KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Artikel 4 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Planologische Gebruiksactiviteiten
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 10 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied En Omgeving
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsveiligheid
5.1 Algemeen
5.2 Situatie Plangebied
5.3 Conclusie
Hoofdstuk 6 Bescherming Gezondheid En Het Milieu
6.1 Geluid Door Activiteiten
6.2 Bodemkwaliteit
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Milieuzonering
6.5 Trillingshinder
6.6 Gezondheid
6.7 Ecologie
6.8 Archeologie & Cultuurhistorie
6.9 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 7 Wateraspecten
7.1 Vigerend Beleid
7.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 8 Juridische Planopzet
8.1 Inleiding
8.2 Opbouw Van De Regels
8.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Afstemming Overlegpartners
10.2 Inspraak
10.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Parkeernormen Hof Van Twente
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven Goor
Bijlage 3 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 4 Aerius-berekening
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 6 Watertoets

TAM-omgevingsplan gemeente Hof van Twente Hoofdstuk 22a Gruttostraat 49 e.o.

Bestemmingsplan - gemeente Hof van Twente

Ontwerp op 18-02-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'TAM-omgevingsplan gemeente Hof van Twente Hoofdstuk 22a Gruttostraat 49 e.o.' met identificatienummer NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10 van de gemeente Hof van Twente;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede nevenactiviteiten in de vorm van kappers, autorijscholen, assurantiekantoren, verzekeringskantoren, schoonheidsspecialistes, hondentrimsalons, kinderopvang, pedicures en naar de aard daarmee qua uitstraling op het woonmilieu vergelijkbare activiteiten en met uitzondering van detailhandel en webwinkels, maar inclusief internetverkoop, dat wordt uitgeoefend in (bijgebouwen bij) de eigen woning; waarbij ten hoogste 25% van de oppervlakte van de woning inclusief (bij)gebouwen wordt gebruikt met een maximum van 50 m2 en de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 achtererf:

het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de bouwstrook;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in het plan aangeduid percentage, dat de grootte van het in de regels aangegeven bouwvlak of erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.9 bed and breakfast:

een kleinschalige overnachtingaccommodatie bestaande uit maximaal vier bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande en legale woning in combinatie met het serveren van ontbijt, waarbij de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van bed & breakfast maximaal 50 m² mag zijn;

1.10 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.11 bedrijfswoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 bestaand en legaal:

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, waarbij geldt dat voor zover het gebruik betrekking heeft op nevenactiviteiten, deze nevenactiviteiten mogen worden uitgeoefend in de vorm en omvang zoals toegestaan op grond van het voorheen geldend planologisch regime;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw, uitgezonderd kelders;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwstrook:

het maatvoeringsvlak op het bouwperceel dat grenst aan de voorgevelbouwgrens;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van uitsluitend afhaalmaaltijden en de bereiding daarvan;

1.25 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek en ondergeschikte detailhandel;

1.26 erf:

de door kadastrale grenzen dan wel door herkenbare andere perceelsbegrenzing afgebakende gronden, die direct zijn gelegen bij een gebouw met een zelfde bestemming;

1.27 erker:

een ondergeschikte uitbouw aan een gebouw met een beperkte omvang waardoor het aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.30 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 internetverkoop:

het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom;

1.32 nevenactiviteit:

een activiteit die wordt verricht naast de hoofdactiviteit;

1.33 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen, zendmasten en centrale voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling;

1.34 openbare ruimte:

rijwegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;

1.35 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.36 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports). Een overkapping is geen overig bouwwerk;

1.37 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.38 primaire woonfunctie:

functies ten behoeve van het wonen zoals een woonkamer, keuken of slaapkamer. Het gebruik ten behoeve van een bijkeuken, garage of atelier wordt hier niet onder verstaan;

1.39 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 voorgevel:

de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;

1.41 voorgevelbouwgrens:

het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens, voorzover niet in de verbeelding aangegeven als gevellijn;

1.42 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die de voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;

1.43 webwinkel:

het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er tevens sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom;

1.44 woning:

een complex van ruimten, als een zelfstandig gedeelte van een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

1.45 woonoppervlak:

zowel de oppervlakte van de woning zelf als de bij de woning begrepen (bij)gebouwen;

1.46 zijerf:

het deel of de delen van de bouwstrook dat is of die zijn gelegen tussen de bouwgrens en de zijdelingse bouwperceelgrens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

vanaf de zijdelingse grens van een bouwperceel tot enig punt van een gebouw;

2.7 peil:

Indien ter plaatse geen aanduiding in een bouwvlak is aangegeven: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de aansluitende bestaande openbare ruimte, dan wel de bestaande afwijking tot de mate waarin een bouwwerk van het in de aanhef genoemde niveau afwijkt.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- dan wel bestemmingsgrens met maximaal 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen, gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in 3.3 de nadere regels.

3.2 Functieomschrijving

Op een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Woongebied' zijn de volgende functies toegestaan:

  1. a. het bestaande aantal woningen;
  2. b. het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep;
  3. c. een bed & breakfastvoorziening;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. water, afvoer van water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  7. g. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  8. h. parkeervoorzieningen;
  9. i. openbare nutsvoorzieningen.

3.3 Beoordelingsregels

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van gebouwen tevens de volgende regels:

Het bouwen op de gronden met de functie 'Woongebied' is aan een aantal regels gebonden.

3.4 Specifieke functieregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken, met de functie 'Woongebied' is aan een aantal maatwerkvoorschriften gebonden.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen, gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in 4.3 de nadere regels.

4.2 Functieomschrijving

Op een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Bedrijventerrein' zijn de volgende functies toegestaan:

  1. a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijven;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. per bedrijf één bedrijfswoning met bijgebouwen;
  4. d. groenvoorzieningen en water, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  5. e. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  6. f. in de bestemming seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen niet zijn begrepen;
  7. g. onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen;
  8. h. bedrijven wat betreft parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad of losruimte dienen te voorzien op eigen terrein.

4.3 Beoordelingsregels

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden voor het bouwen van gebouwen tevens de volgende regels:

Het bouwen op de gronden met de functie 'Bedrijventerrein' is aan een aantal regels gebonden.

4.4 Specifieke functieregels

4.5 Omgevingsplanactiviteit

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Planologische Gebruiksactiviteiten

6.1 Algemeen

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten. Hieronder wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen;
  2. b. seksinrichtingen.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - intrekgebied

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in het plan in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. het bepaalde in het plan in die zin dat functie- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de functieregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 45,00 m;
  4. d. de functieregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 15,00 m;
  5. e. de functieregels in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting maximaal 10 m² per plaatselijke verhoging zal bedragen;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van de verhogingen ten hoogste 50% van het dakvlak zal bedragen;
    3. 3. de vergroting leidt tot een bouwhoogte van maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.

8.2 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning zoals genoemd in 8.1 kan alleen worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. de brandveiligheid;
  3. c. het bebouwingsbeeld;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de woonsituatie;
  7. g. stedenbouwkundige karakteristieke gebouwen.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

9.2 Parkeren en laden en lossen

  1. a. Indien de (wijziging van de) omvang, het bouwen van en/of de bestemming van een gebouw danwel het terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, conform Bijlage 1 Parkeernormen Hof van Twente) op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel die functie behoort. Deze ruimte dient op een verkeersveilige en afdoende wijze bereikbaar te zijn voor auto's en/of vrachtauto's.
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten minimaal 2,50 m bij 5 m en maximaal 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - minimaal 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte dient op een verkeersveilige en afdoende wijze bereikbaar te zijn voor auto's en/of vrachtauto's.
  4. d. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimten, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietspecifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouw gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend TAM-omgevingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Gruttostraat 49 in Goor. Met het voornemen wordt bestaand bedrijfsperceel in de kern van Goor (gemeente Hof van Twente) heringedeeld. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woonfunctie en op het overige deel van het perceel wordt het planologisch mogelijk gemaakt een bedrijfswoning te realiseren. Met deze kleine planologische aanpassingen van het perceel wordt er een gedegen afronding van het gebied gerealiseerd in een veranderende omgeving.

In 2020 besloot de gemeente Hof van Twente, het gebied ten oosten van het plangebied aan te kopen en om dit voormalige terrein van de Twentse Stoomblekerij, afgekort TBS, te herontwikkelen met in overwegende mate een woonfunctie.

Het voornemen is strijdig met het geldende omgevingsplan. Om het voornemen te realiseren, is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kader en toont aan de het voornemen in overeenstemming is met 'een evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in aan de Gruttostraat te Goor en staat kadastraal bekend als gemeente Hof van Twente, sectie C, perceelnummers 6985 en 7510.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in de kern Goor (rode ster) en de ligging ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Goor en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het "TAM-omgevingsplan gemeente Hof van Twente Hoofdstuk 22a Gruttostraat 49 e.o." bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hof van Twente. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het omgevingsplan van rechtswege zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat ter plaatse uit de volgende documenten:

  • Bestemmingsplan "Goor" vastgesteld op 30 oktober 2018;
  • Omgevingsplan gemeente Hof van Twente (in werking vanaf 1 januari 2024).

Voor de duiding van het planologische regime is met name het bestemmingsplan “Goor” van belang.

Op basis van het bestemmingsplan "Goor" is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en gevellijn. Daarbij is een bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouw' en de maatvoeringseisen 'maximum bouwhoogte: 10 m' en maximum bouwhoogte: 10 m en maximum goothoogte: 6 m' opgenomen. Tot slot is er een gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' aanwezig.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende planologische situatie weergegeven. Hierop is het plangebied indicatief aangegeven met de rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemmingen ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10_0002.png"
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Goor" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Enkelbestemming 'Bedrijventerrein'

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven en instellingen met een milieucategorie van 1 en 2, dienstverlening, per bedrijf één bedrijfswoning, tot een maximum van in totaal 11 bedrijfswoningen groenvoorzieningen en water en verkeers- en verblijfsdoeleinden.

De gebouwen moeten gebouwd worden binnen een bouwvlak waarbij de bouw- en goothoogte niet meer bedraagt dan ter plaatse van de maatvoering aangegeven 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m) en maximum goothoogte 6 m' . Bedrijfsgebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen'. De voorgevels van de bedrijfswoningen dienen ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd.

Gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied'

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend omgevingsplan, aangezien ter plaatse de bouw- en gebruiksregels voor het regulier gebruiken van de bedrijfswoning, realisatie van de bedrijfswoning ontbreekt. Daarbij moet de planologische situatie ter plaatse gewijzigd worden om de milieutechnische aspecten en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Voorliggend plan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen herontwikkeling te kunnen realiseren.

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-omgevingsplan. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. Juridisch maakt het TAM-omgevingsplan deel uit van het omgevingsplan van de gemeente. Technisch is het dat niet, waardoor aanvullende (voorrangs)regels noodzakelijk zijn. Hier wordt in hoofdstuk 14 nader op ingegaan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 allereerst ingegaan op de huidige situatie. Hoofdstuk 3 gaat achtereenvolgens in op de gewenste situatie van het plangebied de bescherming van de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de omgevingsveiligheid, waarna in hoofdstuk 6 de bescherming van de gezondheid, het milieu en de natuur. Hoofdstuk 7 gaat in op het wateraspect. Hoofdstuk 8gaat in op de juridische planopzet en regels. Hoofdstuk 9 en 10 behandelen ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het voornemen.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Beschrijving Plangebied En Omgeving

Het plangebied betreft een bedrijfswoning en bijhorend erf aan de Gruttostraat 49, en het braakliggende grasveld ten noorden van deze bedrijfswoning. Planologisch gezien is op dit braakliggende grasveld ruimte voor een bedrijf.

Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door een bedrijventerrein, waarbij de Ambachtsweg aan de westzijde als ontsluitingsweg dient voor de bedrijven langs deze straat. Aan de zuidzijde bevindt zich een watergang, met aan de overkant het begin van de woonwijk 'De Whee'. De oostelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Gruttostraat. Aan de overzijde van deze straat ligt het voormalige TBS-terrein, evenals enkele sportvelden. Op het voormalige TBS-terrein zijn momenteel plannen in ontwikkeling om dit gebied te herbestemmen voor woningbouw, waaronder aaneengeschakelde woningen en standplaatsen voor woonwagens.

In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10_0003.png"
Afbeelding 2.2: Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de voorgenomen ontwikkeling.

3.1 Gewenste Situatie

3.1.1 Algemeen

Met het voornemen wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woonfunctie. De grond van het bedrijventerrein blijft in de toekomstige situatie behouden voor een bedrijf om zich hier te vestigen. Aangezien de bestaande bedrijfswoning omgezet wordt naar een reguliere woonfunctie is ter plaatse van het bedrijventerrein het ook mogelijk een bedrijfswoning bij een bedrijf te realiseren. Om deze situatie planologisch goed te borgen worden de bouwvlakken en aanduidingen ter plaatse omgezet zodat een evenwichtige toedeling van functies aan locaties geborgd kan worden.

Door een bedrijfswoning en een onbebouwde locatie om te zetten naar een reguliere woonfunctie, en de bouwmogelijkheden van een bedrijfsterrein met bedrijfswoning aan te passen, wordt de beschikbare ruimte binnen de bestaande bebouwde kom optimaal benut. Dit draagt bij aan het tegemoetkomen aan de woningbehoefte binnen zowel de kern Goor als de gemeente Hof van Twente. Tegelijkertijd blijft er ruimte beschikbaar voor de vestiging van een nieuw bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning, waardoor zowel de woon- als werkfunctie in het gebied versterkt wordt.

Gezien de locatie van het plangebied binnen de bebouwde kom van Goor, aansluitend op het bestaande woon- en werkgebied, is dit een passende functie.

Bouwkundige uitgangspunten stedenbouw

In de huidige situatie is planologisch een bouwvlak en aanduidingen aanwezig die de uitgangspunten vormen voor de realisatie van de bedrijfsgebouwen. Deze stedenbouwkundige uitgangspunten worden in de toekomstige situatie overgenomen waar kan. Zodoende is er straks, zoals in overeenstemming met de huidige situatie, bedrijfsbebouwing mogelijk met een bouwhoogte van 10 meter en een bedrijfswoning met een bouwhoogte van maximaal 10 meter, een goothoogte van maximaal 6 meter. het bouwvlak wordt hier gewijzigd zodat voldoende afstand is tussen de bestaande woning en de toekomstige bedrijfsbebouwing. De aanwezige strook waar een bedrijfswoning mogelijk is wordt ter plaatse vergroot zodat er meer ruimte is om een bedrijfswoning ter plaatse te realiseren. Tevens wordt de rooilijn van de bebouwing ten opzichte van de Gruttostraat gewijzigd zodat dit op één lijn komt met elkaar en overeenkomt met de bestaande bebouwing in de omgeving.

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Parkeerkencijfers 2024 - Basis voor parkeernormering' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren, waaronder kencijfers voor de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens.

Bij de berekening van de parkeernormen zal er een gemiddelde worden genomen. De gemeente Hof van Twente heeft in 2016 een 'Gemeentelijk Mobiliteitsplan' vastgesteld. De gemeente Hof van Twente heeft de parkeernormen gebaseerd op de hiervoor genoemde CROW publicatie.

De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • Hoofdfunctie: Wonen en bedrijf;
  • Functie: 'Koop, vrijstaand huis;
  • Functie: 'gemengd bedrijventerrein';
  • Stedelijkheidsgraad: Weinig stedelijk / Gemeente Hof van Twente (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom;
  • Bouwvlak bedrijf: circa 750 m² (bvo)

Voor het bedrijf is er rekening gehouden met een bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief' (industrie, laboratorium, werkplaats en 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'). Hierbij is rekening gehouden met een worst case scenario waarbij er zowel een bedrijfswoning als een bedrijf gerealiseerd wordt met een oppervlakte van het volledige bouwvlak (maximale planologische invulling). Gesteld wordt dat dit voldoende is een realistisch beeld te geven van de toekomstige situatie.

3.2.2 Parkeren

In onderstaande tabel wordt de totale parkeerbehoefte op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 berekend.

In voorliggend geval wordt op de bestaande bedrijfswoning/reguliere woning op eigen erf geparkeerd. Voor het toekomstige bedrijf en eventuele bedrijfswoning geldt ook dat er op eigen terrein geparkeerd moet worden.

Voor het parkeren is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:

  • Koop, vrijstaande woning (gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen per (bedrijfs)woning);
  • Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (gemiddeld 2,35 parkeerplaatsen per 100 m² bvo)
  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief (gemiddeld 1,05 parkeerplaatsen per 100 m² bvo)

In voorliggend geval moet op het plangebied worden voldaan aan een parkeerbehoefte van tussen de 13 en 23 parkeerplaatsen. Bij nadere invulling van het bedrijventerrein kan dit wijzigen.

De erven zijn van voldoende omvang om aan de parkeerbehoefte te voldoen.

3.2.3 Verkeer

In onderstaande tabel wordt de totale parkeerbehoefte op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2.1 berekend.

In voorliggend geval is er al sprake van verkeersbewegingen ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning/reguliere woning. Voor het toekomstige bedrijf en eventuele bedrijfswoning wordt de toekomstige verkeersgeneratie wel meegenomen.

Voor de verkeersgeneratie is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:

  • Koop, vrijstaande woning (gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per bedrijfswoning);
  • Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (gemiddeld 10 verkeersbewegingen per 100 m² bvo)
  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief (gemiddeld 4,8 verkeersbewegingen per 100 m² bvo)

In voorliggend geval is er sprake van een verkeersgeneratie van tussen de 44 en 84 verkeersbewegingen. Bij nadere invulling van het bedrijventerrein kan dit wijzigen.

Het omliggende wegennetwerk heeft voldoende capaciteit om het verkeer afkomstig van het plangebied op een vlotte en veilige manier af te wikkelen. De beoogde ontsluiting van het plangebied op de hiervoor genoemde weg is verkeersveilig.

De omliggende infrastructuur is in voldoende mate ingericht om de verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te wikkelen.

3.2.4 Conclusie

Met voorliggend omgevingsplan wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect verkeer en parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit TAM-omgevingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. Onderstaand wordt het provinciale beleid nader uitgewerkt.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de gewenste ontwikkeling worden hieronder behandeld.

4.3.1 Structuurvisie Goor 2025

4.3.2 Woonvisie gemeente Hof van Twente 2021-2025

Hoofdstuk 5 Omgevingsveiligheid

5.1 Algemeen

Op basis van paragraaf 5.1.2 van het Bkl houdt het bevoegd gezag bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties rekening met het waarborgen van de veiligheid. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor);
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl);
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl);
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl);
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).

Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. Voor het project moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.

Voor een project dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het project kwetsbare gebouwen worden toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).

5.2 Situatie Plangebied

Aan hand van de 'Landelijke Signaleringskaart Externe Veiligheid' is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart externe veiligheid met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de rode omlijning indicatief weergegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied er geen (veiligheids)maatregelen getroffen moeten worden in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van een brand, een ramp of een crisis. Tevens is er bij de voorgenomen activiteiten geen sprake van de realisatie van een risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10_0009.png"
Afbeelding 5.1: Risicokaart externe veiligheid (Bron: Atlasleefomgeving.nl)

5.3 Conclusie

Vanuit het aspect omgevingsveiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 6 Bescherming Gezondheid En Het Milieu

Op basis van paragraaf 5.1.4 houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen:

  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit van de buitenlucht;
  • geur en;
  • trillingen.

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze het voornemen rekening houdt met bovenstaande onderwerpen. Tevens worden de aspecten 'gezondheid' en 'duurzaamheid' behandeld.

6.1 Geluid Door Activiteiten

6.1.1 Algemeen

In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu stelt het Besluit kwaliteit leefomgeving regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken (afdeling 3.5 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge).

Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.21 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (artikel 22.57 Bruidsschat). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:

  • activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.2 BS);
  • geluid door windturbines en windparken (par. 22.3.4.3 BS);

geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).

Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.21 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.1.2 Situatie plangebied

De woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.

6.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

6.2 Bodemkwaliteit

6.2.1 Algemeen

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;

  • beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en aantastingen.

De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.

Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:

  • Op grond van artikel 5.89i en artikel 5.89j Bkl de waarde vaststellen waarboven er bij de realisatie van gebouwen op bodemgevoelige locaties maatregelen nodig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89k Bkl aangeven welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van de waarde.
  • Op grond van artikel 5.89l Bkl een meldingsplicht instellen voor locaties die op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89m Bkl een bepaling opnemen over de ingebruikname.

Deze regels zorgen voor zowel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit.

6.2.2 Situatie plangebied

Door Sigma b.v. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten en conclusie. Het volledige bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 2.

Zintuiglijke waarnemingen

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een vorm van bodemverontreiniging. Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

Conclusie onderzoek

In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten t.o.v. de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur. In het grondwater is een verhoogd gehalte barium (zware metalen) gemeten dat voldoet aan de signaleringsparameters beoordeling grondwatersanering. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geldt, ten aanzien van de milieuhygienisch kwaliteit van de bodem, geen belemmering voor het beoogde gebruik van de onderzoekslocatie.

6.2.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Algemeen

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL met de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook komen te vervallen.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  1. 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  2. 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Veelal kan een kwalitatieve berekening met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier inzichtelijk maken of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer deze tool aangeeft dat er sprake is van een betekende mate, dan zijn aanvullende detailberekeningen nodig.

6.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de standaardgevallen NIBM (artikel 5.54 Bkl), kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

6.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.4 Milieuzonering

6.4.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige gebouwen (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Ingeval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

6.4.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in een omgeving waar naast woonpercelen, bedrijfsactiviteiten tevens sportvelden en een ontsluitingsweg aanwezig is. Gelet hierop wordt uitgegaan van een 'gemengd gebied'.

6.4.3 Situatie plangebied

6.4.4 Conclusie

Ter plaatse van de woningen kan redelijkerwijs gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met voorliggend omgevingsplan wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect geluid.

6.5 Trillingshinder

6.5.1 Algemeen

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.

Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels voor opstellen.

Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de Beleidsregel Trillingshinder Spoor en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.

6.5.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 1,2 kilometer tot een spoorwegovergang. Met het voornemen worden tevens bedrijfsgebouwen gerealiseerd. De bedrijfsgebouwen en bedrijfsmatige activiteiten zijn tevens niet voorzien van trillingsgevoelige apparatuur. Zodoende is een onderzoek naar trillinghinder niet nodig.

6.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect trillingshinder is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.6 Gezondheid

6.6.1 Algemeen

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.

6.6.2 Situatie plangebied

In dit hoofdstuk van de onderbouwing zijn al meerdere aspecten behandeld die raken aan gezondheid (zoals geluidhinder en bodemkwaliteit). Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat telkens wordt voldaan aan het wettelijk kader. Ook draagt het voornemen 'niet in betekenende mate' bij aan luchtverontreiniging.

Het voornemen levert geen verslechtering op van de leefomgeving of omgevingskwaliteit (zie ook hoofdstuk 11). Daarom kan geconcludeerd worden dat het voornemen bijdraagt aan het maatschappelijk doel uit artikel 1.3 Omgevingswet.

6.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies op locaties.

6.7 Ecologie

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze binnen het voornemen rekening wordt gehouden met het aspect natuur. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Voor deze aspecten zijn diverse regels opgenomen in het Bkl.

6.7.1 Gebiedsbescherming

6.7.2 Soortenbescherming

6.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

6.8 Archeologie & Cultuurhistorie

6.8.1 Wettelijk kader

Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.

Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.

Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

6.8.2 Archeologie

6.8.3 Cultuurhistorie

6.8.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan.

6.9 Besluit Milieueffectrapportage

6.9.1 Kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen:

  • In kolom 1 staan de projecten opgesomd;
  • In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is;
  • In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt;
  • Tot slot bevat kolom 4 de besluiten waarvoor dan de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend.

Bij de project-mer-beoordeling is een mededeling nodig aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat een beschrijving van de eisen die zijn opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit en bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering, op in het besluit en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het besluit (artikel 11.11, lid 2 Omgevingsbesluit).

In de motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) wordt in ieder geval verwezen naar:

  1. 1. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn; en
  2. 2. als is beslist dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt:
    1. a. 1°. de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid, als degene die voornemens is het project uit te voeren deze heeft voorgesteld; en
    2. b. 2°. het moment waarop die maatregelen moeten zijn gerealiseerd.

Kenmerken en maatregelen als bedoeld in artikel 11.10, lid 3 Ob.

Bij een mededeling als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de wet, verstrekt degene die voornemens is het project uit te voeren in ieder geval een beschrijving van:

  1. 1. het project, met in ieder geval een beschrijving van:
    1. a. de fysieke kenmerken van het gehele project en, als dat van toepassing is, van sloopactiviteiten;
    2. b. de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn;
  2. 2. de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project; en
  3. 3. voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is: de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van:
    1. a. de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen; en
    2. b. het gebruik van natuurlijke bronnen, waaronder bodem, land, water en biodiversiteit.

6.9.2 Situatie plangebied

Met het voornemen wordt een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning en een bedrijventerrein planologisch aangepast zodat hier een bedrijfswoning en bedrijf kunnen vestigen onder een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Ter plaatse is al een planologisch bedrijf mogelijk waarbij in de Aerius-berekening is aangetoond dat er geen sprake is van depositie op gevoelig e stikstofgebieden (zie paragraaf 6.7.1).

Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het feit dat er geen sloop of andere werkzaamheden plaatsvindt bij dit bestaande perceel wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Ten aanzien van de beoogde verkeersbewegingen kan het omliggende netwerk deze prima verwerken. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.

6.9.3 Conclusie

Gelet op de beoordeling van de bovengenoemde kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 7 Wateraspecten

7.1 Vigerend Beleid

7.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

7.1.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering;
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

7.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

7.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022-2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater;
  • Het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • Het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

7.1.5 Waterplan Hof van Twente

Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders – de waterschappen Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel) en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:

  • Twents landschap: Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
  • Ruimte voor water: De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
  • Beleving van water: In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.

7.2 Waterparagraaf

7.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

7.2.2 Watertoetsproces

Middels een watertoets is het Waterschap geïnformeerd over het voornemen (zie Bijlage 6 bij deze toelichting). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. De adviezen en waterparagraaf worden meegenomen en nader uitgewerkt in het uiteindelijke plan. Bij de toetsing van het bouwplan wordt middels de vergunning gekeken of aan de voorwaarden wordt voldaan.

7.2.3 Water- en klimaataspecten

Waterneutraal bouwen

Het belangrijkste uitgangspunt voor het waterbeheer bij 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen is 'waterneutraal ontwikkelen', dus dat een ontwikkeling zijn omgeving niet belast met meer of minder water. Zo wordt voorkomen dat verdroging of wateroverlast optreedt in het plangebied van de ontwikkeling en in zijn omgeving.

Wateroverlast voorkomen

Het waterschap wil zo veel mogelijk voorkomen dat inundatie vanuit watergangen leidt tot wateroverlast. De provincie heeft de acceptabele omvang van wateroverlast per waterschap vastgesteld in de provinciale waterverordening.

Het waterschap spant zich in het watersysteem zo in de richten dat aan de normen voor wateroverlast voldaan wordt.

Verdroging

Langdurige droogte heeft negatieve effecten op natte natuur, landbouw en in stedelijk gebied slechte waterkwaliteit van stedelijk water met risico's voor volksgezondheid en ongewenste zettingen van gebouwen. Om verdroging tegen te gaan wil het waterschap regenwater zo lang mogelijk vasthouden waar het valt. Het waterschap stimuleert daarom het lokaal infiltreren en bergen van regenwater.

Schoon water schoonhouden

Een van de doelen van het waterbeleid is om water zo schoon mogelijk te houden. Het waterschap pleit er daarom voor om regenwater schoon te houden en gescheiden te houden van afvalwater. Door hemelwater af te koppelen van het vuilwaterriool kan het aantal vervuilende riooloverstorten verminderd worden en ook de effectiviteit van de rioolwaterzuivering verbeteren. Afgekoppeld schoon hemelwater kan vervolgens worden geïnfiltreerd in het gebied, of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Dit komt ten goede aan de waterkwaliteit van het oppervlaktewater.

Hemelwater dat afstroomt via daken en wegen kan vervuild raken, daarom wordt geadviseerd om dit water via een bodempassage, bijvoorbeeld via een berm of wadi te laten stromen, voordat het afstroomt naar het oppervlaktewater.

In voorliggend geval is sprake van een planologische wijziging ter plaatse. Er wordt per saldo één woning toegevoegd. In de huidige situatie mag de grond planologisch gezien al volledig verhard worden. In de huidige situatie is een deel van het plangebied grasland wat ten goede komt aan de infiltratie. Het verhard oppervlak zal dan ook feitelijk toenemen met circa 1200 m².

In het verleden is bij stedelijke ontwikkelingen niet altijd goed rekening gehouden met gevolgen voor het watersysteem. Ook is in het verleden niet altijd voldoende rekening gehouden met extreme neerslag (en de toename hiervan door klimaatverandering). Met het voornemen en de toekomstige ontwikkeling is de mogelijkheid om het plan nu wel klimaatrobuust te maken. Bijvoorbeeld door maatregelen te nemen om hemelwater te vast te houden en te infiltreren in de bodem.

Om te voorkomen dat het afstromende water in het plangebied leidt of kan leiden tot negatieve effecten worden er in het plangebied maatregelen getroffen om water in het plangebied op te vangen en om het hemelwater op eigen terrein te laten infiltreren. Het hemelwater afkomstig van de bedrijfsgebouwen wordt via een infiltratiesysteem opgevangen.

Om te borgen dat er aan de verplichting voor de waterberging in het plangebied wordt voldaan is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit TAM-omgevingsplan opgenomen. Concreet betekent dit dat om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen voldoende bergingscapaciteit gerealiseerd moet worden.

7.2.4 Conclusie

Met de voorgenomen activiteit en latere uitwerking in het stedenbouwkundige plan worden de waterbelangen in voldoende mate beschermd.

Hoofdstuk 8 Juridische Planopzet

8.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van voorliggend TAM-omgevingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

8.2 Opbouw Van De Regels

8.2.1 Algemeen

Zoals in paragraaf 1.3.2 is aangegeven, betreft het hier een TAM-omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen. Dit TAM-omgevingsplan is dan ook digitaal vormgegeven conform de standaarden van IMRO2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit de planregels en de bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Functieregels en gebiedsaanwijzingen;
  • Algemene regels aan activiteiten;
  • Overgangsrechtbepalingen.

8.2.2 Preambule

De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan worden gewijzigd, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De IMRO-standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering dus bij 'artikel 1' begint. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering onhoudbaar, omdat het omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet.

Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Hieronder is de preambule weergeven.

8.2.3 Toepassingsbereik

Het voor een bepaalde locatie vaststellen van nieuwe regels in een TAM-IMRO omgevingsplan zorgt er niet voor dat de oude regels op die locatie automatisch vervallen. Met andere woorden: het is niet mogelijk om in een TAM-IMRO omgevingsplan te 'ponsen'. Om te voorkomen dat op een bepaalde locatie zowel nieuwe als oude regels gelden, wordt in dit TAM-omgevingsplan een toepassingsbereikbepaling opgenomen in artikel 3 van de inleidende regels:

Artikel 3 (Toepassingsbereik)

  1. 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie, Gruttostraat 49 te Goor waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1735.GOxGruttostrt49eo-OP10 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

8.2.4 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • Algemene functieregels (Artikel 6): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de functie;
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 7): in de algemene aanduidingsregels is de algemene aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' beschreven;
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (Artikel 9): in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.

8.2.5 Overgangsregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangsregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met deze wijziging van het omgevingsplan.

8.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een TAM-omgevingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit TAM-omgevingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het TAM-omgevingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het TAM-omgevingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Ten aanzien van de plansystematiek voor de bestemmingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan “Goor”. Op enkele onderdelen is maatwerk geleverd in de juridische regeling. Deze systematiek is opgesteld met oog op een goede ruimtelijke kwaliteit, levensloopbestendig wonen, praktijkgerichtheid, rechtszekere en juridisch houdbare regels en handhaafbare regels. Deze uitgangspunten zijn in het omgevingsplan vertaald.

Artikel 4Bedrijventerrein

Ter plaatse van de beoogde woningen en de bijbehorende gronden is de functie 'Bedrijventerrein' toegekend.

Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het bedrijven tot en met milieucategorie 2, dienstverlening, een bedrijfswoning, groenvoorzieningen en water, verkeers en verblijfsdoeleinden. bouwwerken dienen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden. Per bouwvlak is er maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De voorgevel van een (bedrijfs)woning moet worden gebouwd nabij de aanduiding 'gevellijn'. De maximale goot- en/of bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding door middel van een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Bedrijfsgebouwen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen';

Ook zijn regels opgenomen voor overkappingen ten behoeve van het wonen, gebouwen en overkappingen voor verkeers- of verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden en overige bouwwerken.

In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de realisatie van waterbergingsmogelijkheden.

Artikel 3 Woongebied

Ter plaatse van de woning en de bijbehorende gronden is de functie 'Woongebied' toegekend.

Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het wonen. De gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De voorgevel van de woningen wordt gebouwd nabij de aanduiding 'gevellijn'. Het aantal woningen bedraagt maximaal één per bouwvlak. De maximale goot- en/of bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding door middel van een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - woondoeleinden' is de grond ter plaatse niet bedoeld voor de realisatie van bouwwerken om te verblijven. De maximum bebouwingspercentage van het erf is aangeduid met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.

Ook zijn regels opgenomen voor overkappingen ten behoeve van het wonen, gebouwen en overkappingen voor verkeers- of verblijfsdoeleinden of voor openbare nutsdoeleinden en overige bouwwerken.
In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de realisatie van waterbergingsmogelijkheden.

milieuzone - intrekgebied

De gronden zijn tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling niet evident onuitvoerbaar is. Vastgesteld moet kunnen worden dat er geen financieel-economische redenen zijn waardoor het op voorhand aannemelijk is dat de ontwikkeling niet uitgevoerd kan worden.

Kostenverhaal

Overheden zijn verplicht om de kosten te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit.

Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal (zie artikel 8.13 Ob voor aangewezen activiteiten waarvoor kostenverhaal verplicht is, artikel 8.14 Ob voor de mogelijkheden om af te zien van kostenverhaal en artikel 8.15 Ob voor de kostensoortenlijst). Pas nadat is betaald, is het toegestaan de activiteiten uit te voeren (zie artikel 13.12 Ow). Eén van de bouwactiviteiten waarvoor kosten verhaald word

en is de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie (zie artikel 8.13 aanhef en sub a Ob). Er zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen aangewezen.

Situatie plangebied

In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

10.1 Afstemming Overlegpartners

10.1.1 Het Rijk

Geoordeeld wordt dat dit TAM-omgevingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

10.1.2 Provincie Overijssel

Gelet op de aard en omvang van dit TAM-omgevingsplan wordt dit plan ter vooroverleg naar de provincie Overijssel gezonden.

10.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'normale procedure', zoals te zien in paragraaf 7.2 en Bijlage 6 bij deze toelichting. Gesteld wordt dat met een goede uitvoering van de plannen er voldaan wordt aan de uitgangspunten van het waterschap.

10.1.4 Participatie

De plannen om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als reguliere woning en de naastgelegen grond planologisch te wijzigen zodat hier een bedrijfswoning en bedrijf zich kan vestigen zijn besproken met de directe buren en belanghebbende. Er zijn geen negatieve geluiden naar voren gekomen en het plan wordt dan ook positief ontvangen.

10.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt er, vanwege aard en omvang van het plan, TAM-omgevingsplan ter inzage gelegd.

10.3 Zienswijzen

Het ontwerp TAM-omgevingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage liggen. In deze periode kan een ieder een zienswijze indienen. Na de termijn wordt deze paragraaf verder ingevuld.

Bijlage 1 Parkeernormen Hof Van Twente

Bijlage 1 Parkeernormen Hof van Twente

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven Goor

Bijlage 2 Lijst van bedrijven Goor

Bijlage 3 Staat Van Bedrijven

Bijlage 3 Staat van bedrijven

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 4 Aerius-berekening

Bijlage 4 AERIUS-berekening

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 5 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets