KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 8 Leiding - Water
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachting 1
Artikel 10 Waarde - Archeologische Verwachting 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Milieuzonering
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg
8.1 Vooroverleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Parkeernormen Gemeente Hof Van Twente

Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2017

Bestemmingsplan - gemeente Hof van Twente

Vastgesteld op 09-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2017" met identificatienummer NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10 van de gemeente Hof van Twente;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede nevenactiviteiten in de vorm van kappers, autorijscholen, assurantiekantoren, verzekeringskantoren, schoonheidsspecialistes, hondentrimsalons, kindercrèches, pedicures en naar de aard daarmee qua uitstraling op het woonmilieu vergelijkbare activiteiten en met uitzondering van detailhandel, dat in (bijgebouwen bij) de eigen woning wordt uitgeoefend, waarbij ten hoogste 25% van het woonoppervlak wordt gebruikt met een maximum van 50 m² en de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.7 archeologische relicten

zaken welke zijn overgebleven uit een vroeger tijd en getuigen van een toestand die toenmaals was, en daarmee cultuurhistorisch waardevol zijn;

1.8 archeologische verwachting

een toegekende hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsaccent:

een ondergeschikt deel van het gebouw dat een grotere hoogte heeft dan het overige deel van het gebouw en dat een representatieve uitstraling heeft;

1.12 bebouwingspercentage:

een in het plan aangeduid percentage, dat de grootte van het in de regels aangegeven bouwvlak of erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.16 bestaand:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ander planologische toestemming;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw, uitgezonderd kelders;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 dagrecreatief medegebruik:

een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatief gebruik is toegestaan;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening en dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.31 karakteristiek:

bebouwing die zich laat herkennen door een vanuit cultuurhistorisch en/of architectonisch oogpunt eigen identiteit en vaak afwijkend is van de rest van de omgeving en vanwege deze kenmerken het behouden waard is;

1.32 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.33 openbare ruimte

rijwegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen;

1.34 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports);

1.35 risicovolle inrichting:

  1. a. een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, of
  2. b. een inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations;

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 semi-agrarische doeleinden:

vormen van extensief, niet-bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik, al dan niet met een recreatief karakter;

1.38 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.39 woonoppervlak:

zowel de oppervlakte van de woning zelf als de bij de woning begrepen (bij)gebouwen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling;

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

vanaf de zijdelingse grens van een bouwperceel tot enig punt van een gebouw;

2.7 peil:

  1. 1. Voor een bouwwerk in een bouwvlak, waar het peil ter plaatse is aangeduid: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande openbare ruimte;
  2. 2. Indien ter plaatse geen aanduiding in een bouwvlak is aangegeven: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de aansluitende bestaande openbare ruimte, dan wel de bestaande afwijking tot de mate waarin een bouwwerk van het in de aanhef genoemde niveau afwijkt;

2.8 de hoogte van een windturbine;

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, en 4.1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van bedrijven, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': categorie 1 en 2 zijn toegestaan;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1: categorie 1, 2 en 3.1 zijn toegestaan;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2: categorie 1, 2, 3.1 en 3.2 zijn toegestaan;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1: categorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 zijn toegestaan;
  2. b. een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  3. c. verbrandingsinrichtingen voor biomassa met een thermisch vermogen van in totaal maximaal 10 MW per jaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - biomassainstallatie';
  4. d. niet-zelfstandige zakelijke dienstverlening als ondergeschikt onderdeel van de onder a tot en met c bedoelde bedrijven;
  5. e. productiegebonden detailhandel en bestaande perifere detailhandelsbedrijven;
  6. f. groenvoorzieningen en water;
  7. g. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  8. h. openbare nutsvoorzieningen;
  9. i. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met dien verstande dat:

  • daar waar een bedrijfswoning is toegestaan tevens de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mede is begrepen;
  • in de bestemming seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen, anders dan een lpg-tankstation ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' niet zijn begrepen;
  • in de bestemming inrichtingen bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder niet zijn begrepen.
  • onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen;
  • bedrijven wat betreft parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad of losruimte dienen te voorzien op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    2. 2. hoofdgebouwen dienen in de bouwgrens met de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd, tenzij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien;
    3. 3. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 2 mag worden afgeweken van de gevellijn ten behoeve van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen en profielen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits
      • minimaal twee hoekpunten van het hoofdgebouw de gevellijn raken;
      • de afwijking niet meer bedraagt dan 10 meter, gemeten loodrecht op de betreffende gevellijn;
    4. 4. het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage ten zij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien;
    5. 5. het bebouwingspercentage bedraagt ten minste het ter plaatse van de aanduiding 'minimum bebouwingspercentage terrein' aangegeven bebouwingspercentage' tenzij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien;
    6. 6. de bouwhoogte bedraagt ten minste en ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte, maximum bouwhoogte' en/of de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze minder of meer bedraagt;
    7. 7. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 6 mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsaccent' niet meer bedragen dan 30 meter berekend over ten hoogste 20% van het bebouwde oppervlak van een bouwvlak;
    8. 8. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2,5 m.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan de bouwhoogte van gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 3 m mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt niet meer dan de ter plaatse van het bouwvlak aangegeven bouwhoogte;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een overkapping met een maximale bouwhoogte van 6 m mag worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 700 m².
  3. c. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    1. 1. per bouwperceel mag maximaal 1 bedrijfswoning aanwezig zijn;
    2. 2. bedrijfswoningen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    3. 3. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;
    4. 4. de maximale hoogte bouwhoogte bedraagt 9 meter;
    5. 5. de maximale goothoogte bedraagt 6 meter;
    6. 6. de maximale bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt 3 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2, sub a, onder 8: voor het bouwen tot op de zijdelingse bouwperceelgrens;
  2. b. lid 3.2, sub b: ten behoeve van een bouwhoogte van terreinafscheidingen van 6 m.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden, alsmede toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. water in de vorm van waterlopen en -partijen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;

Onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 4.2, sub b: ten behoeve van een bouwhoogte van 6 m.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
  2. b. groenvoorzieningen en water;
  3. c. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke zijn begrepen;
  • de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling of aanleg verkeers(veiligheids)voorzieningen zoals een rotonde, niet voorziet in een wijziging van het aantal rijbanen of het profiel;
  • onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen.

5.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. de inhoud bedraagt ten hoogste 50 m³;
    2. 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 10 m bedraagt.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding;
  2. b. verkeer in en over het water;
  3. c. waterlopen en -partijen;
  4. d. groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt, met uitzondering van de hoogte van bruggen die niet meer dan 2,5 m mag bedragen. De hoogte wordt gemeten ten opzichte van de hoogte van het aangrenzende maaiveld.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.

7.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  2. b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de hoogte van hoogspanningsmasten mag ten hoogste 40 m bedragen;
    2. 2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water';
  2. b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

Op de in artikel 8.1 genoemde gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de voorafgaande artikelen, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het leidingbeheer met per gebouw een maximaal bebouwde oppervlakte van 20 m2.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  1. a. het verplaatsen van de aanduiding hartlijn leiding - water in verband met de verplaatsing van de ondergrondse waterleiding;
  2. b. het wijzigen van de bestemmingsgrenzen van de (dubbel)bestemming ´Leiding -Water´ in verband met de verplaatsing van de ondergrondse waterleiding.

Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachting 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande en legale gebouwen niet worden vergroot.

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologische Verwachting 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande en legale gebouwen niet worden vergroot.

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Vrijwaringszone - straalpad

13.2 Veiligheidszone - bevi

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
  2. b. De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het bebouwingsbeeld;
    3. 3. de brandveiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Bij de toepassing van deze bevoegdheid dienen onder andere effecten op het woongenot van aangrenzende percelen, de milieuhinder, de mate van verkeersaantrekking, bij de beoordeling te worden betrokken.

Artikel 15 Overige Regels

  1. a. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2017'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijventerrein Zenkeldamshoek te Goor. Het plangebied betreft het bestaande bedrijventerrein, met dien verstande dat het deel van het terrein gelegen ten westen van de Zomerdijk buiten het plangebied is gelaten omdat hier een ontwikkeling aan de orde is. Het geldende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein kent een aantal bepalingen die te star in de uitvoering blijken en niet goed aansluiten op de gewenste situatie.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en daarnaast wordt de planologische situatie op enkele punten hersteld waar deze niet goed is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. In paragraaf 2.2 worden puntsgewijs de wijzigingen opgesomd. Voor het overige is het bestemmingsplan conserverend, waarbij de bestaande planologische rechten worden gerespecteerd en overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.

Aangetoond zal worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Goor. Het gebied betreft het bestaande bedrijventerrein bekend als Zenkeldamshoek (met uitzondering van het gedeelte aan de westzijde van de Zomerweg). In afbeelding 1.1 is met de rode omlijning de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Goor en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: ruimtelijke plannen)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2017” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017- VS10) en een renvooi;
  • regels.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Planologisch Regiem

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor". Dit bestemmingsplan is op 24 september 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Hof van Twente. In afbeelding 1.2 is de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin met de rode onderbroken lijn de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0002.png"
Afbeelding 1.2: Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor" (Bron: ruimtelijke plannen)

1.4.2 Bestemmingen

Het geldende bestemmingsplan voorziet in een planologisch kader voor het bedrijventerrein Zenkeldamshoek. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor: bedrijventerrein, groen, verkeer en water.

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn voornamelijk bestemd voor bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de bij de regels behorende bijlage 'Staat van bedrijven'. In de bouwregels van deze bestemming is onder andere vastgelegd dat hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en -indien aanwezig- ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' in de bouwgrens. De bouwhoogte bedraagt ten minste en ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte, maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte.

Gronden ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn voornamelijk bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water in de vorm van waterlopen en -partijen.

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor wegen, groenvoorzieningen en water.

Ter plaatse van de bestemming 'Water' zijn de gronden voornamelijk bestemd voor waterhuishouding, verkeer in en over het water, waterlopen en -partijen en groenvoorzieningen.

Naast bovengenoemde bestemmingen voorziet het geldende bestemmingsplan tevens in enkele dubbelbestemmingen. Deze zijn in het kader van voorliggend bestemmingsplan niet relevant en worden daarom niet verder toegelicht. Wel zijn deze in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

1.4.3 Optimalisatie

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders om de bouw- en gebruiksmogelijkheden te optimaliseren zonder dat dit van invloed is op de borging van de ruimtelijke kwaliteit of de planologische situatie. Tevens wordt de planologische situatie op enkele punten hersteld waar deze niet goed is opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Aangetoond zal worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied en de huidige en gewenste situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het voor de ontwikkeling relevante beleid. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 staat in het teken van de wateraspecten en in hoofdstuk 6 worden de juridische aspecten behandeld en een planverantwoording gegeven. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en tot slot gaat hoofstuk 8 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied omvat nagenoeg het volledige bedrijventerrein Zenkeldamshoek, gelegen aan de noordoostzijde van de kern Goor. Het plangebied betreft de begrenzing van het huidige bestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor", met dien verstande dat het recyclingbedrijf aan de Mossendamsdwarsweg 1 en het deel van het terrein gelegen ten westen van de Zomerdijk buiten het plangebied is gelaten. Dit vanwege het feit dat in deze gebieden respectievelijk afspraken worden gemaakt over de toe te kennen bestemming en een ontwikkeling aan de orde is.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de provinciale weg N347 en het recyclingbedrijf, aan de oostzijde door de Mossendamsweg, aan de zuidzijde door de woonwijk Heeckeren en aan de westkant door de Zomerweg. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto opgenomen met daarin de huidige situatie binnen het plangebied weergegeven.

Het bedrijventerrein biedt ruimte voor bedrijven in verschillende bedrijfscategorieën en milieuklasses (maximaal categorie 4.1), bedrijfswoningen, kantoorpanden en perifere detailhandel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Ruimtelijke plannen)

2.2 Gewenste Situatie

Dit bestemmingsplan heeft tot doel het herzien van het geldende bestemmingsplan om te voorzien in een optimalisatie van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast wordt de planologische situatie op enkele punten hersteld waar deze niet goed is opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Hierna wordt concreet op de voorgenomen wijzigingen ingegaan.

  • Aanpassing 1: In de praktijk is gebleken dat de huidige rooilijn ver uit de weg is gelegen en dit beperkingen voor de bedrijfspercelen met zich mee brengt. Wenselijk is om deze afstand te verkleinen tot 5 meter. Geconstateerd is dat dit geen significante afbreuk doet aan de stedenbouwkundige opzet zoals verwoord in het Beeldkwaliteitsplan. De afstanden tussen de bouwvlakken (en gevellijn waar deze aanwezig is) en de bestemmingsgrens zijn verkleind tot 5 meter ter plaatse van de bedrijfspercelen in het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied. Afbeelding 2.2 geeft met de gele lijnen aan waar deze zijn gewijzigd.
afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0004.png"
Afbeelding 2.2: Aanpassing afstand tussen bouwvlak en bestemmingsgrens
  • Aanpassing 2: In de huidige situatie is er ter plaatse van de locatie als in afbeelding 2.3 weergegeven sprake van een verkeersonoverzichtelijke situatie, er is geen manouvreerruimte in de bocht en de in- en uitrit naar het bedrijfsperceel is gesitueerd halverwege de bocht. Voorliggend plan voorziet in het verruimen en herinrichten van deze locatie om zodoende de verkeerssituatie ter plaatse te optimaliseren en de in- en uitrit overzichtelijker en veiliger te maken. Om dit te bewerkstelligen wordt de bedrijfsbestemming zoals aangegeven in afbeelding 2.3 beperkt vergroot.
afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0005.png"
Afbeelding 2.3: Wijzigingen ter verbetering van de verkeerssituatie
  • Aanpassing 3: Aanpassen van de minimum bouwhoogte van 10 meter naar 6,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte, maximum bouwhoogte' op de locatie als aangegeven in afbeelding 2.4.
afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0006.png"
Afbeelding 2.4: Locatie aanpassing minimum bouwhoogte

Voorliggend bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, waarin uitsluitend bovenstaande zaken zijn verwerkt. Voor het overige worden de bestaande planologische rechten gerespecteerd en overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe 'stedelijke ontwikkelingen' mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’.

In voorliggend geval biedt het bestemmingsplan reeds bouwmogelijkheden ten behoeve van bedrijfsgebouwen. De voorgenomen planologische aanpassingen zijn dan ook aan te merken als functiewijzigingen, oftewel het toestaan van gebruik dat op basis van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan.

Op basis van jurisprudentie blijkt dat een kleine uitbreiding van gebruiksmogelijkheden en een kleine uitbreiding van het bouwvlak, niet maken dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1757, r.o.10.8). Is daarentegen sprake van een enigszins substantiële toename van bouwmogelijkheden of van nieuwbouw en een functiewijziging na sloop, dan is doorgaans wel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (o.a. ABRvS 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:743, r.o. 11.2.4 en ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2228, r.o.9.1). Is er in het geheel geen sprake van toename van het ruimtebeslag, dan is de hoofdregel dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (o.a. ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:96, r.o. 5.1 en ABRvS 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:537, r.o. 7.3).

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de uitbreiding van het bedrijventerrein of in een substantiële toename van bouwmogelijkheden. Er is dan ook geen sprake van een toename van ruimtebeslag. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die verankerd is in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
1. generieke beleidskeuzes;
2. ontwikkelingsperspectieven;
3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan worden de meest relevante beleidsdocumenten hieronder nader toegelicht.

3.3.1 Structuurvisie Hof van Twente 'Zicht op 2030'

3.3.2 Bedrijventerreinvisie

3.3.3 Welstandsnota

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten en de daarin opgenomen uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de Wet geluidhinder worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg.

4.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval zijn de aspecten rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai niet van belang aangezien er geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Wat betreft de invloed van het plan op omliggende woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (milieuzonering).

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering in het kader van voorliggende ontwikkeling.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet slechts in beperkte planologsiche wijzigingen om de bouw- en gebruiksmogelijkheden te optimaliseren. Bij het realiseren van nieuwe gebouwen kan bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen een verkennend bodemonderzoek worden verlangd voor zover de bodemkwaliteit nog niet eerder in beeld is gebracht. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering ten aanzien van voorliggende bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de uitbreiding van het bedrijventerrein en leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen.

Gelet op de aard en omvang van dit plan, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies in dit bestemmingsplan niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenopmen met daarop met de blauwe onderbroken lijn de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0010.png"
Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

In het plangebied is één bedrijf gevestigd dat valt onder Bevi. Dit betreft Servicestation Hoek VOF aan de Enterseweg 10.

LPG-tankstation Hoek

Plaatsgebonden risico
Het risico wordt gevormd door de opslag en het afleveren van LPG met een jaardoorzet van maximaal 1.200 m3. Hiervoor gelden afstanden voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in onderstaande tabel. Binnen deze afstanden zijn geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten bestemd, zodat er geen strijd is met het plaatsgebonden risico.

Risicobron Afstand (in meter)
LPG-vulpunt 110
LPG-tank 25
LPG-afleverzuil 15


Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter rondom respectievelijk het LPG-vulpunt en de (bovengrondse appendages van de) ondergrondse LPG-tank. Aangezien het tankstation een bestaande situatie betreft en onderhavig bestemmingsplan geen wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden mogelijk maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is een herberekening van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

In het plangebied en de omgeving daarvan zijn geen wegen aangewezen als routering van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De provinciale weg N347 is enkel aangewezen als ontheffingsroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, echter dit betreft incidentele gevallen. Transport van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het groepsrisico, is dan ook niet aan de orde.

Uit de inventarisatie blijkt voor het overige dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet gelegen is binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot het plangebied geldt, gezien het feit dat het een bedrijventerrein betreft, het omgevingstype 'gemengd gebied'. De richtafstanden die gelden bij de verschillende gebiedstypes en milieucategorieën zijn hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1735.GOxZenkeldam2017-VS10_0011.png"

4.5.3 Situatie plangebied

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

4.6.1 Gebiedsbescherming

4.6.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Dit bestemmingsplan voorziet in een beperkt gewijzigd planologische kader voor een bestaand bedrijventerrein. Er worden geen gebouwen gesloopt. De voorgenomen ontwikkelingen hebben dan ook geen invloed op aanwezige flora of fauna. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Overigens wordt benadrukt dat ten alle tijden rekening dient te worden gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

4.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt in het kader van dit bestemmingsplan geen belemmering.

4.7 Archeologie & Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

4.7.2 Cultuurhistorie

4.7.3 Conclusie

Archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens is er geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit Milieueffectrapportage

4.8.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Voor deze toets, die dus een nieuwe element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

4.8.2 Situatie plangebied

4.8.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend Beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het ‘Waterbeheerplan 2016-2021’ vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsresultaat

Voorliggend bestemmingsplan voorziet slechts in enkele planologische wijzigingen die niet van invloed zijn op de waterhuishouding. Er is sprake van optimalisatie van de bouw- en gebruiksmogelijkheden, uitbreiding van het bedrijventerrein is niet aan de orde en het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Het plan raakt geen waterschapsbelangen, gesteld wordt dan ook dat de watertoets achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2)
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsregels: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.


In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 11)
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 12)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 13)
    In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 14)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene procedure regels (Artikel 15)
    In dit artikel worden procedureregels ten aanzien van het stellen van een nadere eis beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Wat betreft systematiek en regels betreft voorliggend bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend bstemmingsplan, waarin uitsluitend de in paragraaf 2.2 genoemde zaken zijn gewijzigd. Voor het overige worden de bestaande planologische rechten gerespecteerd en overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente. Een exploitatieplan is hierdoor niet noodzakelijk. Kostenverhaal is verzekerd middels een haalbare gemeentelijke grondexploitatie. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie, er wordt geen ontwikkeling beoogt. Vooroverleg met de provincie Overijssel wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Gelet op de aard en omvang van voorliggend bestemmingsplan wordt gesteld dat er geen waterschapsbelangen worden geraakt en vooroverleg met het waterschap achterwege kan blijven.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 2 Parkeernormen Gemeente Hof Van Twente

Bijlage 2 Parkeernormen gemeente Hof van Twente