worden binnen de gemeente Overbetuwe, staat in de beleidsregel functieverandering en nieuwvestiging in het buitengebied gemeente Overbetuwe 2008. Tot deze beleidsregel is besloten door het college van burgemeester en wethouders op 9 september 2008. De beleidsregel is van toepassing op bestaande, legaal gebouwde gebouwen in het buitengebied van Overbetuwe en waarbij het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt. Daarbij biedt de beleidsregel kaders voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven in het buitengebied. In de beleidsregel staat vermeld dat bouw van woningen op voormalig agrarische percelen enkel wordt toegestaan als wordt voldaan aan de sloopeis. Bij sloop van meer dan 3000m2 oppervlak wordt er maatwerk toegepast, met als uitgangspunt het toestaan van maximaal drie woningen.
De gemeente kan afwijken van het maximale woningenaantal van 3, mits de extra 4e woning door aanvullende kwaliteitsbijdragen wordt gecompenseerd. Er moet sprake zijn van een zeer bijzondere en hoogstaande ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Beoordeling en conclusie
Voorliggende plannen voorzien in sloop van meer dan 3000m2 bebouwingsoppervlak en dus zijn 3 nieuwe woningen op grond van de beleidsregel toegestaan. Gewenst zijn echter 4 nieuwe woningen en omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hiertoe moet het initiatief voorzien in een forse en hoogstaande ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In een advies van de gemeentelijke regiekamer is hiertoe een specifieke voorwaarde geformuleerd. In het advies is gesteld dat de realisatie van een openbaar wandelpad aan de oostzijde van het plangebied tussen de Randwijkse Rijndijk en de Boterhoeksestraat kan voorzien in de aanvullende verevening, op voorwaarde dat het wandelpad half-verhard is, voldoende breedte kent en daarnaast een profiel met groen en beplanting wordt gerealiseerd. Zoals reeds genoemd in paragraaf 2.2 voorziet het initiatief hierin en dus wordt aan deze voorwaarde voldaan. Voorts voorziet het plan in behoud en versterking van de landschappelijke -en cultuurhistorische kwaliteiten. Zo blijft het open en agrarisch karakter grotendeels behouden en wordt de historische molenplaats hersteld, waarbij deze tevens wordt voorzien van een recreatief rustpunt (zie ook paragraaf 4.4.2). De gemeente is op grond hiervan akkoord met het toevoegen van 4 nieuwe woningen en behoud van de 3 bestaande woningen (waaronder omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en splitsing van het hoofdgebouw waar de woningen met huisnummer 10 en 12 in zijn ondergebracht) binnen het plangebied overeenkomstig de inrichtingsschets en het stedenbouwkundig plan (bijlage 1 & 2).
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied grenst ten noorden vrijwel direct aan het Natura-2000 gebied 'Rijntakken'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel is het plas-dras perceel ten westen van de Renkumse Veerweg op circa 500 meter afstand. Het meest dichtbijgelegen bestemde Belangrijk weidevogelgebied betreffen de uiterwaarden gelegen op een afstand van circa 1200 meter.
In het verkennend ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd door Ecoresult (bijlage 3) wordt geconcludeerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000- gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het weidevogelgebied. Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Zoals aangegeven grenst het Natura-2000 gebied 'Rijntakken' direct aan het plangebied. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling per saldo niet leidt tot een toename aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Het rapport is opgenomen in Bijlage 7, de AERIUS-berekening realisatiefase in Bijlage 8 en de AERIUS-verschilberekening referentie-gebruikersfase in Bijlage 9.
4.1.3 Soortenbescherming
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 21 december 2018 en opgenomen als bijlage 3. Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
Vogelrichtlijn
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de voorgenomen sloopwerkzaamheden kunnen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen en/of functioneel leefgebied van de huismus. Nader onderzoek huismus is noodzakelijk.
Voor categorie 5 soorten (o.a. spreeuw, pimpelmees, koolmees) geldt dat deze niet jaarrond beschermd zijn, wel geldt de richtlijn buiten het broedseizoen (15 maart - 15 augustus) te werken. Wordt binnen het broedseizoen gewerkt is nadere controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
Werken buiten het broedseizoen (15 maart - 15 augustus) geldt ook ter bescherming van algemene vogelsoorten. Wordt binnen het broedseizoen gewerkt is nadere controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
Habitatrichtlijn
De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis). Nader onderzoek is noodzakelijk.
Voor nationaal beschermde soorten geldt de algemene zorgplicht.
4.1.4 Nader onderzoek, ontheffing en werkprotocol
Het nader onderzoek is tevens uitgevoerd door Ecoresult. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 29 november 2019 en opgenomen als bijlage 4.
Tijdens de uitvoering van dit onderzoek is een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en een nestplaats van de huismus aangetroffen. Overgenomen uit het onderzoeksrapport luiden de aanbevelingen:
- "Doordat er één zomerverblijfplaats gewone dwergvleermuis is aangetroffen binnen het plangebied dienen in totaal 4 tijdelijke en permanente vervangende verblijfplaatsen gerealiseerd te worden.
- Doordat er één nestplaats van huismus is aangetroffen binnen het plangebied dienen in totaal 2 tijdelijke en permanente vervangende verblijfplaatsen gerealiseerd te worden.
- De mitigerende maatregelen dienen in samenspraak met de opdrachtgever verder uitgewerkt te worden en concreet te worden beschreven in een ecologisch werkprotocol."
Om de voorgenomen werkzaamheden doorgang te kunnen laten vinden is een ontheffing aangevraagd voor de huismus en gewone dwergvleermuis. Deze ontheffing is op 30 juli 2020 verleend door de provincie Gelderland onder zaaknummer: 2020-003544 en geldig tot 01-03-2025 (bijlage 5). Deze verleende ontheffing is weer uitgangspunt geweest voor het werkprotocol dat overeenkomstig is opgesteld door Ecoresult en opgeleverd op 13 oktober 2020 (Bijlage 6). De voorgenomen werkzaamheden moeten overeenkomstig dit protocol worden uitgevoerd en onder toezicht van een deskundige op het gebied van de gewone dwergvleermuis en huismus. Tevens dient minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden waarvoor ontheffing is verleend melding te worden gedaan bij de provincie Gelderland.
4.1.5 Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden met inachtname van de wettelijke voorschriften en de in de onderzoeksrapporten beschreven aanbevelingen doorgang kunnen vinden. Werkzaamheden worden uitgevoerd conform het vergunningsbesluit en ecologisch werkprotocol.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.2.2 Resultaten onderzoek
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar de gevoelige functie wonen. Ten aanzien van het initiatief zullen ook graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Zodoende is door Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V. een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 15 juni 2018 en opgenomen als bijlage 10.
Uit het onderzoek blijkt dat in verband met de aangetroffen sterke verontreinigingen aan nikkel en zink in de bovengrond op het voorterrein de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vooralsnog een belemmering vormt voor de voorgenomen functiewijziging en aanvraag van een omgevingsvergunning (bouwen).
De aangetoonde sterke verontreiniging aan nikkel en zink in de bovengrond vormt formeel aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Middels dit nader bodemonderzoek kan de aangetroffen verontreiniging met nikkel en zink worden afgeperkt om zo een beeld te krijgen wat de omvang van deze verontreiniging is. Dit nader onderzoek is tevens uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V.. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 1 juli 2019 en opgenomen als bijlage 11. De resultaten van dit nader onderzoek bevestigen dat er sprake is van afgeperkte (ernstige) bodemverontreiniging. Het gaat om een gebied van circa 90m2. Deze bodemverontreiniging dient voor aanvang van de bouwwerkzaamheden te worden gesaneerd.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt een rol bij grondverzet. Voor de grond, uitgezonderd de verontreiniging ter plaatse van de gedempte sloot, geldt dat dit mag worden hergebruikt op het perceel. Bij verplaatsing van de grond naar een locatie elders moet dit worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit.
In opvolging van een reactie van een adviesbrief onder zaaknummer ODRA22AV0527) van Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) is een aanvullend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest uitgevoerd onder het funderingsmateriaal rondom de aanwezige bebouwing en voormalige caravanloods en verkennend asbestonderzoek bij de open loods na gebleken is dat deze asbesthoudend is. De rapportage van het aanvullend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest is opgenomen als bijlage 12.
Uit het aanvullend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest blijkt geen noodzaak tot vervolgonderzoek. Wel blijkt het aanwezige asfaltgranulaat ter hoogte van de voormalige caravanloods analytisch sterk verontreinigd te zijn met minerale olie. Wanneer dit materiaal vrijkomt tijdens de voorgenomen werkzaamheden op de locatie, dan dient het afgevoerd te worden naar een erkende verwerkingsinstallatie. Geschat wordt dat circa 320 m2 asfaltgranulaat sterk verontreinigd is met minerale olie.
4.2.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. De bodemverontreiniging ter hoogte van de gedempte sloot zal voor aanvang van de bouwwerkzaamheden worden gesaneerd. Gelet op de beperkte omvang van de verontreiniging vormt de benodigde sanering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Het verontreinigde asfaltgranulaat ter hoogte van de voormalige caravanloods zal bij uitvoering van de sloopwerkzaamheden worden afgevoerd naar een erkende verwerkingsinstallatie.
4.3 Niet-gesprongen Explosieven
4.3.1 Inleiding
Bij grondroerende werkzaamheden leveren niet-gesprongen, onontplofte explosieven uit de Eerste of Tweede Wereldoorlog een gevaar op als ze worden verplaatst of aangeraakt. Bij het onverwachts aantreffen van niet-gesprongen explosieven tijdens graaf- of andere grondwerkzaamheden, kan dit zorgen voor gevaarlijke situaties voor werknemers en burgers in de nabije omgeving. Ook kan het zorgen voor vertraging bij het uitvoeren van werkzaamheden.
4.3.2 Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen explosievenverdacht gebied, waarvan niet aannemelijk is dat de grond naoorlogs geroerd is. Om mogelijk aanwezige niet-gesprongen explosieven binnen het plangebied te detecteren is door T&A Survey B.V. een explosievenonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 4 juni 2021 en opgenomen als bijlage 13.
Op grond van dit onderzoek is een deel van het gebied vrijgegeven uitgezonderd een ter plaatse aanwezig verdacht object. Indien grondroerende werkzaamheden ter plaatse van een verdacht object moeten plaatsvinden wordt geadviseerd nader onderzoek uit te laten voeren.
Een substantieel gedeelte van het plangebied is niet ingemeten gezien de aanwezige bosschages/bomen, verharding, opstal, steil talud en dergelijke. Indien grondroerende werkzaamheden binnen het niet ingemeten gebied moeten plaatsvinden wordt geadviseerd nader onderzoek uit te laten voeren. Dit kan pas nadat eventuele obstakels/belemmeringen verwijderd c.q. gesloopt zijn.
4.3.3 Conclusie
Voor realisatie van de nieuwe woningen en erfinrichting zullen de nodig grondroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn. Deze werkzaamheden vinden deels plaats nabij verdachte objecten dan wel in niet ingemeten gebied. Nader onderzoek zal dan ook noodzakelijk zijn. Dit onderzoek kan ten dele pas plaatsvinden nadat eventuele obstakels/belemmeringen verwijderd c.q. gesloopt zijn. Deze werkzaamheden zullen pas plaats vinden tijdens of na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Zodoende is met de gemeente Overbetuwe afgestemd dat dit nader onderzoek na vaststelling van dit bestemmingsplan uitgevoerd zal worden. Onder de bouwregels van de woonbestemming is hiertoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op grond van deze voorwaarde is het aspect niet-gesprongen explosieven voldoende gemotiveerd.
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.4.2 Cultuurhistorie
De bestaande bebouwing kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Met de gewenste ontwikkeling wordt dan ook geen schade toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden.
Voor het beeldkwaliteitsplan opgenomen in bijlage 2 is een beknopte cultuurhistorische analyse uitgevoerd. De uitkomsten van deze analyse zijn als uitgangspunt genomen voor de inrichting van het plangebied. Zo blijkt uit de analyse onder andere dat er nabij de dijk vroeger een korenmolen heeft gestaan. Het bouwjaar van de eerste molen was 1717. Deze standerdmolen is in 1872 afgebrand en vervangen door een stenen grondzeiler. Deze molen is tijdens de WOII verwoest en in 1955 gesloopt. De molenplaats in het dijklichaam is nog herkenbaar. In voorliggend plan blijft de oude molenplaats aan de dijk in vorm behouden en wordt voorzien van een recreatief rustpunt. Voorts wordt de structuur van de dijk niet aangetast met voorliggend plan. Met de gewenste ontwikkeling wordt dan ook geen schade toegebracht aan cultuurhistorisch waardevolle structuren, deze worden waar mogelijk zelfs versterkt.
4.4.3 Archeologie
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' verwachtingsgebied categorie 2 voor archeologische vondsten. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef B.V. is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 1 februari 2019 en opgenomen als bijlage 14. Hieruit wordt duidelijk dat de voorgenomen ingrepen een bedreiging betekenen voor eventueel in het plangebied aanwezige archeologische waarden. Geadviseerd wordt dan ook om "in het volledige plangebied een verkennend archeologisch booronderzoek te laten uitvoeren om de opbouw en gaafheid van de bodem vast te stellen. Concreet betekent dit onder meer het bepalen van de diepte en gaafheid van de stroomgordelafzettingen en de top van het daaronder liggende zand. Voor een verkennend onderzoek dienen verspreid over het plangebied 6 boringen te worden geplaatst."
Bij aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen voor het realiseren van de nieuwe woningen binnen het plangebied zal dan ook nader archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd moeten worden. Dit verkennend booronderzoek kan pas plaatsvinden nadat het explosievenonderzoek is afgerond, eventuele explosieven geruimd zijn en het terrein volledig is vrijgegeven.
4.4.4 Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. De archeologische waarden zijn geborgd op grond van de dubbelbestemming. Gelet hierop zijn er geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Wettelijk kader
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
- de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.5.2 Beoordeling
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden voor de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de NSL-kaart van de Rijksoverheid. Hiertoe zijn de waarden genomen van het dichtsbijzijnde rekenpunt langs de N837/Boterhoeksestraat op circa 330 meter van het plangebied.
Stof | Jaar 2020 | Jaar 2030 | Grenswaarde | Advieswaarde | |||
NO2 | 13,8 µg/m3 | 10,1 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 | |||
PM10 | 15,8 µg/m3 | 13,6 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 | |||
PM2,5 | 8,9 µg/m3 | 7,3 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige -en toekomstige situatie aan de N837/Boterhoeksestraat liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden. De huidige waarden zijn ruimschoots voldoende voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
4.5.3 Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
4.6 Parkeren En Verkeer
4.6.1 Parkeren
In de Nota parkeernormen gemeente Overbetuwe 2016 zijn de landelijke parkeerkencijfers vertaald naar gemeentelijke parkeernormen. Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan hiermee worden berekend. Het plangebied valt in de categorie 'buitengebied'. De parkeernorm voor een vrijstaande koopwoning is 2,8 en voor een twee-onder-een-kap koopwoning 2,6. Met een vijftal vrijstaande koopwoningen en een tweetal twee-onder-een-kap koopwoningenen bedraagt de totale parkeernorm 19,2 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen op eigen terrein gerealiseerd worden.
Bij iedere woning zullen twee parkeerplaatsen, totaal 14 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Tevens komen op het centrale erf 8 parkeerplaatsen. Het totaal aantal parkeerplaatsen in het plangebied komt daarmee uit op op 22 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
4.6.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Randwijkse Rijndijk. Dit is een 60 km/u weg die de kern van Heteren verbindt met die van Randwijk.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als buitengebied in een niet stedelijk gebied (conform CBS).
In de huidige situatie staan er in het plangebied een tweetal gebouwen van waaruit verkeer gegenereerd wordt. Dit betreffen de vrijstaande woning met huisnummer 14 en de twee-onder-een kapwoning met huisnummers 10 en 12. De totale verkeersgeneratie in de huidige situatie is daarmee maximaal 23,4 mvt/etmaal (uitgaande van 3x huurhuis, vrije sector). Daar uit de praktijk blijkt dat er in de huidige situatie geen of nauwelijks verkeersgeneratie is vanuit de schuren in het plangebied, zijn deze niet meegenomen in de berekening.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. In de gewenste situatie staan er een vijftal vrijstaande woningen en een tweetal vrijstaande twee-onder-een-kap woningen in het plangebied. De verkeersgeneratie is respectievelijk maximaal 43 mvt/etmaal (uitgaande van 5x koophuis, vrijstaand) en 16,4 mvt/etmaal (uitgaande van 2x koophuis, twee-onder-een-kap). De totale verkeersgeneratie in de gewenste situatie is daarmee 59,4 mvt/etmaal.
De verkeersgeneratie neemt op basis van de berekening van onderhavig initiatief toe met 36 mvt/etmaal. In geval er wel verkeersgeneratie zou zijn vanuit de schuren zou deze toename minder zijn of zelfs een afname worden. De gewenste ontwikkelingen zullen naar verwachting niet tot problemen leiden met de verkeersafwikkling in het plangebied.
4.6.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt volgens de berekening maar beperkt toe.
4.7 Geluidhinder
4.7.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
4.7.2 Onderzoek
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Randwijkse Rijndijk. Overige wegen (o.a. N837) liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door Spa WNP Ingenieurs. De onderzoeksrapportage is opgeleverd op 4 maart 2019 en opgenomen als bijlage 15.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting maximaal 43 dB bedraagt na aftrek van 5 dB conform artikel 110g van de Wet geluidshinder. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Zonder de wettelijke aftrek bedraagt de geluidsbelasting maximaal 48 dB. Dit betekent dat overeenkomstig het Bouwbesluit, de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande zijn er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.8.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.8.2 Beoordeling
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied, gelet op de beperkte functiemenging en overwegend agrarische bedrijvigheid.
Woningen betreffen een milieugevoelige functie. Aangezien er geen (agrarisch) bedrijvigheid toegestaan zal worden in de gewenste situatie neemt de milieubelasting binnen het plangebied af zover er in de huidige situatie een agrarische bestemming op rust. De plannen leiden niet tot overlast of beperkingen voor andere milieugevoelige of milieubelastende functies in de omgeving. Het dichtsbijzijnde agrarische bouwvlak ligt op circa 130 meter en wordt zodoende niet belemmerd in de bedrijfsvoering.
4.8.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Spuitzonering
4.9.1 Inleiding
Wanneer gevoelige functies zoals woningen gerealiseerd worden in de nabijheid van agrarische percelen moet nagegaan worden welke regels er in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan gelden ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Op het moment dat het gebruik hiervan toegestaan is, moet er namelijk rekening gehouden worden met spuitzones. De spuitzone is de ruimte rondom een bepaald gebied waar gewassen bespoten worden. De hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel die in deze zones op de grond of in de lucht terecht ('drift' genaamd) kan komen kan van invloed zijn op de volksgezondheid.
In de praktijk wordt een spuitzone aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de grens van het bestemmingsvlak. Deze 50 meter geldt als een vaste richtafstand. Een kleinere afstand is mogelijk, mits goed onderbouwd.
4.9.2 Beoordeling
De agrarische percelen nabij het plangebied zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' zijn de gebruiksmogelijkheden voor deze percelen ten aanzien van boom-/ en fruitteelt vastgelegd. Op deze bestaande teeltgronden moet op grond van artikel 3.4.1 in het voorgenoemde bestemmingsplan reeds rekening moeten worden gehouden met een afstand van 50 meter ten aanzien van gevoelige bestemmingen zoals de woonbestemmingen en bedrijfswoning aan de Randwijkse Rijndijk 10-12-14-16.
Gelet op de vigerende planologische regeling zijn voor onderhavig plan inzake de spuitzonering enkel de nieuwe woonbestemmingen relevant. Mede gelet op de geldende gebruiksmogelijkheden en het feitelijk gebruik valt een deel van de nieuwe woningen binnen de 50 meter contour (richtafstand). In de regels is opgenomen dat voor deze woningen moet worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit kan middels onderzoek, waarbij wordt aangetoond dat de spuitzone kan worden teruggebracht naar een kleinere afstand of doordat het agrarisch gebruik op het perceel zodanig is gewijzigd of beëindigd dat de woningen geen hinder ondervinden van de spuitzone. Door het opnemen van een milieuzone en een voorwaardelijke verplichting is het goede woon- en leefklimaat voor deze woningen gegarandeerd. Daarnaast worden de gebruiksmogelijkheden van het naastgelegen perceel niet verder beperkt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
4.9.3 Conclusie
Zover op voorhand niet gegarandeerd kan worden dat er gelet op de spuitzone sprake is van een voldoende goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de nieuwe woonbestemmingen is in voorliggend plan een specifieke regeling opgenomen. Het aspect spuitzonering is afdoende gemotiveerd in onderhavig plan.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico’s dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers is weergegeven en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
4.10.2 Beoordeling
Voorliggende plannen voorzien in behoud van 3 bestaande woningen - waarvan één bedrijfswoning die omgezet wordt naar een burgerwoning - en de realisatie van 4 nieuwe woningen. Een woning betreft hier een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst moet worden aan de wetgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de planlocatie, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Uitsnede provinciale risicokaart Randwijkse Rijndijk 14 Heteren, geraadpleegd op 4 maart 2019 (zwarte cirkel = ligging plangebied)
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:
Rondom de planlocatie zijn geen buisleidingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel ligt op ongeveer 1.870 meter ten oosten van het plan de snelweg A50 en op ongeveer 1.800 meter ten zuiden de inrichting A.S. Watson B.V. (Kruidvat distributiecentrum). Op basis van de Regeling basisnet en de risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van beide risicobronnen niet over het plangebied ligt.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan alleen binnen het invloedsgebied van de snelweg A50. Ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en de snelweg A50 groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
4.10.3 Verantwoording groepsrisico
Het plan ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de snelweg A50. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg A50. Omdat het plan op meer dan 200 meter van deze transportroute ligt, hoeft enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 11 maart 2019 (kenmerk: 190311-0073) het volgende geadviseerd: ‘Het plan leidt tot een beperkte toename van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. Bij het scenario toxische wolk is het binnenhuis schuilen waarschijnlijk het te adviseren handelingsperspectief. VGGM ziet dan ook geen aanleiding nader te adviseren in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid’. Hieronder een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dichtbij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings en alarmeringspalen (WAS palen) en NL Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
4.10.4 Conclusie
De planlocatie ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan alleen in het invloedsgebied van de snelweg A50. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.11 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgasleidingen afhankelijk van druk;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.12 Water
4.12.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.12.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Rivierenland
In het waterbeheerprogramma beschrijft Waterschap Rivierenland wat zij in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe en waarom. Onder andere een gebiedsgerichte aanpak staat centraal. Een zevental principes zijn leidend in de beleidskeuzes die gemaakt worden:
- 1. De natuurlijke kenmerken van de ondergrond vormen het uitgangspunt voor ons werk;
- 2. Water is bepalend voor de inrichting van het gebied;
- 3. We zijn zuinig op water en grondstoffen;
- 4. Bescherming van het gebied tegen overstromingen is onze focus;
- 5. We pakken uitdagingen op binnen onze generatie en wentelen niet af;
- 6. Waterbeheer van de toekomst: we maken maatschappelijk verantwoorde keuzes;
- 7. Met elkaar zorgen we voor een toekomstbestendig rivierengebied.
Naast het waterbeheerprogramma kent het waterschap Rivierenland de keur en legger. In de waterschapskeur oftewel de waterschapsverordening staan onder andere: regels om schade aan dijken en oevers te voorkomen, regels voor onderhoud van onder andere sloten/beken en regels om watertekort, wateroverlast en vervuiling te voorkomen. Een legger is een kaart met wateren of waterkeringen die het waterschap in beheer heeft, en waar de regels van de keur voor gelden.
Gemeente Overbetuwe
In 2008 stelde de gemeente Overbetuwe in samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Waterplan Overbetuwe vast. Het waterbeheerplan van het waterschap is later geactualiseerd (zie hierboven), ook in samenwerking met onder meer de gemeente Overbetuwe. Beide plannen gelden naast elkaar.
In het Waterplan Overbetuwe wordt het beleidskader geschetst en worden concrete maatregelen voor het watersysteem uitgewerkt. Naast het waterplan wordt parallel een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld waarin de maatregelen voor de riolering (waterketen) worden uitgewerkt.
Met het opstellen van een waterplan wordt inzicht gegeven in de relevante wateropgaven voor de gemeente Overbetuwe, zoals:
- wateroverlast, het zoeken van oplossingen om wateroverlast tegen te gaan;
- waterkwaliteit, het onderzoeken van mogelijkheden voor het verbeteren van de waterkwaliteit;
- grondwater, het inventariseren van grondwateroverlast;
- beleving van water, burgers betrekken bij water;
- afspraken en taken van waterschap en gemeente.
4.12.3 Watertoets en beoordeling
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (bijlage 16). Op basis van de watertoets blijkt dat de voorgenomen plannen waterschapsbelangen raken. Hiertoe is contact geweest met Waterschap Rivierenland. Gelet op de navolgende motivering is het Waterschap akkoord met de in dit plan begrepen ruimtelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling ligt tegen de dijk aan. De 3 bestaande woningen bevindingen zich in de binnenbeschermingszone van de waterkering, de huidige bedrijfsopstallen bevinden zich in de buitenbeschermingszone. In de binnenbeschermingszone worden strengere regels gehanteerd dan in de buitenbeschermingszone. De herontwikkeling ziet op het behoud van de 3 bestaande woningen (waaronder splitsing van het hoofdgebouw waar de woningen met huisnummer 10 en 12 in zijn ondergebracht) ter hoogte van de binnenbeschermingszone en het realiseren van 4 nieuwe woningen ter hoogte van de buitenbeschermingszone. Voor de realisatie is mogelijk een watervergunning benodigd welke in dat geval te zijner tijd zal worden aangevraagd.
Voorts vindt de ontwikkeling deels plaats ter hoogte van de waterkering. De bestaande watergangen en waterkering, zover gelegen in het plangebied, worden meegenomen en geborgd in de bestemmingsregels. Ter plaatse van de watergangen gelden tevens de regels van de keur van het waterschap, waarnaar in de planregels dan ook verwezen wordt.
Tenslotte is het met oog op het aspect water relevant na te gaan of het verhard oppervlak binnen het plangebied afneemt, dan wel toeneemt. Zodoende is een globale berekening gemaakt van het verhard oppervlak in de huidige situatie en dat in de gewenste situatie.
Verharding huidig situatie (zie onderstaande figuur) | ||
Object | Oppervlakte in m2 | |
Huisnummer 14 | 270 | |
Huisnummer 10-12 | 280 | |
Schuren | 3310 | |
Centrale erf | 930 | |
Totaal | 4790 |
Verharding gewenste situatie (o.b.v. stedenbouwkundig plan) | ||
Object | Oppervlakte in m2 | |
Kavel 1 (huidig: huisnummer 14) | 270 | |
Kavel 2 (huidig: huisnummer 10-12) | 280 | |
Kavel 3 | 180 | |
Kavel 4 | 180 | |
Kavel 5 & 6 | 330 | |
Kavel 7 | 260 | |
Centrale erf | 970 | |
Totaal | 2470 |
Het verhard oppervlakt neemt in de gewenste situatie op basis van bovenstaande globale berekening met ruim 2000 m2 (4790-2470)af. Er is geen plan voor watercompensatie benodigd.
Oppervlakte verharding schuren en centrale erf in de huidige situatie
4.12.4 Conclusie
Het Waterschap adviseert positief over het voornemen. Het verhard oppervlak neemt in de gewenste situatie fors af ten opzichte van de huidige situatie. Vanuit het aspect water zijn er verder geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
4.13 M.e.r.-beoordeling
4.13.1 Wettelijk kader
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
4.13.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Kenmerken van het project
In de gewenste situatie wordt de bestemming van een tiental percelen bij de Randwijkse Rijndijk 10-12-14 in Heteren planologisch gewijzigd ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied. De herontwikkeling bestaat uit behoud van de 3 bestaande woningen (waaronder omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en splitsing van het hoofdgebouw waar de woningen met huisnummer 10 en 12 in zijn ondergebracht) en de realisatie van een viertal nieuwe woningen en landschappelijke herinrichting van de percelen.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen bij de Randwijkse Rijndijk 10-12-14 in het buitengebied van Heteren. Het plangebied grenst ten noorden aan Natura-2000 gebied 'Rijntakken' en het dichtstbijzijnde NNN-onderdeel ligt op circa 550 meter afstand.
Kenmerken van het potentiële effect
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora- en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
In het bestemmingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.
4.13.3 Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Overbetuwe' en het nabij het plangebied gelegen bestemmingsplan 'Buitengebied, Boterhoeksestraat 48, Heteren'.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Randwijkse Rijndijk 10-12-14, Heteren' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Randwijkse Rijndijk 10-12-14, Heteren' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen (indien aanwezig);
- Afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
- Specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
- Afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (indien aanwezig);
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
- Wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
5.3.2 Bestemmingen
Agrarisch
De planlocatie ligt in een agrarisch gebied. In de toekomstige inrichting is beoogd om het open agrarische karakter zoveel mogelijk te behouden. Een groot deel van de planlocatie blijft c.q. wordt dan ook bestemd als 'Agrarisch'. Dit betreft de weides rondom de bebouwingsclusters.
De gronden zijn voornamelijk bestemd voor hobbymatig agrarisch grondgebruik, bloemrijk grasland en, ter plaatse van de aanduidingen, voor een hoogstam boomgaard en recreatieve molenplaats. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'schuilgelegenheid' waar een schuilgelegenheid mag worden gebouwd. Tenslotte is het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen in beginsel niet toegestaan op een afstand van minder dan 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies.
Groen
Enkele conform het inrichtingsplan te realiseren elementen hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Verder is de bestemming bedoeld voor water en de waterhuishouding, paden en extensieve dagrecreatie i.v.m. een klompenpad c.q. recreatief wandelpad. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Verkeer
Het nieuw te realiseren centrale erf met een aantakking op de Randwijkse Rijndijk is bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een functie voor afwikkeling van doorgaand verkeer, alsmede voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen, verblijfsgebied, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Wonen
De woningen met de omliggende gronden zijn bestemd als 'Wonen'. Per bouwvlak is er één woning toegestaan. Binnen de bestemming zijn woningen, een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit onder voorwaarden en bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, groenvoorzieningen, grondgebruik, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Binnen het plangebied is sprake van bestaande woningen en nieuw te realiseren woningen. Voor de bestaande woningen gelden de bestaande goot- en bouwhoogte en inhoud als maximum. Voor de nieuw te realiseren woning zijn de maximale goot- en bouwhoogte en inhoud op de verbeelding aangegeven. De inhoudsmaat is daarbij inclusief aan- en uitbouwen. Met oog op het inrichtingsplan zijn aan- en uitbouwen, overkappingen en carports buiten het bouwvlak ongewenst. Bijgebouwen zijn in het geheel ongewenst, tenzij uitsluitend ter plaatse van een van de bestaande woningen, waar vanuit stedenbouwkundig opzicht een losstaand bijgebouw wenselijk is. Hiervoor is een aparte aanduiding opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachting 1, 2 en 4
In het plan is de archeologische beleidskaart vertaald in dubbelbestemmingen, ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Zie hierover ook paragraaf 4.4.3.
Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de betreffende hoofdbestemming. De regels van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemmingen archeologie bevatten een omgevingsvergunningplicht en plicht tot het doen van archeologisch onderzoek voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en met een omvang groter dan respectievelijk 50, 200 en 10.000 m².
Waterstaat - Waterkering
De gronden welke binnen deze dubbelbestemming vallen, zijn mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Het betreft daarmee gronden (de dijken) welke mede zorgen voor de veiligheid ten aanzien van het voorkomen van overstromingen achter de dijken. De bescherming van deze gronden is noodzakelijk en geschied door middel van het opnemen van deze dubbelbestemming. In principe mag er binnen deze dubbelbestemming alleen gebouwd worden ten behoeve van de dubbelbestemming. Met een afwijking is het mogelijk om ook ten behoeve van onderliggende bestemmingen te bouwen als advies is verkregen van de betreffende waterbeheerder. Dit geldt ook voor het uitvoeren van andere-werken waarvoor op grond van de regels een omgevingsvergunning is vereist. Het is aan de verzoeker om dit advies aan te vragen.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling voor het ondergronds bouwen opgenomen. Hier kan met toepassing van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden van worden afgeweken.
5.4.3 Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.
5.4.4 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden aanvullende regels gesteld, die gelden bij toepassing van een in het plan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast is er een gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevol landschap' opgenomen voor de bescherming van de landschappelijke waarden. Tenslotte is de aanduiding 'milieuzone - spuitzone' opgenomen om te voorkomen dat binnen een bestaande spuitzone een nieuw milieugevoelig object wordt opgericht op basis van een onderliggende bestemming. Overigens kan hier van worden afgeweken indien desbetreffende bedrijfsvoering die de spuitzone veroorzaakt is gewijzigd of beëindigd, dan wel dat middels een onderzoek is aangetoond dat de spuitzone geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functie.
5.4.5 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Opgenomen zijn bevoegdheden voor kleine afwijkingen in maatvoeringen, de inhoud van woningen en bouwgrenzen.
5.4.6 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een wijzigingsplan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Dit betreft kleine wijzigingen van de bestemmingsgrenzen.
5.4.7 Algemene procedureregels
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, waarbij gebruik wordt gemaakt van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, in ieder geval moet worden aangetoond.
5.4.8 Voorrangsregel
In dit artikel is aangegeven, in geval van strijdigheid tussen bepalingen van de in het plan opgenomen bestemmingen, welke volgorde van beoordeling moet worden aangehouden.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsregel
Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken, welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Voor wat betreft de kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure en de aanpassingen van (openbare) voorzieningen, kabels, leidingen en riolering zal de gemeente met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.1 Overleg met omwonenden
De initiatiefnemer heeft de direct omwonenden aan de Randwijkse Rijndijk 16 geïnformeerd over de planontwikkeling.
6.2.2 Overleg met overheidsinstanties
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De volgende instanties zijn in kennis gesteld en hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren:
- Waterschap Rivierenland;
- Omgevingsdienst Regio Arnhem;
- Provincie Gelderland;
- Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden.
Alle genoemde instanties hebben hun akkoord gegeven. Eventuele opmerkingen vanuit deze partijen zijn verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.
6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan / zienswijzen
Het bestemmingsplan wordt ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken over het plan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.