Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor
Bestemmingsplan - gemeente Hof van Twente
Vastgesteld op 24-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor van de gemeente Hof van Twente;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1735.GoxZenkeldamshk-VS10 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede nevenactiviteiten in de vorm van kappers, autorijscholen, assurantiekantoren, verzekeringskantoren, schoonheidsspecialistes, hondentrimsalons, kindercrèches, pedicures en naar de aard daarmee qua uitstraling op het woonmilieu vergelijkbare activiteiten en met uitzondering van detailhandel, dat in (bijgebouwen bij) de eigen woning wordt uitgeoefend, waarbij ten hoogste 25% van het woonoppervlak wordt gebruikt met een maximum van 50 m² en de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 achtererf:
het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de bouwstrook;
1.7 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.8 archeologische relicten
zaken welke zijn overgebleven uit een vroeger tijd en getuigen van een toestand die toenmaals was, en daarmee cultuurhistorisch waardevol zijn;
1.9 archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingsaccent:
een ondergeschikt deel van het gebouw dat een grotere hoogte heeft dan het overige deel van het gebouw en dat een representatieve uitstraling heeft;
1.13 bebouwingspercentage:
een in het plan aangeduid percentage, dat de grootte van het in de regels aangegeven bouwvlak of erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.18 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ander planologische toestemming;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw, uitgezonderd kelders;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwstrook:
het maatvoeringsvlak op het bouwperceel dat grenst aan de voorgevelbouwgrens;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.31 dienstverlening en dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.32 erf:
de door kadastrale grenzen dan wel door herkenbare andere perceelsbegrenzing afgebakende gronden, die direct zijn gelegen bij een gebouw met een zelfde bestemming, ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
1.33 erker:
een ondergeschikte uitbouw aan een gebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte), waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.36 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.37 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.38 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening -niet zijnde detailhandel- al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.39 karakteristiek:
bebouwing die zich laat herkennen door een vanuit cultuurhistorisch en/of architectonisch oogpunt eigen identiteit en vaak afwijkend is van de rest van de omgeving en vanwege deze kenmerken het behouden waard is;
1.40 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.41 landschappelijke waarden:
de aan een gebied uit het oogpunt van landschapsschoon toegeschreven waarden;
1.42 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.43 openbare ruimte
rijwegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen;
1.44 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven (hieronder mede begrepen carports);
1.45 risicovolle inrichting:
- a. een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, of
- b. een inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations;
1.46 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 voorgevel:
de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;
1.48 voorgevelbouwgrens:
het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens, voorzover niet in de verbeelding aangegeven als gevellijn;
1.49 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die de voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;
1.50 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.51 woonoppervlak:
zowel de oppervlakte van de woning zelf als de bij de woning begrepen (bij)gebouwen;
1.52 zijerf:
het deel of de delen van de bouwstrook dat is of die zijn gelegen tussen de bouwgrens en de zijdelingse bouwperceelgrens.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf de zijdelingse grens van een bouwperceel tot enig punt van een gebouw;
2.7 peil:
- 1. Voor een bouwwerk in een bouwvlak, waar het peil ter plaatse is aangeduid: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de bij deze aanduiding gelegen aansluitende bestaande openbare ruimte;
- 2. Indien ter plaatse geen aanduiding in een bouwvlak is aangegeven: het niveau van 15 cm tot 35 cm boven de hoogte van de aansluitende bestaande openbare ruimte, dan wel de bestaande afwijking tot de mate waarin een bouwwerk van het in de aanhef genoemde niveau afwijkt;
2.8 de hoogte van een windturbine;
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, en 4.1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van bedrijven', met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': categorie 1 en 2 zijn toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1: categorie 1, 2 en 3.1 zijn toegestaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2: categorie 1, 2, 3.1 en 3.2 zijn toegestaan;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1: categorie 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 zijn toegestaan;
- 5. een gemeentewerf en/of composteerbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijventerrein - recycling' zijn toegestaan, met dien verstande dat bedrijven ten behoeve van de verwerking, bewerking, opslag en overslag van afvalstoffen in de vorm van groen- en tuinafval, grof huishoudelijk afval, klein chemisch afval, bouw-. sloop- en resthout, bezinksel uit afwateringsputten/kolken uitsluitend zijn toegestaan met een maximale verwerkingscapaciteit van 55.000 ton groenafval per jaar, waarvan maximaal 14.000 ton per jaar gecomposteerd mag worden;
- b. een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- c. verbrandingsinrichtingen voor biomassa met een thermisch vermogen van in totaal maximaal 10 MW per jaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - biomassainstallatie';
- d. niet-zelfstandige zakelijke dienstverlening als ondergeschikt onderdeel van de onder a tot en met c bedoelde bedrijven;
- e. productiegebonden detailhandel en bestaande perifere detailhandelsbedrijven;
- f. groenvoorzieningen en water;
- g. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met dien verstande dat:
- daar waar een bedrijfswoning is toegestaan tevens de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mede is begrepen;
- in de bestemming seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen, anders dan een lpg-tankstation ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' niet zijn begrepen;
- in de bestemming inrichtingen bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder niet zijn begrepen.
- onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen;
- bedrijven wat betreft parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad of losruimte dienen te voorzien op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- 2. hoofdgebouwen dienen in de bouwgrens met de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd, tenzij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien;
- 3. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 2 mag worden afgeweken van de gevellijn ten behoeve van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen en profielen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits
- minimaal twee hoekpunten van het hoofdgebouw de gevellijn raken;
- de afwijking niet meer bedraagt dan 10 meter, gemeten loodrecht op de betreffende gevellijn;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage ten zij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien;
- 5. het bebouwingspercentage bedraagt ten minste het ter plaatse van de aanduiding 'minimum bebouwingspercentage terrein' aangegeven bebouwingspercentage' tenzij ter plaatse niet in een aanduiding is voorzien;
- 6. de bouwhoogte bedraagt ten minste en ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte, maximum bouwhoogte ' en/of de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze minder of meer bedraagt;
- 7. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 6 mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsaccent' niet meer bedragen dan 30 meter berekend over ten hoogste 20% van het bebouwde oppervlak van een bouwvlak;
- 8. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2,5 m.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 3 m mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt niet meer dan de ter plaatse van het bouwvlak aangegeven bouwhoogte;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een overkapping met een maximale bouwhoogte van 6 m mag worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 700 m².
- c. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- 1. per bouwperceel mag maximaal 1 bedrijfswoning aanwezig zijn;
- 2. bedrijfswoningen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- 3. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;
- 4. de maximale hoogte bouwhoogte bedraagt 9 meter;
- 5. de maximale goothoogte bedraagt 6 meter;
- 6. de maximale bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt 3 meter.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 9: voor het bouwen tot op de zijdelingse bouwperceelgrens;
- b. lid 3.2, sub b: ten behoeve van een bouwhoogte van terreinafscheidingen van 6 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden, alsmede toegangspaden en inritten naar omliggende bestemmingen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. water in de vorm van waterlopen en -partijen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
Onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 4.2, sub b: ten behoeve van een bouwhoogte van 6 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
- b. groenvoorzieningen en water;
- c. nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke zijn begrepen;
- de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling of aanleg verkeers(veiligheids)voorzieningen zoals een rotonde, niet voorziet in een wijziging van het aantal rijbanen of het profiel;
- onder water doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt ten hoogste 50 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van andere bouwwerken, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 10 m bedraagt.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de verschijningsvorm van karakteristieke en/of cultuurhistorische panden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke en/of cultuurhistorische verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishouding;
- b. verkeer in en over het water;
- c. waterlopen en -partijen;
- d. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt, met uitzondering van de hoogte van bruggen die niet meer dan 2,5 m mag bedragen. De hoogte wordt gemeten ten opzichte van de hoogte van het aangrenzende maaiveld.
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgasleiding.
7.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
- 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 2. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 3. diepploegen;
- 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook wordt begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
- b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden welke:
- 1. normaal onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.
8.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de hoogte van hoogspanningsmasten mag ten hoogste 40 m bedragen;
- 2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de bescherming van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water';
- b. het beheer en onderhoud van de leiding;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
Op de in artikel 9.1 genoemde gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de voorafgaande artikelen, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het leidingbeheer met per gebouw een maximaal bebouwde oppervlakte van 20 m2.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:
- a. het verplaatsen van de aanduiding hartlijn leiding - water in verband met de verplaatsing van de ondergrondse waterleiding;
- b. het wijzigen van de bestemmingsgrenzen van de (dubbel)bestemming ´Leiding - Water´ in verband met de verplaatsing van de ondergrondse waterleiding.
Artikel 10 Waarde - Archeologische Verwachting 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande en legale gebouwen niet worden vergroot.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande en legale gebouwen niet worden vergroot.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Vrijwaringszone - straalpad
14.2 Veiligheidszone - bevi
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- b. De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het bebouwingsbeeld;
- 3. de brandveiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid.
Bij de toepassing van deze bevoegdheid dienen onder andere effecten op het woongenot van aangrenzende percelen, de milieuhinder, de mate van verkeersaantrekking, bij de beoordeling te worden betrokken.
Artikel 16 Overige Regels
- a. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor'.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 2 Parkeernormen Gemeente Hof Van Twente
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De nieuwe wet ruimtelijke ordening is sinds 1 juli 2008 van kracht. Met de nieuwe wet is de gemeente nu verplicht om haar bestemmingsplannen actueel te houden. Dat wil zeggen dat er om de 10 jaar een nieuw bestemmingsplan moet zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Wanneer deze termijn wordt overschreven en bestemmingsplannen ouder zijn dan 10 jaar, kan de gemeente geen leges heffen. Voor de bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 ouder zijn dan 5 jaar geldt het zogenaamde overgangsrecht. Deze bestemmingsplannen dienen uiterlijk 1 juli 2013 geactualiseerd te zijn.
Aangezien enkele bestemmingsplannen die gelden voor het plangebied ouder dan 10 jaar zijn en de gemeente ruimtelijk beleid in het bestemmingsplan wil integreren, heeft de gemeente besloten één nieuw bestemmingsplan voor bedrijventerrein Zenkeldamshoek op te stellen. Zodoende ontstaat er een actueel en uniform toetsingskader.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van het Goor. Het gebied betreft het bestaande bedrijventerrein bekend als Zenkeldamshoek. Het plangebied wordt globaal omsloten door aan de noordkant de provinciale weg N 347, aan de oostkant door de Mossendamsweg, aan de zuidkant door de woonwijk Heeckeren en aan de westkant door de Zomerweg.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied (Bron: www.googlemaps.com)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan komende de volgende bestemmingsplannen (gedeeltelijk) te vervallen:
- Bestemmingsplan Zenkeldamshoek, vastgesteld door de raad van de gemeente Goor op 2 november 1995 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 19 maart 1996;
- Bestemmingsplan Zenkeldamshoek 1998-1, vastgesteld door de raad van de gemeente Goor op 26 november 1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 8 februari 1999;
- Bestemmingsplan Groen-Recycling Twente, vastgesteld door de raad van de gemeente Goor op 6 juli 2000 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 8 februari 2001;
- Bestemmingsplan Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002, vastgesteld door de raad van de gemeente Hof van Twente op 9 september 2003 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 20 april 2004;
- Bestemmingsplan Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002, correctieve Herziening, vastgesteld door de raad van de gemeente Hof van Twente op 14 februari 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 20 april 2006.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit de toelichting en de juridische bindende regels en verbeelding. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied en de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het voor de ontwikkeling relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de milieuplanologische haalbaarheid van de ontwikkeling onderzocht. Hier komen aspecten als milieu, flora en fauna en archeologie aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. In de hoofdstukken 7 en 8 komt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod.
Hoofdstuk 2 De Beschrijving Van Het Plangebied/de Huidige Situatie
2.1 Deelgebieden
Het bedrijventerrein Zenkeldamshoek is ruwweg onder te verdelen in de volgende deelgebieden:
- Zenkeldamshoek fase 1;
- Zenkeldamshoek fase 2:
- Groenrecycling Twente Bv.
- Groen- en watervoorzieningen.
Zenkeldamshoek fase 1
Nadat er medio jaren '90 geen bedrijfskavels meer beschikbaar waren in Goor, is er destijds besloten om als uitbreiding van het bedrijventerrein 'Spechthorst' een nieuw bedrijventerrein te realiseren. Dit voornemen is reeds verwoord in de in 1991 opgestelde structuurvisie Goor 2025. Destijds was reeds voorzien dat naast fase 1, tevens fase 2 uitgewerkt zou worden en zelfs de gronden tussen de Zomerweg en de Entersestraat als bedrijventerrein zouden worden ontwikkeld.
Afbeelding 2.1: Ruimtelijke model uitbreiding bedrijventerreinen Goor (bron: toelichting bestemmingsplan Zenkeldamshoek 1995)
In de eerste fase van bedrijventerrein Zenkeldamshoek werd de komst van een tankstation aan de Entersestraat mogelijk gemaakt. Tevens kenmerkt zich dit gedeelte van het bedrijventerrein door een oriëntatie van bedrijfsbebouwing op zowel de Entersestraat als de ontsluitingsweg Klavermaten. Op de achterliggende kavels zijn grotere en hogere bebouwing toegestaan in zwaardere bedrijfscategorieën.
Kenmerkend voor de invulling van dit deelgebied is de vestiging van bouwbedrijf Aan de Stegge. Enerzijds door de opvallende architectuur van het kantoorpand en anderzijds doordat de grootschalige gebouwen een aanzienlijk deel van dit deelgebied omvatten.
Afbeelding 2.2: Foto kenmerkende bebouwing Aan de Stegge
Zenkeldamshoek fase 2
Begin 2002 bleken er onvoldoende uit te geven bedrijfskavels voorradig en werd gestart met de ontwikkeling van fase 2 van bedrijventerrein Zenkeldamshoek. Bij de ontwikkeling van dit gebied speelde met name de ligging van de Zomerweg als dorpsentree een belangrijke rol als ook de ligging van de hoogspanningsleidingen in het deelgebied.
Dit heeft geresulteerd in een invulling waarbij hoogwaardige architectonische bedrijfsbebouwing langs de verschillende hoofdontsluitingswegen beoogd is. Tot op heden is fase 2 nog niet in zijn geheel uitgegeven en volledig bebouwd.
Groenrecycling Twente
Sinds 1994 is in het noorden van het bedrijventerrein Zenkeldamshoek, grenzend aan de N347 Groenrecycling Twente gevestigd. Dit bedrijf heeft zich van oudsher bezig gehouden met het inzamelen en verwerken van groen- en tuinafval en de hiermee gepaard gaan de productie van compost. Later is hierbij tevens de productie van energie middels een biomassacentrale aan de werkzaamheden toegevoegd.
Groen- en watervoorzieningen
De in het plangebied nadrukkelijk aanwezige groen- en watervoorzieningen hebben verschillende functies. Enerzijds hebben de waterpartijen de functie van waterberging ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak in het plangebied. Anderzijds hebben de waterpartijen aan de zuidkant van het plangebied een bufferende functie tussen het bedrijventerrein en de woonwijk Heeckeren.
Afbeelding 2.3: Foto groen- en watervoorziening hoogspanningsverbinding
2.2 Functies
Op het bedrijventerrein Zenkeldamshoek komen de volgende functies voor:
- bedrijven in verschillende bedrijfscategorieën;
- bedrijfswoningen;
- een bevi-inrichting (lpg-tankstation);
- kantoorpanden;
- perifere detailhandel.
Bedrijven
Vanzelfsprekend kenmerkt het bedrijventerrein zich door de ter plaatse gevestigde bedrijven. Het gaat hierbij om bedrijven in de bedrijfscategorieën 1 tot en met 4.1, waarbij het aandeel bedrijven in de bouwsector relatief groot is.
Bedrijfswoningen
Aan de Mossendamseweg zijn momenteel twee bedrijfswoningen gelegen waarbij de mogelijkheid bestaat om nog twee bedrijfswoningen te realiseren.
Afbeelding 2.4: Foto bedrijfswoning
Bevi-inrichting
Op het bedrijventerrein Zenkeldamshoek zijn bevi-inrichtingen uitgesloten met uitzondering van het bestaande lpg-tankstation aan de Entersestraat.
Afbeelding 2.5: Foto lpg-tankstation Entersestraat
Kantoorpanden
In het plangebied, met name langs de Entersestraat, zijn een aantal (zelfstandige) kantoorvoorzieningen aanwezig. Overige kantoorvoorzieningen zijn verbonden aan tevens op het bedrijventerrein gelegen productie- en opslagvoorzieningen.
Perifere detailhandel
Gelet op de aantrekkelijke ligging van het plangebied nabij uitvalswegen van Goor zijn er op het bedrijventerrein Zenkeldamshoek tevens een aantal perifere detailhandelsvestigingen gevestigd. Het gaat hierbij ondermeer om een bouwmarkt en een grootschalige fietsenzaak.
2.3 Bebouwing
Het deelgebied fase 1 van bedrijventerrein Zenkeldamshoek is geheel bebouwd. De bebouwing langs de ontsluitingswegen kenmerkt zich door situering in de rooilijn. Op deze wijze ontstaat een uniform gevelbeeld langs de straat.
Dit wensbeeld is in fase 2 nog verder uitgewerkt, middels de strikte stedenbouwkundige regels, waardoor het straatbeeld hier een nog eenduidiger en rustieker beeld geeft waarbij het parkeren zo veel mogelijk uit het zicht plaats dient te vinden.
De toegestane bouwhoogten variëren van 8 meter tot maximaal 23 meter, waarbij langs de Zomerweg middels bouwaccenten plaatselijk een bouwhoogte van 30 meter behaald mag worden. De reeds in het plangebied opgerichte bebouwing heeft over het algemeen een hoogte van tussen de 10 en 15 meter.
Hoofdstuk 3 Inventarisatie Van Relevant Beleid
3.1 Algemeen
Dit hoofdstuk beschrijft het relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels vertaald.
De volgende beleidsstukken zijn wel bekeken voor het plangebied, maar hebben, gelet op het schaalniveau van de beleidsstukken en de omvang en impact van het plan, geen invloed op de ontwikkeling:
- Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, d.d. 13 maart 2012.
Dit plan is daarom ook niet verder toegelicht in deze toelichting.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid is weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel. De omgevingsvisie is vastgesteld op 1 juli 2009. De omgevingsvisie presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Tijdshorizon van de visie is 2030. De omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.
Gelijktijdig met de Omgevingsvisie Overijssel is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waaraan de provincie waarde hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is geborgd. De thema's die in de omgevingsvisie aan bod komen, zijn op zich niet nieuw; het zijn thema's waar de provincie zich mee bezig hoort te houden. Er zijn echter twee elementen aan toegevoegd die leidend zijn voor alle beleidskeuzes:
- duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de goede plek op de goede manier ingepast in de omgeving. Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
In de omgevingsvisie schetst de provincie een ontwikkelingsvisie voor Overijssel. De ontwikkelingsvisie bestaat uit een aantal ontwikkelingsperspectieven. Met deze ontwikkelingsperspectieven schept de provincie de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleids- en kwaliteitsambities te realiseren. De provincie heeft de ontwikkelingsperspectieven ingedeeld in de Groene en de Stedelijke Omgeving. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt in de Stedelijke Omgeving. In de Stedelijke Omgeving is de uitdaging de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.
Het plangebied ligt in de ontwikkelingsperspectieven 'Bedrijventerrein', 'Woonwijk', 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte' en is tevens gedeeltelijk aangeduid als 'Beekdal'. De ontwikkelingsperspectieven zoals opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie komen niet geheel overeen met de huidige situatie van het plangebied. Met het huidige gebruik als bedrijventerrein heeft de provincie in het verleden bij goedkeuring van de verschillende bestemmingsplannen voor het plangebied reeds ingestemd. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat het huidige gebruik als bedrijventerrein in overeenstemming is met het provinciale beleid. Dit beleid staat ten aanzien van bestaande bedrijventerreinen vitale, kwalitatief hoogwaardige terreinen voor die als economische trekkers fungeren voor de omgeving.
Het bestaande bedrijventerrein Zenkeldamshoek en de plannen voor de nog in te vullen bedrijfskavels dragen bij aan bovenstaande doelstellingen.
Afbeelding 3.1: Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectieven, Omgevingsvisie Provincie Overijssel
3.2.2 Keur Waterschap Regge en Dinkel
De Keur heeft een wettelijke status, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening van een gemeente. De keur geldt voor elke waterloop (sloten en beken) die het waterschap in beheer heeft. De keur betreft de waterloop zelf, maar ook een strook van vijf meter buiten de oevers. Op bepaalde plaatsen en voor sommige activiteiten kan die strook nog breder zijn.
In het plangebied zijn een aantal watergangen gelegen welke in het beheer zijn van het Waterschap Regge en Dinkel. Conform de regels uit de Keur zijn deze watergangen specifiek bestemd als 'Water'. Zaken die in de Keur van het waterschap zijn geregeld zijn in het bestemmingsplan niet opgenomen. Dit zou immers resulteren in een dubbele regelgeving. Werkzaamheden die tot het normale onderhoud van watergangen behoren zijn vrij van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Doel van de Keur is het veiligstellen van de waterstaatkundige en daaraan verbonden ecologische belangen. De Keur bevat daartoe geboden en verboden (met betrekking tot wateren) ter bescherming van de aan- en afvoer van water en het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem. De Keur bestaat uit drie gedeelten: een algemeen gedeelte, een gedeelte met betrekking tot wateren en een gedeelte met betrekking tot waterkeringen.
Afbeelding 3.2: Uitsnede keurkaart Waterschap Regge en Dinkel
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Hof van Twente "Zicht op 2030"
De gemeente Hof van Twente heeft in juni 2010 de toekomstvisie 'Hof van Twente, zicht op 2030' vastgesteld. Het doel van deze toekomstvisie is het schetsen van de grote lijnen: wat kenmerkt de gemeente nu en straks.
Globaal kan de gemeente Hof van Twente omschreven worden als een gemeente met meerdere kernen, die een eenheid in verscheidenheid vormt. De kernen zijn allen uniek en voor een groot deel zelfvoorzienend. Wonen, werken, voorzieningen, scholing, recreëren is vaak binnen de eigen of naburige kern mogelijk. Het centraal gelegen Goor heeft qua bedrijven en instellingen betekenis voor de gehele gemeente.
Een landelijke trend is dat in de komende tientallen jaren de bevolking vergrijst en ontgroent. Om deze reden moeten er meerdere woningen gerealiseerd worden voor ouderen. Verder moeten er acties en maatregelen ondernomen worden om de gemeente weer aantrekkelijk te maken voor jongeren. Verder zal de gemeente zich richten op het verhogen van de kwaliteit van de nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad en het verhogen van het aandeel levensloopbestendige woningen. Herstructurering en nieuwbouw zal samengaan met investeringen in duurzaamheid van woningen.
De toekomstvisie geeft een mogelijk toekomstperspectief voor de gemeente, met vernieuwende ideeën en kansrijke oplossingsrichtingen. In deze visie zijn 20 streefbeelden opgenomen.
Het streefbeeld wat van toepassing is op bedrijventerrein Zenkeldamshoek is:
"Streefbeeld 15 : Werkgelegenheid in kernen, concentraties technische en productiebedrijven in grotere kernen. Hof van Twente beschikt in 2030 over een uitstekende bereikbaarheid over spoor, weg en water. Dit zijn belangrijke voorwaarden voor het vestigen van bedrijven in de gemeente. Binnen de gemeente is een grote diversiteit aan locaties ten behoeve van bedrijven. Voor grotere bedrijven is er het bedrijventerrein Zenkeldamshoek in Goor. Wat de behoefte aan nieuwe bedrijfsterreinen betreft: door revitalisering en in hoogte bouwen (efficiënter ruimtegebruik) is de behoefte aan nieuwe terreinen beperkt. Bedrijventerreinen en bedrijfsverzamelgebouwen zullen in belangrijke mate centraal worden gecreëerd en gerevitaliseerd. Maar ook voor die centrale bedrijventerreinen geldt, dat ze voor lokale bedrijvigheid van binnen de gemeente bedoeld blijven en géén regionale functie bezitten. In de kleine kernen beperkt zich dit tot werkelijk lokaal gebonden bedrijvigheid. Niet sociaal economisch gebonden bedrijven zijn aangewezen op de centrale kernen. Ook in industrieeleconomisch opzicht biedt de demografische krimp kansen om de focus te verleggen van expansie naar kwaliteit en duurzaamheid van bedrijventerreinen. De directe nabijheid van de zich sterk ontwikkelende kenniseconomie in de regio Twente en de Euregio is een voordeel voor kleinere bedrijven en vooral voor kennis- en netwerkeconomie. Dit zorgt er voor dat ook jongeren hun kennis kunnen aanwenden in bedrijven gevestigd in onze gemeente. Goede netwerken in de regio en actieve ondersteuning van al gevestigde ondernemers in de regio bieden de beste kans om onze aantrekkelijkheid om te zetten in economische activiteit." |
3.3.2 Structuurvisie Goor (Nota van Uitgangspunten)
Specifiek voor de kern Goor is de gemeente Hof van Twente gestart met het opstellen van een structuurvisie waarin de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2025 vastgelegd zullen worden. Deze structuurvisie zal als concept eind 2012 naar verwachting gereed zijn, de nota van uitgangspunten is reeds opgesteld.
In de nota van uitgangspunten wordt bedrijventerrein Zenkeldamshoek als voornaamste vestigingsplaats voor bedrijven in de komende jaren gezien. Bij een voortdurende vraag naar bedrijfskavels worden de gronden aan de noordwestzijde van de Zomerweg genoemd als eerste uitbreidingsmogelijkheid.
Ten aanzien van voorziene ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied zijn de volgende zaken voor bedrijventerrein Zenkeldamshoek van belang:
- 1. Reeds voorziene uitbreiding woonwijk Heeckeren;
- 2. Reservering gronden toekomstige uitbreiding wonen.
Uitgangspunt is dat de zonering van het bedrijventerrein Zenkeldamshoek de gebruiksmogelijkheden van de gronden waarop ontwikkelingen voorzien zijn niet in de weg staat. In onderhavig bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden.
Afbeelding 3.3: Uitsnede kaart 'Wonen', Nota van Uitganspunten Structuurvisie Goor
3.3.3 Archeologiebeleid
Op 1 januari 2010 is het gemeentelijke archeologiebeleid in werking getreden. Op de bijbehorende archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is aangegeven welke gebieden een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Verder zijn ook de terreinen met bekende archeologische waarden in beeld gebracht (de archeologische monumenten). Afhankelijk van de verwachtingswaarde dient bij bouwplannen en ingrepen in de grond met een bepaalde omvang en diepte archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.
- Historische kern: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 50 m2 of meer;
- Hoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 2.500 m2 of meer;
- Middelhoge verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 5.000 m2 of meer;
- Lage verwachting: bij verstoringen dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 10 ha of meer.
Dit beleid dient vertaald te worden in de planregels van de bestemmingsplannen die in procedure worden gebracht.
Plangebied
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft het plangebied de aanduidingen hoog, middelmatig en laag. Ter bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen op de verbeelding. In paragraaf 4.2 wordt nader op dit aspect ingegaan.
3.3.4 Bodembeleid
De gemeente heeft in het Bodembeleidsplan haar beleid ten aanzien van bodemverontreiniging uiteengezet. De ambitie van de gemeente is om bodemverontreinigingen te voorkomen en de bodem geschikt te houden voor toekomstige ontwikkelingen. Ten tweede heeft de gemeente de ambitie om bodemaspecten tijdig mee te nemen in planvorming.
De gemeente geeft prioriteit aan het opheffen van bodemverontreinigingen die actuele risico’s opleveren voor mensen of milieu. De gemeente besteedt in het bijzonder aandacht aan de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Hiervoor wordt verwezen naar het asbestbeleid en de asbestsignaleringskaart.
3.3.5 Waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is vastgelegd in het Waterplan Hof van Twente (2004) en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2012 (2009). Hieronder wordt een samenvatting gegeven van deze plannen.
Waterplan Hof van Twente
Het waterplan is een overkoepelend beleidsstuk over het waterbeheer in de gemeente Hof van Twente dat ook door de waterbeheerders - de waterschappen Regge en Dinkel en Rijn en IJssel en drinkwaterleidingbedrijf Vitens is vastgesteld. Het waterplan geeft een visie hoe het watersysteem binnen de gemeente over ongeveer 25 jaar er uit ziet en welke maatregelen er op korte en lange termijn daarvoor nodig zijn. De visie wordt op basis van drie invalshoeken beschreven, te weten:
Twents landschap
Water speelt een belangrijke rol in het gevarieerde en kleinschalige landschap. Het water is zo ingericht dat meerdere functies tegelijk kunnen vervullen. Het waterbeheer sluit zoveel mogelijk aan bij de natuurlijke omstandigheden, zoals hoogteligging, grondwaterstroming en bodemsoort.
Ruimte voor water
De visie is gericht op het ontwikkelen van een robuust en veerkrachtig watersysteem met als doel wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te voorkomen. Om dit te bereiken is er voldoende ruimte nodig voor het vasthouden en tijdelijk bergen van water. Voor de verbetering van de waterkwaliteit dienen de vervuilende lozingen te worden beperkt. Door het afkoppelen van schoon hemelwater van de riolering wordt de emissie door lozingen vanuit riooloverstorten en rioolwaterzuiveringen gereduceerd.
Beleving van water
In de woon- en werkomgeving is water zichtbaar, bereikbaar en veilig voor bijvoorbeeld vissers en wandelaars. Zichtbaar water dat beleefd wordt, is er niet alleen om van te genieten, maar ook er van bewust van te zijn. Om dit te bereiken wordt het hemelwater bij voorkeur met bovengrondse voorzieningen ingezameld en geïnfiltreerd.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2012 (GRP)
In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:
- inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
- grondwater(maatregelen).
De doelmatige uitvoering van deze zorgplichten is in het GRP vastgelegd en gaat uit van de volgende principes:
De trits "vasthouden - bergen - afvoeren" houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Indien dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.
De trits "schoonhouden - scheiden - schoonmaken" omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoon houden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en tevens het zuiveringsrendement te worden verhoogd.
In het GRP zijn de gemeentelijke zorgplichten nader gedefinieerd. Maatregelen in particulier gebied behoren tot de zorgplichten van de eigenaar.
3.3.6 Mobiliteitsbeleid
De gemeente heeft in december 2007 een mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan biedt een overzicht van maatregelen op verkeersgebied die erop gericht zijn om de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de veiligheid van de woningen en de bedrijven te verbeteren. Dit plan biedt tevens een kader waaraan ruimtelijke plannen met betrekking tot deze aspecten kunnen worden getoetst. In het bijbehorende maatregelenpakket wordt het beleid naar de praktijk vertaald.
Relevante doelstellingen zijn de volgende:
- het wegen- en stratennet wordt duurzaam veilig ingericht en heringericht;
- het fietsverkeer wordt gestimuleerd, het fietsroutenetwerk wordt verbeterd;
- bij nieuwbouwplannen wordt een parkeertoets en een mobiliteitstoets uitgevoerd.
Met deze doelstellingen wordt bij het beheer, de inrichting en de eventuele ontwikkelingen in het plangebied rekening gehouden. Verder gelden voor het vrachtwagenverkeer van en naar bedrijventerreinen de volgende specifieke doelstellingen:
- De bereikbaarheid van bedrijventerreinen moet gewaarborgd blijven en, waar mogelijk en noodzakelijk, worden verbeterd. Het gaat daarbij om een goede directe ontsluiting van verkeer en vrachtverkeer naar het hoofdwegennet, zodat dit (vracht)verkeer niet (meer) door de woonwijken rijdt als het daar niet thuis hoort.
- Vanwege de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid moet het parkeren en laden en lossen op eigen terrein plaatsvinden en niet op de openbare weg.
- Ten slotte streeft de gemeente ernaar om op het gemeentelijke grondgebied geen reguliere routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vast te stellen.
3.3.7 Groenstructuurplan
Het gemeentelijke groenstructuurplan bevat een lange termijn visie op de inrichting en het beheer van het groen in de openbare ruimte. Groene elementen in de openbare ruimte hebben veelal een onderlinge samenhang en vormen zo een groenstructuur. Deze structuur hangt nauw samen met de stedenbouwkundige en ruimtelijke opbouw van een stad of dorp.
Vaak is de aanwezigheid van groen gekoppeld aan rode functies (gebouwen) doordat het deze aankleedt of accent geeft. De relatie tussen groen en rood is dan ook een belangrijk aspect binnen een Groenstructuurplan. Binnen de groenstructuur speelt de bomenstructuur een overheersende rol. Bomen zijn door hun ruimtelijke werking de meest beeldbepalende groenelementen en daarom sterk sfeerbepalend. Om die reden heeft de gemeente ook een aparte Bomenverordening waarin voorgeschreven wordt hoe moet worden omgegaan met het 'Bewaren van houtopstanden'.
Verder zijn ook vakbeplantingen, gazons en waterelementen van betekenis binnen de groenstructuur. Een belangrijke integreren tot een samenhangend geheel dat op basis van één visie wordt beheerd en ontwikkeld. Op het onderhavig plangebied is het volgende van toepassing:
"De groene dorpsentrees dienen te worden behouden. Een landschappelijk karakter van het aanwezige groen heeft hier de voorkeur zodat de overgang naar het landelijk gebied wordt versterkt. Het toepassen van landschappelijke boomsoorten als beuk, eik en linde is daarom gewenst. De Zomerweg en de Holtdijk zijn van oudsher onbeplant, dit beeld dient gehandhaafd te blijven. Door de aanleg van het nieuwe bedrijventerrein Heeckeren ontstaat binnen enkele jaren langs de Zomerweg een nieuwe hoofddorpsentree. Ook deze moet een groen uiterlijk krijgen. De Zomerweg is een oude heideontginningsweg, het gebied er omheen was destijds open en de weg onbeplant. Daarom wordt voorgesteld deze entree duidelijk te laten verschillen van de overige entrees rond de hoofdwegen van Goor die beplant zijn met zware boomstructuren. Deze entree krijgt een open karakter. Er kan zo een groene as worden ontwikkeld met herkenbare elementen van een open heideontginning (knipoog naar het verleden)." |
Als concreet project wordt het versterken van een groene dorpsentree ter plaatse van de Zomerweg genoemd. Dit project is op basis van onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar.
3.3.8 Monumentale bomenlijst
Het college van B&W heeft een lijst met monumentale bomen in Hof van Twente vastgesteld. De status van een monumentale boom is sterk en is vastgelegd in de Bomenverordening. Voor een monumentale boom wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven. De bomenlijst is dynamisch. Nieuwe bomen en boomgroepen kunnen aan de lijst toegevoegd worden en ook kunnen houtopstanden eraf worden gehaald. De lijst bestaat nu uit ongeveer 320 monumentale houtopstanden. Ten behoeve van deskundige advisering omtrent de monumentale bomen heeft het college een Bomencommissie aangesteld. In de toelichting op de Bomenverordening wordt een bepaalde wijze van bestemmen van de monumentale bomen voorgeschreven. In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen monumentale bomen aanwezig.
3.3.9 Welstandsnota
De gemeenteraad van Hof van Twente heeft voor de hele gemeente een welstandsnota vastgesteld met criteria voor de welstandstoets. Daarbij is zowel het buitengebied als de kernen ingedeeld in verschillende gebieden aan de hand van karakteristieken van de bestaande bebouwing. Per gebied zijn criteria opgesteld die door de welstandscommissie worden gebruikt bij het beoordelen van aanvragen om vergunning. Daarbij wordt onder andere gelet op de plaats, de hoofdvorm en de detaillering. Er zijn geen welstandsvrije gebieden. Naast de gebiedscriteria zijn objectgerichte criteria opgesteld die niet voor een gebied, maar voor een bouwwerk gelden. Het gaat dan om regels voor bijvoorbeeld monumenten, landgoederen en serrestallen.
Het plangebied is ingedeeld in het welstandsgebied "Bedrijventerreinen".
Beeldkwaliteitsplan
Ten tijde van de uitwerking van de ontwikkelplannen van fase 2 van het bedrijventerrein Zenkeldamshoek zijn in 2003 specifieke beeldkwaliteitseisen opgesteld waarbinnen het bedrijventerrein verder ontwikkeld kan worden. Tevens zijn voor het gehele bedrijventerrein, om de homogeniteit en de kwaliteit van de kavels onderling te waarborgen, algeheel geldende regels en richtlijnen opgesteld.
Het beeldkwaliteitsplan is voor de welstandscommissie het beleid waaraan bouwplannen getoetst worden.
3.3.10 Beleidsregels afwijkingsbevoegdheid
In de vigerende bestemmingsplannen voor de tweede fase van het bedrijventerrein Zenkeldamshoek staan een aantal bouwregels ter bescherming van de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit. De afgelopen jaren is gebleken dat deze regels een probleem vormen voor bedrijven welke zich op bedrijventerrein Zenkeldamshoek willen vestigen.
Deze regels hebben betrekking op:
- het minimale bebouwingspercentage;
- de minimale bouwhoogte;
- het bouwen in de voorgevelrooilijn.
Om van de bouwregels in de bestemmingsplannen in specifieke gevallen af te kunnen wijken, zonder dat de voor ogen staande stedenbouwkundige kwaliteit verloren gaat, heeft het college van burgemeester en wethouders op 16 november 2011 beleid opgesteld. In deze beleidsregels staan uitgangspunten en voorwaarden waaronder het college medewerking zal verlenen aan afwijkingen van de bouwregels.
In onderliggend bestemmingsplan zijn de beleidsregels verwerkt in de bestemmingsregeling.
3.3.11 Bedrijventerreinvisie
In februari 2011 heeft de gemeente de bedrijventerreinenvisie vastgesteld. De gemeente heeft ambities om de kwaliteit op bedrijventerreinen te garanderen. Kort samengevat hanteert de gemeente de volgende kwaliteitsopgaven en doelen:
- Het versterken van het ondernemersklimaat in alle kernen;
- Het verduurzamen van het ondernemerschap, de gebouwde omgeving, de verkeersstructuur en de openbare ruimte;
- Een goede landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen;
- Het tegengaan van veroudering;
- Het – waar mogelijk – intensiveren van arbeid op het terrein;
- Het opstellen van een uitgifte- en vestigingsprotocol.
De ambitie van de gemeente is om alle bedrijvigheid die zich aandient zo goed mogelijk te accommoderen. Daarom wil de gemeente een gevarieerd en compleet aanbod aan bedrijventerreinen aanbieden. Het juiste bedrijf op de juiste plek is de doelstelling. Actieve uitbreiding van bedrijventerreinen vindt binnen de gemeente vooral plaats in Goor op Zenkeldamshoek. Voor de overige kernen geldt dat deze in eerste instantie bedoeld zijn voor de opvang van lokale aan de kern gebonden bedrijvigheid. Dit geldt ook voor lokaal gewortelde bedrijven. Daarbij probeert de gemeente zo veel mogelijk in te breiden op de bestaande locaties in de kernen, staat kleinschaligheid voorop en wordt ruimte geboden aan lokale ondernemers.
3.3.12 Nota Externe veiligheid
De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd in de nota “Bewuste veiligheid op maat”. Binnen de gemeente zijn een aantal risicovolle inrichtingen aanwezig. Op de site www.risicokaart.nl is een actueel overzicht van de risicovolle bedrijven te vinden. Ten aanzien van nieuwvestiging van zwaardere en risicovolle bedrijvigheid stelt de gemeente zich terughoudend op. Verder moet met name bij gevoelige functies, rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor, het water of buisleidingen. De toetsing ten aanzien van het externe veiligheidsbeleid is nader uitgewerkt in paragraaf 4.5.
3.3.13 Milieubeleidsplan
Het gemeentelijk milieubeleidsplan schetst de kaders, de hoofdlijnen en de richting van het te voeren samenhangend beleid voor diverse milieuthema’s, de aanpak van doelgroepen en de samenhang met het economisch ruimtelijk beleid. De beleidsnota kent een visie deel tot 2020 en ambities tot 2015. Centraal staat het streven naar milieuduurzaamheid. Dit vindt plaats doordat milieuaspecten en –normen vroegtijdig in de voorbereiding van besluitvorming worden mee- en afgewogen met het oog op ontwikkeling en behoud van een goed woon- en leefklimaat.
Het volgende streefbeeld is op het plangebied van toepassing:
"Streefbeeld 15: werkgelegenheid in kernen, concentraties technische en productiebedrijven in grotere kernen. Het milieubeleidsplan gaat ervan uit dat bedrijvigheid op basis van een goede ruimtelijke ordening plaatsvindt op geschikte locaties. Van oudsher gegroeide situaties die naar huidig inzicht in het kader van behoud van een acceptabel woon- en leefklimaat en goede ruimtelijke ordening niet meer houdbaar zijn worden opgeheven. Bedrijven- en industrieterreinen zijn uit milieuhygiënisch oogpunt optimaal ingericht. Het milieubeleid is bedoeld om te faciliteren daar waar mogelijk en te beperken daar waar noodzakelijk. Het milieubeleid staat lichte bedrijvigheid, ook in vrijkomende gebouwen toe voor zover hiervan geen ontoelaatbare nadelige gevolgen ontstaan voor burgers of andere bedrijven."
Gelet op de uitkomsten uit de verschillende uitvoerbaarheidsaspecten (zie hoofdstuk 4) kan worden gesteld dat ter plaatse van onderhavig plangebied voldaan wordt aan de doelstellingen uit het gemeentelijk milieubeleidsplan.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten/onderzoek
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.
4.1 Akoestiek
Voor het bedrijventerrein zijn in één deelgebied bedrijfswoningen toegestaan, enkele zijn reeds bestaand en enkele kunnen op basis van het geldende en onderhavige bestemmingsplan nog worden opgericht. Voor het realiseren van nieuwe bedrijfswoningen is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Wanneer een nieuwe woning (of andere geluidgevoelige bestemming) wordt gerealiseerd binnen het wettelijk invloedsgebied van een weg (geluidzone) dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidbelasting op de gevel. Met deze geluidbelasting kan worden afgewogen of wonen wenselijk is op de beoogde locatie. Tevens kan aan de hand van deze geluidbelasting bepaald worden of geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn (Bouwbesluit).
Aangezien het bedrijventerreinen Zenkeldamshoek geen geluidgezoneerd industrieterrein betreft, is verder akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet aan de orde. Aangezien het plangebied wel gelegen is binnen de invloedsfeer van gezoneerde wegen en in het bestemmingsplan geluidgevoelige functies (bedrijfswoningen) mogelijk worden gemaakt, is wel onderzoek noodzakelijk naar wegverkeerslawaai.
Onderzoek
Door Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de heersende geluidbelasting ter plaatse van het gebied waar bedrijfswoningen zijn toegestaan. Hieruit is naar voren gekomen dat enkel de provinciale weg N347 akoestisch gezien relevant is ten aanzien van onderliggend bestemmingsplan. Vanwege de overige wegen in de nabijheid van het deelgebied voor bedrijfswoningen zijn geen relevante geluidbelastingen te verwachten. Voor het realiseren van een bedrijfswoning kan de invloed van deze wegen buiten beschouwing gelaten worden.
Uit de berekende contouren blijkt dat de geluidbelasting, binnen het gebied waar bedrijfswoningen zijn toegestaan, liggen tussen de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en 53 dB. In het akoestisch onderzoek is onderzocht of het treffen van bronmaatregelen om zodoende de geluidbelasting te beperkingen doeltreffend is. Gelet op de hoge kosten van de te nemen maatregelen in vergelijking met de te behalen geluidsreductie zijn maatregelen niet doelmatig.
Voorgesteld wordt om drie hogere waarden te verlenen voor een geluidbelasting van maximaal 50 dB. Het gehele onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting bijgevoegd.
4.2 Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.
Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.
De gemeente Hof van Twente heeft het Rijksbeleid uitgewerkt in gemeentelijk archeologiebeleid. Zie hiervoor paragraaf 3.3.3.
Onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied uit de gemeentelijke archeologische verwachtingswaardenkaart. Hieruit blijkt dat aan het plangebied zowel hoge, als middelhoge en lage archeologische verwachtingen zijn toegekend. Conform het gemeentelijk beleid, als ook vastgelegd in het bestemmingsplan 'Reparatieregeling II' zullen de archeologische waarden middels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden beschermd. Op deze wijze zijn bodemingrepen, afhankelijk van de aan de gronden toegekende waarde, die de archeologische waarden kunnen verstoren niet zondermeer toegestaan.
Afbeelding 4.1: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart
4.3 Bodem
Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.
Beoordeling van het aspect bodemkwaliteit kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigingen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kennen, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde. Zo ook bij actualisaties van bestemmingsplannen, waarin wordt geconstateerd dat het feitelijke gebruik van een perceel hetzelfde blijft met de vigerende (oude) bestemming. Dit is in onderhavige situatie grotendeels het geval.
Gelet hierop is door Aveco de Bondt enkel een inventarisatie gemaakt van de reeds beschikbare bodeminformatie. Met betrekking tot het bedrijventerrein 'Zenkeldamshoek' kan het onderstaande worden geconstateerd:
Voor een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt verwezen naar de bijlage 'Bodeminformatie gemeente Hof van Twente'. Bedrijventerrein Zenkeldamshoek is een vrij nieuw bedrijventerrein. Voor de aanleg van het bedrijventerrein is in 2003 een grootschalig bodemonderzoek verricht. In 2007 is op een deel van het bedrijventerrein aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd;
Op het bedrijventerrein zaten voorheen enkele (voormalige) boerderijen. Op een aantal daarvan was bodemverontreiniging met asbest/gesaneerde asbestweg (weg voorzien van afdekking met asfalt) aanwezig. Daarnaast zijn in het kader van diverse bouwaanvragen en bepaling nulsituatie bodemonderzoeken uitgevoerd.
Binnen het plangebied is echter geen sprake (meer) van een bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming (Wbb) (zie tevens bijlage 'Bodematlas provincie Overijssel, inclusief rapportage bodeminformatie').
De toetsing aan de haalbaarheid van het bestemmingsplan (actualisatie) brengt een bepaalde mate van onderzoek naar de kwaliteit van bodem en grondwater met zich mee. In het algemeen kan gesteld worden, dat - gezien de noodzakelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de eventuele aansprakelijkheidstelling van de gemeente c.q. de provincie door bouwers en ontwikkelaars - zoveel mogelijk voorkomen moet worden, dat in de bestemmingsplanprocedure gevallen van bodemverontreinigingen niet worden opgespoord.
Voorliggend bestemmingsplan laat echter geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks toe waarvoor de bodemkwaliteit getoetst dient te worden. Het betreft immers hoofdzakelijk een actualisatie van de vigerende bestemmingsplan waarbij de functies (grotendeels) ongewijzigd blijven.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat indien binnen het plangebied op nog onbebouwde terreindelen nieuwbouw plaats gaat vinden, er in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag / bouwverordening wel bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd moet worden.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
In de geldende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein is voor wat betreft het toestaan van bedrijfscategorieën gebruik gemaakt van een zogenaamde 'inwaartse zonering'.
"Bij inwaartse zonering worden beschermde bufferzones rondom de milieugevoelige functie gecreëerd. Op het naburige bedrijventerrein zijn op korte afstand van de gevoelige functie slechts weinig belastende activiteiten toelaatbaar. Hoe groter de afstand tot de woonbebouwing, hoe groter de toelaatbare hinder zal zijn." (Bron: VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, 2009")
![]() | ![]() |
Afbeelding 4.2: Overzicht inwaarts (links) en uitwaarts (rechts) zoneren
In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
Milieucategorie | Richtafstand tot rustige woonomgeving | Richtafstand tot gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Afbeelding 4.3: Tabel milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden
De opgenomen richtafstanden zijn geen normen, maar afstanden waarvan gemotiveerd mag worden afgeweken. De afstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot aan de dichtstbij gelegen gevel van de gevoelige functie.
Wanneer de huidige situatie wordt getoetst, kan worden gesteld dat alle gevestigde bedrijven voldoen aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van de in de omgeving van het bedrijventerrein gelegen woningen. Hier is rekening gehouden met de richtafstanden ten opzichte van een rustige woonomgeving.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan opgenomen nieuwe zonering kan het volgende gesteld worden:
- de zonering draagt zorg voor een uniform toetsingskader voor het gehele plangebied;
- de zonering is gebaseerd op de nieuwste versie van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009);
- over het algemeen is de zonering uit de bestaande bestemmingsplannen overgenomen. Waar wijzigingen in de zonering zijn aangebracht zijn in ieder geval bovenstaande richtafstanden in acht genomen.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.
Kaders
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport zijn de 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' en de Basisnetten Weg, Water en Spoor van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.
Onderzoek
Algemeen
Een eerste indruk van de risicobronnen kan worden verkregen via de provinciale risicokaart. Het plangebied is weergegeven in afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)
Inrichtingen: Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Bestaande inrichtingen in het plangebied
In het plangebied is één bedrijf gevestigd dat valt onder Bevi. Dit betreft Servicestation Hoek VOF aan de Enterseweg 10.
LPG-tankstation Hoek
Plaatsgebonden risico
Het risico wordt gevormd door de opslag en het afleveren van LPG met een jaardoorzet van maximaal 1.200 m3. Hiervoor gelden afstanden voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in afbeelding 4.5 Binnen deze afstanden zijn geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten bestemd, zodat er geen strijd is met het plaatsgebonden risico.
Risicobron | Afstand (in meter) | |
LPG-vulpunt | 110 | |
LPG-tank | 25 | |
LPG-afleverzuil | 15 |
Afbeelding 4.5: Tabel afstanden plaatsgebonden risico Servicestation Hoek
Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter rondom respectievelijk het LPG-vulpunt en de (bovengrondse appendages van de) ondergrondse LPG-tank. Aangezien het tankstation een bestaande situatie betreft en onderhavig bestemmingsplan geen wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden mogelijk maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is een herberekening van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
In het plangebied en de omgeving daarvan zijn geen wegen aangewezen als routering van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De provinciale weg N347 is enkel aangewezen als ontheffingsroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, echter dit betreft incidentele gevallen. Transport van significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen, welke van invloed zijn op het groepsrisico, is dan ook niet aan de orde.
4.6 Flora En Fauna
Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Als gevolg van ontwikkelingen op Europees niveau heeft de laatste jaren een actualiseringslag plaatsgevonden binnen het nationaal natuurbeschermingsrecht. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig in nationale wetgeving geïmplementeerd.
De twee sporen hebben daarbij elk hun eigen wettelijk verankering. De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden, de Flora- en faunawet op de bescherming van soorten.
4.6.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied is het Natura 2000- gebied Borkeld op meer dan 5 km afstand van het plangebied. Gezien de relatief grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied, kunnen (significant) negatieve effecten op natuurlijke habitats en/of soorten waarvoor natuurbeschermingswetgebieden zijn aangewezen op voorhand worden uitgesloten. Effecten als gevolg van externe werking door bijvoorbeeld geluid, licht en stikstofdepositie zijn op een afstand van 3km niet meer waarneembaar. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op meer dan 2 km afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten de EHS en op relatief grote afstand van de EHS ligt, kunnen significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.
4.6.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. In deze wet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
4.7 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv) in werking getreden. De Wgv gaat in op de toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten. Geurgevoelige objecten zijn objecten welke juridisch/planologisch bestemd zijn voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik worden gebruikt. De Wgv doet dit door voor geurgevoelige objecten een voorkeursgeurnorm voor te schrijven dan wel een bepaalde vaste afstand tot het geurgevoelig object.
Voor gemeente Hof van Twente waarbinnen het plangebied is gelegen geldt respectievelijk een voorkeursnorm van 3,0 ouE/m3 en 14,0 ouE/m3 voor objecten die binnen en buiten de bebouwde kom zijn gelegen.
De geuremissie binnen de gemeente kan worden verruimd tot een geurgevoelig object een geurbelasting ontvangt van:
- 14,0 ouE/m3 binnen de bebouwde kom, en;
- 35,0 ouE/m3 buiten de bebouwde kom.
Daarnaast is het mogelijk de minimum afstanden van een veehouderij waar dieren worden gehouden waarvoor geen oedeurnorm geldt tot een geurgevoelig object maximaal te verkleinen tot een minimum afstand van:
- Van 100 naar ten minste 50 meter, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
- Van 50 naar ten minste 25 meter, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
In de omgeving van het plangebied liggen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van geurgevoelige objecten. Om die reden is onderzocht of de normen voor geurbelasting door agrarische bedrijven worden overschreden. Dit onderzoek is opgenomen in de Geurgebiedsvisie Zenkeldamshoek welke als bijlage 2 is opgenomen.
Volgens het geuronderzoek wordt voor een deel van het terrein de 3,0 ouE/m3 overschreden.
De leefkwaliteit in het plangebied is op basis van het geuronderzoek grotendeels te kwalificeren als 'redelijk goed' tot 'matig'. In een klein deel van het plangebied is de leefkwaliteit te kwalificeren als 'tamelijk slecht' tot 'slecht'.
Voor dit deel wordt een geurnorm van 12 ouE/m3 echter acceptabel geacht, omdat dit gedeelte van het plangebied direct grenst aan het landelijk gebied en wordt gezien als een overgangsgebied van het landelijk gebied naar de bebouwde kom. In dit gebied is het toegestaan om zwaardere bedrijvigheid te vestigen. Dit is belangrijk voor Goor en de gemeente Hof van Twente. Economisch en ruimtelijk is het daarom acceptabel dat bedrijven in dit overgangsgebied tussen bebouwde kom en buitengebied een andere geurbelasting ondervinden. Naast de industrie is het agrarisch bedrijfsleven van belang in de gemeente Hof van Twente. Door de gewijzigde geurnorm van 3 naar 12 ouE/m3 worden bedrijven niet in ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Daarnaast wordt de leefkwaliteit al snel beter naarmate de afstand tot de veehouderij toeneemt. De norm van 12 ouE/m3 doet recht aan de plaatselijke situatie. De gemeente kiest voor maatwerk en niet voor de uiterste grens van 14 ouE/m3 die volgens de Wgv toegestaan is. Voor het overige gedeelte van het plangebied wordt de norm van 3 ouE/m3 gehanteerd. Weliswaar wordt bij toepassing van de Wgv dit gebied al beschouwd als bebouwde kom. Door het opnemen van deze geurnorm wordt duidelijkheid geschept voor alle betrokkenen.
De vaste afstandcontour van 100 meter afkomstig van de Twickelerweg 11 is gedeeltelijk gelegen over het plangebied. Als de vaste afstand tot 80 meter teruggebracht wordt middels een geurverordening vormt deze geen belemmering meer voor de bestemde functies binnen het plangebied.
4.8 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
- a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
- d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het “Besluit nibm”, geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Toetsing
Aangezien er onderhavig bestemmingsplan hoofdzakelijk de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden overneemt, kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Goed woon- en leefklimaat
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, is bezien of er voor de te realiseren verblijfsfuncties (bedrijfswoningen) voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is de "Grootschalige concentratie- en depositiekaart Nederland" van het RIVM geraadpleegd. Ten aanzien van de maatgevende aspecten, fijn stof (PM10)en stikstofdioxide (NO2), is er voor Goor het volgende te melden. Voor stikstofdioxide geldt dat de achtergrondconcentratie in Goor 19,3 µg/m3 (peiljaar 2010) betreft. Voor fijn stof betreft de achtergrondconcentratie 24,2 µg/m3 (peiljaar 2010). Het peiljaar 2010 is maatgevend aangezien de luchtkwaliteit elk jaar verbetert. Het voornemen voorziet niet in een dermate grote verkeerstoename dat concentraties door de voorgenomen planontwikkeling significant zullen toenemen. Aangezien voor beide stoffen de grenswaarde van 40 µg/m3 niet wordt overschreden, kan gesteld worden dat de plaatselijke achtergrondconcentraties (jaargemiddelde) een goed woon- en leefklimaat niet belemmerd.
De Wet stelt ook grenzen aan het aantal dagen dat het uurgemiddelde (NO2) en het 24-uurgemiddelde (PM10) wordt overschreden. Om dat aannemelijk te maken de volgende overwegingen:
NO2: Voor de blootstelling aan piekconcentraties van stikstofdioxide geldt een grenswaarde voor het uurgemiddelde van 200 µg/m3. Deze waarde mag niet vaker dan 18 maal per kalenderjaar worden overschreden. Overschrijding van deze grenswaarde is in Nederland al lang niet meer aan de orde, zo blijkt uit metingen (bron: Infomil). Wel komt het nog incidenteel voor dat uurwaarden boven de 200 µg/m3 worden bereikt. In 2010 was dit het geval op twee stations: een uur op het stadsstation Den Haag-Rebequestraat en op twee achtereenvolgende uren op het straatstation Amsterdam-Prins Bernhardplein. Op basis hiervan is het aannemelijk dat in het plangebied wordt voldaan aan de NO2 norm.
PM10: de grenswaarde voor het 24-uursgemiddelde voor PM10 bedraagt 50 µg/m³. Deze concentratie mag per jaar maximaal 35 keer worden overschreden. Het aantal 24-uursgemiddelde overschrijdingen voor PM10 vanwege het verkeer wordt afgeleid van de jaargemiddelde concentratie. Bij een jaargemiddelde concentratie lager dan 31 µg/m3 wordt de 24-uursgemiddelde concentratie niet overschreden. Gelet op de aanwezig jaargemiddelde concentratie van 24,2 µg/m3 kan worden geconcludeerd dat de grenswaarde voor de 24 -uursgemiddelde concentratie ter plaatse van het plangebied niet wordt overschreden.
4.9 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is dat de ‘watertoets’ wettelijk verplicht is gesteld. De watertoets kan vooral worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen.
Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Regge en Dinkel (WRD). In april 2012 zijn alle gemeentelijke oppervlaktewateren in beheer en onderhoud gekomen van het waterschap. De oppervlaktewateren zijn specifiek bestemd als "Water"
Om zoveel mogelijk 'schoon' water in het plangebied vast te houden en om de vuilemissie naar het oppervlaktewater te beperken is er een gescheiden rioolsysteem aangelegd. Het schone dakwater dient daar doelmatig (rechtstreeks) te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Vuil (afval)water wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering van het waterschap. "
Het Waterschap Regge en Dinkel maakt gebruik van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De gemeente Hof van Twente heeft op 2 augustus 2012 deze digitale watertoets uitgevoerd en aan het waterschap toegezonden. De reactie van het waterschap is als volgt:
'Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Regge en Dinkel heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen."
4.10 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn een aantal leidingen gelegen welke planologisch van invloed zijn op de gebruiks- en bouwmogelijkheden in het plangebied.
Waterleiding
In het plangebied is een aantal drinkwatertransportleidingen van Vitens gelegen. Deze leidingen, inclusief een zone van 5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding, vereisen planologische bescherming om te voorkomen dat onder andere gebouwen bovenop de leiding gebouwd kunnen worden. Gelet hierop zijn aan de leidingen en de vrijwaringszones de dubbelbestemming 'Leiding - Water' toegekend.
Straalpad
Een straalpad bestaat uit luchtruimte die vrij moet blijven voor radiocommunicatie. Van Goor lopen er straalpaden naar onder meer Almelo en Rijssen. Het straalpad naar Almelo is over het bedrijventerrein Zenkeldamshoek gelegen. Gelet hierop zal in onderhavig bestemmingsplan worden bepaald dat ter plaatse van het straalpad niet hoger dan 38 meter ten opzichte van het NAP mag worden gebouwd.
Hoogspanningsverbinding
Ter plaatse van het plangebied zijn twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen gelegen:
- een 110 kV leiding van Goor naar Delden;
- een 110 kV leiding van Goor naar Haaksbergen.
Ter bescherming van deze leidingen dienen in het bestemmingsplan voor bepaalde afstanden tot de leidingen regels opgenomen te worden. Deze afstanden betreffen zakelijk rechtstroken waarbinnen geen hoge andere bouwwerken (geen gebouwen) mogen worden opgericht, tenzij de netbeheerder hier geen probleem mee heeft. Bij deze zakelijk rechtstroken geldt dat voor werkzaamheden die het normale grondgebruik te boven gaan schriftelijke toestemming noodzakelijk is van de netbeheerder. Voor een 110 kV leiding geldt een zakelijke rechtstrook van in totaal 35 meter (17,5 meter aan weerszijden van het hart van de leiding).
De zakelijke rechtstrook van beide leidingen heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding gekregen.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
De volgende doelstellingen liggen ten grondslag aan onderhavige actualisatie van de bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein Zenkeldamshoek:
- Het opstellen van een actueel planologisch toetsingskader;
- Het bieden van een uniforme regeling;
- Het verwerken van de beleidsnota 'Beleidsregel afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002' en 'Bedrijventerrein Zenkelsdamshoek 2002, correctieve herziening';
- Het inpassen van kleinschalige ontwikkelingen/aanpassen van de gebruiksmogelijkheden voor enkele gebieden.
Het opstellen van een actueel planologisch toetsingskader
Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisatie van de verschillende planologische kaders die voor het plangebied gelden. Over het algemeen worden de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden conserverend overgenomen en worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het plan zijn tevens beleidswijzigingen verwerkt. De planregels van twee verschillende bestemmingsplannen zijn in één plan verwerkt. Ook is het gemeentelijk handboek gehanteerd.
Het bieden van een uniforme regeling
Een van de doelstellingen van dit bestemmingsplan is het scheppen van een helder en uniforme bestemmingsregeling zodat in lijn met de landelijke planologische doelstellingen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) voor zowel de gebruikers van het bedrijventerrein, als voor bewoners en gebruikers in de omgeving van het bedrijventerrein rechtszekerheid geboden worden en de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden voor het gehele plangebied simpel raadpleegbaar en uitlegbaar zijn.
Het verwerken van de beleidsnota 'Beleidsregel afwijkingsbevoegdheid bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002' en 'Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002, correctieve herziening'
Zoals in paragraaf 3.3.10 reeds is aangegeven staan er in de bestemmingsplannen 'Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002' en de correctieve herziening hiervan een aantal strikte regels ter bescherming van de stedenbouwkundige uitgangspunten, waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken. Om uniforme regels op te stellen wanneer wel en geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheden heeft de gemeente beleidsregels opgesteld. Gesteld kan worden dat wanneer voldaan wordt aan de bepalingen uit de beleidsnota, de verruimde bouwmogelijkheden uit de afwijkingsbepalingen een recht zijn geworden.
Aangezien onderhavig bestemmingsplan als doel heeft dat alle planologische regelingen in één bestemmingsplan opgenomen worden en worden voorzien van een actueel toetsingskader, worden de afwijkingsmogelijkheden uit de genoemde bestemmingsplannen nu bij recht toe gestaan. Dit wel onder de voorwaarden als uitgelegd in de beleidsnota. Op deze wijze wordt de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit gewaarborgd zonder dat extra (afwijkings)procedures noodzakelijk zijn.
Het inpassen van kleinschalige ontwikkelingen/aanpassen van de gebruiksmogelijkheden voor enkele gebieden
De afgelopen jaren is gebleken dat ter plaatse van het bedrijventerrein Zenkeldamshoek weinig behoefte is aan bedrijfskavels waarbij de Wonen en Bedrijven gecombineerd kunnen worden. In het huidige bestemmingsplan zijn voor deze combinatie van functies twee gebieden aangewezen. In het noordelijk gelegen gebied zijn reeds twee bedrijfswoningen gelegen, voor het meest zuidelijk gelegen gebied is nog geen concrete invulling gevonden. Gelet hierop wordt ervoor gekozen de gebruiksmogelijkheden van het zuidelijk gelegen gebied aan te passen. Ter plaatse zal op basis van onderhavig bestemmingplan de reguliere bestemming 'Bedrijventerrein' gelden. Bij de zonering zal rekening gehouden worden met de noordelijk gelegen bedrijfswoning alsmede met de gebruiksmogelijkheden van de gronden aan de andere zijde van de Mossendamseweg welke gereserveerd zijn voor een toekomstige woonwijk.
Afbeelding 5.1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002, correctieve herziening'
Om de gebruiksmogelijkheden van de gronden aan de noordzijde van de Zomerweg te vergroten, is ervoor gekozen de twee kleinere bedrijfskavels (planologisch) samen te voegen. Op deze wijze worden de gronden voor meerdere functies geschikt. De uitgifte van het bedrijventerrein ten noorden van de Zomerweg zal op basis van de huidige grondexploitatie vanaf 2022 plaatsvinden. Dit bestemmingsplan geldt voor een periode van 10 jaar. Het terrein is verder overeenkomstig het geldende bestemmingsplan in dit bestemmingsplan opgenomen.
Afbeelding 5.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zenkeldamshoek 2002, correctieve herziening'
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan wordt volgens de nieuwe eisen die hieruit voortvloeien opgesteld. Het bestemmingsplan is dan ook opgesteld volgens de nieuwe methode ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008’ (SVBP 2008). Daarnaast heeft de gemeente een handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen opgesteld. Hierin is de systematiek en woordkeuze voor de bestemmingsplannen vastgelegd. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij het gemeentelijke handboek.
Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels van het bestemmingsplan, deze worden gemotiveerd in de toelichting. Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een ‘digitale verbeelding’ van de bestemmingsregels.
Binnen een aantal bestemmingen zijn mogelijkheden tot afwijking van de bestemmingsregels opgenomen. De afwijkingen moeten aan een aantal criteria voldoen: de toetsingscriteria. Deze zijn bij de geformuleerde afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Hiermee is de nodige flexibiliteit ingebracht in het bestemmingsplan, waardoor niet voor elke kleine aanpassing binnen het plangebied een nieuwe procedure hoeft te worden gevolgd. Daarnaast zijn er een aantal algemeen geldende afwijkingsregels opgenomen.
6.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In het plan is gebruik gemaakt van de onderstaande bestemmingen. Per bestemming zal worden gemotiveerd welke regeling is toegepast.
6.2.1 Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming zijn bedrijven in verschillende categorieën (1 t/m 4.1), met uitzondering van bevi- en geluidzoneringsplichtige inrichtingen, toegestaan. Een bevi-inrichting is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. Daarnaast is het mogelijk bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' op te richten en kunnen bestaande perifere detailhandelsbedrijven blijvend geëxploiteerd worden. De bedrijven dienen op eigen terrein te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren en laden en lossen.
In de regels en op de verbeelding zijn maatvoeringseisen ten aanzien van de bouwwerken opgenomen en gebruiksregels met betrekking tot het toegestane gebruik. Voor de zichtlocaties in deelgebied fase 2 van het bedrijventerrein gelden specifieke eisen voor wat betreft zowel een minimaal als maximaal bebouwingspercentage. Tevens gelden hier eisen ten aanzien van zowel een minimale als maximale bouwhoogte van bebouwing en het bouwen in de gevellijn.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen om bijvoorbeeld een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken te voorkomen. Voorts kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels en een bedrijfswoning alsmede zwaardere categorieën van bedrijven en detailhandel toestaan, mits wordt voldaan aan daartoe gestelde voorwaarden.
6.2.2 Groen
Aan de in het plangebied gelegen beeldbepalende groenvoorzieningen, niet zijnde snippergroen, is de bestemming 'Groen' toegekend.
6.2.3 Water
Zowel de watergangen welke in het beheer van het Waterschap zijn alsmede de waterpartijen in het plangebied bedoeld als waterberging hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' gekregen.
6.2.4 Verkeer
De verschillende wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Conform de stedenbouwkundige uitgangspunten die voor het bedrijventerrein Zenkeldamshoek gelden, dient het parkeren op eigen terrein te worden opgelost.
6.2.5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
In het plangebied zijn twee 110 kV hoogspanningsleidingen gelegen. Ter bescherming van de zakelijke rechtstrook van deze leidingen is aan de leiding (inclusief een zone van 17,5 meter aan weerszijden van de hart van de leiding) de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen.
6.2.6 Leiding - Water
De drinkwatertransportleidingen van Vitens die in het plangebied zijn gelegen, zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Voor de drinkwatertransportleidingen is een beschermende zone van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding opgenomen. Binnen deze zone mag geen bebouwing worden opgericht en mag geen diepwortelende beplanting worden aangebracht (>1 m onder maaiveld).
6.2.7 Archeologische verwachting
Voor de verschillende archeologische waardevolle gebieden binnen het plangebied zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen, namelijk 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De gebieden met 'Waarde - Archeologische verwachting 1' hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden geldt dat het verplicht is een archeologisch onderzoek uit te voeren bij ingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² die dieper gaan dan 40 cm. De gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. In deze bestemming is een archeologisch onderzoek vereist bij ingrepen met een minimale oppervlakte van meer dan 5.000 m2 die dieper gaan dan 40 cm.
In de regels van deze twee dubbelbestemmingen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt deze bestemmingen te verwijderen indien uit het archeologische onderzoek blijkt dat de gronden in kwestie hun archeologische waarden hebben verloren.
6.2.8 Gebiedsaanduidingen
Vrijwaringszone - straalpad
Een straalpad bestaat uit luchtruimte die vrij moet blijven voor radiocommunicatie. Voor gronden met de aanduiding vrijwaringszone - straalpad wordt, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, op de verbeelding geregeld wat de toegestane 'maximum hoogte' van gebouwen is.
Veiligheidszone - bevi
Rondom het bedrijf Tankstation Hoek, wat een bevi-inrichting is, is een veiligheidszone gelegen. Deze zone beschermt het woon- en leefklimaat rondom de inrichting. Binnen de zone kunnen niet zondermeer nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De kosten voor de actualisering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de gemeente. De economische uitvoerbaarheid hoeft daarom niet verder aangetoond te worden en het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook zal ten aanzien van het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening overlegd worden met de besturen van waterschap, provincie en Rijk. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze procedure en overleggen worden behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het (voor)ontwerpbestemmingsplan zullen worden toegevoegd aan dit hoofdstuk.
8.2 Inspraak En Vooroverleg
De gemeente heeft gedurende de totstandkoming van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de vereniging Parkmanagement Zenkeldamshoek. Zij hebben aangegeven positief tegenover onderhavige actualisatie te staan.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Zenkeldamshoek Goor" heeft met ingang van 11 april 2013 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan is binnen de daarvoor gestelde termijn één zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. In bijlage 3 is de Zienswijzennotitie opgenomen waarin ingegaan wordt op de ingediende zienswijze en de beantwoording hiervan.