Bentelo, herziening Grondhuttenweg 2c
Bestemmingsplan - Gemeente Hof van Twente
Vastgesteld op 25-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Bentelo, herziening Grondhuttenweg 2c" met identificatienummer NL.IMRO.1735.BNxGrondhwg2c-VS10 van de gemeente Hof van Twente.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden beroep
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede nevenactiviteiten in de vorm van kappers, autorijscholen, assurantiekantoren, verzekeringskantoren, schoonheidsspecialistes, hondentrimsalons, kindercrèches, pedicures en naar de aard daarmee qua uitstraling op het woonmilieu vergelijkbare activiteiten en met uitzondering van detailhandel, dat in (bijgebouwen bij) de eigen woning wordt uitgeoefend, waarbij ten hoogste 25% van het woonoppervlak wordt gebruikt met een maximum van 50 m² en de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bestaand
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ander planologische toestemming;
1.8 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.11 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.12 bouwlaag
Het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw, uitgezonderd kelders.
1.13 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.15 bouwstrook:
het maatvoeringsvlak op het bouwperceel dat grenst aan de voorgevelbouwgrens;
1.16 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 erf
De door kadastrale grenzen dan wel door herkenbare andere perceelsbegrenzing afgebakende gronden, die direct zijn gelegen bij een gebouw met een zelfde bestemming, ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.19 erker
Een ondergeschikte uitbouw aan een gebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte), waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed.
1.20 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 gebruik
Het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken.
1.22 karakteristiek
Bebouwing die zich laat herkennen door een vanuit cultuurhistorisch en/of architectonisch oogpunt eigen identiteit en vaak afwijkend is van de rest van de omgeving en vanwege deze kenmerken het behouden waard is.
1.23 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.24 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 overkapping
Een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports).
1.26 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.27 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.28 voorgevel
De gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt.
1.29 voorgevelbouwgrens
Het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens, voorzover niet in de verbeelding aangegeven als gevellijn.
1.30 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die de voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt.
1.31 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Vanaf de zijdelingse grens van een bouwperceel tot enig punt van een gebouw.
2.7 peil
- 1. voor een bouwwerk in een bouwvlak, waar het peil ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - peil' is aangegeven: het niveau van 25 cm tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande openbare ruimte;
- 2. indien ter plaatse geen aanduiding in een bouwvlak is aangegeven: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de aansluitende bestaande openbare ruimte, dan wel de bestaande afwijking tot de mate waarin een bouwwerk van het in de aanhef genoemde niveau afwijkt;
2.8 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- c. groenvoorzieningen en water;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- onder wonen de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mede is begrepen;
- onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen;
- seksinrichtingen, het bewonen van vrijstaande gebouwen (niet zijnde woningen) en het gebruik van de garageboxen voor handelsdoeleinden en reparatiebedrijven niet in de bestemming zijn begrepen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
- 1. het hoofdgebouw wordt gebouwd binnen het bouwvlak en de voorgevel van de woning in de bouwstrook, met dien verstande dat;
- de woning wordt voorzien van een gevelwering van minimaal 30 dB(A);
- 2. er mag maximaal één woning worden gebouwd;
- 3. per erf gelden de volgende regels:
- de goot- en bouwhoogten bedragen niet meer dan ter plaatse is aangeduid;
- in een (deel van een) bestemmingsvlak waar ter plaatse een maximum bebouwingspercentage is aangegeven, dient dat bebouwingspercentage van het erf in acht te worden genomen, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het achtererf niet meer mag bedragen dan 150 m²;
- 4. in afwijking van het bepaalde in sub a, onder 1 is voor de voorgevelbouwgrens van een woning een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
- geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 25% van de breedte van de erker;
- geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
- geen grotere breedte mag hebben dan 60% van de voorgevelbreedte van het gebouw waartoe hij behoort;
- niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van het gebouw tot de aan de weg gelegen bouwperceelgrens minder dan 3,5 m bedraagt;
- 1. het hoofdgebouw wordt gebouwd binnen het bouwvlak en de voorgevel van de woning in de bouwstrook, met dien verstande dat;
- b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. overkappingen ten behoeve van het wonen dienen uitsluitend te worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd en de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
- 2. per erf mag maximaal één vlaggenmast worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 6 m;
- 3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2,2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
- 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van verkeers en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm :
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en het ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 4.2, sub a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent, winnen zij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
- c. De onder 4.2, sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 2, deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
7.2 Voorwaarden
De onder 7.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de brandveiligheid;
- de verkeersveiligheid.
7.3 Toetsingscriteria
Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid dienen onder andere effecten op het woongenot van aangrenzende percelen, de milieuhinder, de mate van verkeersaantrekking, bij de beoordeling te worden betrokken.
Artikel 8 Overige Regels
- a. Indien de (wijziging van de) omvang, het bouwen van en/of de bestemming van een gebouw danwel het terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of het stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, conform Bijlage 1 Parkeernormen op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel die functie behoort.
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,8 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of:
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 9.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 9.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Bentelo, herziening Grondhuttenweg 2c.
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Parkeernormen Gemeente Hof Van Twente 2010
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de gronden achter de woning aan de Kastanjestraat 33 in Bentelo is een plan ontwikkeld. Initiatiefnemer, bewoner van de woning aan de Kastanjestraat 33, wil op gronden achter de woning een nieuwe vrijstaande woning realiseren. Deze ontwikkeling past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de betreffende gronden niet de juiste juridisch-planologische mogelijkheden hebben.
Door het ontbreken van relevant afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Daarmee worden de betreffende gronden voorzien van de juiste juridisch-planologisch regels, waardoor de realisatie van de beoogde woning mogelijk wordt.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
De locatie waar de nieuwe woning beoogd wordt, hierna plangebied, bestaat uit de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Ambt-Delden, sectie D, nummer 2984 en 3434. Samen zijn de percelen goed voor een oppervlakte van 685 m².
Zoals beschreven ligt het plangebied achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33, binnen de huidige bebouwde kom van Bentelo.
In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied middels een rode ster weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Het plangebied bestaat zoals eerder beschreven uit de percelen met nummer 2984 en 3434. In figuur 1.2 is het plangebied middels rode lijnen weergegeven.
In de omgeving van het plangebied zijn met name woonfuncties, de gemeentewerf Bentelo en een groot agrarisch open veld waar jaarlijks de Midzomerfeesten van Bentelo worden gehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied in figuur 1.2 ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Bentelo", vastgesteld op 14 februari 2012 door de gemeenteraad van gemeente Hof van Twente. Sinds 31 mei 2012 is het plan onherroepelijk.
Voornoemd bestemmingsplan heeft aan het grootste gedeelte van het plangebied de enkelbestemming "Woongebied" toegekend. Voor een klein gedeelte de enkelbestemming "Verkeer". Naast deze enkelbestemmingen kent het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde- Archeologie 2". Verder heeft het plangebied een bouwvlak, waarbinnen gebouwen ten behoeve van het wonen zijn toegestaan (woning). Zie ook figuur 1.3 voor een uitsnede van dit bestemmingsplan, waarop het plangebied rood is omkaderd.
Op basis van de regels die zijn bepaald in de enkelbestemming "Woongebied" van het geldende bestemmingsplan is op een woonerf het bestaande aantal woningen toegelaten. Aangezien in de huidige situatie slechts sprake is van één woning, betekent dit dat er maximaal één woning toegelaten is. Het bouwen van een extra woning is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Het geldende bestemmingsplan heeft geen relevant afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Daarmee is mogelijk om de gronden te voorzien van de juiste juridisch-planologische regels om de extra woning mogelijk te maken.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Bentelo" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Bentelo, herziening Grondhuttenweg 2c' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.BNxGrondhwg2c-VS10);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie van het plangebied is een groot gedeelte hiervan onbebouwd. Deze gronden worden gebruikt ten behoeve van de woning aan de Kastanjestraat 33. Daarnaast is op het perceel een bestaande schuur aanwezig.
Het plangebied wordt afgeschermd met diverse groenvoorzieningen en is omringd met een hek. De ontsluiting van het plangebied vindt plaatst via de Grondhuttenweg. Dit betreft een ontsluitingsweg binnen de kern Bentelo, bestaande uit asfalt met een maximumsnelheidsregime van 30 km/u.
In figuur 2.1 is een zijaanzicht (vanaf de Grondhuttenweg) opgenomen van het plangebied.
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie van het plangebied zal er een vrijstaande woning op de locatie worden gebouwd. Deze woning wordt achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 gesitueerd en georienteerd op de Grondhuttenweg.
De woning wordt op de bestaande bebouwingsstructuur aangesloten, in die zin dat de woning in lijn van de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 zal worden geprojecteerd. De woning zal worden gerealiseerd op een afstand van circa 20 meter vanaf de achtergevel van de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33, waardoor voor beide woningen voldoende ruimte is voor bijgebouwen en tuin.
Verder zal de woning qua aard, maat en karakter passen bij omliggende woningen in dit gebied. Daarmee wordt de ter plaatse aanwezige ruimtelijke kwaliteit behouden. Zie de onderstaande impressie en de verbeelding behorende bij onderhavig bestemmingsplan voor de exacte locatie van de woning.
Figuur 2.2: impressie toekomstige woning plangebied (bron: Gbouwtek)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toets
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van een nieuwe woning binnen de woningvoorraad in de kern Bentelo. Zoals beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de navolgende paragrafen wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan provinciaal en gemeentelijk beleid. Specifiek zal er worden ingegaan op het beleid met betrekking tot het wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een extra woning achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 in Bentelo mogelijk. Op basis van vaste jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) wordt een woningbouwplan gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, indien meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Aangezien het ruimtebeslag van voorliggend plan ver daaronder ligt, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ook wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de hoofstukken hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan diverse beleid vanuit de provincie en gemeente, daarnaast wordt er getoetst aan diverse milieu- en omgevingsaspecten om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen.
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen strijdigheden zijn met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierna wordt ingegaan op de relevante beleidskeuzes.
artikel 2.1.2. Principe van concentratie
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt er een woning toegevoegd aan de woningvoorraad van de kern Bentelo. Daarmee wordt voldaan aan de lokale behoefte. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan het principe van concentratie, zoals bepaald in artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een extra woning mogelijk achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 te Bentelo. Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Er wordt daarmee geen beslag gelegd op de Groene Omgeving. Geacht wordt dat voldaan wordt aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, zoals dat in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening van provincie Overijssel is bepaald.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een verbeelding opgesteld, waaruit de situering van de nieuwe woning blijkt. Door de nieuwe woning in de lijn van de bestaande bebouwing te projecteren, wordt de bestaande stedenbouwkundige structuur behouden. Verder blijkt uit de tekening dat de beoogde woning qua maat, schaal en aard binnen de omgeving past. In het vervolg van de voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op de geldende gebiedskenmerken in en rondom het plangebied, waarbij gemotiveerd wordt dat voorliggend plan geen afbreuk doet aan die kenmerken. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In paragraaf 3.3 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de woonvisie c.q. woningbouwprogramma van gemeente Hof van Twente. Daarbij wordt tevens ingegaan op de behoefte aan nieuwe woningen. Geacht wordt dat hiermee wordt aan artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang, omdat het plangebied in stedelijk gebied ligt. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode markering.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In de steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mag er altijd worden gebouwd voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal voor gewortelde bedrijvigheid, mits dit onderbouwd en regionaal afgestemd wordt.
Herstructurering en transformatie in de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling eerst altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra vrijstaande woning op binnen bestaand bebouwd gebied mogelijk gemaakt. Er wordt gebouwd voor de lokale behoefte aan wonen. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met hetgeen bepaald in het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk "Beekdalen en natte laagtes". In figuur 3.3 is een uitsnede van de omgevingsvisiekaart opgenomen, waarop de natuurlijke laag zichtbaar is. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode markering.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van de beekdalen en natte laagtes zijn zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Verder dat kenmerkend voor de beekdalen en natte laagtes is dynamisch landschap en open karakter met hogere randen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Voorliggend plan doet geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag. Water zal conform het door de gemeente gehanteerde beleid op eigen terrein zo veel mogelijk worden vastgehouden. Daarbij gaat de voorkeur uit naar infiltratie. In paragraaf 4.8 wordt hier nader op ingegaan.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk "Oude hoevenlandschap" aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende omgevingsvisiekaart opgenomen, waarop de laag van het agrarisch cultuurlandschap is weergegeven. Het plangebied is daarop globaal rood gemarkeerd.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor een Oude hoevenlandschap is een landschap met verpreide erven dat werd ontwikkeld, nadat de complexen met de grote essen "bezet" waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Dit werd dan gevonden bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit heeft geleid tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, maar dan in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschaps elementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid
De beoogde woning wordt aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur in de omgeving en tussen deze woning en de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 blijft voldoende open ruimte om recht te doen aan de openheid en kleinschaligheid van het Oude hoevenlandschap. Geacht wordt hiermee dat met voorliggend plan geen afbreuk wordt gedaan aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap.
Stedelijke laag
De stedelijke laag kent het kenmerk "Informele trage netwerk" en "Woonwijken 1955 - nu" aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende omgevingsvisiekaart opgenomen, waarop de stedelijke laag is weergegeven. Het plangebied is daarop globaal rood gemarkeerd.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut
Het plangebied maakt daarnaast deel uit van 'Woonwijken 1955 - nu'. Gebieden die zich bevinden in het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 - nu' zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuwe woning achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 in Bentelo. Qua bouw- en gebruiksmogelijkheden wordt er aangesloten op de standaardregels voor de bebouwde kom van Bentelo. Ook zal worden aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur met de voorgevel van de hoofdgebouw richting de openbare weg. Dit is in overeenstemming met de andere woningen in de omgeving. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan in overeenstemming is met de kenmerken van de stedelijke laag.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Hof van Twente, zicht op 2030
Algemeen
In 'Hof van Twente, zicht op 2030' heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgelegd. De gemeenteraad heeft de strategische visie op 1 juni 2010 definitief vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen ook informatie over de gewenste identiteit voor Hof van Twente. Over deze gewenste identiteit is in januari 2009 meegedacht door ruim 60 inwoners uit allerlei geledingen van de gemeente en daarbuiten. In 20 streefbeelden geeft het gemeentebestuur aan in welke richting het beleid voor de komende jaren moet worden ontwikkeld. Streefbeeld 2 'Kleine kernen vernieuwen hun vitaliteit' is voornamelijk van belang in onderhavig bestemmingsplan. Hierover wordt in de toekomstvisie het volgende gezegd:
"Alle kernen en buurtschappen hebben hun eigen sterke en zwakke punten. In 2030 wordt het onderscheid tussen de verschillende delen gerespecteerd en krijgt het de ruimte. In die verscheidenheid schuilt de kracht van Hof van Twente. Vanzelfsprekend houden kernen uiteenlopende functies. Maar door bewust accenten te leggen kan iedere kern werken aan een herkenbaar profiel van de eigen sterke punten en zich hiermee profileren. Denk hierbij aan: Markelo: toerisme; Delden: historie; Diepenheim: kunst; Goor: centrumfunctie; Hengevelde/Bentelo: hechte samenleving en de buurtschappen: landelijk wonen.
De identiteit wordt samen met de inwoners inhoud gegeven. Op die manier krijgen alle kernen volop de gelegenheid de leefbaarheid te versterken en kunnen zij - in geval van gelijke doelstellingen - hun krachten bundelen. Tegelijkertijd wordt de ontwikkeling die individuele kernen doormaken gewaardeerd vanuit een transitie van autonoom dorp naar woondorp. Dit betekent, dat het belang van de woonomgeving voorop staat en goede voorzieningen in de eigen kern of omliggende kernen bereikbaar zijn. De kern als onderdeel van een regionaal netwerk betekent dat mobiliteit beschikbaar moet zijn. Kleinschalige zorgcomplexen met een minimale schaal van 20 eenheden nemen in aantal toe".
Toets en conclusie
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuwe woning achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 in Bentelo. Door realisatie van de woning wordt de leefbaarheid in de kern vergroot. Geacht wordt hiermee dat voorliggend plan bijdraagt aan de ambities van streefbeeld 2 'Kleine kernen vernieuwen hun vitaliteit' en daardoor het plan in overeenstemming is met de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030'.
3.3.2 Structuurvisie Bentelo 2030
In de structuurvisie Bentelo 2030 geeft de dorpsraad van Bentelo een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het dorp tot 2030. Samen met de gemeente Hof van Twente en Rho adviseurs is in meerdere werksessies gewerkt aan deze visie. Ook de dorpsbewoners hebben op twee werkavonden een belangrijke bijdrage geleverd. Er is voor deze werkwijze gekozen om tot een breed gedragen visie te komen waar het dorp ook in de uitvoering voor warm loopt. De structuurvisie geeft in woord en beeld aan waar het dorp naar toe wil, en geeft een aanzet van wat er moet gebeuren om daar te komen.
Zonder al te veel in te gaan op de Structuurvisie Bentelo 2030, wordt gelet op dat onderhavig plan woningbouw mogelijk maakt, ingegaan op het dorpsbeleid omtrent wonen.
De ontwikkeling van nieuwbouw woningen in de kern Bentelo wordt gezien als een project in de structuurvisie van Bentelo. Het is voor Bentelo belangrijk dat er doorstroommogelijkheden zijn om het dorp aantrekkelijk en leefbaar te houden. Starters zijn een belangrijk aandachtspunt in de structuurvisie van Bentelo. Dit omdat starters in Bentelo weinig tot geen mogelijkheden hebben om zich te vestigen. Echter is er wel behoefte. Door woningen te ontwikkelen in het midden- en hogere segment kan er voor doorstroom worden gezorgd, waardoor starters de mogelijkheid kunnen kijgen om de vrijkomende woningen te bewonen.
Toets en conclusie
Voorliggend plan maakt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 in Bentelo. Ontwikkeling van nieuwbouw woningen worden in de dorp gezien als een meerwaarde, omdat dit kan leiden tot doorstroom in de woningvoorraad. Zo kunnen starters een mogelijkheid krijgen om zich te vestigen in Bentelo. Vanuit deze gedachte wordt geacht dat de in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling in lijn is met de structuurvisie van Bentelo.
3.3.3 Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025
De gemeente Hof van Twente heeft voor de periode 2021-2025 een nieuwe woonvisie vastgesteld. De woonvisie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met bewoners, woningcorporaties, zorginstellingen, makelaars en met de gemeenteraad van gemeente Hof van Twente. Deze woonvisie behandelt de belangrijkste ambities, speerpunten en acties van de gemeente Hof van Twente op het gebied van wonen (o.a. versnelling van de woningbouwproductie, meer betaalbare woningen realiseren en waarborgen van leefbaarheid en vitaliteit in de kernen en het buitengebied etc.). De gemeente Hof van Twente heeft gekozen voor een woonvisie waarin doelstellingen niet 'in beton gegoten zijn'. Zo wordt bijvoorbeeld ruimte gehouden om in te spelen op constante veranderingen op de woningmarkt.
Tot en met 2030 is er in de gemeente Hof van Twente een woningbehoefte van circa 675 tot 730 woningen. Deze aantallen zijn niet in beton gegoten en vormen een leidraad voor de woningbouwplannen. De woningbehoefte is gebaseerd op de huishoudensprognose Primos2020 en houdt daarnaast rekening met een aanvullende woningvraag. De oplopende woningbehoefte vraagt om voortdurende aandacht en om concrete acties. Versnelling van de nieuwbouw in de kernen en het buitengebied is nodig om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij zorgt de gemeente voor een evenwichtige verhouding in nieuwbouw voor nieuwkomers en de lokale bevolking.
Bij de realisatie van een nieuwe woning dient de woning bij de locatie passend te zijn. Per locatie wordt daarom bepaald welk woonmilieu het meest passend is. Ruimtelijk wordt allereerst ingezet op transformatie, inbreiding, en verdichting en als laatste op uitbreiding. Zo wordt niet alleen het waardevolle groen behouden, maar wordt tevens gezorgd voor verdichting. Verder is het van belang dat er duurzaam wordt gebouwd (o.a. energie neutraal bouwen, klimaat adaptief bouwen en duurzame bouwmaterialen). De gemeente wil in de komende jaren een inhaalslag maken om het aanbod in alle segmenten te vergroten. Hierbij wordt de nadruk voornamelijk gelegd op het toevoegen van meer midden huur en betaalbare koop in alle kernen en het buitengebied.
Afwegingskader voor woningbouwplannen
Bij het beoordelen van nieuwbouwplannen wordt het afwegingskader voor nieuwbouw opgenomen als bijlage 1 bij de Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025 gebruikt. Dit kader geeft aan op welke criteria woningbouwplannen worden getoetst. In figuur 3.6 is daar een fragment van weergegeven.
Figuur 3.6: kwalitatief afwegingskader (bron: Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025).
Toets en conclusie
In Bentelo is er tot 2030 een woningruimte van tussen de 20 en 30 woningen. Met de realisatie van voorliggend plan kan een klein deel van deze woningruimte worden opgevuld. Er is sprake van een inbreiding, aangezien de woning binnen bestaand bebouwd gebied zal worden gerealiseerd. Inbreiding is volgens de woonvisie van gemeente Hof van Twente wenselijk.
Bij het beoordelen van nieuwbouwplannen gebruikt de gemeente Hof van Twente een afwegingskader. Dit kader geeft aan op welke criteria de plannen van initiatiefnemers worden getoetst in combinatie met het uitvoeringsprogramma. Alleen bij een zwaarwegend maatschappelijk belang en behoefte kan er van het afwegingskader worden afgeweken.
Als voorliggend plan getoetst wordt aan het kwalitatieve afwegingskader van de gemeente Hof van Twente, dan ontstaat globaal het volgende beeld:
Is er sprake van herontwikkeling/inbreiding? Ja.
Heeft het plan maatschappelijke meerwaarde op minimaal twee van de volgende thema's:
- betaalbaarheid, tijdelijk wonen en flexwonen. De nieuwe woning wordt betaalbaar geacht.
- circulair bouwen en klimaatadaptatie. Ja, de nieuwe woning wordt gasloos gerealiseerd. Dit is een van de eisen vanuit het Bouwbesluit. De woning zal op een ruime kavel worden gerealiseerd, waar voldoende ruimte is om water vast te houden en om groenvoorzieningen te realiseren. Daarmee kan hitte ter plaatse van de woning worden voorkomen.
- transformatie bestaande woningvoorraad. Er is geen sprake van transformatie van bestaande woningvoorraad.
- zorg en huisvesting ouderen. De nieuwe woning zou eenvoudig omgebouwd kunnen worden tot een geschikte plaats voor de huisvesting van ouderen. Dit omdat levensloopbestendig bouwen tegenwoordig een vereiste is.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er een maatschappelijke meerwaarde is om voorliggend plan mogelijk te maken.Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan de woonvisie van de gemeente Hof van Twente 2021-2025.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De bouw van een nieuwe woning wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
- de aard en omvang van de ontwikkeling;
- de vormgeving en opzet;
- de schaalgrootte;
- de ligging;
- de voorgenomen functie(wijziging), en;
- de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte, namelijk de realisatie van één extra woning, kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel het plan betrekking heeft op de toevoeging van één woning op tuingrond, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel. De toename van de bebouwde oppervlakte (woning) past qua maat, aard en schaal binnen de omgeving. Tevens zal de woning op de rooilijn van de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 te Bentelo worden gesitueerd. Daarmee wordt aangesloten op de bestaande bebouwingsstructuur.
Tot slot wordt in de hoofdstukken hierna onderbouwd dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (bron: InfoMil)
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een extra woning mogelijk. Het gebied, waarbinnen de woning mogelijk wordt gemaakt, is aan te merken als een rustige woonwijk. Hierdoor zijn de richtafstanden van de 1e trede van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering van toepassing.
Zoals reeds hiervoor beschreven dient bij de realisatie van nieuwe een nieuwe bestemming gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt gerealiseerd. Daarbij spelen twee vragen een rol:
- past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In het voorliggende geval wordt er één nieuwe woning gerealiseerd. De hierbij behorende functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving, waardoor geen sprake is van het aantasten van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of bestaande functies in de omgeving door de ontwikkeling worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden.
In de nabije omgeving van het plangebied zijn diverse milieubelastende functies aanwezig. Dit betreffen de maatschappelijke functie aan de Onze Lieve Vrouwestraat 3 (Katholieke kerk), de bedrijfsfunctie aan de Grondhuttenweg (gemeentewerf) en het weiland ten noorden van het plangebied waar jaarlijks de Midzomerfeesten van Bentelo worden gehouden.
Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering geldt voor een maatschappelijke functie met de invulling als kerk een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid. Voor de bedrijfsfunctie geldt dat er bedrijven tot en met de milieucategorie 3.1 zich mogen vestigen. Hierbij geldt een grootste richtafstand van 50 meter, in dit geval voor het aspect geluid aangezien sprake is van een gemeentewerf. Ten aanzien van de jaarlijkse Midzomerfeesten kan geen richtafstand worden bepaald, aangezien dit niet expliciet benoemd wordt in de VNG-uitgave.
De afstand tussen de plek van de beoogde woning en de voornoemde maatschappelijke functie bedraagt circa 45 meter. Daarmee wordt voldaan aan de geadviseerde richtafstand van 30 meter. De afstand tussen de plek van de beoogde woning en de voornoemde bedrijfsfunctie bedraagt circa 50 meter. Daarmee wordt eveneens voldaan aan de geadviseerde richtafstand van 50 meter.
Voor wat betreft de Midzomerfeesten kan er niet getoetst worden aan een bepaalde afstand. Wel staat op voorhand vast dat hier met name geluid een aandachtspunt is, vanwege het harde muziek en de stemgeluiden van bezoekers. Het woon- en leefklimaat van de woning kan hierdoor in het geding raken.
De gemeente Hof van Twente heeft een vooronderzoek laten uitvoeren door de Omgevingsdienst Twente. Gelet op het feit dat door de gemeente aan grote evenementen geen geluidsvoorschriften worden verbonden, zal het bouwen van de woning op een korte afstand van het terrein geen belemmering opleveren voor de organisatie van de midzomerfeesten.
Dat er geen geluidsnormen gelden betekent echter niet dat de omgeving geen hinder zal ondervinden en dat de hinder ook ontoelaatbare vormen kan aannemen. Afhankelijk van de muziekstijl en het gebruikte geluidsspectrum kan sprake zijn van zeer ernstige hinder die niet aan regels is gebonden. Een brongeluidsvermogen van 135 - 140 dB(A) is bij sommige muziekstijlen geen uitzondering. Met een dergelijk geluidsniveau wordt de vaak gewenste minimale waarde van 103 dB(A) voor een discotheek bereikt op ca. 15 meter van het podium midden in het zaaldeel, waarbij de werkelijke waarde gemeten in dB(C) (de feitelijke geluidsbelasting die de aftrek voor laagfrequent geluid in de A-meting nagenoeg ongedaan maakt) nog 10 - 15 dB hoger zal liggen.
De afstand tussen de bouwlocatie en de achterkant van het podium bedraagt ca. 75 meter. Op grond van de afstand zal de geluidsafzwakking ca. 50 dB bedragen rekening houdende met enige bodem- en luchtdemping. Inspectie Zuid-Limburg heeft in 1996 regels opgesteld voor de beoordeling van aanvaardbaar muziekgeluid vanwege een evenement. Zij ging er van uit dat een woning een gevelgeluidwering van 20 dB of meer bezit. Bij een nog toelaatbare muziekgeluidsniveau van 50 dB(A) in de woning zou de gevelgeluidsbelasting 70 dB(A) mogen bedragen. Voor deze woning zou, uitgaande van een gelijkmatige uitstraling van geluid rond het podium, het brongeluidsvermogen niet meer dan ca.120 dB(C) mogen bedragen, een waarde waar de midzomerfeesten waarschijnlijk niet of in ieder geval onvoldoende mee uit de voeten kunnen.
De reeds bestaande woningen aan de Kastanjestraat zijn op ca. 100 meter van het podium gelegen. De afstandsverzwakking tot deze woningen zal ca. 3 - 5 dB hoger liggen op 53 - 55 dB. Uitgaande van toetsing op dB(C) is ook deze waarde naar verwachting onvoldoende om een muziekevenement de normaliter gewenste ruimte te geven. In die zin vormt de nieuw te bouwen woning geen significant grotere belemmering voor de midzomerfeesten.
Ondanks dat de nieuw te bouwen woning geen significant grotere belemmering vormt voor de midzomerfeesten, zal de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning dus hoger liggen dan de bestaande woningen. Dit doordat de onderlinge afstand met het evenemententerrein bij de nieuwe woning korter is. Met een gevelwering van minimaal 30 dB(A) zal het binnenniveau ten tijde van de feesten maximaal lager bedragen dan de bestaande woningen (maximaal 40 dB). Dit kan met toepassing van een betere gevelwering met doorsnee standaard voorzieningen zoals bijvoorbeeld HR++ glas en dergelijke worden gerealiseerd. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op het realiseren van een nieuwe geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 340 meter afstand van het plangebied. Dit bedrijf betreft een specifieke vorm van een agrarisch bedrijf, namelijk een wijnboerderij. Omdat er geen dieren worden gehouden, kan er worden uitgegaan van de vaste afstanden zoals die zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. Het geurgevoelige object wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom, waardoor er ten minste 100 meter afstand tussen het geurgevoelige object en het agrarische bedrijf moet zitten. Hieraan wordt ruimschoots voldaan, aangezien de onderlinge afstand tussen voornoemd bedrijf en het plangebied 340 meter bedraagt. Nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Dumea Milieu te Saasveld. Dit onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Hierna worden de conclusies besproken. Voor de concrete inhoud van het bodemonderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 1.
Over het gehele plangebied zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van het verkennende (asbest)bodemonderzoek. Hoewel lichte verhogingen van barium in het grondwatermonster en asbest in het mengmonster zijn aangetroffen, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk bevonden. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’. Naast het “Besluit bodemkwaliteit” dient opgemerkt te worden dat in het kader van de “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie” ook onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied ligt aan de Grondhuttenweg in Bentelo. Dit betreft een weg binnen stedelijk gebied met een maximumsnelheidsregime van 30 km/u. Op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder is er langs deze weg geen geluidszone aanwezig. Formeel gezien is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Vanuit wegverkeerslawaai worden geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen ontwikkeling.
Railverkeerslawaai
In Bentelo zijn er geen spoorwegen gelegen. Dichtstbijzijnde spoorweg ligt op circa 2,5 km afstand ten noorden van het plangebied. Geacht wordt dat deze afstand voldoende groot is om een goed geluidklimaat bij de plek van de nieuwe woning te garanderen.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in een gezonneerd industrieterrein. Daarnaast is in paragraaf 4.2 beschreven dat er geen milieubelastende functies (bedrijven) in de buurt zijn gelegen, waarvan de beoogde woning onevenredige geluidshinder zou kunnen ondervinden. Tevens is hier ingegaan op een jaarlijks evenement in de nabijheid van het plangebied. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van bovenstaande besluit 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)' en de 'regeling NIBM' kan worden geconcludeerd dat woningbouwprojecten met tot 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging. Voorliggend plan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Voorliggend plan draagt derhalve niet in betekende mate bij aan de luchtverontreniging.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas leefomgeving)
Toets
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een installatie ten behoeve van een veehouderij aan de Bentelosestraat 36. De onderlinge afstand met het plangebied bedraagt circa 960 meter. Deze afstand is dermate groot dat op het plangebied geen gevaarlijke situaties zouden kunnen onstaan afkomstig van deze risicobron. Bovendien is er geen PR-10-6 contour (plaatsgebonden risico) en leidt de beperkte toename van het aantal inwoners daarnaast niet tot ontoelaatbare verhoging van het groepsrisico.
Verder blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
- Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
- Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
- Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Watertoetsproces
Op 2 oktober 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage2. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf, zoals hierboven beschreven. Hieronder wordt nog even kort ingegaan op de wateraspecten binnen het plangebied. Voor de concrete inhoud van de watertoets wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 2.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt hierbij geinfiltreerd, waarvoor voldoende ruimte beschikbaar is binnen het plangebied. Voor wat betreft het afvalwater verkrijgt de woning een aansluiting op het bestaande afvalwaterriool.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de regels ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt op circa 9,3 kilometer afstand van het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied Buurserzand & Haaksbergerveen. Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden, waarmee een partiële vrijstelling is verleend voor de bouw-, aanleg- en sloopfase van ontwikkelingen. Dit houdt in dat de stikstofemissie, welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. De gebruiksfase dient wel beoordeeld te worden.
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuwe woning achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 te Bentelo. De nieuwe woning wordt gasloos gerealiseerd, waardoor geen sprake is van een stikstofemissie als gevolg van het verwarmen van de woning, het koken en/of opwarmen van tapwater in de woning. Als gevolg van het gebruik van de woning zal het aantal verkeersbewegingen in de omgeving toenemen, waardoor mogelijk sprake kan zijn van een nadelige stikstofemissie die neerslaat op dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. Gelet echter op de omvang van onderhavig plan, de daarbij horende verkeersgeneratie en de onderlinge afstand met het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, is op voorhand zeer aannemelijk dat er geen sprake zal zijn van nadelige stikstofdepositie voor dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
De gronden waar de nieuwe woning wordt beoogd is in de huidige situatie als tuingrond ingericht. Er wordt in de huidige situatie hobbymatig dieren gehouden. Door regelmatig gebruik en onderhoud vormen de gronden geen geschikt leefgebied voor beschermde diersoorten. Ook worden de gronden door de huidige inrichting en het gevoerde beheer niet geacht geschikt te zijn als groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Een nader onderzoek, zoals een quickscan natuurwaardenonderzoek, wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het geldende bestemmingsplan "Bentelo" heeft aan de gronden binnen het plangebied de dubbelbstemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend. Dit betekent dat de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (wonen), mede bestemd zijn voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm :
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de archeologische dubbelbestemming wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een woning achter de bestaande woning aan de Kastanjestraat 33 te Bentelo. Het oppervlak van deze woning (circa 120 m²) is aanzienlijk kleiner dan het voornoemde grenswaarde van 2.500 m², waarvoor archeologisch onderzoek nodig is. Het plan heeft geen negatieve invloed op het onderdeel archeologie.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Het plangebied kent geen specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken in de omgeving als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Omdat dit bestemmingsplan perceelsgebonden is, wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige structuur. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeer dat vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.11 Verkeer / Parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via de Grondhuttenweg. Dit is een weg binnen de bebouwde kom die Bentelo met andere kernen in de omgeving verbindt. Het plangebied ligt nog net binnen het gedeelte van de weg dat in de bebouwde kom ligt. De maximumsnelheidsregime hier bedraagt 30 km/u.
Ten behoeve van de ontsluiting van het toekomstige woonperceel zal een in- en uitrit worden gerealiseerd op de Grondhuttenweg. Aangezien deze weg een maximumsnelheidsregime van 30 km/u en beperkte verkeersaantallen kent, kunnen bewoners/bezoekers vanuit het plangebied eenvoudig en veilig aan het verkeer deelnemen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar conform de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in het beleidsdocument "Parkeernormen gemeente Hof van Twente" voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd kan worden (minimaal 3 parkeerplaatsen). Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- nadere eisen:
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Woongebied
Deze bestemming is opgenomen om de nieuwe woning mogelijk te maken. De regels zijn conform het geldende bestemmingsplan 'Bentelo' opgenomen, voor zover deze relevant zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
Waarde - Archeologie 2
Deze bestemming is opgenomen, omdat de gronden net zo veel archeologisch beschermd zullen worden als voorheen. De regels voor dit bestemmingsplan zijn één op één overgenomen uit de regels van het geldende bestemmingsplan 'Bentelo' .
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 2 oktober 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 januari 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.