KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Vab
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Regels In Verband Met Vrijkomende Agrarische Bebouwing
Artikel 13 Strekking Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Aard Bedrijvigheid
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Verkennend (Asbest)bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets

Buitengebied Hof van Twente, herziening Plasdijk 9 Markelo

Wijzigingsplan - Gemeente Hof van Twente

Vastgesteld op 04-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente, wijziging Plasdijk 9 Markelo" met identificatienummer NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10 van de gemeente Hof van Twente.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouwen

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede nevenactiviteiten in de vorm van kappers, autorijscholen, assurantiekantoren, verzekeringskantoren, schoonheidsspecialistes, hondentrimsalons, kindercrèches, pedicures en naar de aard daarmee qua uitstraling op het woonmilieu vergelijkbare activiteiten en met uitzondering van detailhandel en webwinkels, maar inclusief internetverkoop, dat in de eigen woning en of bij de woning behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij ten hoogste 25% van het woonoppervlak wordt gebruikt met een maximum van 50 m2 en de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aanpasbare woning

een woning die op de begane grond volledig rolstoeltoegankelijk is te maken, zonder uit- of aanbouwen te realiseren.

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.9 afrastering

de afrastering bestaat uit gekloofde eiken of kastanje houten palen met 2 puntdraden.

1.10 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden, fokken en/of africhten van dieren, met dien verstande dat gebruiksgerichte paardenhouderijen niet zijn toegestaan;

1.12 agrarisch medegebruik

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.13 andere geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.14 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.15 archeologische relicten

zaken welke zijn overgebleven uit een vroeger tijd en getuigen van een toestand die toenmaals was, en daarmee cultuurhistorisch waardevol zijn;

1.16 archeologische verwachting

een toegekende hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.17 archeologische waarde

een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.18 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.19 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.20 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.21 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingaccommodatie bestaande uit maximaal vier bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande en legale woning in combinatie met het serveren van ontbijt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van bed & breakfast maximaal 50 m2 mag bedragen;

1.22 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde de bedrijfswoning;

1.23 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie, dat in de regels aangegeven recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;

1.24 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die hoort bij en waarvan (een lid van) het huishouden functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.25 begane grondvloer

de vloer van een gebouw, niet zijnde een keldervloer, op het peilniveau;

1.26 beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  2. b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  3. c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  4. d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  5. e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.27 bestaand en legaal

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, met dien verstande dat voor zover het gebruik betrekking heeft op nevenactiviteiten, deze nevenactiviteiten mogen worden uitgeoefend in de vorm en omvang zoals toegestaan op grond van het voorheen geldend planologisch regime;

1.28 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.29 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.30 Bevi

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen);

1.31 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.32 biologisch houden van vee

het houden van vee op milieu- en diervriendelijke wijze zonder het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, kunstmest en toevoegingen aan veevoer. E.e.a. conform de biologische productiemethode als bedoeld in het landbouwkwaliteitsbesluit;

1.33 bomen rij

Een rij streekeigen bomen (bijvoorbeeld langs een weg of sloot) waarbij de rij een minimale lengte heeft van 50 meter. Bomen die geplant worden hebben een diameter van minimaal 10 cm.

1.34 bos

is een vegetatie die voornamelijk uit bomen bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en struiken. Een bos bestaat uit streekeigen beplanting en heeft een oppervlakte van minimaal 1.000 m2.

1.35 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.36 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.37 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.38 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.39 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.40 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.41 calamiteit

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;

1.42 camper

een motorvoertuig dat ingericht is om in te verblijven;

1.43 complex

onder complex wordt verstaan erfverharding, (mest)kelders, (mest)silo's etc. deze moeten bij toepassing van de Rood voor Rood-regeling worden verwijderd.

1.44 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.45 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.47 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de onderlinge betrekkingen tussen dieren en planten en de omgeving waarin zij leven;

1.48 erfensemble

het geheel van binnen een bouwperceel voorkomende bebouwing dat in samenhang zorgt voor een kenmerkend beeld van dat bouwperceel;

1.49 evenement

een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht)manifestatie, themadag of -week in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;

1.50 extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.51 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.53 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat zich richt op het recreatief gebruik van paarden. Hieronder worden ook maneges en paardenpensions begrepen;

1.54 groepsaccommodatie

een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen;

1.55 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel zoals melkrundvee, schapen en paarden. Het biologisch houden van vee wordt geschaard onder een grondgebonden agrarisch bedrijf.

1.56 haag

een haag bestaat uit streekeigen beplanting (bijvoorbeeld: veldesdoorn, meidoorn, beuk of liguster) en heeft een lengte van minimaal 10 meter.

1.57 high impact zone

het betreft het berekenen van de afstand van windmolens tot gasleidingen. De volgende formule wordt gebruikt om de high impact zone te berekenen. Dit wordt berekend door een cirkel met een straal die bestaat uit de ashoogte van de turbine x 1/3 van de wieklengte. De cirkel wordt gemeten vanuit de turbine zelf getrokken.

1.58 hobbymatig agrarisch gebruik

het gebruik van grond ten behoeve van agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd;

1.59 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;

1.60 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.61 houtproductie

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daar op afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.62 huishouden

een persoon die of groep personen die gezamenlijk een huishouding voert;

1.63 inpandig bijgebouw

een bijgebouw dat, in afwijking van het begrip bijgebouw zoals bedoeld in 1.28, is opgenomen binnen de hoofdbouwmassa van de woning en in architectonisch opzicht deel uitmaakt van de woning;

1.64 inrichtingsplan

een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke inpassing hiervan in de bestaande situatie wordt beschreven;

1.65 internetverkoop

het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom en het ter plaatse afhalen van goederen;

1.66 inwoning

maximaal drie huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen (zoals een gezamenlijke rioolaansluiting en/of hemelwatervoorziening en/of ruimte) en waarbij de woning uiterlijk uit één bouwvolume bestaat;

1.67 kampeermiddel

tenten, tentwagens, kampeerauto's of toercaravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan, chalets of trekkershutten;

1.68 kampeerterrein

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, om daarop een gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.69 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.70 karakteristieke bebouwing

gebouwen die zijn aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument, alsmede gebouwen met een typisch Twentse bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble, dan wel bebouwing die door de welstandscommissie of de ervenconsulent van het Oversticht als zodanig kan worden aangemerkt;

1.71 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals een schuurkas en een permanente boog-/ tunnelkas;

1.72 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.73 kikkerpoel

een kleine waterplas van minimaal één meter diep en een flauw aflopende oever, waar de omstandigheden zodanig zijn dat ze kan dienen als voortplantingsgebied voor de kikkers, padden en salamanders. Een poel mag niet in open verbinding staan met wateren waar vis in leeft, de larven (kikkervisjes) zouden dan opgegeten worden door de vissen. Bomen en struiken zijn direct rond een poel niet gewenst. Een gevarieerde kruidlaag rond het water met nectarplanten daarentegen is belangrijk omdat ze insecten aantrekt die als voedsel kunnen dienen voor de amfibieën. Enige begroeiing met soorten als bies, gele lis en watermunt past goed bij een poel.

1.74 kwetsbaar object

  1. a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan vijf winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

1.75 landhek

een hek van Europees eiken- of kastanjehout.

1.76 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.77 levensloopbestendige woning

een woning die volledig rolstoeltoegankelijk is.

1.78 lichte horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, conferentiecentra, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.79 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, niet zijnde een begraafplaats, dierenpensions en ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.80 manege

een inrichting waar paarden worden gehouden en rijlessen worden gegeven;

1.81 moestuin

een tuin waar groenten worden gekweekt voor eigen gebruik. Eventueel omheind doormiddel van een streekeigen haag

1.82 multifunctionele bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van natuur, houtproductie, landschap, milieu of recreatie;

1.83 natuurlijk grasland

bij natuurlijk grasland wordt jaarlijks minimaal 90% van het gewas afgevoerd via maaien of beweiden. Maximaal 10% van de oppervlakte van het grasland hoeft het gras niet jaarlijks gemaaid of beweid te worden ten behoeve van leef- of foerageergebied voor bijvoorbeeld insecten, zoogdieren of vogels. Maaisel dient binnen één maand na maaien te worden afgevoerd. Alleen bemesting met kalk of ruige mest is toegestaan wanneer dit noodzakelijk is voor de instandhouding van het natuurlijk grasland. De oppervlakte is minimaal 1.000 m2

1.84 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;

1.85 nevenactiviteit

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel oppervlakte (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat en de omgevingskwaliteit;

1.86 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, champignonkwekerij en pot- en containerteelt. Hieronder worden hoveniers niet begrepen;

1.87 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.88 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.89 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.90 ondergronds

onder peil;

1.91 openbaar wandelpad

een vrij toegankelijk wandelpad over de gronden in eigendom van de initiatiefnemer. De lengte van het wandelpad is minimaal 50 meter.

1.92 opslag organisch materiaal

Tijdelijke (per keer maximaal 12 maanden) opslag van organisch materiaal zoals: bladeren, berm- en slootmaaisel uit de omgeving op agrarische grond met een maximale hoeveelheid van [600] m3 is toegestaan mits het gebruikt wordt ter verbetering van de bodemstructuur van de agrarische gronden. De ondergrond mag niet worden verhard, indien dit gewenst is dan kan aansluiting worden gezocht bij het agrarisch erf waarbinnen en aansluitend aan het bouwvlak kuilvoerplaten zijn toegestaan

1.93 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports). Een overkapping is geen overig bouwwerk en de oppervlakte hiervan wordt meegerekend bij de oppervlakte van bijgebouwen;

1.94 paardenbak

een terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.95 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein;

1.96 permanente bewoning

het gebruiken/bewonen als hoofdverblijf gedurende een aaneengesloten periode van meer dan vier weken, dan wel voor recreatieve verhuur aan één en dezelfde persoon gedurende meer dan 35 dagen per jaar;

1.97 plattelandsappartement

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers of zelfstandige eenheden, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;

1.98 plattelandswoning

een voormalige agrarische bedrijfswoning of rood voor rood compensatiewoning die een woonbestemming heeft gekregen ná 2001;

1.99 productiegerichte paardenhouderij

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen van paarden alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.100 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.101 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor weekend en/of verblijfsrecreatie;

1.102 retentie voorziening

een natuurlijke voorziening waar het water bij hevige regenval tijdelijk geborgen kan worden, met het doel stroomafwaarts gelegen gebieden te vrijwaren van overstromingen.

1.103 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.104 solitaire boom

een solitaire boom heeft bij de plant een diameter van minimaal 10 cm. In het eindbeeld heeft de boom een minimale hoogte van 4 meter. Er dient gebruik gemaakt te worden van streekeigen soorten.

1.105 speelvoorzieningen

vormen van dagrecreatie die beperkt beslag leggen op de ruimte, zoals kleine speeltuinen, midgetgolfbanen, kruisboogschietterreinen e.d.;

1.106 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.107 starter

een starter is een jongere uit de gemeente Hof van Twente in de leeftijd tot 35 jaar die voor het eerst een koopwoning wil bemachtigen. De groep starters in de Hof van Twente is zeer divers. In het kader van de woonvisie bedoelen we bij de term “starter” de jonge koopstarter met een beperkt inkomen. Dit betreft een bruto (verzamel) inkomen van circa € 35.000,- per jaar (prijspeil 2007). Naast de koopstarter kennen we ook de woonstarter. Dit is de starter die nog geen zelfstandige woonruimte heeft, ook wel thuiswonende starter genoemd.

1.108 straalverbinding

optisch vrij pad ten behoeve van de telecommunicatie;

1.109 teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken, niet zijnde kassen, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen; hieronder wordt mede begrepen afdekfolies en palen ten behoeve van wijnteelt;

1.110 traditionele bebouwing

bebouwing met een typisch Twentse bouwstijl die aansluit op de karakteristiek van ter plaatse aanwezige bebouwing en die wordt/is opgericht met gebruik van traditionele voor de streek kenmerkende materialen;

1.111 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.112 veldschuur

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die gebruikt wordt of voorheen gebruikt werd als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel.

1.113 verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf in de vorm van kampeermiddellen, stacaravans of trekkershutten door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.114 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.115 voorkeursgrenswaarde

ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;

1.116 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van maximaal één huishouden dan wel meerdere huishoudens indien sprake is van inwoning;

1.117 verwijzing naar wettelijke voorschriften

voor zover in de regels van dit plan wordt verwezen naar wettelijke voorschriften, zijn de wettelijke voorschriften van toepassing zoals deze golden ten tijde van inwerkingtreding van het plan;

1.118 zorgboerderij

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de perceelgrenzen

tussen de grenzen van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van een lijn.

2.8 relatietekens

Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Vab

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Vab' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de ter plaatse gevestigde bedrijven zoals bedoeld in Bijlage 3 kolom “aard bedrijvigheid”;
  2. b. het bestaande en legale aantal bedrijfswoning(en), waarbij inwoning is toegestaan;
  3. c. bed & breakfast;
  4. d. aan huis verbonden beroepen;
  5. e. ontsluitingsvoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen voor naastgelegen bestemmingen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, horeca categorie I, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande en legale gebouwen niet worden vergroot.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande maatvoering

6.2 Situering windmolen(s)

6.3 Dakhelling gebouwen

6.4 Situering woningen

6.5 Situering bijgebouwen en paardenbakken

Voor het bouwen van bijgebouwen en paardenbakken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de, op het betrokken bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
  5. e. een gebruik van recreatiewoningen, stacaravans, plattelandsappartementen, boerderijkamers en trekkershutten ten behoeve van permanente bewoning en/of zorgvoorzieningen.
  6. f. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - radar

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijking vergroten bestaande en bestemde woningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de maximale toegestane inhoudsmaat van een woning:

  1. a. tot een inhoud van 900 m³ met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan of;
  2. b. tot een inhoud van 1.500 m³, mits kan worden voldaan aan onderstaande staffelmethode ten opzichte van compensatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0017.png"

  1. c. tot een inhoud van 2.000 m³, mits minimaal aan 1.500 m² (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

Om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid 9.1 b, of 9.1 c zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  1. 1. de oppervlakte te slopen bebouwing is afkomstig uit de gemeente Hof van Twente;
  2. 2. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan, bij het opstellen wordt een landschapsdeskundige geraadpleegd;
  3. 3. de minimale investering in ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in een schetsplan van de bebouwing en erfinrichtings- en/of beplantingsplan met een instandhoudingstermijn van 10 jaar. Het erfinrichtings- en/of beplantingsplan met in standhoudingstermijn zijn onderdeel van de te verlenen omgevingsvergunning;
  4. 4. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden;

9.2 Afwijking bijgebouwen tot 450 m2

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het herbouwen van één of meer bijgebouwen binnen een woonbestemming tot een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 150 m2, mits:

  1. a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 450 m2;
  2. b. binnen de gemeente Hof van Twente het tweevoudige van de nieuw te bouwen oppervlakte wordt gesloopt;
  3. c. de op het erf bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  4. d. de nieuw te bouwen bijgebouwen aansluiten bij de (karakteristiek van de) te handhaven bebouwing;
  5. e. uit een inrichtingsplan blijkt dat de erfstructuur wordt gehandhaafd dan wel verbeterd, zowel ten aanzien van beplanting als bebouwing;
  6. f. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

9.3 Afwijking evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het tijdelijk gebruik van gronden voor evenementen, mits:

  1. a. er voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein aanwezig zijn;
  2. b. de aan te brengen voorzieningen tijdelijk zijn wat inhoudt dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  3. c. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. d. de belangen van eigenaars en/of gebruikers van betrokken of nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

9.4 Afwijking van specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen ten aanzien van de voorwaardelijke verplichtingen voor de uitvoering van inrichtingsplannen, met dien verstande dat deze minimaal gelijk zijn aan de genoemde landschapsmaatregelen als gesteld in het betreffende inrichtingsplan. Verder geldt het volgende:

  • er wordt voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarde als gesteld in het inrichtingsplan;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het gedinge zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

9.5 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  2. b. van de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 75 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 4 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, vleermuizenkelders, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden, kleine religieuze bouwwerken en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd.
  3. c. de regels en toestaan dat een uitkijktoren gebouwd mag worden met een maximale hoogte van 15 m.

9.6 Voorwaarden algemene afwijkingsregels

Afwijking als bedoeld in artikel 9.6 kan slechts worden toegepast, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:

  1. a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    2. 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de op de kaart gegeven bestemming 'Verkeer' ter weerszijden van de weg met ten hoogste 2,5 m mag worden verbreed.

10.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het wijzigen van de bestemming van de gronden met tevens de bestemming 'Waarde - Ehs' in de bestemming 'Bos' of de bestemming 'Natuur', mits:

  1. a. in een inrichtings- en beheersvisie de ecologische verbindingszone is uitgewerkt;
  2. b. advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van natuur en landschap;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en
  5. e. gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  1. a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  2. b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  3. c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  4. d. met betrekking tot geurhinder een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd;
  5. e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  6. f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 12 Regels In Verband Met Vrijkomende Agrarische Bebouwing

12.1 Plattelandsappartementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het gebruik van bestaande en legale bedrijfsgebouwen binnen een agrarisch bouwvlak dan wel voor het gebruik van bestaande en legale voormalige agrarische bedrijfsgebouwen binnen een andere bestemming ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van minimaal twee plattelandsappartementen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte van één plattelandsappartement is niet groter dan 50 m2; de totale oppervlakte van de kamers is niet groter dan 300 m2. Het aantal slaapplaatsen is niet meer dan 24;
  2. b. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan waartoe een landschapsdeskundige wordt geraadpleegd;
  3. c. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden, waaronder in ieder geval wordt gerekend het (leef)milieu en het landschap;
  5. e. een positieve bijdrage wordt geleverd aan het toeristisch profiel van de gemeente.

12.2 Nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het gebruik van bestaande en legale bedrijfsgebouwen binnen een agrarisch bouwvlak dan wel voor het gebruik van bestaande en legale voormalige agrarische bedrijfsgebouwen binnen een andere bestemming ten behoeve van:

  • sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied)functies, waaronder begrepen expositieruimten;
  • verblijfsrecreatie in de vorm van kampeerboerderijen en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • lichte horeca;
  • stalling en opslag;
  • kantoren;
  • kunstnijverheidsbedrijven;
  • agrarische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven zoals veehandelsbedrijven en bijenhouderijen;
  • overige bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel daaraan gelijk te stellen activiteiten;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. uitsluitend 25% van de oppervlakte aan de bestaande gebouwen, die gedurende minimaal drie jaren in agrarisch gebruik zijn geweest, mogen worden gebruikt voor de niet-agrarische activiteiten;
  2. b. indien aangetoond wordt dat de nieuwe activiteiten ondergeschikt blijven aan de hoofdfunctie kan van het percentage in lid b worden afgeweken;
  3. c. detailhandel, anders dan verkoop van ter plaatse geproduceerde goederen, is niet toegestaan;
  4. d. de karakteristiek van het gebouw (blijkens de bouwhoogte, goothoogte en dakvorm) en het ensemble van het (voormalige) boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken mogen niet worden aangetast;
  5. e. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden, waaronder in ieder geval wordt gerekend het (leef)milieu en het landschap;
  6. f. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan waartoe een landschapsdeskundige wordt geraadpleegd;
  7. g. In het geval dat het een toeristische ontwikkeling betreft een positieve bijdrage wordt geleverd aan het toeristisch profiel van de gemeente.

12.3 Wijziging in verband met Rood voor Rood

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het omzetten van een agrarisch bouwvlak, danwel de bestemmingen Wonen, Bedrijf, Bedrijf - Vab en Wonen - Vab ten behoeve het toevoegen van een extra woning bij sloop van (voormalige) (agrarische) bebouwing.

  1. a. De bouw van één extra woning met een inhoud van 750 m3 en 150 m2 aan bijgebouwen als minimaal 1000 m2 aan (voormalige)(agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt of;
  2. b. de bouw van één extra woning met in oud van 900 m3 en 150 m2 aan bijgebouwen als minimaal 1000 m2 aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan of;
  3. c. de bouw van één extra woning met een inhoud tot 1500 m3, mits kan worden voldaan aan onderstaande staffelmethode ten opzichte van compensatie vanaf 900 m3 (naast 1000 m2 sloopcompensatie zoals benoemd in artikel 49.5 lid 1 en 2) of;
  • vergroting 0-100 m3 = 150 m2 sloopcompensatie
  • vergroting 100-200 m3 = 200 m2 sloopcompensatie
  • vergroting 200-300 m3 = 400 m2 sloocompensatie
  • vergroting 300-400 m3 = 600 m2 sloopcompensatie
  • vergroting 400-500 m3 = 800 m2 sloopcompensatie
  • vergroting 500-600 m3 = 1000 m2 sloopcompensatie
  1. d. de bouw van één extra woning met een inhoud van maximaal 2000 m3 en 150 m2 aan bijgebouwen als minimaal 2000 m2 aan (voormalige)(agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;

Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid van 12.3.a, 12.3.b, 12.3.c of 12.3.d zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  1. 1. de (agrarische) bedrijfsvoering op de deelnemende locaties zijn/worden beëindigd en waarbij de milieuvergunning wordt ingetrokken;
  2. 2. de sloop is afkomstig uit de gemeente Hof van Twente;
  3. 3. het gehele complex met (voormalige)(agrarische) gebouwen (inclusief silo's, kelders en erfver-harding en dergelijke) wordt gesloopt met uitzondering van de (bedrijfs)woning, karakteristieke bebouwing en/of bebouwing van cultuurhistorische waarden;
  4. 4. de nieuwe woning wordt op de slooplocatie of bij bestaande bebouwing gerealiseerd, zodat een cluster van bebouwing in een samenhangend ensemble ontstaat;
  5. 5. eerdere verplichtingen tot sloop of investeringen in ruimtelijke kwaliteit kunnen niet in de regeling worden ingebracht;
  6. 6. er wordt voorzien in een goede evenredige landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan, bij het opstellen wordt een landschapsdeskundige geraadepleegd;
  7. 7. Er wordt een schetsplan van de nieuwe woning overlegd;
  8. 8. de minimale investering in ruimtelijke kwaliteit wordt vastgelegd aan de hand van een schetsplan van de bebouwing en erfinrichtings- en of beplantingsplan met een instandhoudingstermijn van 10 jaar;
  9. 9. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden;
  10. 10. de uitvoerbaarheid van het bouwplan waarvoor de wijziging wordt toegepast, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  11. 11. de milieuhygiënische situatie van de bodem de ontwikkeling waarvoor de wijziging wordt toegepast niet belemmerd;
  12. 12. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden.

Artikel 13 Strekking Algemene Regels

Dit hoofdstuk is van toepassing op alle regels zoals opgenomen in hoofdstuk 1 en 2 van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 14.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied Hof van Twente, wijziging Plasdijk 9 Markelo.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Plasdijk 9 in Markelo is een plan ontwikkeld. Op het perceel is momenteel een agrarisch perceel aanwezig met bedrijfswoning met inwoning en meerdere schuren. De schuren zijn momenteel in gebruik ten behoeve van een metaalbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling. De initiatiefnemer wenst de bestaande bedrijfswoning met inwoning te vervangen door nieuwbouw. Daarnaast zouden ze de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden' willen wijzigen naar een passende bestemming conform het huidige gebruik.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf-Vab' (Vrijstaande Agrarische Bebouwing). Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

De planlocatie ligt aan de Plasdijk 9 in Markelo. De locatie bestaat uit een agrarisch erf met een woonhuis met inwoning en een aantal schuren. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Markelo. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Markelo, sectie M, nummer 397, 921 en 922. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0001.png"Figuur 1.1: ligging plangebied Plasdijk 9 Markelo (bron: PDOK)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Plasdijk 9 in Markelo te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied is het huidige bouwvlak aangehouden. Het plangebied wordt aan de noord-, west-, en oostzijdde begrenst door agrarische gronden. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrenst door een agrarisch perceel aan Plasdijk 7. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0002.png"Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied aan de Plasdijk 9 in Markelo is gelegen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2021’, vastgesteld door de gemeente raad van Hof van Twente op 15 juni 2022. Met dit veegplan is het bestemingsplan 'Buitengebied (vastgesteld op 16 december 2014) inclusief herziening 2015 (vastgesteld op 9 december 2015), Veegplan 2018, Veegplan 2019 en Veegplan 2020, gedeeltelijk herzien. Niet alle gronden zijn voorzien van bestemmingen en aanduidingen: op deze gronden wijzigen de bestemmingen en aanduidingen uit het moederplan en/of het reparatieplan niet. Alleen de gewijzigde aanduidingen of bestemmingen zijn in dit veegplan opnieuw vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0003.png"Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 1’ en de gebiedsaanduidingen ‘reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied’ en ‘vrijwaringszone - radar’. De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

Bewoners van de Plasdijk 9 wensen een deel van de schuren te gebruiken voor een metaalbewerkingsbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling. Deze functies passen niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de functies te kunnen toevoegen is een bestemmingsplanwijziging nodig, waarbij de bestemming 'Agrarisch met waarden' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Vab'. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hof van Twente, wijziging Plasdijk 9 Markelo' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Het perceel aan de Plasdijk 9 in Markelo bestaat uit een vrijstaande bedrijfswoning met erf en tuin en enkele schuren. De schuren worden momenteel gebruikt ten behoeve van een metaalbewerkingsbedrijf/aannemersbedrijf, opslag en voor pensionpaardenstalling. Het perceel wordt ontsloten via de Plasdijk (60 km/u). In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk agrarische bedrijfspercelen en gronden, burgerwoningen, bedrijfspercelen en maatschappelijke percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0006.png"

Figuur 2.1: huidige situatie erf Plasdijk 9 Markelo (bron: Marb Consultancy)

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemers zijn momenteel woonachtig op het perceel aan de Plasdijk 9 in Markelo. Op het perceel hebben de initiatiefnemers ook diverse eigen ondernemingen, namelijk een bedrijf in metaalbewerking/aannemersbedrijf en pensionpaardenbedrijf. Ook wordt een deel van de opstallen gebruikt voor opslag.

De initiatiefnemers hebben de wens om, in de toekomst, de bestaande bedrijfswoning met inwoning te vervangen voor een nieuwe woning met inwoning. Daarbij hebben zij de wens om de woning uit te breiden tot een inhoud van 1.200 m³. Voor de vergroting van 750 m³ tot 900 m³ is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Eis van deze afwijkingsmogelijkheid is dat de gebouwen landschappelijk moeten worden ingepast. Hiervoor moet een beplantingsplan/inrichtingsplan voor worden opgesteld. Initiatiefnemers hebben besloten op dit alvast mee te nemen in deze planologische procedure.

Voor de vergroting van 900 m³ naar 1.200 m³ worden extra sloopmeters ingebracht. Voor de vergroting van extra 300 m³ moet 400 m² aan sloopmeters worden ingebracht. De initiatiefnemers slopen 116 m² op de locatie zelf. Dit betreft twee schuren, aangegeven met letter D in onderstaande figuur 2.2 en Bijlage 1. De overige 284 m² wordt aangekocht middels een sloopvoucher vanuit een slooplocatie in de gemeente Hof van Twente. Daarmee wordt ten minste 400 m² gesloopt om de vergroting van de woning mogelijk te maken.

Vooralsnog zijn de initiatiefnemers voornemens om de vervangende nieuwbouw van de woning te verplaatsen naar de noordzijde van het perceel. De beoogde erfopzet is opgenomen in figuur 2.2 en in Bijlage 1. Met het voornemen verbeterd de ruimtelijke kwaliteit en wordt de erfbebouwing verfraaid doordat onsamenhangende gebouwen worden vervangen. Het hele erf wordt verder verfraaid door de aanplant van een haag rondom de bebouwing en erfverharding, het realiseren van een bloemenweide, fruitboomgaard en (solitaire) bomen.

Om een passende bestemming te geven aan de functies die momenteel aanwezig zijn op het erf, wordt het bestemmingsplan aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0007.png"Figuur 2.2: Toekomstige situatie, situatie woning is indicatief (bron: Eeckhof en Buro de Kleumper)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het planologisch vastleggen van economische functies (metaalbewerkingsbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling) in het buitengebied (landelijk gebied) van de gemeente Hof van Twente. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gebruikt worden voor het ontwikkelen van nieuwe functies en woonconcepten.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden voormalige agrarische opstallen gebruikt door nieuwe economische functies (metaalbewerkingsbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling). De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf verbeterd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de prioriteiten van de NOVI past. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft een bestemmingswijziging van 'Agrarisch met waarden' naar 'Bedrijf - Vab'. Dit om het metaalbewerkingsbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling mogelijk te maken. Daarnaast zijn initiatiefnemers voornemens om vervangende nieuwbouw te plegen voor de bestaande bedrijfswoning met inwoning. Om de erfopzet te verbeteren worden twee kleine vrijstaande schuren gesloopt van gezamenlijk 116 m².

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) geldt dat een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Middels dit bestemmingsplan wordt een metaalbewerkingsbedrijf en pensionpaardenstalling planologisch geregeld. De functies bevinden zich in reeds bestaande bebouwing. Daarnaast worden twee vrijstaande schuren gesloopt ten behoeve van (toekomstige) vervangende nieuwbouw van de woning met inwoning. Per saldo neemt het bebouwde oppervlakte op het perceel niet toe, aangezien er ook twee schuren gesloopt worden. Daarnaast zijn de gevolgen voor het milieu zeer gering (zie hoofdstuk 4). Derhalve geldt dat het plan geen betrekking heeft op een functiewijziging van zodanige aard en omvang, waardoor geldt dat het plan niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

In het voorliggende geval dienen bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes' de volgende artikelen te worden getoetst:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3)
  • Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.1.5).

Hierna worden de artikelen nader getoetst.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Op grond van de Omgevingsverordening wordt onder stedelijke ontwikkelingen verstaan: het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorend groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden;

Als gevolg van het plan worden nieuwe economische functies planologisch toegestaan. De functies zijn voorzien in reeds bestaande bebouwing. Daarnaast vindt er vervangende nieuwbouw plaats voor de bestaande bedrijfswoning met inwoning. Hiervoor worden twee vrijstaande schuren van in totaal 116 m² gesloopt. Het bebouwingsoppervlakte neemt in de eindsituatie dan ook af. Derhalve kan gesteld worden dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2.1.3 zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De initiatiefnemer is voornemens om de drie functies (metaalbewerkingsbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling) planologisch te regelen in reeds bestaande bebouwing. Daarnaast vindt er vervangende nieuwbouw plaats voor de bestaande bedrijfswoning met inwoning. Hiervoor worden twee vrijstaande schuren van in totaal 116 m² gesloopt. Door het saneren van de bebouwing verbeterd de erfopzet, en daarmee de ruimtelijke kwaliteit, ter plaatse. Er ontstaat op deze manier meer samenhang tussen de bebouwing. De beoogde erfopzet, inclusief landschappelijke inpassing, is opgenomen in Bijlage 1. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0009.png"Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het planologisch regelen van drie functies (metaalbewerkingsbedrijf, opslag en pensionpaardenstalling) in reeds bestaande bebouwing. Ook vindt er vervangende nieuwbouw plaats van de bestaande bedrijfswoning met inwoning. Het verbreden van de gebruiksmogelijkheden op het perceel heeft geen negatieve effecten voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de omliggende functies. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met het geldende ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0010.png"Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

De laag 'Dekzandgronden en ruggen' beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie Overijssel. De provincie heeft de ambitie geformuleerd om de de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Gelet op de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het plan geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken ter plaatse.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0011.png"Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Voorliggende planlocatie ligt aan de flank van een es. Het betreft een bestaand (voormalig) agrarisch erf. Met voorliggend plan vinden de ontwikkeling plaats binnen het bestaande erf. Daarbij voorziet het plan in een investering in de ruimtelijke kwaliteit. Het plan voldoet daarmee aan de ambities van het agrarisch cultuurlandschap.

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Strategische Visie 'Hof van Twente - Zicht op 2030"

Doel van de toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente Hof van Twente nu en straks. Maar de visie geeft ook een mogelijk toekomstperspectief specifiek voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. Een perspectief dat beoogt te boeien, te inspireren en richtinggevend te zijn bij het maken van keuzes.

Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies, maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren.

Op basis van een schets van de identiteit van de gemeente en een analyse van trends is in de vorm van een wensbeeld een toekomstperspectief geschreven. Dit perspectief is geschreven in de vorm van een twintigtal streefbeelden voor 2030. In het kader van het onderhavig bestemmingsplan is vooral streefbeeld 15 van belang.

Streefbeeld 15: Werkgelegenheid in kernen, concentraties technische en productiebedrijven in grotere kernen.

Hof van Twente beschikt in 2030 over een uitstekende bereikbaarheid over spoor, weg en water. Dit zijn belangrijke voorwaarden voor het vestigen van bedrijven in de gemeente. Binnen de gemeente is een grote diversiteit aan locaties ten behoeve van bedrijven. Voor grotere bedrijven is er het bedrijventerrein Zenkeldamshoek in Goor. Wat de behoefte aan nieuwe bedrijfsterreinen betreft: door revitalisering en in hoogte bouwen (efficiënter ruimtegebruik) is de behoefte aan nieuwe terreinen beperkt. Bedrijventerreinen en bedrijfsverzamelgebouwen zullen in belangrijke mate centraal worden gecreëerd en gerevitaliseerd. Maar ook voor die centrale bedrijventerreinen geldt, dat ze voor lokale bedrijvigheid van binnen de gemeente bedoeld blijven en géén regionale functie bezitten. In de kleine kernen beperkt zich dit tot werkelijk lokaal gebonden bedrijvigheid. Niet sociaal economisch gebonden bedrijven zijn aangewezen op de centrale kernen.

Toets

Op de locatie aan de Plasdijk 9 in Markelo is een voormalig agrarisch perceel gelegen. De agrarische activiteiten zijn echter niet meer aanwezig. Momenteel zijn enkel niet-agrarische activiteiten aanwezig op het perceel. Het betreft metaalbewerking, opslag en pensionpaardenstalling. Dit zijn functies die gelieerd zijn aan het buitengebied. Behoefte aan een nieuwe andere locatie, elders binnen de gemeente Hof van Twente, is er dan ook niet. Daarbij dragen de functies bij aan de lokaal gebonden bedrijvigheid, wat ook als pijler is aangeveven door de gemeente in de structuurvisie. Met voorliggend bestemmingsplan wordt dit ook planologisch geregeld. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de strategische visie van de gemeente Hof van Twente.

3.3.2 VAB-beleid Hof van Twente

Het VAB-beleid maakt het mogelijk om diverse niet-agrarische activiteiten te ontwikkelen invoormalige agrarische bebouwing. Belangrijkste wijziging die voor het VAB-beleid wordt doorgevoerd is dat de Landbouwontwikkelingsgebieden gelijk gesteld worden met de verwevingsgebieden voor wat betreft ontwikkeling van nevenactiviteiten. De beperkingen van het landbouwontwikkelingsgebied voor VAB’s worden opgeheven, zonder dat dit ten koste gaat van de ontwikkeling van de agrarisch bedrijven.

Het hoofddoel van het Vab-beleid is sociaal- economisch van aard, met andere woorden:

  • het leveren van een bijdrage aan de versterking van de vitaliteit van het platteland;
  • het behouden van de sociale structuren;
  • het realiseren van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied;
  • het benutten van de resterende economische waarde van Vab voor andere bedrijvigheid

Tevens voorkomt hergebruik kapitaalsvernietiging en worden startende bedrijven gestimuleerd. Het buitengebied wordt daardoor een streekgebonden werkgebied in plaats van woongebied voor niet streekgebonden forensen.

De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het landelijk gebied noodzakelijk dat zich in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen hierna te noemen Vab’s andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de omgevingskwaliteit eventueel in combinatie met de regeling Rood voor Rood. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst.

Nieuwe functies kunnen worden toegelaten afhankelijk van de situering in het landschap, aanwezige natuur- en landschapswaarden en bijvoorbeeld de ligging ten opzichte van een woonkern.

Toetsingscriteria

  • de activiteiten moeten binnen de gebouwen plaatsvinden;
  • er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • de nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen ongewenste verstedelijking of aantasting van de landschappelijke waarden veroorzaken. Dit kan eventueel gepaard gaan met sloop van een deel van de bestaande bebouwing.
  • de nieuwe activiteit mag de bestaande agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmeren in hun bedrijfsvoering;
  • de nieuwe activiteit moet behoren tot de categorie 1 en 2 van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” dan wel een daarmee gelijk te stellen activiteit;
  • het milieu mag niet extra worden belast ten opzichte van de milieubelasting van het stoppende of gestopte (deel van het) bedrijf (stank, geluid, luchtkwaliteit, veiligheid etc.;
  • de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van eenonevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • eventuele parkeerplaatsen worden ingepast in het groen c.q. omgeving;
  • er mag geen sprake zijn van een industriële uitstraling, dergelijke activiteiten behoren op een industrieterrein;
  • er moet sprake zijn van een landschappelijke inpassing, waarvoor het noodzakelijk kan zijn dat een beeldkwaliteitplan voor het totale erf( en de directe omgeving) ingediend moet worden;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, anders dan ter plaatse vervaardigde producten, waarbij er geensprake is van enige tussenhandel.
  • reclame-uitingen dienen in overeenstemming te zijn met de Welstandsnota.

Toets

Met voorliggende ontwikkeling worden drie functies (metaalbewerking- en aannemersbedrijf, pensionpaardenstalling en binnenopslag) mogelijk gemaakt binnen (voormalig) agrarische bebouwing aan de Plasdijk 9 in Markelo. Daarnaast vindt er, in de toekomst, vervangende nieuwbouw plaats van de bestaande bedrijfswoning met inwoning. Op deze manier worden nieuwe economische dragers in het landelijk gebied gerealiseerd. Ook levert het een bijdrage aan de versterking van de vitaliteit van het platteland. De activiteiten vinden binnen gebouwen plaats en er is geen sprake van buitenopslag. Ook belemmert de ontwikkeling de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven niet. De ontwikkeling voldoet aan de toetingscriteria zoals de gemeente Hof van Twente deze in het VAB beleid stelt.

3.3.3 Buitengebied Hof van Twente, Veegplan 2021

In artikel 46.2 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bestaande en bestemde woningen te vergroten. Deze luidt als volgt:

Afwijking vergroten bestaande en bestemde woningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de maximale toegestane inhoudsmaat van een woning:

  1. a. tot een inhoud van 900 m³ met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan of;
  2. b. tot een inhoud van 1.500 m³, mits kan worden voldaan aan onderstaande staffelmethode ten opzichte van compensatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0012.png"

  1. c. tot een inhoud van 2.000 m³, mits minimaal aan 1.500 m² (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

Om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid 46.2 b, of 46.2 c zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  1. 1. de oppervlakte te slopen bebouwing is afkomstig uit de gemeente Hof van Twente;
  2. 2. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan, bij het opstellen wordt een landschapsdeskundige geraadpleegd;
  3. 3. de minimale investering in ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in een schetsplan van de bebouwing en erfinrichtings- en/of beplantingsplan met een instandhoudingstermijn van 10 jaar. Het erfinrichtings- en/of beplantingsplan met in standhoudingstermijn zijn onderdeel van de te verlenen omgevingsvergunning;
  4. 4. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden;

Toets

Initiatiefnemers zijn voornemens om allereerst de woning met inwoning te vergroten naar 900 m³. Hiervoor hebben zij een inrichtingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. Om de woning met inwoning vervolgens te vergroten naar 1.200 m³, zullen zij ter compensatie sloopemters inbrengen. Voor de extra vergroting naar 1.200 m³ (extra 300 m³) moet ten minste 400 m² (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing gesloopt worden. Hiervan zullen ze 116 m² inzetten op de locatie zelf. Hiervoor worden twee vrijstaande schuren gesloopt. De overige 284 m² wordt ingebracht vanuit een sloopvoucher die is afgegeven door de gemeente Hof van Twente. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in de afwijkingsbevoegdheid.

Daarnaast is artikel 49.4 Wijziging functie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing van de Algemene wijzigingsregels van toepassing. Deze luidt als volgt:

Wijziging functie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het omzetten van een agrarisch bouwvlak, danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch - Vab', 'Bedrijf - Vab' en 'Wonen - Vab' ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid in de vorm van:

  • sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve (buitengebied)functies, waaronder begrepen expositieruimten;
  • verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen, kampeerboerderijen en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • lichte horeca;
  • stalling en opslag;
  • kantoren;
  • kunstnijverheidsbedrijven;
  • agrarisch hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven in de vorm van loonbedrijven, veehandelsbedrijven, bijenhouderijen;
  • overige bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel daaraan gelijk te stellen activiteiten;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. deze bevoegdheid mag niet worden uitgeoefend ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' met uitzondering van locaties die niet geschikt zijn om te worden hergebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderij;
  2. b. uitsluitend de bestaande gebouwen, die gedurende minimaal drie jaren in agrarisch gebruik zijn geweest, mogen worden gebruikt voor de niet-agrarische activiteiten, nieuwbouw en uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  3. c. detailhandel, anders dan verkoop van ter plaatse geproduceerde goederen, is niet toegestaan;
  4. d. uitsluitend de bewoning van de (voormalige) bedrijfswoning(en) mag worden voortgezet, nieuwe bedrijfswoningen, met uitzondering van vervangende nieuwbouw van bestaande (voormalige) bedrijfswoning(en), mogen niet worden gerealiseerd;
  5. e. de karakteristiek van het gebouw (blijkens de bouwhoogte, goothoogte en dakvorm) en het ensemble van het (voormalige) boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken mogen niet worden aangetast;
  6. f. alle gebouwen die niet worden hergebruikt en niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt dienen te worden gesloopt;
  7. g. sloop en vervangende nieuwbouw is uitsluitend mogelijk mits:
    1. 1. dit leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    2. 2. een substantiële reductie van het bouwvolume plaatsvindt;
    3. 3. de inhoud van de nieuwbouw bedraagt maximaal 900 m3 en mag niet groter zijn dan de gesloopte inhoud;
  8. h. omliggende agrarische bedrijven mogen niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd;
  9. i. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden, waaronder in ieder geval wordt gerekend het (leef)milieu en het landschap;
  10. j. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  11. k. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  12. l. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en erfinrichting door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan waartoe een landschapsdeskundige wordt geraadpleegd;
  13. m. In het geval dat het een toeristische ontwikkeling betreft een positieve bijdrage wordt geleverd aan het toeristisch profiel van de gemeente.

Toets

Met voorliggend plan worden twee functies planologisch mogelijk gemaakt, te weten: metaalbewerking/aannemersbedrijf/binnen opslag én een pensionpaardenbedrijf. Dit zijn functies die passen binnen de 'Bedrijf - Vab' bestemming. Het plangebied ligt binnnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', maar is niet geschikt om hergebruikt te worden ten behoeve van een intensieve veehouderij. De gebouwen die gebruikt worden voor de nieuwe functies zijn minimaal drie jaar in agrarisch gebruik geweest. Voor de bedrijfswoning vindt vervangende nieuwbouw plaats, waarbij deze middels het inbrengen van extra sloopmeters vergroot wordt tot 1.200 m³. Daarbij vindt er geen onevenredige aantasting plaats voor omliggende functies of gronden. Tot slot wordt het nieuwe erf landschappelijke ingepast. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 1. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in de afwijkingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een inpandige functiewijziging. De bebouwde oppervlakte op het perceel wordt per saldo niet vergroot, maar neemt juist (beperkt) af. Er wordt immers 116 m² aan schuren gesloopt. Ten aanzien van de milieugevolgen wordt in de paragrafen 4.2 tot en met 4.10 aangetoond dat de milieugevolgen zeer beperkt zijn. Op basis van het feit dat de bebouwde oppervlakte als gevolg van het plan niet toeneemt, het plan geen negatieve milieugevolgen heeft en het plan leidt tot een verbetering van de opzet en vormgeving van het plangebied in de omgeving (onder andere door middel van de landschappelijke inpassing wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de kenmerkende erfbeplanting), kan geconcludeerd worden dat het plan niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r..

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Voorliggende ontwikkeling ligt in het buitengebied van Hof van Twente. Hiervoor geldt omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. Het onderhavig plan voorziet in het planologisch mogelijk maken van drie functies (metaalbewerking, opslag en pensionpaardenstalling) in reeds bestaande bebouwing. Voor de bestaande bedrijfswoning vindt vervangende nieuwbouw plaats. Bij het realiseren van dergelijke functies spelen in het kader van bedrijven en milieuzonering twee vragen een rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

Voor de functie metaalbewerking is aangesloten bij de categorie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m²'. Binnen de milieuzonering zijn er ook categorieën voor het vervaardigen van metalen. Dit betreft over het algemeen allemaal zware bedrijvigheid (fabrieken, walserijen, trekkerijen of gieterijen/smelterijen. De werkzaamheden die aan de Plasdijk 9 plaatsvinden zijn niet van deze orde. Het betreft een kleinschalig aannemersbedrijf in staal- en houtconstructies. Het bedrijf is voornamelijk gespecialiseerd in siersmeedwerk zoals hekwerken, schoorsteenkappen en poorten. Om deze reden is aangesloten bij de categorie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m²'. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 90 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Voor de functie pensionpaardenstalling is aangesloten bij de categorie 'paardenfokkerij'. Voor een 'paardenfokkerij' geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter in verband met aspect geur. De afstand tot bestemming 'Bedrijf - Vab' tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning bedraagt ten minste 55 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Voor de functie 'opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 90 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de richtafstanden en dat een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Het perceel aan de Plasdijk 9 is gelegen in het buitengebied van Hof van Twente. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Plasdijk 7. Dit betreft een melkvee bedrijf. Hiervoor geldt een richtafstand van ten minste 50 meter.

Binnen het plangebied aan de Plasdijk 9 is reeds een (bedrijfs)woning aanwezig. Het agararisch bedrijf aan de Plasdijk 7 moet derhalve reeds rekening houden met de woning aan de Plasdijk 9. Daarbij wordt bij de vervangende nieuwbouw van de woning, de woning juist verder van het agrarisch bedrijf Plasdijk 7, geplaatst. Daarmee kan voldaan worden aan de 50 meter richtafstand.

Daarnaast liggen de twee drie functies (metaalbewerking, opslag en pensionpaardenstalling) op meer dan 50 meter afstand van het agrarisch bedrijf aan de Plasdijk 7. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruse Milieu BV [kenmerk: 22035916 ] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen [Bijlage 2 Verkennend(asbest)bodemonderzoek]. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande bestemmingsplanwijziging.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er een dieseltank op het terrein aanwezig is geweest. Deze wordt beschouwd als een verdachte deellocatie (deellocatie A). De bovengrond van de onderzoekslocatie wordt beschouwd als verdacht voor asbest. De onderzoekslocatie wordt beschouwd als onverdacht voor chemische componenten.

Resultaten veldwerk

Er zijn in totaal 22 inspectiegaten gegraven, waarvan 4 boringen zijn verdiept. Hiervan zijn 2 diepe boringen afgewerkt met een peilbuis (PB 1 en PB 2). Ter plekke van de voormalige bovengrondse dieseltank zijn 3 boringen tot 1.0 m-mv verricht, waarvan 1 boring is verdiept en is afgewerkt met een peilbuis (PB A1). Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (slakken en puin). Door de veldwerkers zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld, in het puingranulaat of in de bodem. Het freatische grondwater is gemiddeld aangetroffen op 2.50 meter min maaiveld.

Resultaten analyses

Terrein bestemmingsplanwijziging

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG III) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (boring 22.1 (0 - 0.5 m-mv)) is licht verontreinigd met PAK;
  • de ondergrond (OG I) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG II) is licht verontreinigd met PCB;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium, nikkel en zink;
  • het grondwater (PB 2) is (zeer) licht verontreinigd met barium en nikkel;
  • MM FF - 01 bevat geen asbest;
  • MM FF - 02 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
  • MM FF - 03 bevat geen asbest.;
  • MM FF - 04 bevat asbest: het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Deellocatie A: Dieseltank

  • de bovengrond (A - BG) is niet verontreinigd met minerale olie;
  • het grondwater (PB A1) is niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten (BTEX) of naftaleen.

Conclusies en aanbevelingen

Terrein bestemmingsplanwijziging

In de bovengrond (boring 22.1 van 0 tot 0.5 m-mv), de ondergrond (OG II) en het grondwater (PB 1 en PB 2) zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. De bovengrond (BG I, BG II, BG III en A - BG) en ondergrond (OG I) en het grondwater (PB A1) zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.

In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 03 is geen asbest aangetoond. In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 02 en MM FF - 04 is asbest aangetoond, maar in gehalten ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Deellocatie A: Dieseltank

De bovengrond en het grondwater is niet verontreinigd met minerale olie. De dieseltank heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Met voorliggend bestemmingsplan worden drie functies mogelijk gemaakt: metaalbewerking, opslag en pensionpaardenstalling. Hoewel de bestaande woning op grond van de Wet geluidhinder wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object, geldt op grond van artikel 76, lid 3 Wgh dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. Daarbij is met voorliggend bestemmingsplan de vervangende nieuwbouw voorzien op grotere afstand (ca. 135 meter) van de Plasdijk dan de huidige locatie van de woning.

De nieuwe functies (metaalbewerking, opslag en pensionpaardenstalling) worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig objecten op grond van de Wet geluidhinder. Derhalve geldt dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Hiervoor is geen nader onderzoek noodzakelijk.

De ontwikkeling voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de functies metaalbewerking, opslag en pensionpaardenstalling zal het aantal verkeersbewegingen naar verwachting slechts beperkt toenemen. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen wordt, voorzover de categorie bekend is, aangesloten bij de CROW-normen die zijn opgenomen in CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). Voor de drie functies zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • Woning: Uitgaande van de categorie 'Koop, huis, vrijstaand'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersintensiteit van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal per woning.
  • Metaalbewerking/aannemersbedrijf/opslag: Uitgaande van de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersintensiteit van 10,0 verkeersbewegingen per 100 m². De ruimte voor de metaalbewerking/aannemersbedrijf is circa 800 m². Dat betekent een (theoretische) verkeersgeneratie van afgerond 80 verkeersbewegingen. In praktijk zijn het aantal verkeersbewegingen fors minder. Een deel van de schuur wordt immers ook gebruikt voor binnenopslag. Hiervoor geldt categorie 'Bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) met een gemiddelde verkeersintensiteit van 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² bvo. Volledigheidshalve gaan we uit van een worst-case scenario en daarmee een verkeersgeneratie van 80 verkeersbewegingen.
  • Pensionpaardenstalling: deze categorie komt niet voor in de CROW publicatie. Er is daarom aangesloten bij ervaringscijfers van de initiatiefnemer. Op basis van de huidige bedrijfsvoering komen er per dag circa 10 auto's.

De totale (theoretische) verkeersgeneratie bedraagt daarmee 98 verkeersbewegingen per dag (90 voor de werkfuncties en 8 voor de woning). Er zal beperkt sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 10% gezet kan worden. In totaal gaat het derhalve om 88 verkeersbewegingen licht verkeer en 10 verkeersbewegingen zwaar verkeer. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met de extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0014.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0015.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 850 meter van het plangebied een bovengrondse hoogspanningslijnen met indicatieve magneetveldzone gelegen. De indicatieve zone van de hoogspanningslijnen is aan weerzijden 55 meter. Daar ligt het plangebied ruimschoots buiten. Verder ligt op 1,5 kilometer afstand een hogedruk aardgasleiding (N557-57) van de Nederlandse Gasunie B.V. Het betreft een leiding met een werkdruk 40 bar en een uitwendige diameter van 114 mm. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 50 meter. Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van de hogedruk aardgasleiding en valt daarmee buiten groepsrisico-aandachtsgebied. Een nadere verantwoording is niet noodzakelijk. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 23 augustus 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op basis van deze toets worden geen waterschapsbelangen geraakt. Het waterschap heeft derhalve op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1,2 kilometer afstand van het plangebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Aangezien het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Uitvoering van de voorgenomen plannen leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 1,9 afstand (Borkeld).

Voorliggend plan betreft enkel een planologische functiewijziging. Er worden geen nieuwe functies toegevoegd die een extra verkeersaantrekkende werking hebben. Voorliggend plan betreft enkel een planologische functiewijziging die geen negatieve effecten heeft op omliggende Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Met voorliggend plan wordt, in eerste instantie, enkel een planologische wijziging mogelijk gemaakt, zonder gevolgen voor de fysieke situatie. Als er sprake is van beschermde flora & fauna in het plangebied, worden deze niet aangetast met voorliggend plan. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied ligt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart in een gebied met een hoge- archeologische verwachtingswaarde rondom een historisch element, zoals weergegeven is in figuur 4.4. Het plangebied kent op basis hiervan dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.BGxplsdk9-VS10_0016.png"Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Hof van Twente)

Toets

Op basis van de archeologische verwachtingskaart kent het plangebied, rood omkaderd, een hoge archeologische verwachting. Voor het gebied met een hoge verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2500 m².

Er vinden in het plangebied geen bodemingrepen plaats over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm, archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle structuren en elementen bevinden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Plasdijk. De Plasdijk is een rustige weg in het buitengebied met een maximale snelheid van 60 km/h.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen wordt, voorzover de categorie bekend is, aangesloten bij de CROW-normen die zijn opgenomen in CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). Voor de drie functies zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • Woning: Uitgaande van de categorie 'Koop, huis, vrijstaand'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersintensiteit van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal per woning.
  • Metaalbewerking/aannemersbedrijf/opslag: Uitgaande van de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersintensiteit van 10,0 verkeersbewegingen per 100 m². De ruimte voor de metaalbewerking/aannemersbedrijf is circa 800 m². Dat betekent een (theoretische) verkeersgeneratie van afgerond 80 verkeersbewegingen. In praktijk zijn het aantal verkeersbewegingen fors minder. Een deel van de schuur wordt immers ook gebruikt voor binnenopslag. Hiervoor geldt categorie 'Bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) met een gemiddelde verkeersintensiteit van 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² bvo. Volledigheidshalve gaan we uit van een worst-case scenario en daarmee een verkeersgeneratie van 80 verkeersbewegingen.
  • Pensionpaardenstalling: deze categorie komt niet voor in de CROW publicatie. Er is daarom aangesloten bij ervaringscijfers van de initiatiefnemer. Op basis van de huidige bedrijfsvoering komen er per dag circa 10 auto's.

De totale (theoretische) verkeersgeneratie bedraagt daarmee 98 verkeersbewegingen per dag (90 voor de werkfuncties en 8 voor de woning). Op het perceel van de bedrijfshal is voldoende erfverharding aanwezig om te draaien en keren. Ook het laden en lossen van bedrijfsmateriaal en/of paarden kan eenvoudig op eigen terrein gebeuren. De voorliggende ontwikkeling voorziet overigens niet in een (beperkte) toename van het aantal verkeersbewegingen. Er wordt immers nu ook al gewerkt en gewoond. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Om het aantal parkeerplaatsen als gevolg van het plan te bepalen wordt aangesloten bij de CROW-normen die zijn opgenomen in CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). De volgende uitgangspunten zijn aangehouden:

  • Woning: Uitgaande van de categorie 'Koop, huis, vrijstaand'. Hiervoor geldt een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,4 parkeerplaatsen per woning.
  • Metaalbewerking/aannemersbedrijf/opslag: Uitgaande van de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)'. Hiervoor geldt een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,4 parkeerplaatsen per 100 m². Voor de categorie 'opslag' wordt uitgegaan van een andere parkeernorm namelijk van de categorie: 'Bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). Hiervoor geldt een gemiddelde parkeerbehoefte van 1,0 per 100 m² bvo. Voor het berekenen van de parkeernorm gaan we vooralsnog uit van een evenredige verdelen. Het totale pand is 800 m², waarvan dus 400 m² voor metaalbewerking- en aannemersbedrijf en 400 m² ten behoeve van binnenopslag voor deze twee functies. Dit komt neer op de volgende parkeerbehoefte: 10 parkeerplekken ten behoeve van metaalbewerking- en aannemersbedrijf en 4 parkeerplekken ten behoeve van opslag. Dat maakt in totaal (theoretisch) 14 parkeerplekken.
  • Pensionpaardenstalling: deze categorie komt niet voor in de CROW publicatie. Er is daarom aangesloten bij ervaringscijfers van de initiatiefnemer. Op basis van de huidige bedrijfsvoering zijn er maximaal 2 parkeerplekken nodig ten behoeve van de pensionpaardenstalling.

De totale (theoretische) parkeerbehoefte bedraagt derhalve afgerond 16 parkeerplaatsen. In praktijk zal dat echter veel minder zijn. Desalniettemin is er op het erf voldoende ruimte om in de benodigde parkeerbehoefte te voorzien. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Bedrijf-VAB:

De gronden in dit bestemmingsplan met de bestemming 'Bedrijf - Vab' zijn bestemd voor de ter plaatse gevestigde bedrijven. Ter plaatse van de Plasdijk 9 in Markelo zijn dat een metaalbewerkingsbedrijf/aannemersbedrijf, pensionpaardenbedrijf en opslag. Op het perceel is één bedrijfswoning met inwoning toegestaan met een inhoudsmaat van maximaal 1.200 m³.

  • Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 23 augustus 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 april 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Aard Bedrijvigheid

Bijlage 3 Aard bedrijvigheid

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Verkennend (Asbest)bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend (asbest)bodemonderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets