Goor, herziening Grotestraat 91
Bestemmingsplan - Gemeente Hof van Twente
Vastgesteld op 12-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Goor, herziening Grotestraat 91" met identificatienummer NL.IMRO.1735.GOxGrotestraat91-VS10 van de gemeente Hof van Twente;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede nevenactiviteiten in de vorm van kappers, autorijscholen, assurantiekantoren, verzekeringskantoren, schoonheidsspecialistes, hondentrimsalons, kinderopvang, pedicures en naar de aard daarmee qua uitstraling op het woonmilieu vergelijkbare activiteiten en met uitzondering van detailhandel en webwinkels, maar inclusief internetverkoop, dat in (bijgebouwen bij) de eigen woning wordt uitgeoefend, waarbij ten hoogste 25% van de oppervlakte van de woning inclusief (bij)gebouwen wordt gebruikt met een maximum van 50 m² en de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 achtererf
het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de bouwstrook;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
een in het plan aangeduid percentage, dat de grootte van het in de regels aangegeven bouwvlak of erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie bestaande uit maximaal vier bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande en legale woning in combinatie met het serveren van ontbijt, waarbij de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van bed & breakfast maximaal 50 m² mag zijn;
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.11 bestaand en legaal
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, waarbij geldt dat voor zover het gebruik betrekking heeft op nevenactiviteiten, deze nevenactiviteiten mogen worden uitgeoefend in de vorm en omvang zoals toegestaan op grond van het voorheen geldend planologisch regime;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw, uitgezonderd kelders;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwstrook
het maatvoeringsvlak op het bouwperceel dat grenst aan de voorgevelbouwgrens;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
1.24 dagrecreatief medegebruik
een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatief gebruik is toegestaan;
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van uitsluitend afhaalmaaltijden en de bereiding daarvan;
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek en ondergeschikte detailhandel;
1.27 erf
de door kadastrale grenzen dan wel door herkenbare andere perceelsbegrenzing afgebakende gronden, die direct zijn gelegen bij een gebouw met een zelfde bestemming;
1.28 erker
een ondergeschikte uitbouw aan een gebouw met een beperkte omvang waardoor het aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gebruik
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.31 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 horecabedrijf
een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt (en) verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. Het uitsluitend verstrekken van afhaalmaaltijden valt niet onder horeca;
1.33 horeca, categorie 1
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden en alcoholische dranken worden verstrekt, zoals restaurants, cafés, bars, snackbars cafetaria's, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak dranken en etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
1.34 internetverkoop
het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom;
1.35 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen, zendmasten en centrale voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling;
1.36 openbare ruimte
rijwegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;
1.37 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.38 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports). Een overkapping is geen overig bouwwerk;
1.39 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.40 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 voorgevel
de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;
1.42 voorgevelbouwgrens
het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens, voorzover niet in de verbeelding aangegeven als gevellijn;
1.43 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die de voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;
1.44 webwinkel
het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er tevens sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom;
1.45 woning
een complex van ruimten, als een zelfstandig gedeelte van een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
1.46 zijerf
het deel of de delen van de bouwstrook dat is of die zijn gelegen tussen de bouwgrens en de zijdelingse bouwperceelgrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de zijdelingse grens van een bouwperceel tot enig punt van een gebouw;
2.7 peil:
- 1. Voor een bouwwerk in een bouwvlak, waar het peil ter plaatse is aangeduid: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande openbare ruimte;Indien ter plaatse geen
- 2. aanduiding in een bouwvlak is aangegeven: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de aansluitende bestaande openbare ruimte, dan wel de bestaande afwijking tot de mate waarin een bouwwerk van het in de aanhef genoemde niveau afwijkt.
2.8 Ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- dan wel bestemmingsgrens met maximaal 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, met uitzondering van supermarkten en uitgezonderd de gronden met de aanduiding 'detailhandel uitgesloten';
- b. webwinkels;
- c. dienstverlenende bedrijven;
- d. het bestaande aantal woningen, waaronder ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep valt;
- e. horeca, categorie 1;
- f. bestaande detailhandel, dienstverlening en horeca, op de verdiepingen van gebouwen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
- i. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. openbare nutsvoorzieningen;
- l. manifestaties, kermissen en evenementen;
3.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Centrum' is aan een aantal regels gebonden.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor het gebruik ten behoeve van detailhandel, dienstverlening of horeca op de eerste en eventueel hogere verdiepingen van gebouwen onder voorwaarde dat de functie een binding heeft met de functie op de begane grond en er geen onevenredige hinder zal worden ondervonden door woonfuncties boven of naast de nieuw te vestigen functie.
Artikel 4 Woongebied - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen
- b. het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep
- c. een bed & breakfastvoorziening;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
- g. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
4.2 Bouwregels
Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Woongebied - 1' is aan een aantal regels gebonden.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken, met de bestemming 'Woongebied - 1' is aan een aantal beperkingen gebonden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de gronden bedoeld in lid 5.1 mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 indien de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
- b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- c. Een rapport is alleen dan niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Voor de volgende werken en werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm is een omgevingsvergunning vereist:
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 5.4, sub a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleend, winnen zij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
- c. De onder 5.4, sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- 2. al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op de gronden bedoeld in lid 6.1 mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 indien de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
- b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
- c. Een rapport is alleen dan niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Voor de volgende werken en werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm is een omgevingsvergunning vereist:
- 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
- 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
- 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 6.4, sub a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleend, winnen zij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
- c. De onder 6.4, sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- 2. al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 3. het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en bouwwerken van de bestemmingen van het bestemmingsplan Goor, herziening Grotestraat 91 is aan een aantal beperkingen gebonden.
8.1 Strijdig gebruik
- a. De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor:
- 1. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
- 2. seksinrichtingen;
- 3. handelsdoeleinden en reparatiedoeleinden in garageboxen.
- b. Parkeer- of stallingsruimte, en/of laad of losruimte bevinden zich op eigen terrein
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Milieuzone - intrekgebied
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in het plan in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het plan in die zin dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 45,00 m;
- d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 15,00 m;
- e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- 1. deze vergroting maximaal 10 m² per plaatselijke verhoging zal bedragen;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van de verhogingen ten hoogste 50% van het dakvlak zal bedragen;
- 3. de vergroting leidt tot een bouwhoogte van maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
10.2 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. de brandveiligheid;
- c. het bebouwingsbeeld;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de woonsituatie;
- g. stedenbouwkundige karakteristieke gebouwen;
Artikel 11 Overige Regels
- a. Indien de (wijziging van de) omvang, het bouwen van en/of de bestemming van een gebouw danwel het terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, conform Bijlage 1 Parkeernormen gemeente Hof van Twente, op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel die functie behoort.
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten minimaal 1,80 m bij 5 m en maximaal 3,25 m bij 6 m bedragen;
- c. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - minimaal 3,50 m bij 5 m bedragen.
- d. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- e. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimten, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- 3. voor zover op een andere redelijke wijze in een veilige en afdoende bereikbare ruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan:
Goor, herziening Grotestraat 91.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ter plaatse van de Grotestraat 91 in het centrum van Goor is een reeks vervallen garageboxen aanwezig, welke niet meer in gebruik zijn. Ten noorden van deze garageboxen bevindt zich het centrum van Goor. Hier zijn diverse centrumvoorzieningen aanwezig, zoals horeca en detailhandel. Ter plaatse van de Grotestraat 91 bevindt zich een eetcafé met achterliggende zaal, volgens het geldende bestemmingsplan een horecagelegenheid van de categorie 2. Een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's, inclusief het geven van feesten en partijen.
Initiatiefnemer is voornemens om de vervallen garageboxen te saneren, een oppervlakte van circa 530 m². Daarnaast wordt het achterste deel van het horecapand aan de Grotestraat 91 gesloopt, een oppervlakte van circa 200 m². Ter plaatse van de gesaneerde garageboxen is initiatiefnemer voornemens om acht koopwoningen te realiseren, aaneengesloten in twee blokken van vier woningen. Deze acht woningen worden stedenbouwkundig ingepast en de locatie zal ruimtelijk gezien een kwaliteitsslag ondervinden.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, aangezien de juiste gebruiks- en bouwregels ontbreken. Om de ontwikkeling van de woningen mogelijk te maken zal de feestzaal bij het horecabedrijf aan de Grotestraat 91 moeten verdwijnen. De overige blijvende horecafuncties ter plaatse zullen passend in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Grotestraat in het centrum van de kern Goor.Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Goor, sectie C, perceelnummers 6430, 6431 en 6667. Het plangebied kent een oppervlakte van circa 1.600 m². In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK Viewer)
Begrenzing
Het plangebied betreft een reeks garageboxen in het centrum van Goor. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door verschillende centrumfuncties, zoals dienstverlening, horeca, detailhandel en het bestaand aantal woningen. Aan de oost-, zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door wegen, met daaraan grenzend woningbouw en enkele bedrijven. Uiteindelijk bepalen de kadastrale grenzen de exacte begrenzing van het plangebied. Figuur 1.2 geeft de globale begrenzing weer (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied te zien. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de Grotestraat 91 in Goor geldt het bestemmingsplan 'Goor'. Het bestemmingplan 'Goor' is door de gemeenteraad van Hof van Twente op 30 oktober 2018vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Goor' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied kent aan de zuidzijde de enkelbestemming 'Woongebied' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'garage'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het bestaande aantal woningen, een aan huis verbonden beroep, een bed & breakfastvoorziening en bergingen en garageboxen.
Daarnaast kent het noordelijk deel van het plangebied de enkelbestemming 'Centrum' met een bouwvlak en functieaanduiding 'horeca van categorie 2'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor detailhandel, webwinkels, dienstverlenende bedrijven en horeca van de categorie 2 (cafés, bars, snackbars en cafetaria's, inclusief het geven van feesten en partijen).
Het plangebied kent tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Daarmee zijn deze gronden aangewezen voor het herstel en behoud van archeologische waarden. Ten slotte kent het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied'. Deze aanduiding dient ter bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de bouw van acht woningen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Goor, herziening Grotestraat 91' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1735.GOxGrotestraat91-VS10);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied aan de Grotestraat 91 te Goor bestaat uit een reeks reeks vervallen garageboxen met asbestdaken en een gedeelte van het pand van een horecabedrijf. Dit pand kent een centrumfunctie, waarbinnen ten hoogste horeca van de categorie 2 is toegestaan (cafés, bars, snackbars en muziekcafés). Momenteel is hier eetcafé De Ster in gevestigd, een café gericht op lunch, diner en borrel. Het café richt zich niet op feesten en partijen. De centrumfunctie is eveneens bestemd voor detailhandel, dienstverlening en het bestaand aantal woningen. Het plangebied is volledig verhard en wordt omheind door een hek en beplanting. Het terrein ten westen van de garageboxen is verhard. Ten oosten van de garageboxen is het terren onverhard. In figuur 2.1 zijn foto's van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: Satelietfoto plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.2: Aanzichten huidige situatie Grotestraat 91 Goor (bron: Google Maps)
Het plangebied wordt ontsloten via de Spoorstraat en via de Schoolstraat. Deze wegen betreffen centrumwegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. Zowel ten oosten als ten westen van de garageboxen is een parkeerterreinen gelegen. De omgeving rondom het plangebied kenmerkt zich verder door een menging van functies (burgerwoningen, detailhandel, horeca en bedrijven).
2.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de garageboxen ter plaatse volledig te saneren. Daarnaast is initiatiefnemer voornemens om een deel van de achterzijde van het horecapand aan de Grotestraat 91 te slopen. In verband met het verdwijnen van de dit deel van het horecapand - de feestzaal - wordt categorie van de horecafunctie aangepast op de bestaande situatie. Dit houdt in dat de locatie gebruikt kan worden met dien verstande dat een café, lunchroom en restaurant toegestaan is.
Het plan bestaat daarnaast uit de realisatie van acht aaneengesloten woningen (twee blokken van vier rijwoningen). Een deel van een centrum- c.q. horecafunctie zal dus omgezet worden naar een woonfunctie, gelet op de directe omgeving een passende functie op deze locatie. Momenteel kent een groot deel van de beoogde locatie voor de woningen al een woonbestemming, maar is het in de huidige situatie enkel geschikt voor garageboxen.
Op de locatie waar het deel van het horecapand gesloopt wordt, worden vier parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de voorzijde van het zuidelijk blok worden drie parkeerplaatsen gerealiseerd en de buitenste woningen krijgen een oprit, waarbij op ieder oprit ruimte is voor het parkeren van één auto. Het totaal aantal parkeerplaatsen komt in dat geval neer op negen. In figuur 2.3 is een situatietekening van de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.3: Situatietekening toekomstige situatie (bron: Ton Kuipers Architectuur.)
De twee woonblokken kennen beide vier aaneengeschakelde woningen. Deze woningen krijgen een kap die gericht is op de weg, met een goothoogte van circa 2,4 meter. De bouwhoogte van de woningen komt uit op circa 9,1 meter. Ten opzichte van elkaar verspringen de twee blokken, waardoor deze niet in eenzelfde voorgevelrooilijn zijn gelegen. Dit geeft beide blokken een ietwat individuele uitstraling. De vier buitenste woningen c.q. hoekwoningen van de twee afzonderlijke blokken krijgen een ondergeschikte uitbouw. Deze uitbouw kan ingericht worden als slaapkamer op de begane grond, waardoor deze vier woningen geschikt zijn voor het levensloopbestendig wonen. Onderstaand figuur 2.4 geeft een impressie van één van de twee woonblokken weer. Beide blokken krijgen dezelfde omvang en uitstraling.
Figuur 2.4: Impressie toekomstige situatie (bron: Ton Kuipers Architectuur)
Met de sanering van de vervallen garageboxen met asbestdaken en de volledige herinrichting van het plangebied, zal de voorgenomen ontwikkeling zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bovendien draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de invulling van de groeiende vraag naar nieuwe woningen binnen de gemeente Hof van Twente. De woningen worden allen voorzien van een warmtepomp met zonnepanelen, en een elektrische autolader wordt bij de verkoop van de woningen als optie aangeboden. Hiermee wordt het initiatief duurzaam gerealiseerd en in gebruik genomen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van acht nieuwe woningen. Deze ontwikkeling draagt positief bij aan het woonklimaat van de gemeente Hof van Twente en dus een sterke en gezonde regio. Derhalve is voorliggende ontwikkeling passend binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan heeft betrekking op een herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Goor'. Het betreft het realiseren van acht woningen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 16 september 2015 geoordeeld dat de realisatie van 11 woningen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is dan ook niet van toepassing (ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Aangezien voorliggend plan aan de Grotestraat 91 voorziet in het realiseren van acht woningen kan op grond van de hiervoor genoemde uitspraak geconcludeerd worden dat de Ladder niet van toepassing is.
Echter, op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en bestaand stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Toets
Onderhavig plan betreft geen ontwikkeling waarbij bouw en verharding wordt gelegd op de Groene Omgeving. De ontwikkeling vindt plaats binnen 'bestaand bebouwd gebied'. Volgens de Omgevingsverordening Overijssel wordt onder bestaand bebouwd gebied verstaan "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen". Het plangebied kan worden aangemerkt als bestaand bebouwd gebied met een stedelijke functie. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan geen extra ruimtebeslag neemt op de Groene Omgeving en in overeenstemming is met het principe 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toets
De Twentse gemeenten hebben regionaal (Regionale Woonagenda Twente 2021) afgesproken dat ze in eerste instantie bouwen voor de lokale behoefte. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor het invullen van woningen voor doelgroepen waarvoor de gemeente extra woningen wil realiseren. Ook ligt er een landelijke extra bouwopgave die er op dit moment voor Twente ongeveer 20.000 woningen extra bedraagt. Vanuit de Regionale Woonagenda Twente 2021 wordt er ingezet op kwalitatieve woningbouw. Dit wil zeggen dat de te realiseren woningen moeten aansluiten op de korte en langer termijn behoefte.
Naast de passende doelgroep sluit het aantal woningen ook aan op de behoefte en beschikbare ruimte voor ontwikkeling. Het woningbouwprogramma voor Goor heeft op dit moment (juni 2021) 186 harde plancapaciteit waar er ruimte is voor 340 eenheden.
Het plan is in paragraaf 3.3 getoetst aan de woonvisie van de gemeente Hof van Twente, waarin woningbouwafspraken die binnen de provincie Overijssel gemaakt zijn het uitgangspunt vormen. Hieruit blijkt dat plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.13.3: Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden
Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
Artikel 2.13.5: Niet-risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.
Artikel 2.13.6: Grote of grootschalige -risicovolle functies
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in artikel 2.13.4 en artikel 2.13.5, kunnen nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden en nieuwe grootschalige risicovolle functies in intrekgebieden alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap vooruit-principe.
Artikel 2.13.8: Intrekgebied met een stedelijke functie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 en onverlet het bepaalde in de artikelen 2.13.5 en 2.13.6 kunnen binnen intrekgebieden met stedelijke functies nieuwe grote of grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand stillprincipe.
Toets
Het plangebied ligt in een gebied dat wordt aangemerkt als een intrekgebied voor waterwinning. In voorliggend geval is sprake van realiseren van woonfuncties. Een woonfunctie betreft een harmoniërende functie. De wijziging heeft dan ook geen negatieve invloed op het grondwater. De gebiedsaanduiding ter bescherming van het intrekgebied wordt daarnaast overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de artikelen met betrekking tot het intrekgebied.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
De gehele kern van Goor is gelegen binnen het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren).
Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een transformatie van garageboxen naar acht aaneengesloten woningen en draagt daarmee bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De toevoeging van deze woningen is in overeenstemming met de lokale en regionale woonbehoefte. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat dit plan passend is binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' van de provincie Overijssel.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom tevens buiten beschouwing worden gelaten.
Stedelijke laag
Het plangebied is gelegen in zowel de stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu' als de laag 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'.
Figuur 3.5: Stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter.
Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.
De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met indviduele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. De wijken op basis van de fabrieksdorp-/ tuindorp-principes zijn juist herkenbaar aan een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid op basis van collectieve principes.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Toets
Voorliggend plan voorziet in een herstructurering van een terrein met vervallen garageboxen naar twee blokken van vier aaneengesloten woningen. De woningen worden qua omvang en opzet stedenbouwkundig ingepast, waardoor ze zich voegen naar de aard, maat, schaal en het ritme van de omliggende bebouwing. Met de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het bouwplan getoetst worden aan het geldende welstandsbeleid, waardoor geborgd wordt dat de nieuwe bebouwing op alle niveaus aansluiting vindt bij bebouwing in de directe omgeving.
Laag van beleving
De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Goor 2025
In 2013 heeft het college van Hof van Twente de structuurvisie “Goor 2025” gewijzigd vastgesteld.
De structuurvisie bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot en met 2025 voor de kern Goor. Na een uiteenzetting van de visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit, worden de aspecten wonen, economie, verkeer en infrastructuur, welzijn, zorg en educatie, recreatie en ontspanning, groen en water, milieu en duurzaamheid en cultuurhistorie uiteengezet. Voor voorliggend plan is voornamelijk de visie over wonen van belang.
Demografische ontwikkelingen als ontgroening en vergrijzing zorgen voor een druk op de woningmarkt in Goor. Door aanhoudende gezinsverdunning blijft er behoefte aan nieuwe woningen. De ontwikkeling van huishoudens in Goor bestaat, naast een beperkte groei in het aantal jonge starters, hoofdzakelijk uit groei van de groep één en twee persoonshuishoudens van 55 jaar en ouder. Het aantal gezinnen zal licht stijgen en het aantal één en twee persoonshuishoudens onder de 55 jaar zal licht dalen.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Goor en is te categoriseren onder vroegstedelijke ontwikkeling (tot 1850). De centrumschil bestaat uit de oudste delen van Goor, het gebied rond de Hofkerk en het Schild, alsmede de tussen enkele oudere bebouwingslinten gelegen gebieden. Bindend kenmerk is de functiemenging in het gebied. Wonen wordt afgewisseld met detailhandel, horeca, dienstverlening en kleinschalige bedrijvigheid. De bebouwing stamt uit alle perioden. Monumenten, bebouwing van mindere kwaliteit en nieuwbouw wisselen elkaar af. Er is een sterkte relatie naar het centrum.
Toets
Zoals in de structuurvisie blijkt, is er in Goor vanwege demografische ontwikkelingen behoefte aan nieuwe woningen. De behoefte bestaat met name uit woningen voor één en twee persoonshuishoudens van 55 jaar en ouder. Voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van acht aaneengesloten woningen, waaronder vier levensloopbestendige, sluit goed aan op de behoefte. De functiemenging in het gebied blijft bovendien bestaan. Geconcludeerd kan wordend dat voorliggend plan in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de 'Structuurvisie Goor 2025'.
3.3.2 Toekomstvisie 'zicht op 2030'
In 2010 heeft de gemeente Hof van Twente de toekomstvisie voor haar grondgebied vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is om de grote lijnen te schetsen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks? Daarnaast geeft de toekomstvisie een mogelijk toekomstperspectief, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. De politiek en de burgers zullen de toekomstvisie een verdere concrete invulling geven. Dit kan in de komende jaren gestalte krijgen door de visie te gebruiken als toetsingskader voor sectorale beleidsontwikkeling (beleidsplannen) en meerjarige planvorming (programmabegrotingen).
Eén van de streefbeelden van de toekomstvisie is om de kwaliteit van het woningenbestand hoog en divers te houden, aansluitend op de markt/behoefte van inwoners, maar toch betaalbaar blijven.
De grotere kernen in Hof van Twente houden een belangrijke woonfunctie; de meeste mensen wonen daar. Ze hebben ook de functie om woonruimte te bieden aan mensen die uit het buitengebied komen. Als centraal gelegen kern heeft Goor het meest een stedelijk karakter. In de buurtschappen en het buitengebied wordt het wonen zorgvuldig geïntegreerd in het landschap. Vrijkomende agrarische gebouwen krijgen alleen een andere, bijvoorbeeld woonfunctie, na een zorgvuldige afweging. Structuurvisies en bestemmingsplannen zijn op deze uitgangspunten aangepast. In het buitengebied en de buurtschappen zal het wonen kleinschalig, groen en duurzaam zijn.
Belangrijker in omvang dan uitbreiding zijn de plannen voor inbreiding in kernen en voor vernieuwing/verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. In 2030 bestaat op het gebied van de volkshuisvesting de grootste opgave uit het vervangen van in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw gebouwde wijken/woningen. Dit gaat gepaard met een verduurzaming. Tegelijk komen als gevolg hiervan ruimtes in kernen vrij die niet direct weer voor woningbouw gebruikt worden. Dit biedt stedenbouwkundig nieuwe kansen. Hier is nadrukkelijk ingespeeld op de kansen van de demografische krimp. De kwaliteit gaat in alles boven de kwantiteit in 2030. Waar vanaf 2020 in de nieuwbouw energieneutrale woningen de standaard zijn, zijn in 2030 ook enkele energiepositieve wijken ontstaan. Daarbij is een verschuiving van type wooneenheden opgetreden. Wooncomplexen met een diversiteit van wooneenheden zijn in de grotere kernen ontstaan. Combinaties met zorgaanbod passen in die opzet. De traditionele twee-onder-één kap woningen zijn geleidelijk wat teruggelopen in aandeel.
Daarnaast wordt in 2030 gewerkt aan het energieneutraal maken van relatief nieuwe wijken.
Toets
De ontwikkeling in onderhavig plan betreft een inbreiding in het centrumgebied van Goor. Niet al te fraaie garageboxen en een deel van een horecapand worden gesloopt. Hiervoor in de plaats twee aaneengesloten blokken van vier aaneengesloten woningen gerealiseerd, waarmee invulling wordt gegeven aan de actuele lokale behoefte. Met name door de sloop van de oude garageboxen levert voorliggende ontwikkeling ter plaatse een ruimtelijke kwaliteitsimpuls op. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het voornemen niet in strijd is met het toekomstperspectief van de gemeente Hof van Twente.
3.3.3 Woonagenda Hof van Twente 2016 - 2020
Op 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet in werking getreden. Daaruit volgt dat gemeenten dienen te beschikken over actueel woonbeleid. In december 2014 is de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 “Natuurlijk…Wonen in Twente!” vastgesteld. in 2015 is het nieuwe woonbeleid voor Hof van Twente ontwikkeld. Hierin zijn onder andere de uitgangspunten uit de Regionale Woonvisie vertaald naar lokaal beleid. Het nieuwe woonbeleid is een compact document waarin de speerpunten op het gebied van “wonen” staan met daaraan gekoppeld de beleidsrichtingen. Zo wordt flexibiliteit behouden en kan er optimaal maatwerk worden geleverd in de snel veranderende woningmarkt. Dit nieuwe woonbeleid noemen we dan ook “Woonagenda Hof van Twente”. Op 22 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Woonagenda vastgesteld.
De Woonagenda verwoordt de visie van de gemeente Hof van Twente op haar woonbeleid. In deze Woonagenda komt naar voren welke speerpunten de gemeente Hof van Twente heeft voor de periode van 2016-2020. De speerpunten zijn vertaald in beleidsrichtingen voor de komende jaren. De algemene hoofddoelstelling van de Woonagenda is het zorgen voor voldoende en kwalitatief goede woonruimte voor alle doelgroepen. Dit door de komende jaren de volgende vier speerpunten uit te werken:
- Kwaliteit; inzet op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de kernen.
- Nieuwbouw; optimaal en via maatwerk benutten van de ruimte voor uitbreiding van de woningvoorraad.
- Aandacht hebben voor goede woonmogelijkheden voor groepen die zorg nodig hebben.
- Het huisvesten van urgente groepen woningzoekenden (waaronder statushouders).
Met betrekking tot nieuwe woningen is er vooral behoefte in de koopsector, waarbij er vooral behoefte is aan grondgebonden woningen twee-onder-een-kap of vrijstaand.
Aangezien de woningbehoefte divers is, kiest de gemeente voor flexibiliteit in programma en locaties. Zo kan de gemeente via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag. In de Regionale Woonvisie is overeengekomen dat gemeenten alleen voor de aangetoonde lokale behoefte bouwen. Dit doet de gemeente Hof van Twente. Er is geen overcapaciteit in plannen. Binnen de lokale behoefte is er nog ruimte voor nieuwe plannen, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om aan de concrete en actuele vraag tegemoet te komen.
Toets
Als gevolg van onderahvig plan worden vier aaneengesloten woningen in twee blokken gerealiseerd, in het centrum van Goor. In de Woonagenda is opgenomen dat de gemeente Hof van Twente voor de aangetoonde lokale behoefte mag bouwen. In het kader van de woonagenda heeft RIGO een woningmarktonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de woningbehoefte in Goor groeit met naar schatting ongeveer 30 woningen per jaar. Er is kwantitatief gezien dus ruimte voor het toevoegen van acht woningen. Daarnaast bestaat er een groeiende behoefte naar levensloopbestendige woningen. Onder andere door bij vier woningen een slaapkamer op de begane grond te realiseren en gezien de ligging nabij diverse functies die het centrum van Goor biedt, voorziet voorliggende ontwikkeling in minimaal vier levensloopbestendige woningen. Voorliggend plan voorziet derhalve in concrete behoefte en is daarmee passend binnen de Woonagenda Hof van Twente 2016-2020.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonagenda Hof van Twente 2016 - 2020.
Conclusie gemeentelijk beleid
De beleidskader omtrent de omgevingsaspecten worden beschreven in Hoofdstuk 4 bij de betreffende onderdelen. Het gemeentelijk beleid vormt het kader waarbinnen de ontwikkeling plaats kan vinden. Het voornemen is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
3.3.4 Welstandsnota
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen. In onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding van de Welstandnota Delden-Goor opgenomen, waarin het plangebied zwart is omlijnd.
Figuur 3.6: Uitsnede kaart Welstandsnota Delden-Goor (bron: gemeente Hof van Twente)
Zoals in bovenstaande figuur te zien, is het plangebied binnen de begrenzing van twee Welstandsregimes, namelijk 'Nieuwe centra' en 'Linten aan de weg'
Linten aan de weg
Kenmerken
Goor kent de meeste linten met panden aan de weg, al dan niet met tussenruimtes in de vorm van een oprit of een steegje. De uiteenlopende architectuur van de panden geeft de linten een afwisselend beeld, tegelijk zorgt de overeenkomst in grootte van de bouwwerken voor een rustige opbouw. Er zijn nog meer overeenkomsten tussen de panden: de meeste nokken staan loodrecht op de straat, ook is er bijna altijd sprake van harmonisch kleurgebruik.
Beleid
De 'linten aan de weg' geven sfeer aan de kernen. In deze voor de kernen zo belangrijke straten is het van belang de samenhang in het ritme en de korrelmaat te behouden. Tegelijk staan de linten voor levendigheid; dit wordt vooral bereikt door de verschillenden tussen de panden.
Criteria
Om de continuïteit in het lint te waarborgen ligt de nadruk bij dit deelgebied op de plaatsing en oriëntatie van het gebouw. Een individuele uitstraling en het doortrekken van het gevelmateriaal tot aan het maaiveld doen de rest. De welstandsnota bevat diverse criteria met betrekking tot plaatsing, hoofdvorm, gevel, aan-, uit- en bijgebouwen en dakkapellen, detaillering en erfafscheidingen.
Nieuwe centra
Kenmerken
Het centrum van Goor wordt vooral bepaald door winkelstraten, die het tracé van de oude bandijk volgen. Goor werd in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Daardoor kent het centrum voornamelijk naoorlogse bebouwing. Zijdelings van het centrale lint bevinden zich verschillende parkeerterreinen die supermarkten ontsluiten. De wanden van de parkeerterreinen worden deels gevormd door achterkanten.
Beleid
Voor Goor bestaat een centrumvisie, welke de mogelijkheden voor transformatie van verschillende aan de centrumstraten grenzende gebeiden worden verekend. In Goor dient vooral aan de randen en de achterkanten van het centrum de nodige aandacht worden besteed.
Criteria
De criteria zijn er vooral op gericht om de nieuwbouw in samenhang met de openbare ruimte te ontwikkelen. Oriëntatie van de gebouwen op de openbare ruimte is essentiëel. Panden zijn op de weg of het plein georiënteerd, aan-, uit- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en de gebouwen zijn zorgvuldig gedetailleerd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 8 nieuwe woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het centrum van Goor. Het plangebied wordt omgeven door diverse functies, zoals horeca, centrumfuncties, detailhandel, dienstverlening, bedrijvigheid en wonen. Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'gemengd gebied' voor het plangebied.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de
externe werking en de interne werking:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van acht woningen binnen een bestaand woongebied. De functie wonen betreft geen milieubelastende functie. Derhalve zal het woon- en leefklimaat van omwonenden geen hinder ondervinden van de toekomstige functie.
Het plan voorziet daarnaast in de sloop van een gedeelte van het bestaande centrumpand aan de Grotestraat 91. Hierdoor verdwijnt een feestzaal en daarmee de functie 'Muziekcafé'. De functies 'café, bar, restaurant e.d.' blijven gehandhaafd. Voor deze functies geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter tot een gevoelig object. De daadwerkelijke afstand tussen het horecabedrijf en de geplande woningen zal in de toekomstige situatie circa 10 meter bedragen. Derhalve wordt ruimtschoots voldaan aan de richtafstanden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.
Ten noorden van de beoogde locatie voor de nieuwe woningen is een aaneengesloten rij bebouwing met centrumfunctie gelegen. In de plint van deze bebouwing zijn diverse centrumfucnties toegestaan, zoals detailhandel, horeca, dienstverlenende bedrijven en wonen. Voor deze functies geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter tot een gevoelig object. Functies die hinder voor de omgeving veroorzaken zijn zonder aanduiding op de verbeelding en in het bestemmingsplan niet toegestaan. In de huidige situatie is ter plaatse van de Grotestraat 91 middels een aanduiding horeca van de categorie 2 (café, bar en muziekcafé) toegestaan. Vanwege de verwijdering van de feestzaal kan deze aanduiding met voorliggend plan worden aangepast. In de toekomstige situatie zal er plaatse geen muziekcafé meer mogeljik zijn en wordt enkel horeca uit de eerste categorie van de VNG uitgave uitgevoerd (o.a. restaurant, eetcafé en lunchroom). Voor deze categorie geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter tot een gevoelig object (woning), waardoor voldaan wordt aan de richtafstanden.
Op een afstand van circa 10 meter, aan de Schoolstraat 6, is een winkelpand gelegen. Hierbinnen is een cosmeticawinkel c.q. drogisterij gevestigd. Op grond van de VNG-uitgave geldt voor 'Apotheken en drogisterijen' een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied in verband met het aspect 'gevaar'. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Ten zuidwesten van het plangebied, op circa 12 meter afstand, bevindt zich een dienstverlenend bedrijf. Hierbinnen is een kantoor van een uitgeverij voor advertenties gevestigd. Op grond van de VNG-uitgave geldt voor een 'Uitgeverij (kantoor)' een richtafstand van 10 meter in verband met het aspect 'geluid'. In een gemengd gebied kan deze richtafstand terug gebracht worden naar 0 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Op een afstand van circa 10 meter ten westen van het plangebied is een parkeerterrein gelegen. Voor een parkeerterrein geldt in een gemengd gebied een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect 'geluid'. Gelet op de kleinschaligheid van dit parkeerterrein en de aangehouden afstand van 10 meter tot dit terrein wordt niet verwacht dat het woon- en leefklimaat bij de beoogde woningen ernstig wordt aangetast. Bovendien wordt bij de realisatie van de woningen rekening gehouden met de eisen rondom geluidswering uit het Bouwbesluit.
Op een afstand van circa 35 meter ten zuidoosten van het plangebied, aan de Spoorstraat 23, is een bedrijfsperceel gelegen. Op dit perceel is bedrijvigheid tot maximaal categorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter tot een gevoelig object. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.3 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Bodembeleid gemeente Hof van Twente
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart. Voor een volledige toetsing aan het aspect 'bodem', wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend asbestbodemonderzoek (kenmerk: 20072316) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 4).
Kruse Milieu heeft een verkennend en nader asbestbodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Een samenvatting, conclusie en aanbevelig van dit onderzoek worden hier geschetst.
De onderzoekslocatie is deels bebouwd met garageboxen en verhard met klinkers, tegelsen gravel. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat op de locatie één asbestverdachte druppelzone aanwezig is. Deze locatie is als verdachte deellocatie beschouwd. De bovengrond van het westelijke deel van de locatie is verdacht voor de aanwezigheid van asbest. De onderzoekslocatie is onverdacht voor chemische componenten.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 8 inspectiegaten en 6 sleuven gegraven en zijn er 5 boringen verricht. Eén boring is doorgezet tot 3.7 meter diepte, welke is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand met plaatselijk van 1.55 - 1.8 m-mv een sterk kleiige veenlaag in de ondergrond. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (baksteen, puin en keramiek). Door de veldwerkers zijn in het nader asbestonderzoek asbestverdachte materialen waargenomen in de bodem van de sleuven S1, S4, S5 en S6. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.10 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Onderzoekslocatie
- de bovengrond (BG I) is (zeer) licht verontreinigd koper, kwik, lood en zink;
- de bovengrond (BG II) is (zeer) licht verontreinigd koper, kwik en lood;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium, koper, molybdeen en nikkel.
Resultaten asbestanalyses
Op basis van de resultaten van de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Onderzoekslocatie:
- in het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is asbest aangetoond in een gehalte boven de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Deellocatie A: druppelzone
- In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - A is asbest aangetoond, maar is het gehalte lager dan de interventiewaarde.
Resultaten nader asbestonderzoek
- In sleuf S1 is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de interventiewaarde;
- In sleuf S2 is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de interventiewaarde;
- In sleuf S3 is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de interventiewaarde;
- In sleuf S4 is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de interventiewaarde;
- In sleuf S5 is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de interventiewaarde;
- In sleuf S6 is asbest aangetoond in een gehalte hoger dan de interventiewaarde.
Hypothese
De hypothese “onverdachte locatie” voor chemische componenten dient te worden verworpen, aangezien er enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
De hypothese “verdacht voor de aanwezigheid van asbest” ter plekke van het westelijke deelvan de onderzoekslocatie kan worden aangenomen, aangezien de bodem asbesthoudend is.
De hypothese “verdacht voor de aanwezigheid van asbest” ter plekke van de druppelzone kan worden aangenomen, aangezien de bodem ter plekke asbesthoudend is.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG I en BG II) en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het rapport in de bijlage. In de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is asbest aangetoond in een gehalte boven de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - A is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de interventiewaarde; er is geen saneringsnoodzaak.
Nader asbestonderzoek
In de sleuven S1, S2, S3, S4 en S5 is asbest aangetoond. De gewogen asbestgehalten zijnlager dan de interventiewaarde voor een nader asbestonderzoek; er is geen saneringsnoodzaak.
In sleuf S6 is het gewogen asbestgehalte boven de interventiewaarde. De visueel schone ondergrond (S4-OG) is niet asbesthoudend. De sterke asbestveronteiniging is in voldoende mate in kaart gebracht. De geschatte omvang is circa 100 m³ x gemiddeld 1.0 meter = 100 m³.
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is sanering van de sterke asbestverontreiniging noodzakelijk. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (provincie Overijssel). Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding of saneringsplan opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de sterke asbestverontreiniging, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijzing en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De noodzakelijke sanering zal in het kader van de Wet bodembescherming voorafgaand aan de sloop en bouw worden uitgevoerd. Na sanering wordt de bodem geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 8 woningen en dus nieuwe geluidsgevoelige functies. Derhalve is een toets aan de Wet geluidhinder noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder. De dichtstbijzijnde weg waar een snelheidsregime van 50 km/u geldt is gelegen op circa 400 m. Voor alle wegen rondom en in de directe omgeving het plangebied geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/u. Dit snelheidsregime geldt ook voor de weg waar het plangebied aan is gelegen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient volgens jurisprudentie wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De weg waar het plangebied aan grenst is een smalle straat met verschillende drempels die de Spoorstraat en de Schoolstraat verbindt. Deze straat fungeert tevens als inrit voor een parkeerterrein. De weg waaraan de woningen in voorliggend plan worden gerealiseerd is dus geen drukke weg, kent een laag snelheidsregime en wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. Bovendien dienen de geprojecteerde woningen te voldoen aan de eisen van geluidswering uit het Bouwbesluit. Het woon- en leefklimaat ter plaatse zal derhalve niet onevenredig worden aangetast.
Railverkeerslawaai
Ten zuiden van het plangebied op circa 170 meter is een spoorlijn gelegen. Deze spoorlijn is een verbinding tussen Zutphen en Oldenzaal, waar dagelijks stoptreinen rijden. In onderstaand figuur is de geluidsbelasting in Lden van deze spoorlijn weergegeven. Te zien is dat het plangebied ruim buiten de geluidscontouren van het spoortracé is gelegen. Deze spoorlijn vormt voor het aspect 'railsverkeerslawaai' geen belemmering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Figuur 4.2: Geluidsbelastingkaart railverkeer (bron: atlasleefomgeving.nl)
Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein of een gezoneerd bedrijfsperceel, waardoor het aspect 'industrielawaai' geen hinder zal veroorzaken op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van acht aaneengesloten grondgebonden woningen en daarmee in een toename van verkeersbewegingen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op maximaal 58 per dag gesteld worden. Voor een berkening van dit aantal wordt verwezen naar paragraaf 4.10. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 58 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart, locatieplangebied rood omcirkeld (bron: arcgis.com).
Uit de inventarisatie blijkt dat circa 1 km ten noorden van het plangebied een buisleiding van de Gasunie is gelegen. Op circa 1 km ten zuidwesten van het plangebied is een opslag van gevaarlijke stoffen gelegen. Het plangebied valt niet binnen de risicocontouren van beide bronnen. Binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied bestaan geen risico's op basis van de externe veiligheid. Derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid waterschap Vechtstromen
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Inrichting
Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels verhard. In de gewenste situatie zal de totaal verharde oppervlakte binnen het plangebied circa 50% verhard zijn.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Afvalwater
De maximale afvalwaterproductie bedraagt ongeveer 0,25 m³ /uur. Het afvalwater wordt, gescheiden van hemelwater, aangesloten op het gemengde rioolstelsel in de Schoolstraat. Verwacht wordt dat het bestaande rioolsysteem deze beperkte toename eenvoudig kan verwerken.
Hemelwater
De bergingsopgave vanuit het 'Aansluitprotocol hemelwater' van de gemeente Hof van Twente bedraagt - in het geval van een inbreiding (groter dan 1.500 m²) - minimaal 20 mm met een overloopvoorziening naar de openbare ruimte. Vanuit de uitgangspuntennotitie van Waterschap Vechtstromen, dient echter rekening gehouden te worden met 55 mm voor waterberging. De bergingseis van het waterschap is hier niet reëel, zodat hiermee vooralsnog geen rekening mee wordt gehouden.
Op basis van het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied, is de totale bergingsopgave in het plangebied circa 16,5 m³. De waterberging wordt ingevuld door in de tuinen van de woningen infiltratiekratjes aan te brengen waarmee de bergingsopgave wordt ingevuld.
Als gevolg van de klimaatverandering nemen extreme neerslaggebeurtenissen toe. Om schade aan gebouwen te voorkomen worden ontwikkelingen getoetst aan zogenaamde stresstest. Voor dit plan houdt dat in dat een bui van 70 mm (in 1 uur) geen schade mag veroorzaken. Bij de inrichting van het plangebied zullen de drempels van de woningen daarom 0,30 m boven straatpeil aangelegd worden. Op deze wijze ontstaat er bij een extreme bui geen overlast of waterschade in de woningen.
Grondwater
In de toekomstige situatie zal door infiltratie van hemelwater en door de klimaatontwikkeling de GHG enigszins stijgen. Gelet op de huidige GHG zal naar verwachting deze verhoging niet leiden grondwateroverlast.
Intrekgebied grondwaterwinning
Het plan ligt in een intrekgebied voor de winning van grondstof voor de drinkwaterbereiding. De provincie is bevoegd gezag voor de bescherming van het winnen van grondstof voor de drinkwaterbereiding. Daarvoor kunnen eisen gesteld worden aan ontwikkelingen binnen het intrekgebied.
Watertoetsproces
Op 19 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage2. Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat direct doorgegaan kan worden met de planvorming van het plan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toepast.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (kenmerk: 3106, versie 1.0), zie ook Bijlage 3. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
In het plangebied aan de Grotestraat 91 te Goor worden 8 nieuwe woningen gebouwd. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken worden garageboxen gesloopt en wordt een deel van een bestaand horecagebouw gesloopt. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In het rapport in Bijlage 3 worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 12 december 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied 'Borkeld', is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied, maar om het effect van de emissie van stikstof in beeld te brengen, is een stikstofberekening uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 5.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling aan de Grotestraat 91 in Goor komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in op enige afstand gelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebied 'Borkeld'. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten en tot een weinig geschikt leefgebied voor beschermde dieren. Vermoedelijk benutten sommige vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, maar alleen enkele grondgebonden zoogdiersoorten bezetten er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Er nestelen geen vogels in het plangebied en vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een bosmuis en huisspitsmuis gedood en wordt de vaste rust- en voortplantingsplaats van deze soorten beschadigd en vernield. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’ omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende beschermde dieren niet aangetast.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft op 15 december 2009 het beleid voor archeologie vastgesteld. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart staan archeologische rijksmonumenten en de kans op archeologische vondsten vermeld. Per gebied zijn criteria opgesteld wanneer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
De waardenkaart gaat uit van verschillende gebieden: zones met een lage, een middelhoge, een hoge archeologische verwachting en de historische kernen. AMK-terreinen zijn die terreinen die op de landelijke archeologische monumenten kaart staan aangegeven. Zo zijn de kernen van Delden, Diepenheim, Goor of Markelo sinds de Middeleeuwen bewoond geweest en daardoor gebieden waar de kans op archeologische vondsten groot is. Afhankelijk van de verwachtingswaarde die aan een gebied is toegewezen, zal bij bouwplannen archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden. Onderstaand een uitsnede van de archeologische waardenkaart.
Toets
Op basis van de archeologische waardenkaart en de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie geldt ter plaatse van het plangebied een hoge archeologische waarde. Bij bodemverstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m² of meer dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Derhalve heeft RAAP een verkennend archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is te vinden in Bijlage 6. Een samenvatting van de resultaten van dit onderzoek volgt hier.
Op basis van het bureauonderzoek kunnen in het plangebied archeologische resten worden verwacht met een datering vanaf het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, met name voor vindplaatsen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd, gezien de ligging direct achter lintbebouwing tussen de twee historische kernen van Goor.
De bodemopbouw bestaat uit bestrating/puinverharding met daaronder een vlijlaag of rommelig pakket tot circa 50 cm –mv; daaronder ligt een matig humeus (bouwland)dek op beekafzettingen (circa 90 cm –mv) op dekzand. In het humeuze dek zijn archeologische indicatoren aangetroffen, waaronder twee stuks kogelpot uit de late middeleeuwen. Mogelijk is in de zuidwesthoek op circa 90 cm –mv asbest aangetroffen. Op basis van het booronderzoek zijn in het plangebied geen aanwijzingen voor omvangrijke, diepe bodemverstoringen waargenomen. Gezien de ligging direct achter historische bebouwing, is er een reële kans op de aanwezigheid van archeologische waarden.
Om de gespecificeerde verwachting te toetsen, wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (met eventuele doorstart naar opgraving). Voor de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) ter beoordeling aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd. Dit advies, dat gedeeld wordt door de regionale archeoloog (30 april 2021) geldt voor het gehele plangebied. In verband met de aanwezigheid van bebouwing, de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en een saneringsnoodzaak wordt dit onderzoek in een later stadium tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning aan de gemeente overhandigd. Wat betreft het aspect 'archeologie' kan het plangebied niet worden vrijgegeven. Dit wordt geborgd door de bestaande dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' in onderhavig bestemmingsplan onverkort over te nemen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'archeologie'.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.10 Verkeer / Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via een verbindingsstraat tussen de Schoolstraat en de Spoorstraat. Deze weg betreft een erftoegangsweg en kent een maximum snelheidsregime van 30 km/u. Om de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling te bepalen wordt gebruik gemaakt van de CROW-kencijfers uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'centrum'. De stedelijkheidsgraad van Goor is weinig stedelijk. Voor één aaneengesloten woning geldt derhalve een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,2 verkeersbewegingen per woning per dag.
Onderhavig plan maakt de realisatie van acht aaneengesloten woningen mogelijk. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van de acht aaneengesloten woningen bedraagt afgerond gemiddeld 58 verkeersbewegingen (7,2 x 8 = 57,6) per dag.
Voorliggend plan voorziet tevens in het terugbrengen van de functiecategorie van het horecabedrijf en derhalve in het verdwijnen van de feestzaal aan de Grotestraat 91. Op basis van de CROW-uitgave betreft dit een verandering van de categorie 'discotheek' naar de categorie 'café/bar/cafetaria'. Voor een discotheek (feestzaal) geldt een gemiddelde verkeersgeneratie per 100 m² bvo van 6,3 per dag. Het horecabedrijf kent een bvo van circa 750 m². De totale gemiddelde verkeersgeneratie komt derhalve neer op afgerond 47 verkeersbewegingen (6,3 x 7,5 = 47,25) per dag.
In de gewenste situatie zal het horecabedrijf terug worden gebracht naar categorie 1, waardoor het niet meer bestemd is voor een muziekcafé of discotheek. Bovendien zal het bvo met circa 150 m² afnemen, in verband met de sloop van een deel van het pand. Voor de categorie 'cafe/bar/cafetaria' benoemd de CROW-uitgave geen kencijfers voor verkeersgeneratie. Wel kan uitgegaan worden van een afname van verkeersgeneratie, gezien de vermindering in oppervlakte.
Opgemerkt kan worden dat gelet op de gesteldheid van de Schoolstraat en de Spoorstraat t de toename van het aantal verkeersbewegingen die door de realisatie van de 8 woningen wordt veroorzaakt eenvoudig via de bestaande wegen afgewikkeld kan worden. Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Parkeren
In 2015 is het Gemeentelijk Mobiliteitsplan (GMP) uit 2007 geëvalueerd. Mede op basis hiervan is het mobiliteitsbeleid geactualiseerd en is in 2016 een geactualiseerd GMP door de gemeenteraad van Hof van Twente vastgesteld. In dit mobiliteitsplan is ook het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen, waarbij de volgende twee uitganspunten leidend zijn:
- 1. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bouwplannen mag de parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen niet toenemen.
- 2. De minimale afmetingen van een langs-parkeervak is 2 x 6 meter. Bij een haaksparkeervak geldt een minimale breedte van 2,5 x 5 meter en moet de lengte van het parkeervak inclusief de ruimte om er in- en uit te rijden minimaal 10,50 meter zijn.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bouwplannen is het belangrijk te voorkomen dat hierdoor nu of in de toekomst parkeerproblemen ontstaan. Om die reden geldt de beleidsregel dat een dergelijke ontwikkeling niet mag leiden tot een toename van de parkeerdruk op de openbare parkeerplaatsen. Daarom wordt voor het bepalen van de benodigde parkeercapaciteit voor een bouwplan door de gemeente Hof van Twente een parkeertoets uitgevoerd. Hierbij worden de parkeerkencijfers gehanteerd zoals die door het CROW in de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (oktober 2012) zijn gepubliceerd waarbij het midden van de bandbreedte wordt aangehouden en de stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’.
Op grond van het gemeentelijk parkeerbeleid geldt voor een aaneengesloten woning in het centrum een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte als gevolg van onderhavig plan bedraagt derhalve 12 parkeerplaatsen (berekening: 1,5 x 8 = 12).
In de huidige situatie is aan de Grotestraat 91 volgens het bestemmingsplan een horecagelegenheid van de categorie 2 (café/restaurant inclusief het geven van feesten en partijen) toegestaan. Hiervoor geldt een parkeernorm van gemiddeld 6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Het horecabedrijf kent een bvo van circa 750 m². De totale gemiddelde parkeerbehoefte komt in dat geval neer op 45 parkeerplaatsen (7,5 x 6 = 45).
In de gewenste situatie die voorliggend plan mogelijk maakt zal de functiecategorie omtrent parkeren hetzelfde zijn, namelijk de categorie 'café/bar/cafetaria'. Hiervoor geld een parkeernorm van gemiddeld 6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. In verband met het verdwijnen van een deel van het horecapand zal in het bedrijf in de toekomstige situatie een bvo van circa 600 m² kennen. De totale gemiddelde parkeerbehoefte komt in dat geval neer op 36 parkeerplaatsen (6 x 6 = 36). Ten opzichte van de huidige situatie is dit een afname van een parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen.
Zoals in Hoofdstuk 2 is aangegeven wordt voorzien in 9 parkeerplaatsen op eigen terrein, minimaal één per woning. Hiervan zijn er minimaal 3 openbaar toegankelijk, namelijk de 3 langsparkeerplaatsen, die grenzen aan de toegangsweg van het naastgelegen openbare parkeerterrein. Door het uitvoeren van het betreffende bouwplan neemt per saldo de parkeerdruk in de directe openbare ruimte af, in verband met het verdwijnen een deel van het horecapand aan de Grotestraat 91.
Het initiatief voorziet daarnaast ook in een bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstellingen, aangezien de mogelijkheid bestaat om een elektrische laadpaal bij de woningen te kopen.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
4.11 Onontplofbare Oorlogsresten
Het vast te stellen bestemmingsplan legt een nieuw planologisch kader vast. Bij de daadwerkelijke werkzaamheden en bodemroeringen (bijvoorbeeld vanwege archeologisch onderzoek en een bodemsanering) wordt de bodem geroerd. Daarbij kunnen ontplofbare oorlogsresten gevonden worden.
Geadviseerd wordt om alvorens men de bodem gaat roeren een ProjectRisicoAnalyse (PRA) uit te laten voeren. Daarna kan op basis van de PRA bepaald wordt of een detectie nodig is of dat het gebied vrijgegeven kan worden. Derhalve levert het aspect 'Onontplofbare oorlogsresten' geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- Afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- Specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- Afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. In voorliggend plan betreft dit de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied';
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Centrum
Gronden binnen de bestemming 'Centrum' zijn bestemd voor de functies detailhandel, webwinkels, dienstverlenende bedrijven, bestaand wonen, horeca van de categorie 1, groenvoorzieningen, water en waterhuishouding, verkeersdoeleinden, parkeervoorzieningen en manifestaties, kermissen en evenementen. Gebouwen zijn binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan.
Ter plaatse van het centrumgebouw waar voorliggend plan betrekking op heeft wordt begripsdefinitie van de aanduiding 'horeca van categorie 1' aangepast naar de daadwerkelijke situatie. Deze begripsdefinitie komt overeen met de horecacategorieën uit de VNG-uitgave omtrent Milieuzonering. In dat geval zijn ter plaatse horecafuncties toegestaan die weinig milieubelastend zijn, zoals een (eet)café, lunchroom en restaurant. Dit komt bovendien overeen met de activiteiten die in de daadwerkelijke situatie worden uitgevoerd.
Woongebied - 1
Het plangebied krijgt, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan, de bestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming is het wonen mogelijk. Een woning inclusief bijgebouwen moeten gebouwd worden binnen het bouwvlak. Conform de ontwerptekening voor de acht woningen is opgenomen dat de woningen een goot- en bouwhoogte van maximaal 3 en 10 meter mag hebben. Het maximaal aantal te bouwen woningen bedraagt acht. Dit is in de bouwregels opgenomen.
Waarde - Archeologie
De bescherming van eventuele archeologische waarden is geregeld in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij ingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm moet aangetoond worden dat er geen archeologische resten worden verstoord.
Waarde - Archeologische verwachting 2
De bescherming van eventuele archeologische waarden is geregeld in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Bij ingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm moet aangetoond worden dat er geen archeologische resten worden verstoord.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 19 april 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Buurtparticipatie
Initiatiefnemer heeft op 22 januari 2022 een inloopochtend voor de aangrenzende percelen georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn de plannen gepresenteerd middels diverse impressies en tekeningen van het plan. Uit de informatiebijeenkomst is naar voren gekomen dat de aanwezigen de ontwikkeling als positief ervaren en het een verbetering vinden ten opzichte van de huidige situatie.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Parkeernormen Gemeente Hof Van Twente
Bijlage 1 Parkeernormen gemeente Hof van Twente
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r.
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 3 Quickscan natuurwaarden
Bijlage 4 Asbestbodemonderzoek
Bijlage 4 Asbestbodemonderzoek