Buitengebied Hof van Twente, Herziening Wiener Benteler Scheidingsweg ong.
Bestemmingsplan - gemeente Hof van Twente
Vastgesteld op 24-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente, Herziening Wiener Benteler Scheidingsweg ong. met identificatienummer NL.IMRO.1735.ADxWBSong-VS10 van de gemeente Hof van Twente;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlage);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologisch deskundige:
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.6 archeologische relicten:
zaken welke zijn overgebleven uit een vroeger tijd en getuigen van een toestand die toenmaals was, en daarmee cultuurhistorisch waardevol zijn;
1.7 archeologische verwachting:
een toegekende hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.8 archeologische waarde:
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.17 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge betrekkingen tussen dieren en planten en de omgeving waarin zij leven;
1.18 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.21 landschappelijke waarden:
de aan een gebied uit het oogpunt van landschapsschoon toegeschreven waarden;
1.22 multifunctionele bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van natuur, houtproductie, landschap, milieu of recreatie;
1.23 natuurbegraafplaats:
terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard, waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen. Grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel zwerfkeien of een soortgelijk gedenkteken;
1.24 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;
1.25 openbare ruimte:
rijwegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;
1.26 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports). Een overkapping is geen overig bouwwerk;
1.27 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.28 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 peil:
- 1. Voor een bouwwerk in een bouwvlak, waar het peil ter plaatse is aangeduid: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande of toekomstig ingerichte openbare ruimte;
- 2. Indien ter plaatse geen aanduiding in een bouwvlak is aangegeven: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de aansluitende bestaande optioneel: of toekomstig ingerichte openbare ruimte, dan wel de bestaande afwijking tot de mate waarin een bouwwerk van het in de aanhef genoemde niveau afwijkt.
2.5 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- dan wel bestemmingsgrens met maximaal 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische waarden en natuurwaarden;
- b. multifunctionele bosbouw;
- c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. een natuurbegraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats';
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wegen en paden.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op de gronden bedoeld in lid 4.1 mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 indien de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
- b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- c. Een rapport is alleen dan niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Voor de volgende werken en werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm is een omgevingsvergunning vereist:
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 4.4, sub a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de vergunning verleend, winnen zij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
- c. De onder 4.4,sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- 2. al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de gronden bedoeld in lid 5.1 mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 10 hectare ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 indien de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
- b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- c. Een rapport is alleen dan niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Voor de volgende werken en werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 10 hectare en dieper dan 40 cm is een omgevingsvergunning vereist:
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 5.4, sub a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de vergunning verleend, winnen zij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
- c. De onder 5.4,sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- 2. al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
- e. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Luchtvaartverkeerzone
8.2 Vrijwaringszone - radar
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels en toestaan dat de bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.
9.2 Voorwaarden algemene afwijkingsregels
Afwijking als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden toegepast, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als
'Regels van het bestemmingsplanBuitengebied Hof van Twente, Herziening Wiener Benteler Scheidingsweg ong.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, aan de Wiener Benteler Scheidingsweg te Ambt Delden, bevinden zich enkele percelen die in eigendom zijn bij initiatiefnemer. De percelen, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 11 hectare, zijn in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als grasland en bos.
Initiatiefnemer is voornemens om de percelen om te vormen naar natuur, waarbij 5 hectare wordt ingericht als natuurbegraafplaats. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied bestaat uit onbebouwde percelen gelegen aan de Wiener Benteler Scheidingsweg te Ambt Delden. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Ambt-Delden, sectie E, nummers 2475, 4059, 5001, 6059, 6756 en 6847. In afbeelding 1.1 zijn topografische kaarten opgenomen waarin de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Bentelo en de directe omgeving is weergegeven. Met de rode omlijning is een indicatieve begrenzing van het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente (Bron: ArcGIS)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, Herziening Wiener Benteler Scheidingsweg ong." bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.ADxWBSong-VS10) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en is een verplicht onderdeel van het bestemmingsplan, maar is niet juridisch bindend.
1.4 Huidig Planologisch Regiem
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente ". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hof van Twente op 18 december 2012 vastgesteld.
Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:
- Bestemming: Agrarisch, Bos en Water
- Dubbelbestemming: Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3
- Gebiedsaanduidingen: luchtvaartverkeerzone, vrijwaringszone - radar, reconstructiewetzone - verwevingsgebied en reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied
Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan. Met de rode omlijning wordt het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn onder meer bedoeld voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Gezien het feit dat er geen bouwvlak is opgenomen, mogen er geen bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen worden gerealiseerd, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde (niet zijnde teelt ondersteunende voorzieningen) mogen worden gebouwd.
De tot 'Bos' bestemde gronden zijn onder meer bedoeld voor bos en multifunctionele bosbouw, extensieve dagrecreatie en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van algemene natuur- en landschapswaarden. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter.
De watergangen zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Water'. Binnen deze bestemming zijn voorzieningen ten behoeve van water huishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen en waterkeringen toegestaan. De bestemming staat uitsluitend het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe, met inachtneming van de opgenomen maximale bouwhoogten.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' zijn opgenomen ten behoeve van het behoud en de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden. In deze dubbel bestemmingen is bepaald dat bij ontwikkelingen met bodemingrepen die dieper reiken dan 40 centimeter en omvang groter hebben dan respectievelijk 5.000 m² en 10 hectare een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In de regels zijn aan de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - landbouw ontwikkelingsgebied' afwijkingsbevoegdheden gekoppeld ten aanzien van agrarische bedrijvigheid. Tot slot geldt ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - radar' en 'luchtvaartzone' een maximum bouwhoogte van respectievelijk 45 meter en 40 meter voor bouwwerken, ter bescherming en instandhouding van de luchtvaartverkeerzone en het radarverstoringsgebied.
Het inrichten van het plangebied als natuurbegraafplaats en het oprichten van een kleinschalig gebouw is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om het voornemen te realiseren.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van (de historische ontwikkeling van) het landschap en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In Hoofdstuk 4 worden de relevante ruimtelijke beleidskaders van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hof van Twente beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Landschapkarakteristiek En Huidige Situatie Plangebied
2.1 Landschapskarakteristiek
Het plangebied is gelegen in het jonge heide- en broekontginningslandschap, op de overgang naar het oude hoevenlandschap. Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden.
Afbeelding 2.1 geeft een goede weergave van de ontwikkelingen die het landschap de afgelopen eeuw heeft doorgemaakt. Duidelijk waarneembaar is het grootschaliger en rechtlijniger worden van het landschap.
Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling landschap op kaartbeelden (Bron: Provincie Overijssel)
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen aan de Wiener Benteler Scheidingsweg, in het buitengebied van de gemeente Hof van Twente, op circa 1 kilometer ten noordwesten van de bebouwde kom van Bentelo.
De hoofdfuncties in de omgeving betreffen natuur en agrarische bedrijvigheid. Vooral ten zuidoosten van het plangebied komt natuur voor. Aan de overige zijden zijn meerdere agrarische bedrijven aanwezig. Dit betreffen vooral intensieve veehouderijen. Dit komt vanwege het feit dat het gebied ten westen van het plangebied onderdeel uitmaakt van een landbouw ontwikkelingsgebied. Ook een beperkt deel van het plangebied, gelegen aan de westzijde, maakt onderdeel uit van het landbouwontwikkelingsgebied. Het overgrote deel is echter gelegen in het verwevingsgebied. Burgerwoningen en reguliere bedrijvigheid komen in de directe omgeving slechts in beperkte mate voor. Deze functies zijn vooral gesitueerd aan de Schoneveldsweg en de Dorreweg.
Het plangebied wordt hoofdzakelijk begrensd door agrarische cultuurgronden. Aan de noordoostzijde van het plangebied is een woonperceel (Kieftenweg 2b) aanwezig. Daarnaast bevindt zich ten oosten en zuidenwesten van het plangebied respectievelijk infrastructuur (Wiener Benteler Scheidingsweg) en bos.
Het plangebied heeft een omvang van circa 11 hectare en is onbebouwd. De gronden zijn thans in gebruik als agrarische cultuurgrond en bos.
In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de bestaande situatie in het plangebied opgenomen.
Afbeelding 2.2: Huidige situatie binnen het plangebied (Bron: Bing maps)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
3.1 Gewenste Ontwikkeling
Het voornemen is om 11 hectare aan agrarische cultuurgrond en bos om te vormen tot natuur, waarbij circa 5 hectare wordt ingericht als natuurbegraafplaats. Bij een natuurbegraafplaats is, in tegenstelling tot een reguliere begraafplaats, geen sprake van structuren maar van willekeur. Graven worden op willekeurige plekken verspreid over het gebied gesitueerd. Er is sprake van meer ruimte tussen de graven en er zijn geen hekken/afrasteringen of speciaal vervaardigde grafstenen aanwezig. De graven worden veelal gemarkeerd met zwerfkeien. Dit type begraafplaats draagt bij aan een toenemende behoefte vanuit de maatschappij voor een verduurzaming van de samenleving. Geen onnodige belasting van het milieu, maar weer worden opgenomen door de natuur.
In afbeelding 3.1 is een schets opgenomen met daarin de gewenste inrichting van het plangebied.
Afbeelding 3.1: Gewenste inrichting van plangebied
Het grootste gebied wordt ingericht als bloemrijk grasland met heiden en lage begroeiingen. Het centrale gedeelte van het terrein, met een oppervlakte van 5 hectare, is gereserveerd als terrein om te begraven. In het noordwestelijke deel van de begraafplaats komt het strooiveld. Het bestaande bos wordt omgevormd tot bosgebied met open plekken. Een deel van dit bosgebied zal onderdeel gaan uitmaken van de natuurbegraafplaats. De beek gelegen in dit bosgebied zal gedeeltelijk worden verlegd en meer natuurlijk worden vormgegeven. Tot slot wordt het noordwestelijke deel van het plangebied ingericht als vochtige bloemrijke natuur. Deze gronden maken geen onderdeel uit van de begraafplaats.
Binnen het plangebied wordt één gebouw gerealiseerd. Dit gebouw zal worden gebruikt voor de opslag van materiaal dat benodigd is voor het onderhoud van het terrein. Het gebouw mag maximaal een omvang van
75 m² hebben met een goot- en bouwhoogte van maximaal respectievelijk 3 en 6 meter. Naast het gebouw worden parkeervoorzieningen en infrastructuur (in- en uitritten op de Wiener Benteler Scheidingsweg ) aangelegd. Daarnaast worden er wandelpaden aangelegd en waar nodig bruggen geplaatst om zodoende de beek en kikkerpoel over te steken. Tot slot worden er in het bosgebied nabij de Wiener Benteler Scheidingsweg picknicktafels geplaatst.
Om het gehele gebied op een adequate wijze landschappelijk in te passen worden op de perceelsgrenzen forse groenstroken of bomenrijen aangeplant. Hierdoor wordt het zicht vanuit nabijgelegen woningen op het terrein grotendeels ontnomen.
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Verkeer
De parkeervoorzieningen op het terrein worden ontsloten via een in- en uitrit op de Wiener Benteler Scheidingsweg. De in- en uitrit zal verkeersoverzichtelijk worden uitgevoerd. De verkeersintensiteit op de Wiener Benteler Scheidingsweg is in de huidige situatie (zeer) beperkt. De toename van verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling zullen beperkt blijven, aangezien er slechts sprake is van gemiddeld 2 plechtigheden per week. De Wiener Benteler Scheidingsweg kan de beperkte toename van verkeersbewegingen eenvoudig verwerken.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
3.2.2 Parkeren
De gemeente Hof van Twente heeft een eigen gemeentelijke beleidsdocument waarin parkeernormen zijn opgenomen. Hierin wordt ook de functie begraafplaats genoemd, echter wordt uitgegaan dat dergelijke functies uitsluitend in het stedelijke gebied worden gerealiseerd en gelden deze parkeernormen voor reguliere parkeerplaatsen. Hoewel in dit geval sprake is van een buitenstedelijke ontwikkeling worden in dit geval wel dezelfde parkeernormen aangehouden. Dit omdat, ongeacht de locatie, de functie 'begraafplaats' vergelijkbaar is.
Voor begraafplaatsen dient per gelijktijdige plechtigheid 22,5 parkeerplaatsen te worden aangelegd. In voorliggend geval zal van (deels) gelijktijdige plechtigheden geen sprake zijn. Dit betekent dat er op het terrein 22,5 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Het parkeerterrein (weergegeven in afbeelding 3.1) heeft een zodanige omvang dat er meer dan voldoende ruimte aanwezig is om te kunnen voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het parkeeraspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Wet op de lijkbezorging / Besluit op de lijkbezorging
De Wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats.
Het Besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van materialen die makkelijk afbreken en vergaan in de bodem. Zo zijn de veel gebruikte spaanplaatgrafkisten niet toegestaan.
4.1.3 Toetsing aan het rijksbeleid
Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Daarnaast is de locatie reeds getoetst aan het bepaalde in de wet ten aanzien van natuurbegraafplaatsen. De locatie alsmede de inrichting ervan is in overeenstemming met de Wet en Besluitop de lijkbezorging. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel.
4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
4.2.4 Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hierna behandeld.
4.3.1 Beleidsnota 'Natuurbegraafplaatsen op particulier terrein'
4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Haaksbergen en Hof van Twente
4.3.3 Archeologiebeleid
4.3.4 Bodembeleid
4.3.5 Nota Externe veiligheid
4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
5.1 Geluid
5.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is.
5.1.2 Situatie plangebied
De nieuwe functie (natuurbegraafplaats) is niet aan te merken als een geluidsgevoelig object of als een nieuwe geluidsbron als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing op de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.
Tebodin Netherlands B.V. heeft ter plaatse van het gebouw, de parkeervoorzieningen en het asstrooiveld een verkennend (asbest) bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zal worden ingegaan op de resultaten uit dit onderzoek. Voor een volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.
5.2.2 Situatie plangebied
Toekomstig strooiveld
In de bovengrond ter plaatse van het toekomstige strooiveld is een licht verhoogd gehalte aan koper in de bovengrond aangetoond (MM02 bg en MM03 bg). In het mengmonster van de ondergrond (MM05 og) zijn geen verontreinigingen aangetoond met de stoffen uit het standaard pakket grond. In geen van de proefgaten zijn bijmengingen waargenomen, waardoor geen grondmonsters op asbest zijn geanalyseerd.
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium en nikkel boven de streefwaarden aangetoond. Dergelijke gehalten worden vaker in de regio aangetroffen en worden derhalve niet als verontreiniging gezien.
Het gehalte aan minerale olie is matig verhoogd aangetroffen. Vervolgens is het grondwater her bemonsterd en geanalyseerd op minerale olie. Hierbij is het matig verhoogd gehalte aan minerale olie niet bevestigd. Het gehalte aan minerale olie is kleiner dan de detectielimiet. De overige stoffen uit het standaard pakket water zijn niet in verhoogde gehalten aangetroffen.
Toekomstige gebouw en parkeerplaats
In zowel de mengmonster van de bovengrond (MM01 bg) als het mengmonster van de ondergrond (MM04 og) zijn geen verontreinigingen aangetoond met de stoffen uit het standaard pakket grond.
In geen van de proefgaten zijn bijmengingen waargenomen, waardoor geen grondmonsters op asbest zijn geanalyseerd.
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium, koper, nikkel en xylenen boven de streefwaarde aangetoond. Dergelijke gehalten aan zware metalen worden vaker in de regio aangetroffen en worden derhalve niet als verontreiniging gezien. De oorzaak van het licht verhoogd gehalte aan xylenen is onbekend.
5.2.3 Conclusie
In het onderzoek is milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vastgelegd. De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen op de locatie. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verglijking tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. De gemeente Hof van Twente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Onderzoeksresultaten externe veiligheid
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
5.5.2 Gebiedstypen
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de geldende bestemming mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot het plangebied geldt, gezien de rustige ligging in het buitengebied, het omgevingstype rustige woonwijk. De richtafstanden die gelden bij de verschillende gebiedstypes en milieucategorieën zijn hierna weergegeven.
5.5.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Ad 1:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Begraafplaatsen vallen op basis van de VNG-uitgave onder de inrichting 'Begrafenisondernemingen: begraafplaatsen'. Dergelijk inrichtingen vallen binnen milieucategorie 1 met als grootste richtafstand 10 meter voor het aspect geluid. In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen de natuurbegraafplaats en omliggende milieugevoelige objecten meer dan 250 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstand.
Ad 2:
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In het kader van milieuzonering is er geen sprake van de toevoeging van nieuwe gevoelige objecten. Derhalve ondervindt de nieuwe functie geen hinder van bestaande functies.
5.5.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet, de gemeente Hof van Twente is gelegen in een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt ‘de omgekeerde werking’ genoemd.
5.6.2 Situatie plangebied
In dit geval zijn met name de woorden permanent en een vergelijkbare wijze uit de definitie van een 'geurgevoelig object' belang. Hierna wordt aan de hand van diverse jurisprudentie toegelicht wat hieronder wordt verstaan.
In een uitspraak van de Raad van State (201301469/1/R1) van 10 juli 2013 had de raad zich op het standpunt gesteld dat sanitaire voorzieningen en een berging niet aangemerkt kunnen worden als geurgevoelig object in de zin van de Wgv. Ten aanzien hiervan heeft de Raad van State als volgt geoordeeld:
“Voor zover [appelant] betoogt dat in het kader van het onderzoek ook de geurbelasting op het gebouw met sanitaire voorzieningen en de berging had moeten worden berekend, overweegt de Afdeling dat deze niet worden aangemerkt als geurgevoelig objecten in de zin van de Wgv omdat geen sprake is van permanente bewoning of verblijf.”
In haar uitspraak (201111498/1/T1/R4) van 13 februari heeft de Raad van State de volgende overweging gehanteerd:
“uit de wetsgeschiedenis en met name uit het aannemen van het amendement van Van der Vlies c.s, waarmee is besloten de term 'regelmatig' uit de begripsomschrijving van het begrip geurgevoelig object weg te laten (Kamerstukken II 2005/06 30 453, nr.19), volgt dat de Wgv, gelet op de begripsomschrijving van een geurgevoelig object, alleen bescherming biedt aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen. Nu, zoals hiervoor is overwogen, aangenomen moet worden dat niet langdurig in de gebouwen zal worden verbleven, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan ook in zoverre niet voorziet in de realisatie van geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv.”
Op 12 juni 2013 heeft de Raad van State zich uitgesproken in een zaak (201210676/1/A4) waar onder andere de vraag voorlag of een tijdelijke woonunit kan worden aangemerkt als een geurgevoelig object. De uitspraak van de Raad van State luide ten aanzien hiervan als volgt:
“Gezien de in artikel 1 van de Wgv gegeven definitie is voor het antwoord op de vraag of de woonunit een geurgevoelig object is, van belang of die bestemd en geschikt is voor menselijk wonen of verblijf en of dat gebruik permanent is of daarmee vergelijkbaar. Blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 3, blz. 17) wordt met de term 'bestemd' bedoeld dat het gebouw juridisch-planologisch mag worden gebruikt voor wonen of verblijf. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2013 in zaak nr. 201111498/1/T1/R4) valt uit de wetsgeschiedenis en met name uit het aannemen van het amendement van Van der Vlies c.s, waarmee is besloten de term 'regelmatig' uit de begripsomschrijving van het begrip geurgevoelig object weg te laten (Kamerstukken II 2005/06 30 453, nr.19), af te leiden dat de Wgv, gelet op de begripsomschrijving van een geurgevoelig object, alleen bescherming biedt aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de woonunit niet als geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wgv is aan te merken, omdat op de locatie van de woonunit ingevolge het ter plaats geldende bestemmingsplan geen woonbestemming rust. Door het verlenen van de tijdelijke omgevingsvergunning zal de woonunit gedurende de periode waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, in ruimtelijke en planologische zin worden toegelaten, zodat de woonunit bestemd en, naar niet in geschil is, geschikt is voor menselijk wonen of verblijf als bedoeld in artikel 1 van de Wgv. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat de woonunit, gedurende de periode waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, door [vergunninghouder] zal worden bewoond. Gelet op de aard van dat gebruik moet worden aangenomen dat gedurende die periode langdurig in het gebouw zal worden verbleven. Vanwege dat gebruik moet deze woonunit daarom als een geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wgv worden aangemerkt.”
In dit geval wordt er een nieuw gebouw gerealiseerd die gebruikt zal gaan worden als opslagruimte voor materiaal benodigd voor het onderhouden van het terrein. Van permanent verblijf of op een daarmee vergelijkware wijze van gebruik zal geen sprake zijn. Het gebouw kan niet worden aangemerkt als geurgevoelig object.
Omgekeerd vormt de ontwikkeling geen belemmering voor omliggende bedrijven ten aanzien van de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden.
5.6.3 Conclusie
Op basis van de Wgv en een goede ruimtelijke ordening is er geen belemmering voor de realisatie van het plan.
5.7 Ecologie
5.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Hissink Landschapsvisieheeft in verband met de ontwikkelingen een Quickscan Flora- en Faunawet uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf verwerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoekrapportage welke is opgenomen in Bijlage 2bij deze toelichting.
5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.3 Soortenbescherming
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.1.1 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen (voorheen Velt en Vecht en Regge en Dinkel), Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Vechtstromen hanteert het waterbeheerplan, dat is opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
6.1.2 Waterplan Hof van Twente
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
- Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
- Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
- Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.
6.1.3 Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2012 (GRP)
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
- inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
- grondwater(maatregelen).
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het GRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
- De trits “vasthouden – bergen – afvoeren” houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
- De trits “schoonhouden – scheiden – schoonmaken” omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement te worden verhoogd.
In het GRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Watertoets
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De uitgangspuntennotitie is bijgevoegd in Bijlage 3. Hieronder volgt een uitwerking van de relevante wateraspecten.
Oppervlaktewater
In gebied zijn (hoofd)watergangen aanwezig. Deze zullen gedeeltelijk worden aangepast. Daarnaast wordt er een kikkerpoel aangelegd. Van een vermindering van bergingscapaciteit is geen sprake.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een intrekgebied en grondwaterbeschermingsgebied. Uit de kaarten met de grondwatertrappen, die via het waterschap beschikbaar zijn, is gebleken dat het gebied geschikt is om mensen te begraven.
Hemel- en afvalwater
Hemelwater zal worden geïnfiltreerd ter plaatse. Er worden geen sanitaire voorzieningen gerealiseerd. Er zal dan ook geen sprake zijn van afvalwater.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
7.2 Opbouw Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Een dubbelbestemming ten aanzien van archeologie is ook in dit hoofdstuk opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
7.2.4 Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 7): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene aanduidingsregels (Artikel 8): in de algemene aanduidingsregels zijn zones aangegeven waarvoor bijzondere regels gelden. Deze zones zijn weergegeven op de verbeelding.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Natuur(Artikel 3)
De gronden binnen het plangebied worden ingericht als natuur, waarvan 5 hectare in gebruik wordt genomen als natuurbegraafplaats. Omdat de functie 'Natuur' de voornaamste functie betreft, zijn de gronden in het plangebied ook als zodanig bestemd.
Binnen deze bestemming is onder meer het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, ecologische waarden en natuurwaarden toegestaan. De natuurbegraafplaats is specifiek aangeduid, uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding is een natuurbegraafplaats toegestaan. Op deze wijze is eveneens verzekerd dat de omvang van de natuurbegraafplaats niet meer dan 5 hectare kan bedragen
Binnen deze bestemming mogen één gebouw en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde worden gebouwd. Het gebouw moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter. Daarnaast mag de oppervlakte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 75 m² en mag het uitsluitend worden aangewend ten behoeve van de opslag van materiaal benodigd bij de toegestane functies. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat uitsluitend zitgelegenheden (bijv. picknicktafels) en waterhuishoudkundige voorzieningen (bijv. steigers of bruggetjes) zijn toegestaan. Dit overeenkomstig de gemeentelijke beleidsnota voor natuurbegraafplaatsen. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter.
Waarde - Archeologische verwachting 2 & Waarde - Archeologischeverwachting 3 (Artikel 4 en 5)
Gronden ter plaatse van deze dubbelbestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Ter bescherming van deze gronden zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Voorwaardelijke verplichting
In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het geheel.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hof van Twente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
In het kader van het vooroverleg is het plan naar de provincie Overijssel toegezonden. De provincie heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgenomen ontwikkeling. Desalniettemin zal de provincie op de hoogte worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
9.1.3 Waterschap Vechtstromen
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. Het waterschap zal op de hoogte worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Verkennend (Asbest) Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend (asbest) bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet
Bijlage 2 Quickscan Flora- en faunawet