De Bonegraaf-Oost te Dodewaard
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 20-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'De Bonegraaf-Oost te Dodewaard' met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpDObonegraafoost-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.8 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.9 bestaand:
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouw- of omgevingsvergunning;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.21 driftgevoelige functies
functies in gebouwen en/of verblijfsruimten die een langdurig menselijk verblijf met zich meebrengen;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 geluidgevoelig gebouw
woningen en gebouwen die op grond van art. 1 Wgh worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.25 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.26 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
1.27 luifel:
afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;
1.28 niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
1.29 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.30 ondergronds:
onder peil;
1.31 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt en gerelateerd is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan;
1.32 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt en ondersteunend aan deze hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.33 overbouwing:
een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;
1.34 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.35 plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 15º;
1.36 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dan wel daarmee vergelijkbare inrichtingen zoals genoemd in bijlage VII van het Besluit kwaliteit Leefomgeving.;
1.37 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;
1.39 voorgevel:
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.40 voorgevelrooilijn:
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);
1.41 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.42 zelfstandig kantoor:
een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen, vlonders en andere waterstaatswerken;
- d. beeldende kunstwerken;
- e. vijvers;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Waarde - Landschap
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarde, zoals deze tot uiting komt in een (nieuwe)bomenrij met watergang.
De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen. De realisatie van wegen en of parkeervoorzieningen zoals beoogd in het inrichtingsplan zoals deze is opgenomen in Bijlage 3 bij de regels is zonder meer toegestaan.
7.2 Bouwregels
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Artikel 8 Waterstaat - Beheerszone Watergang
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beheerszone watergang' watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
- b. voorzieningen voor de waterhuishouding.
8.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - industrie
10.2 Geluidzone - spoor
10.3 Milieuzone - spuitzone
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'De Bonegraaf Oost te Dodewaard'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
De gemeente Neder-Betuwe is voornemens om het huidige bedrijventerrein de Bonegraaf in Dodewaard verder uit te breiden. De uitbreiding de Bonegraaf-Oost heeft een totale omvang van circa 8 hectare, waarvan circa 5,1 hectare netto uitgeefbaar. Het terrein zal vooral ruimte bieden aan reguliere lokale bedrijvigheid (industrie, bouw, handel en productie) in de categorie 2 tot en met 3.2. Deze doelgroep sluit aan bij de huidige bedrijvigheid op de Bonegraaf waar bedrijven gevestigd zijn van milieucategorie 1 tot en met 5.2. Bedrijven aan de noordrand dienen bovendien een hoogwaardige uitstraling te hebben omdat dit zichtlocaties vanaf de snelweg A15 zijn.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de Bonegraaf-Oost, heeft de gemeente Neder Betuwe in juli 2020 de structuurschets de Bonegraaf–Oost vastgesteld. De structuurschets gaat uit van een gefaseerde herstructurering van het gebied, gebruik makend van de al aanwezige structuren en kwaliteiten. In de structuurschets wordt het gebied opgedeeld in een drietal deelgebieden. Het nieuwe bedrijventerrein zal aan de A15 een nieuwe bijdrage moeten leveren aan het visitekaartje van het economisch profiel van de gemeente.
Deelgebieden uit structuurschets gemeente
Deelgebied 1
De Bonegraaf-Oost werd genoemd als vervolg op het bedrijventerrein de Bonegraaf-West. In een eerder stadium is ter uitbreiding van een bestaand bedrijf een klein perceel in de Bonegraaf-Oost reeds ontwikkeld. Dit perceel is op bovenstaande afbeelding met een stippellijn weergegeven. Het eerder uitgegeven en planologisch reeds bestemde kavel, is voor de volledigheid opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast is er een kavel gelegen in de hoek Dalwagen met Gieser Wildeman, deze zal een afzonderlijke planologische procedure doorlopen. Het resterende deel van deelgebied 1 zal voornamelijk ruimte bieden aan GWW Pauw Dodewaard, een bedrijf gespecialiseerd in weg- en waterbouw dat daarnaast ook transport verzorgt. Verder zal Burgland Bouw, eveneens uit Dodewaard, zich aan de zuidzijde van het terrein vestigen. Beide bedrijven zijn op dit moment gevestigd in Dodewaard. Ook worden er op het terrein vrije kavels uitgegeven, dan wel kan een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd worden.
Deelgebied 2 en 3
Het hoofdkantoor van GMB is momenteel gevestigd aan de Dalwagenseweg in Opheusden. Het terrein in Opheusden, is circa 1 hectare groot en is in gebruik als kantoor, werf, werkplaats, opslag en stalling en als parkeerterrein. Het kantoor is circa 2.000 m2 groot en bevat 130 werkplekken en 70 vergaderplekken. Daarnaast werken er circa 30 chauffeurs, monteurs en operators. Een deel van de opslagfunctie wordt gehuurd bij derden, waarvan de locaties op enige afstand van de locatie in Opheusden liggen.
GMB is een groeiend bedrijf. Het bedrijf is opgericht in 1963 bestaat al 59 jaar. De verwachting is dat op termijn een groei van circa 45 kantoormedewerkers kan worden verwacht, waarbij er circa 3.000 m2 aan kantoorruimte nodig is. Momenteel is er een tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein, wat zorgt voor parkeren in de omliggende straten. Dit veroorzaakt overlast voor de directe omgeving van het GMB terrein. Met de te verwachten groei zal deze overlast waarschijnlijk toenemen, net zoals de overlast van het groeiend aantal verkeersbewegingen over de Dalwagenseweg.
De splitsing van het opslagterrein en de werf leidt tot extra transporten. Materieel wordt voor onderhoud en keuring eerst naar de werf gebracht en daarna (soms met shovel, heftruck of vrachtwagen) naar het opslagterrein. Er is behoefte aan een buitenopslagterrein van 15.000 m2. Bestellingen worden afgeleverd op de werflocatie. Dit terrein is echter niet geschikt om als breng- en afhaalpunt in te richten. Tot slot is er behoefte aan uitbreiding van de werkplaats, de magazijnen en het parkeerterrein.
Samenvattend zoekt GMB een locatie waar parkeerplaatsen, een werkplaats, werf en kantoor op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan het combineren van deze functies. Deze ruimte wordt gevonden in deelgebied 2 en 3 van het beoogde nieuwe bedrijventerrein. Daarbij zal een deel van het bestaande bos op het terrein worden gehandhaafd, dan wel duurzaam worden omgevormd naar nieuw bos.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Dodewaard. De omgeving rondom het plangebied is zeer divers. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de snelweg A15. Aan de overzijde van de snelweg loopt de goederenspoorlijn de Betuweroute.
De oostzijde van het plangebied grenst aan agrarische percelen. De agrarische percelen zijn in de huidige situatie in gebruik als boomkwekerij. De agrarische percelen en het plangebied worden gescheiden door een A-watergang.
Ten zuiden van het plangebied ligt een woonwijk behorend bij het dorp Dodewaard. Deze woonwijk wordt gedeeltelijk omringd door een groene wal, waardoor het plangebied en de woonwijk van elkaar gescheiden zijn. Ook bevinden zich hier sportvelden.
Tot slot grenst de westzijde aan gronden die onderdeel uitmaken van het bedrijventerrein de Bonegraaf. Hier is een planologisch reeds bestemde bedrijfskavel conserverend opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hiervoor zijn dan ook geen nadere onderzoeken uitgevoerd.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een rode stippellijn. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding horend bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
1.3 Geldende Plannen
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeren thans de volgende bestemmingsplannen:
- Ontwerpbestemmingsplan 'Aanpassing Woonbestemmingen Buitengebied';
- Bestemmingsplan 'Geluidzone Bonegraaf', vastgesteld door de gemeenteraad op 11 februari 2021;
- Bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 september 2020;
- Bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2018;
- Bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 april 2018;
- Bestemmingsplan 'VAB-beleid', vastgesteld door de gemeenteraad op 9 maart 2017
- Bestemmingsplan 'Plattelandswoningen', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2013;
- Bestemmingsplan 'Einsteinstraat en Dalwagen' vastgesteld door de gemeenteraad op 11 februari 2016;
- Bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld', vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2013.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een rood kader weergegeven.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen
Op grond van de vigerende bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische productie, teelt op folie, worteldoek of goten, het weiden van dieren, bijbehorende voorzieningen, landschappelijke beplantingen, watergangen en extensief dagrecreatief medegebruik. Voor een klein deel van het plangebied geldt reeds de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak. Aangezien de inrichting van het gebied beperkt wordt aangepast is dit deel meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Daarnaast geldt er voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5'. Bouwwerken mogen zonder vergunning op deze gronden worden gerealiseerd, mits het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan respectievelijk 1.000 m2 of 2.000 m². Indien een archeologisch onderzoek wordt overlegd waarbij wordt aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, is het realiseren van bouwwerken groter dan 2000 m2 ook mogelijk.
Tot slot geldt er een drietal gebiedsaanduidingen in het plangebied, namelijk 'geluidzone - industrie', 'geluidzone - spoor' en 'vrijwaringszone - weg'. Binnen beide geluidzones is het bouwen van woningen uitgesloten. Voor de vrijwaringszone geldt dat er zonder vergunning geen bouwwerken mogen worden gebouwd.
Voor de ontwikkeling zijn de bestemmingsplannen 'Parapluregeling Parkeren', 'Parapluregeling Archeologie' en 'Geluidzone Bonegraaf' van belang. In het bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren' worden de parkeernormen binnen de gemeente Neder-Betuwe geregeld. In het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' worden de archeologische waarden in het gebied beschermd, waarbij gronden in het noordelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' hebben. Tot slot wordt in het bestemmingsplan 'Geluidzone Bonegraaf' de geluidzone van het bedrijventerrein de Bonegraaf geregeld. De eerder benoemde geluidzone in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' is met de vaststelling van dit bestemmingsplan deels komen te vervallen.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw bedrijventerrein als uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 5) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
2.1 Bestaande Situatie
In de bestaande situatie is het plangebied op te delen in een tweetal type functies, namelijk een bosperceel en twee agrarische percelen. De twee agrarische percelen worden door het bosperceel gescheiden. Langs beide kanten van het bosperceel liggen watergangen. Beide agrarische percelen worden momenteel gebruikt als grasland, waarvan het westelijk perceel een oppervlakte heeft van circa 2,6 ha en het oostelijk perceel van circa 3 ha.
Het bosperceel heeft een oppervlakte van circa 2 ha en bestaat voornamelijk uit hoge populieren met een forse onderbegroeiing. De bomen staan in 9 rijen met een onderlinge afstand van circa 5 meter. Het bosperceel is sterk noord-zuid georiënteerd. In het zuidelijke deel van het bosperceel is een kleine open ruimte. Tot slot loopt er een wandelpad door het bosperceel. Het wandelpad wordt veel gebruikt voor het maken van een ommetje door omwonenden en medewerkers van de reeds op de Bonegraaf gevestigde bedrijven.
Wandelpad door bosperceel
2.2 Toekomstige Situatie
Ten behoeve van de ontwikkeling van de Bonegraaf-Oost, heeft de gemeente Neder Betuwe in juli 2020 de structuurschets de Bonegraaf–Oost vastgesteld. De structuurschets gaat uit van een gefaseerde herstructurering van het gebied, gebruik makend van de al aanwezige structuren en kwaliteiten. Het nieuwe bedrijventerrein zal aan de A15 een nieuwe bijdrage moeten leveren aan het visitekaartje van het economisch profiel van de gemeente. Daarbij moeten ook de belangen van omliggende woningbezitters en (milieutechnische) inpassing van bedrijfskavels bewaakt worden.
Voor de invulling van het bedrijventerrein de Bonegraaf-Oost is een schetsboek (december 2021) opgesteld. Het betreft de visie op de ontwikkeling in samenspraak met initiatiefnemers A.T.M. Veens Beheer, Polytech Beheer B.V., Pauw Dodewaard Verhuur B.V. en GMB. De initiatiefnemers A.T.M. Veens Beheer en Polytech Beheer B.V. hebben lopende het proces hun gronden verkocht aan Burgland Bouw uit Dodewaard, die zich uiteindelijk ook in het plangebied zal vestigen. Het schetsboek geeft een beeld van hoe partijen tegen de inrichting van het bedrijventerrein aankijken, deze is later uitgewerkt en aangepast in een voorlopig ontwerp (zie paragraaf verderop in deze toelichting) dat ten grondslag ligt aan voorliggend bestemmingsplan. De structuurschets de Bonegraaf-Oost van de gemeente Neder Betuwe is als vertrekpunt gekozen. Het schetsboek is als Bijlage 1 bijgevoegd.
Schetsontwerp de Bonegraaf oost december 2021
Deelgebied 1
Deelgebied 1 is gelegen binnen twee watergangen van de opstrekkende noord- zuid verkaveling. Dit landschap vertoont langgerekte kavelstroken die vanaf de ontginningsbasis zijn verlengd tot aan de grenzen van een andere veenontginning of dorpsgebied. Het oostelijk gelegen bosperceel zorgt voor een ruimtelijke begrenzing. Het is een groen decor voor de beoogde bedrijfspanden. De Einsteinstraat is centraal gelegen en legt de verbinding met het bestaande bedrijventerrein van de Bonegraaf.
Aan de noordzijde van fase 1 van de Bonegraaf zal het aannemersbedrijf GWW Pauw Dodewaard zich vestigen. Het zuidelijk deel zal ontwikkeld worden ten behoeve van Burgland Bouw en enkele nog nader in te vullen bedrijfskavels. Deze kavels kunnen uitgegeven worden aan bedrijven uit de gemeente en of de directe omgeving.
Ontsluiting
De ontsluiting van de Bonegraaf vindt plaats via de Einsteinstraat die zal worden doorgetrokken tot aan het bedrijfsdeel van GMB (fase 2 en 3). De doorgetrokken Einsteinstraat kent een duidelijk profiel met een bomenrij aan beide zijden van de weg. De weg kent een breedte van 7 meter met aan beide zijden een berm van 3 meter. De bedrijfsbebouwing langs de Einsteinstraat neemt enige afstand tot de weg en liggen met de representatieve gevel naar de weg.
Vanaf de Einsteinstraat worden de te ontwikkelen bedrijfspercelen ontsloten door een noordelijke en een zuidelijk wegstructuur, passend binnen de opstrekkende verkaveling. Deze beide wegen liggen in het midden van bedrijventerrein om zo een efficiënte opdeling van de kavels te kunnen realiseren.
De noordelijke en zuidelijke ontsluiting van het bedrijventerrein hebben een duidelijk profiel met een bomenrij aan de westzijde van de weg, om zo optimale schaduwwerking te kunnen bewerkstelligen vanuit een klimaatadaptieve inrichting. Aan de oostzijde is in de berm ruimte voor kabels en leidingen en mogelijk laag opgaande heester beplanting. De bedrijfsbebouwing neemt enige afstand van de ontsluiting. Zowel de noordelijk als zuidelijke ontsluiting komt uiteindelijk uit op een centraal verbrede verkeersruimte, waaraan de verschillende bedrijfspanden gelegen zijn. Hier is ook ruimte opgenomen voor het draaien van vrachtverkeer. Vanaf het centrale deel zijn de parkeervoorzieningen bereikbaar, die hier aan beide zijden gelegen zijn.
Parkeren
Parkeren vindt zowel in het noordelijk als het zuidelijk deel plaats in groene parkeervoorzieningen, die vanaf het centrale deel bereikbaar zijn. De parkeervoorzieningen zijn omzoomd met een haagstructuur (gemengde haag, goed voor de biodiversiteit) en hebben een groene uitstraling. Parkeren vindt plaats op een open verharding waardoor regenwater kan infiltreren. Voor de zuidzijde van het deelgebied is ervoor gekozen de parkeervoorzieningen aan de onderzijde van het terrein te situeren, tegen een hier aan te leggen grondwal met begroeiing.
Per parkeervoorziening is ruimte voor circa 25 tot 30 parkeerplaatsen, waarmee voor het gehele bedrijventerrein (fase 1) ongeveer 100 tot 120 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De groene parkeervoorzieningen liggen vanaf de Einsteinstraat uit het zicht omdat ze achter de op te richten bedrijfsbebouwing gelegen zijn en eveneens achter een groenstructuur in oost-west richting. Een fraaie bomenrij zal de kavels onderling verdelen en zorgt voor schaduwwerking op de parkeervoorzieningen. Dit ook weer vanwege een klimaatadaptieve inrichting.
Omzoming
Voor fase 1 van het bedrijventerrein is het benadrukken van de noord zuid structuur van belang. Dit wordt benadrukt door de bomenrijen langs de beide ontsluitingsstraten, de bosrand aan de oostzijde, een houtsingel aan de westzijde en de watergangen aan de randen van het gebied. Verder is aan de zuidzijde sprake van een verhoogde groene afscheiding. Hier wordt een talud opgeworpen die begroeid is met beplanting en bomen. Hiermee wordt het talud zoals deze nu ook aanwezig is nabij de woningen Brederode doorgetrokken.
Bedrijven
Zoals aangegeven zullen Pauw uit Dodewaard en Burgland bouw zich vestigen op het noordelijk en zuidelijk deel van het bedrijventerrein. Pauw zit thans in het buitengebied op een te kleine kavel. Verder zal Burgland Bouw zich op het terrein vestigen, zij zitten nu nog met opslag op een terrein met een omvang van circa 4.000 m2 aan de Bonegraafseweg. Deze locatie zal vrij komen voor andere bedrijvigheid. Het kantoorgebouw zal op de bestaande locatie blijven bestaan en in gebruik blijven.
Verder worden er op het terrein vrije kavels uitgegeven, dan wel kan een bedrijfs- verzamelgebouw gerealiseerd worden. Aan de noordzijde zal de representatieve gevel van de bebouwing zich presenteren aan de Rijksweg A15. Ook zal hier sprake zijn van waterberging. Burgland vestigt zich aan de zuidkant en is vanuit de zuidelijke gelegen woonwijk aan het zicht onttrokken door middel van een visuele wal. De overige kavels zijn vrij uitgeefbaar. Opslag voor bedrijven op het bedrijfsperceel vindt altijd plaats achter de bedrijfsbebouwing, dan wel achter de groene parkeervoorzieningen in het plangebied. Op deze wijze is het zicht hierop onttrokken.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de mogelijke toekomstige inrichting van deelgebied 1.
Impressie mogelijke toekomstige situatie deelgebied 1
Deelgebied 2 en 3
De ontwikkeling van GMB valt binnen de structuurschets onder fase 2 van de ontwikkeling van het bedrijventerrein de Bonegraaf-Oost.
Het terrein zal ontwikkeld worden als bedrijventerrein. Op het terrein van GMB zal er ruimte zijn voor een kantoor en werkplaats, verschillende opslagplaatsen (zowel bebouwd als onbebouwd), een ontvangstgebouw, een wasplaats voor bedrijfswagens, parkeerplaatsen en meerdere groenstructuren.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied.
Impressie toekomstige situatie deelgebied 2 en 3
Kantoorgebouw
De ligging aan de A15 moet worden gezien en benut als kans om toekomstige bedrijven te 'etaleren'. Waar het gehele gebied er vanzelfsprekend verzorgd uit dient te zien, zijn er aan de locatie aan de A15 extra eisen aan de beeldkwaliteit gesteld. Om deze reden is ervoor gekozen om het kantoorgebouw nabij de A15 te realiseren, en voor de gronden rondom het kantoorgebouw van GMB en grenzend aan de watergang een groene uitstraling te creëren. Het kantoorpand zal 3 bouwlagen krijgen met een maximum bouwhoogte van 13 meter. Het exacte ontwerp van het kantoorpand moet nog nader worden bepaald.
Overige gebouwen
Bij de ingang van het terrein van GMB zal een ontvangstgebouw worden gerealiseerd. Dit gebouw zal een maximum hoogte van 6 meter krijgen. Het exacte ontwerp van het ontvangstgebouw moet nog nader bepaald worden. Voor de overige gebouwen op het terrein geldt ook dat het ontwerp nog nader bepaald moet worden. De maximum bouwhoogte van de overige gebouwen is 12 meter.
Opslaglocaties
Op het bedrijventerrein vindt opslag van bedrijfsmaterieel plaats. Dit betreft enerzijds materieel die veelvuldig gebruik wordt en anderzijds materieel die hoogstens één maal per jaar gebruikt wordt. Daarnaast is het soms nodig materieel kort tijdelijk ergens te plaatsen omdat het bijvoorbeeld in de weg staat en daarna dit weer te kunnen gebruiken.
Bosstructuur, omzoming en watergangen
De watergangen en de verkavelingsrichting, het bosperceel en de aansluiting op het bestaande bedrijventerrein van de Bonegraaf vormen belangrijke pijlers van het ontwerp. Samen met een nieuw te realiseren wandelpad en robuuste groene randen vormen zij de ruggengraat van het terrein en daarmee de ruimtelijke kwaliteit.
De groene oostelijke en zuidelijke rand van het plangebied worden gerealiseerd door de bestaande watergang met onderhoudsstrook en een robuuste groenwal met bomen, aansluitend bij het karakter van het bosperceel en doorlopend in/op de groene daken van de bedrijfspanden. Bij de verdere uitwerking van de plannen moet gestudeerd worden op de vormgeving en afmeting van deze zone. Het ligt hierbij voor de hand om, voor de toekomstige bedrijfsactiviteiten, de maatvoering te combineren met de aan te houden richtafstanden voor milieuzonering.
De bestaande watergang (nu aan de oostzijde van het huidige bosperceel) wordt samen met de laatste bestaande bomenrij een belangrijke drager van groen en water in het plangebied. De vele noodzakelijke verharding voor de bedrijfsvoering van GMB kan afwateren op deze belangrijke drager en sluit verder aan op de bestaande waterstructuur. Bezien wordt of de bestaande bomen kunnen worden gehandhaafd of dat deze vervangen worden door nieuwe bomen.
Het huidige bosperceel is circa 60 meter breed. De westelijke zijde van het bosperceel blijft behouden als bosperceel (circa 20 meter), waarbij de bomen doorlopen in de noord-zuid richting. Hierin is ook een nieuwe wandelverbinding opgenomen. De meest oostelijke bomenrij en watergang blijven als structuur behouden, zoals hierboven beschreven. Waardevolle bomen worden daar waar mogelijk ingepast en vormen het groene decor voor parkeren en opslag.
Ontsluiting en parkeren
Ontsluiting
De Einsteinstraat zal worden doorgetrokken in het plangebied en zal de enige ontsluiting van het plangebied betreffen voor gemotoriseerd verkeer. De Einsteinstraat is ontsloten op de Bonegraafseweg die uitkomt op de Dodewaardsestraat. Via de Dodewaardsestraat is er een verbinding met de snelweg A15.
Parkeren
Op het terrein zal er plaats zijn voor circa 160 parkeerplaatsen. Het overgrote deel van deze parkeerplaatsen zal worden gerealiseerd 'in het groen'. Hierbij word een open bestrating voorgesteld om de parkeerplaatsen een groen karakter te geven en water de mogelijkheid te geven te infiltreren in de bodem. Tevens worden er bomen geplaatst en zal er aan de randen van de parkeerplaatsen ruimte zijn voor groen.
Voorlopig ontwerp deelgebied 2 en 3
Op basis van het schetsboek voor het nieuwe bedrijventerrein, is in afstemming met GMB en de architect van GMB toegewerkt naar een gemaatvoerd voorlopig ontwerp voor deelgebied 2 en 3. In het voorlopige ontwerp zijn de keuzes omtrent inrichting openbare ruimte, vormgeving bosperceel maar ook het verloop van wandelpaden, de profielen van randen van het plangebied nader uitgewerkt. Een en ander is ook ingegeven door de reacties van omwonenden van het plangebied. De inrichting zoals opgenomen in het voorlopig ontwerp is uiteindelijk bepalend geweest voor de verbeelding en de planologische keuzes bij voorliggend bestemmingsplan. Het voorlopig ontwerp is onderstaand opgenomen.
Voorlopig ontwerp de Bonegraaf Oost
Beeldkwaliteit
Ten behoeve van de uiteindelijke bouwplanontwikkeling en inrichting van het plangebied, is het eerder genoemde schetsboek opgesteld, alsmede een beeldkwaliteitsrichtlijn. Het schetsboek en de beeldkwaliteitsrichtlijn gaan samen met het inrichtingsplan in op de gewenste beeldkwaliteit in het plangebied en meer concreet op de kwaliteit van de zone nabij de A15, de bebouwing in het plangebied, de randen van het plangebied, de parkeergebieden in het plangebied en het beoogde bosperceel. Hiermee kunnen bouwplannen getoetst worden aan de richtlijn en het inrichtingsplan, waarmee op de beoogde beeldkwaliteit kan worden gestuurd. De beeldkwaliteitrichtlijn is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleid
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
- Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en gezonder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Barro is niet van invloed op het plangebied. Het plangebied ligt buiten het stroomvoerend regime Waal/Rijn, de Romeinse Limes en de 380 kV hoogspanningslijnen.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de (markt)behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling wordt aangemerkt als een bedrijventerrein en dus als stedelijke ontwikkeling.
STEC laddertoets maart 2020
Om deze reden is in maart 2020 een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk. Voor de ontwikkeling is een toets in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd door Stec, welke als Bijlage 3 is toegevoegd. Onderstaand kort de voornaamste conclusies uit de uitgevoerde laddertoets.
De vraag naar bedrijventerreinen tot en met 2030 betreft circa 12 tot 15 hectare. Binnen het verzorgingsgebied van Dodewaard is er momenteel geen hard planaanbod beschikbaar. Dit betekent dat er in het verzorgingsgebied een kwantitatieve behoefte van 12 tot 15 hectare is.
De uitbreiding de Bonegraaf-Oost past binnen de vraag-aanbodverhoudingen in de bedrijfs- ruimtemarkt van het verzorgingsgebied. De Bonegraaf-Oost voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De bedrijfsruimtemarkt binnen het verzorgingsgebied en in de directe omgeving functioneert bovendien gezond (weinig leegstand) en er is geen passend (alternatief) (hard) planaanbod in de directe omgeving beschikbaar.
De realisatie van de beoogde uitbreiding zal niet leiden tot overaanbod van bedrijventerreinen en/of leiden tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de regio. Naar verwachting zullen er zich geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten voordoen. Voor de regionale afstemming, alsmede beoogde omvang van (lokale)bedrijfskavels wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.
STEC laddertoets augustus 2022
Zoals hierboven weergegeven, concludeerde STEC in maart 2020 dat er een kwantitatieve behoefte bestaat van 12 tot 15 hectare en dat de ontwikkeling van de Bonegraaf past binnen de vraag- aanbodverhoudingen. Omdat concrete planvorming voor de Bonegraaf nu in 2022 plaatsvindt, is STEC nogmaals gevraagd om de eerder uitgevoerde laddertoets te actualiseren op basis van de meest recente inzichten en cijfers. Dit in relatie en rekening houdend met de concrete marktvraag vanuit de eindgebruikers / de eigen ontwikkeling van de (toekomstige) eigenaren. De geactualiseerde laddertoets austus 2022 is als Bijlage 4 toegevoegd. Onderstaand kort de voornaamste conclusies uit de uitgevoerde laddertoets.
De uitbreiding de Bonegraaf-Oost past binnen de vraag-aanbodverhoudingen in de bedrijfsruimte- markt van het verzorgingsgebied. De Bonegraaf-Oost voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De bedrijfsruimtemarkt binnen het verzorgingsgebied en in de directe omgeving functioneert bovendien gezond (weinig leegstand) en er is geen passend (alternatief) planaanbod in de directe omgeving beschikbaar.
Binnen het verzorgingsgebied van de Bonegraaf-Oost zijn er op basis van een scan van de gemeente geen binnenstedelijke locaties beschikbaar van ten minste 5,1 hectare (netto) groot. Bovendien is de beoogde locatie een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein de Bonegraaf: deze locatie heeft zich al bewezen als passende locatie. (nieuwe) Ontwikkeling, anders dan incidentele/beperkte uitbreiding van bestaande bedrijfsactiviteiten in het buitengebied (bijvoorbeeld bij agrarische bebouwing) is bovendien niet gewenst, deze locaties zijn veelal niet geschikt voor de (nieuwe) vestiging van een bedrijventerrein door bijvoorbeeld een beperkte bereikbaarheid, verrommeling van het landschap en milieu- & natuurconflicten.
Ook op regionaal niveau (Rivierenland) is er nog grote behoefte aan nieuwe hectare bedrijventerrein. De totale resterende ruimtevraag in de regio is 106 tot 176 hectare. Het totale (harde) planaanbod in de regio omvat netto circa 33 hectare (op basis van input gemeenten in concept-RPW 2022, peildatum januari 2022). Dit betekent dat er ook regionaal nog forse uitbreidingsbehoefte is. Belangrijk is bovendien dat de regiogemeenten doorlopend nieuwe plannen voor bedrijventerreinen onderling afstemmen. Op deze manier zorgt de regio ervoor dat er geen overaanbod ontstaat en dat er tegelijkertijd voldoende passende ruimte wordt gecreëerd om gewenste economische groei te verwezenlijken.
Het beoogde bedrijventerrein zal ruimte bieden voor de uitplaatsing van (te) grote bedrijven in het buitengebied en de kern. Het terrein biedt daarmee een oplossing voor een (ruimtelijk) ongewenste situatie. De bedrijven worden verplaatst naar een locatie waar deze bedrijven horen. Met de realisatie van de Bonegraaf-Oost en de verplaatsing van deze bedrijven wordt hiermee een ruimtelijk en verkeerskundig probleem opgelost.
3.1.4 Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met het nationaal beleid en voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
- energietransitie;
- klimaatadaptatie;
- circulaire economie;
- biodiversiteit;
- bereikbaarheid;
- economisch vestigingsklimaat;
- woon- en leefklimaat.
Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor het woon- en leefklimaat en het economisch vestigingsklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- leef- en economisch vestigingsklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Toetsing Omgevingsvisie
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein past bij het provinciale beleid voor een succesvolle economische ontwikkeling. Door de ligging aan de snelweg A15 is het terrein een aantrekkelijke vestigingslocatie voor verschillende bedrijfstypen en bedrijfscategorieën. Het terrein heeft daardoor een sterk gemengd karakter. Het geven van uitbreidingsruimte aan bestaande bedrijven sluit aan bij het provinciale beleid om bestaande bedrijvigheid op de lokale bedrijventerreinen te behouden en daarmee minder kwetsbaar te maken voor de economische conjunctuurbewegingen.
Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijk inpassing voorzien. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de provincie op economische versterking te combineren met ruimtelijke kwaliteit.
3.2.3 Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein', 'klimaatadaptatie' en 'drinkwaterreserveringsgebieden' relevant.
Nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein
In de verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk maakt voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties. Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- c. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Klimaatadaptatie
De verordening schrijft voor dat in het bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.
Drinkwaterreserveringsgebieden
Bij actualisatie van de Omgevingsverordening Gelderland zijn drinkwaterreserveringsgebieden aangewezen en regels opgenomen. De provincie maakt daarbij onderscheid tussen drinkwaterreserveringsbieden en kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden. In drinkwater- reserveringsgebieden is een beschermende kleilaag aanwezig, die de potentiële drinkwaterwinning beschermd. In kwetsbare gebieden is deze beschermende kleilaag niet aanwezig, of stroomt het grondwater direct boven deze beschermende kleilaag. Omdat de kwetsbare gebieden gevoeliger zijn voor verontreiniging, geldt hier een zwaarder beschermingsregime. Om ons toekomstig drinkwater te beschermen zijn sommige activiteiten in kwetsbare drinkswaterreserveringsgebieden verboden. Zo is geothermie of mijnbouw in deze gebieden niet toegestaan. De lijst van verboden activiteiten bevat ook de milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
Toetsing Omgevingsverordening
In het Regionaal Programma Werklocaties wordt de Bonegraaf-Oost genoemd als vervolg op het bedrijventerrein de Bonegraaf-West, waarbij de procedure nog doorlopen moet worden. Hierbij wordt aangegeven dat het gaat om lokaal terrein waarbij het in de Ladderonderbouwing van belang is om een relatie te leggen met de doelgroep en verkaveling van het nabijgelegen bedrijventerrein.
In paragraaf 3.3.1 wordt verder ingegaan op het Regionaal Programma Werklocaties. De oorspronkelijke ladderonderbouwing is bijgevoegd als Bijlage 3, de geactualiseerde ladderonderbouwing is toegevoegd als Bijlage 4 en is verder toegelicht in paragraaf 3.1.3.
Bij de planontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein is een adaptieve vormgeving van essentieel belang geweest. Hierbij is aandacht voor bij zaken als wateroverlast, droogte en hitte. Uitgangspunt is dat alle nieuwe bebouwing afgekoppeld is en dat het (hemel)water opgevangen wordt op het bedrijventerrein zelf. Parkeervoorzieningen worden met een open verharding uitgevoerd waardoor ook hier water kan infiltreren. Verder is rekening gehouden met de gedeeltelijke instandhouding en een duurzame omvorming van het bestaande bosperceel. Naast het vegroten van de biodiversitiet zorgt het nieuwe bos ook voor schaduwwerking op het parkeerterrein, maar eveneens voor de nieuw te realiseren gebouwen. Voor een verdere inhoudelijke behandeling wordt verwezen naar de paragraven 2.2, 4.10 en 4.11 van deze plantoelichting.
Het plangebied grenst aan een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied, echter worden met het bestemmingsplan geen activiteiten toegestaan die een effect kunnen hebben op het reserveringsgebied. Wel is het raadzaam om alert te zijn op eventuele ontwikkelingen op het bedrijventerrein, zoals onder andere Geothermie.
Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
3.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionaal Programma Werklocaties 2019 - 2024
De gemeenten van Regio Rivierenland hebben in juni 2016 het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Rivierenland 2016-2020 vastgesteld. De huidige gemeenten binnen de regio hadden behoefte aan een evaluatie van het programma en de afspraken uit het RPB. De regio heeft met het RPB 2016 een gezonde vraag-aanbodbalans kunnen bewaken en heeft het RPB als leidraad gehanteerd voor nieuwe ontwikkelingen.
De regio is in 2018/2020 vervolgens aan de slag gegaan met een nieuw RPB, het Regionaal Programma Werklocaties Rivierenland 2019-2024 (RPW 2019). De regio maakt daarnaast een aantal nieuwe afspraken die aansluiten bij de huidige economische ontwikkelingen die houdbaar zijn voor de toekomst. De regiogemeenten willen aansluiten bij de economische dynamiek en specifieke context van Regio Rivierenland. Met de nieuwe afspraken stelt de regio nadrukkelijk als doel om de bestaande bedrijventerreinen toekomstbestendiger te maken en de lokale, bestaande bedrijvigheid voor (gemeenten in) de regio te behouden. Bovendien zet de regio in op het behouden van werkgelegenheid met een grote lokale en regionale toegevoegde waarde. In 2022 is de actualisering van het RPW 2019 voorzien.
Regio Rivierenland wil met het geactualiseerde RPW 2022 nu en in de komende jaren kunnen blijven voldoen aan de te verwachten (kwantitatieve en kwalitatieve) marktvraag, overaanbod voorkomen maar ook flexibiliteit hebben om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen in een dynamische markt.
De regionale arbeidsmarkt is van belang voor de economische groei/ontwikkeling van Rivierenland. Omdat voor bedrijven de beschikbaarheid van personeel steeds belangrijker wordt, is dit absoluut een criterium voor de toekomstige (regionale) economische groei. Dit onderwerp overstijgt de sectoren logistiek, agribusiness of thema van bedrijventerreinen en haakt onder andere aan op de robuustheid van de regionale arbeidsmarkt. De beschikbaarheid van personeel, zowel kwantitatief als kwalitatief, is daarbij van cruciaal belang voor toekomstbestendige werklocaties.
De kwantitatieve vraag voor Regio Rivierenland bestaat uit verschillende ruimtevraagtypen. Er worden vooralsnog drie typen onderscheiden:
- 1. Uitbreidingsvraag
- 2. Vervangingsvraag
- 3. Verplaatsing bedrijven vanuit het buitengebied
Toetsing (vigerend) Regionaal Programma Werklocaties 2019 - 2024
De ontwikkeling betreft een uitbreidingsvraag. Hiervoor wordt er gekeken naar de groei van GMB maar ook het lokale aannemersbedrijf GWW Pauw Dodewaard en Burgland Bouw. GMB is een groeiend bedrijf. De verwachting is dat op termijn een groei van circa 45 kantoormedewerkers kan worden verwacht, waarbij er circa 3.000 m2 aan kantoorruimte nodig is. Er is behoefte aan een buitenopslagterrein van 15.000 m2. Tot slot is er behoefte aan uitbreiding van de werkplaats, de magazijnen en het parkeerterrein. Er wordt voorkeur gegeven om alle activiteiten van GMB op eigen terrein en op één locatie te kunnen uitvoeren. Ook aannemersbedrijf GWW Pauw Dodewaard, thans gevestigd in het buitengebied, groeit uit haar jasje en zal op termijn een nog verdere groei doormaken waardoor vestiging in het buitengebied met veel verkeersbewegingen (met groot materieel) niet gewenst is. Verder zal Burgland Bouw zich op het terrein vestigen, zij zitten nu nog met opslag op een terrein met een omvang van circa 4.000 m2 aan de Bonegraafseweg. Deze locatie zal vrij komen voor andere bedrijvigheid. Het kantoor van Burgland blijft op de bestaande locatie gehandhaafd. De vestiging van de verschillende bedrijven is onderstaand schematisch weergegeven.
Voorlopige indeling bedrijventerrein
Daarnaast wordt de Bonegraaf-Oost genoemd als vervolg op het bedrijventerrein de Bonegraaf-West, waarbij de procedure middels voorliggende bestemmingsplan wordt doorlopen wordt. Hierbij wordt aangegeven dat het gaat om lokaal terrein waarbij het in de ladderonderbouwing van belang is om een relatie te leggen met de doelgroep en verkaveling van het nabijgelegen bedrijventerrein. Bij een geslaagde ladderonderbouwing kan status verandering plaatsvinden. Dit is een statusverandering op basis van het stoplichtmodel in het RPW. Deze ladderonderbouwing is bijgevoegd als Bijlage 3 en een actualisatie als Bijlage 4.
RAP-Advies
Door het Regionaal Acquisitie Platform (RAP) is een advies gegeven over de ontwikkeling van de Bonegraaf-Oost. Het RAP concludeert dat de ontwikkeling van GMB niet onder de noemer kleinschalig of midden grootschalig past. Het RAP is echter wel van mening dat het bedrijf vanuit een ruimtelijk perspectief beter op een bedrijventerrein past, dan in een dorpskern zoals nu het geval is. Dit geldt in zeker mate ook voor GWW Pauw Dodewaard, maar dan in verband met de aanwezigheid in het buitengebied. Het beoogde bedrijventerrein zal ruimte bieden voor de uitplaatsing van (te) grote bedrijven in het buitengebied en de kern. Het terrein biedt daarmee een oplossing voor een (ruimtelijk) ongewenste situatie. De bedrijven worden verplaatst naar een locatie waar deze bedrijven horen. Met de realisatie van de Bonegraaf-Oost en de verplaatsing van deze bedrijven wordt hiermee een ruimtelijk en verkeerskundig probleem opgelost.
De realisatie van het beoogde bedrijventerrein voorziet in een behoefte. Het plan leidt niet tot overaanbod van bedrijventerreinen binnen het verzorgingsgebied en leidt niet tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de marktregio. Het bedrijventerrein biedt een oplossing voor ongewenste situaties in het buitengebied/kern en draagt daarmee ruimtelijk bij aan een goede ruimtelijke ordening in de gemeente Neder-Betuwe.
Resumerend
De ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve- en kwalitatieve vraag naar bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein wordt ingevuld ten behoeve van lokale partijen uit de gemeente, waaronder het lokale bedrijf GWW Pauw Dodewaard, Burgland bouw maar ook het lokale bedrijf GMB. Met de verhuizing van GMB vanuit Opheusden en Pauw en Burgland uit Dodewaard blijven de bedrijven binnen de gemeente Neder-Betuwe. Hiermee wordt de lokale en bestaande bedrijvigheid, maar ook de werkgelegenheid in de regio behouden. Verder wordt voorzien in kleinschalige bedrijfskavels, alsmede mogelijke bedrijfsverzamelgebouwen die huisvesting kunnen bieden aan lokale bedrijvigheid. Ten aanzien van de ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein is reeds stil gestaan in paragraaf 3.2.2 bij toets aan de Omgevingsvisie.
3.3.2 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend binnen het regionale beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Neder-Betuwe
De Omgevingsvisie Neder-Betuwe richt zich op 10 speerpunten. Deze 10 speerpunten laten zien waar de gemeente zich de komende jaren op wil richten. Dit willen ze samen doen met de inwoners, ondernemers, organisaties, de regio en andere partners en overheden. De 10 speerpunten zijn:
- 1. Een omgeving waarin inwoners een leven lang gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken;
- 2. Een goed ondernemers- en vestigingsklimaat, diversiteit in werk voor onze inwoners en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;
- 3. Wonen voor iedereen;
- 4. Een goede bereikbaarheid voor gebruikers van het OV, de auto, de fiets en voor de wandelaar;
- 5. Doorontwikkelen en beleefbaar maken van onze identiteit;
- 6. Doorontwikkeling van de gemeente als centrum voor laanboomteelt en andere agrarische sectoren;
- 7. Opwekking en gebruik van energie op een duurzame manier;
- 8. Voorbereid zijn op de veranderingen in klimaat;
- 9. Een gezonde, groene en biodiverse omgeving;
- 10. Behoud en ontwikkeling van sterke dorpen in een nieuwe en nauwe samenwerking met de gemeente.
Vanuit de speerpunten en de bijbehorende opgaven is een richtinggevende kaart opgesteld. Op deze kaart staat aangegeven in welk gebied een bepaalde ontwikkeling wenselijk is. Voor een aantal speerpunten zijn zoekgebieden en mogelijke ontwikkelrichting opgenomen. De zoekgebieden zijn wel specifiek aangegeven, voor de overige ontwikkelingen zijn ze richtinggevend en indicatief op de kaart aangegeven.
Op deze richtinggevende kaart valt het plangebied binnen gronden waar de aanduiding 'Gepland bedrijven' geldt.
Uitsnede 'Richtinggevende kaart'
Toetsing Omgevingsvisie Neder-Betuwe
Speerpunt 2, 'Een goed ondernemers- en vestigingsklimaat, diversiteit in werk voor onze inwoners en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt', sluit goed aan bij de ontwikkelingen binnen het plangebied. De gemeente wil zorgen voor ruimte voor een in kwantitatieve zin én kwalitatieve zin goede, gevarieerde werkgelegenheid en een diversiteit aan bedrijvigheid. Daarbij hebben ze de focus op het behoud en versterking van het lokale bedrijfsleven. Er wordt gestreefd naar een goed vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven, met aantrekkelijke, vitale en duurzame werklocaties met passende functies.
De ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve- en kwalitatieve vraag naar bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein wordt ingevuld ten behoeve van lokale partijen uit de gemeente, waaronder het lokale bedrijf GWW Pauw Dodewaard, Burgland bouw maar ook het lokale bedrijf GMB. Met de verhuizing van GMB vanuit Opheusden en Pauw en Burgland uit Dodewaard blijven de bedrijven binnen de gemeente Neder-Betuwe. Hiermee wordt de lokale en bestaande bedrijvigheid, maar ook de werkgelegenheid in de regio behouden.
Tot slot wordt er ingezet op een groene, biodiverse omgeving in en rondom het plangebied op plekken waar dat mogelijk is. Hiermee sluit de ontwikkeling ook aan bij speerpunt 9.
3.4.2 Groenbeleidsplan Neder-Betuwe 2017-2021
Om de gewenste ontwikkeling van de groenstructuur mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad op 9 maart 2017 het Groenbeleidsplan vastgesteld. Het groenbeleidsplan biedt de gemeente de handvatten om de ontwikkeling van de groenstructuur te sturen en gezamenlijk toe te werken naar de gewenste inrichting. Daarbij verliest de gemeente het onderhoud niet uit het oog, waardoor een beheervriendelijke en toekomstbestendige groenstructuur wordt gerealiseerd. Doelstelling is toe te werken naar een groenstructuur die de eigenheid van de gemeente Neder-Betuwe en ieder dorp op zich herkenbaar maakt. Het groenbeleidsplan is opgesteld voor de periode 2017-2021. De visie op het groen kijkt verder door, aangezien de ontwikkeling van de groenstructuur een lange termijn visie vereist.
In het groenbeleidsplan is per kern een beschrijving gegeven van de dorpskarakteristiek en huidige groenstructuur. Vervolgens is per kern een visie gegeven op de gewenste groenstructuur, waarbij (per kern) concrete verbetervoorstellen worden gedaan.
De belangrijkste structurerende groenstructuren van de kern Dodewaard zijn de Bonegraafseweg, de Matensestraat, de Dalwagen en de nieuwe verbindingsweg. Dit zijn eveneens de ontsluitingswegen van de kern. De kern Dodewaard heeft over het algemeen een samenhangende en volledige groenstructuur. Daarnaast zorgen de groene randen en groengebieden langs de kern voor een zachte overgang tussen de kern en het buitengebied. De groenranden zijn deels voorzien van een padenstructuur.
Toetsing Groenbeleidsplan Neder-Betuwe 2017-2021
De ontwikkeling voorziet in het behoud van de bestaande bosstructuur, dit onder andere door middel van een duurzame omvorming van het perceel naar meer toekomstbestendige boomsoorten. Daarnaast zal de ontwikkeling op de grens tussen de kern Dodewaard en het buitengebied worden gerealiseerd. Zoals beschreven staat in het Groenbeleidsplan, zorgen de groene randen en groengebieden voor een zachte overgang tussen de kern en het buitengebied. Het schetsplan en de verbeelding van dit bestemmingsplan laten zien dat aan de randen van het plangebied veel groenstructuren worden gerealiseerd. Hiermee wordt een zachte overgang tussen de kern en het buitengebied gerealiseerd en gehandhaafd. Door aanleg van een padenstructuur is het mogelijk om in de groenstructuren te wandelen en recreëren.
3.4.3 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijk beleid.
3.5 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland, de Regio Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is een aanmeldnotitie ingediend. De aanmeldnotitie is getoetst aan de criteria van de Wet milieubeheer. Burgemeester en wethouders hebben besloten dat voor het voorliggende project en locatie geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat beoordeeld is dat de voorgenomen activiteiten niet tot onevenredige nadelige milieugevolgen leiden. Het bestemmingsplan 'Bonegraaf Oost te Dodewaard' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
4.2 Verkeer & Parkeren
4.2.1 Verkeer
4.2.2 Parkeren
4.2.3 Conclusie
In de paragraaf is de globale parkeerbehoefte op het te ontwikkelen bedrijventerrein weergegeven. Uiteraard zal bij de daadwerkelijke vestiging van de nu nog niet bekende bedrijven de daadwerkelijke parkeerbehoefte blijken. Om die reden is in de planregels expliciet een koppeling met de gemeentelijke parkeernota gemaakt. Hiermee vindt de daadwerkelijke toepassing aan de norm plaats bij de vergunningverlening. Op dat moment zal moeten worden aangetoond dat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect verkeer & parkeren geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.3 Bodem
4.3.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.3.2 Doorwerking in bestemmingsplan
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor deelgebied 1 en deelgebied 2 en 3 zijn aparte onderzoeken uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportages zijn als Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9 en bij de toelichting opgenomen.
Deelgebied 1 (Bijlage 7)
Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld ter plaatse van de dam geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Ter plaatse van de dam zijn twee inspectiegaten gegraven, waarbij het uitkomende materiaal (per inspectiegat) is gezeefd en afzonderlijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij is in de bodemlaag van een stukje asbestverdacht materiaal waargenomen. Het overige maaiveld is indicatief geïnspecteerd. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de overige gronden zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is zintuiglijk waargenomen dat de bovengrond ter plaatse van het weiland plaatselijk baksteen (brokken en sporen) bevat. Ook zijn in de bovengrond van twee gaten ter plaatse van het dammetje brokken baksteen en brokken puin waargenomen in de bovengrond. Verder zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de klei uit de zintuiglijk schone bovengrond van het noordelijk terreindeel licht verhoogde gehalten cadmium, kobalt en nikkel bevat. De klei uit de ondergrond van het noordelijk terreindeel bevat een licht verhoogd gehalte nikkel. In de klei met sporen baksteen zijn licht verhoogd gehalten cadmium gemeten.
In de overige onderzochte grond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. Het grondwater uit alle peilbuizen bevat licht verhoogde concentraties barium. Deze concentraties barium zijn van nature verhoogd aanwezig. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt bijna alle grond in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar). Alleen de bovengrond ter plaatse van het dammetje valt in de bodemkwaliteitsklasse Industrie.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek voor het agrarisch perceel niet geheel bevestigd. De hypothese ‘verdachte locatie’ voor de dammetjes dient op basis van de resultaten bevestigd te worden.
Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat, met uitzondering van het aangetoonde asbest ter plaatse van het dammetje, er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van deelgebied 1 . Ten aanzien van het dammetje is nader onderzoek noodzakelijk.
Nader onderzoek dam deelgebied 1 (Bijlage 8)
Buro Ontwerp & Omgeving heeft nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een toegangsdam welke gesitueerd is ter plaatse van deelgebied 1 van het toekomstige bedrijventerrein de Bonegraaf-Oost te Dodewaard. De aanleiding tot het nader onderzoek betreft de tijdens recent uitgevoerd verkennend asbest in bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem aangetoonde asbestverontreiniging. Het nader onderzoek is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit het uitgevoerde nader onderzoek blijkt dat in de bovengrond van twee sleuven asbestgehalten van respectievelijk circa 96 en 91 mg/kg ds gewogen aanwezig zijn. De gehalten worden veroorzaakt door het aanwezige plaatmateriaal (>20 mm). In de fijne fractie (<20 mm) is geen asbest aangetoond. Ter plaatse van de overige vier sleuven is eveneens geen asbest in de fijne fractie aangetoond.
Uit het onderzoek naar PFAS blijkt dat de grond geen verhoogde gehalten PFAS bevat ten opzichte van de waarden uit het Handelingskader. In het zand met matig zandcement en resten baksteen uit sleuf SL401 zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de interventiewaarde van 100 mg/kg ds gewogen aan asbest ter plaatse van het dammetje niet wordt overschreden. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging met asbest. Gezien de historie van het terrein (dammetje in agrarisch gebied) wordt er vanuit gegaan dat de verontreiniging voor 1993 is ontstaan.
Formeel is er geen saneringsnoodzaak. Wanneer grondwerkzaamheden ter plaatse van de dam worden uitgevoerd worden wordt, gezien het heterogeen voorkomen van asbest en de hoge gehalten welke de interventiewaarde benaderen, aanbevolen de werkzaamheden onder asbestcondities uit te voeren.
Deelgebied 2, bosperceel vernietigingsplek NGE en gemeente opslag (Bijlage 9)
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is zintuiglijk waargenomen dat in de bovengrond plaatselijk resten/sporen baksteen aanwezig zijn. Plaatselijk bevat de ondergrond resten tot een matige hoeveelheid baksteen. Op indicatieve wijze zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten PAK zijn gemeten, plaatselijk is tevens een licht verhoogd gehalte nikkel aangetoond. In het matig baksteenhoudende zand uit de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten lood, zink en PAK gemeten. In de klei met resten baksteen uit de ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond.
Het mengmonster van de zintuiglijk schone ondergrond bevat een licht verhoogd gehalte nikkel. In de bovengrond zijn geen van de onderzochte parameters uit het explosievenpakket verhoogd gemeten ten opzichte van de detectiegrens. In de bovengrond zijn eveneens geen verhoogde gehalten PFAS ten opzichte van de achtergrondwaarde uit het Handelingskader aangetoond.
Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie barium. Deze concentratie barium is van nature verhoogd aanwezig. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de klei uit bovengrond en het matig baksteenhoudende zand uit de ondergrond in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Het zintuiglijk schone zand uit de bovengrond valt in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar) en het zand met sporen baksteen uit de bovengrond valt in de bodemkwaliteitsklasse Wonen. De klei uit de ondergrond valt in de bodemkwaliteitsklasse AW. Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘verdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek bevestigd.
Deelgebied 2, bosperceel, bos incl. dammetjes (Bijlage 9)
Dammetje noord en zuid
Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het uitgegraven materiaal ter plaatse van de dammetjes is per inspectiegat gezeefd (20 mm) en afzonderlijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen in de fractie >20 mm. Ook hierbij zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Ter plaatse van twee van de dammetjes op het westelijk deel van deze locatie bevindt zich een in 2017 geopend wandelpad dat uit puingranulaat bestaat. Ter plaatse beide dammetjes is één gat door het wandelpad gegraven. Ter plaatse van de noordelijke dam zijn in de bovengrond naast het pad (klei) bijmengingen met sporen baksteen en sporen puin waargenomen.
Ter plaatse van de zuidelijke dam bevinden zich in de zandlaag onder het wandelpad sporen puin. De bovengrond naast het zuidelijk deel van het wandelpad bestaat uit zand met een bijmenging van puingranulaat (sterk) en baksteen (brokken). De bodemlaag hieronder betreft klei met sporen baksteen. Verder zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Het samengestelde mengmonster van de klei met sporen baksteen en sporen puin uit de bovengrond van het noordelijke dammetje bevat geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de bodemlaag onder het puinpad ter plaatse van het zuidelijke dammetje (zand met sporen puin) zijn licht verhoogde gehalten lood, zink, minerale olie en PAK aangetoond. De bovengrond (zand met een sterke bijmenging van puin en brokken baksteen) van het zuidelijke dammetje bevat licht verhoogde gehalten nikkel, lood, zink, minerale olie en PAK.
In de ondergrond van dit zuidelijke dammetje (klei met sporen baksteen) zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. In de grond met puinbijmengingen ter plaatse van de beide dammetjes is geen asbest in de fractie <20 mm aangetoond.
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt het zand ter plaatse van het zuidelijke dammetje in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. De overige grond uit de dammetjes valt in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar). Ten aanzien van de dammetjes wordt de hypothese ‘verdachte locatie’ qua chemische parameters bevestigd, en dient deze voor asbest verworpen te worden.
Dammetje toegang gemeentewerf
Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het uitgegraven materiaal ter plaatse van de dammetjes is per inspectiegat gezeefd (20 mm) en afzonderlijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen in de fractie >20 mm. Ook hierbij zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is zintuiglijk waargenomen dat ter plaatse van de dam, onder de stelconplaten een laag repac aanwezig is waarin plaatselijk een matige bijmenging met asfalt aanwezig is. In de bodem ten noorden van de dam zijn tot 1 m.mv bijmengingen met baksteen, beton, aardewerk, plastic, en/of asfalt (allen resten) waargenomen. In de (zandige) bovengrond zijn licht verhoogde gehalten lood, zink, PCB en PAK gemeten, de (kleiige) ondergrond bevat licht verhoogde gehalten lood en PAK.
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit vallen beide bodemlagen in de bodemkwaliteitsklasse Wonen. In zowel het puin als de grond met bijmengingen is geen asbest in de fractie <20 mm aangetoond. Ten aanzien van de toegangsdam naar de gemeentewerf dam wordt de hypothese ‘verdachte locatie’ qua chemische parameters bevestigd en dient deze voor asbest verworpen te worden.
Deelgebied 2 Bos
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is zintuiglijk waargenomen dat in de bovengrond plaatselijk sporen baksteen aanwezig zijn. De bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m.mv bevat plaatselijk een matige hoeveelheid baksteen. Op indicatieve wijze zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat door de aanwezige (dichte) begroeiing een deugdelijke inspectie van het maaiveld niet mogelijk was.
In de bovengrond zijn verder overwegend licht verhoogde gehalten PAK aangetoond. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten. De bovengrond bevat een verhoogde gehalten PFOS (som) ten opzichte van de achtergrondwaarde uit het Handelingskader.
Daarnaast is vastgesteld dat er 3 spots matig tot sterk met PAK verontreinigde bovengrond aanwezig zijn. De spots zijn voldoende afgeperkt, de omvang van de sterk verontreinigde grond betreft respectievelijk 9 m3, 23 m3 en 18 m3. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek en het veldwerk is er geen duidelijke bron aan te wijzen voor de verontreinigingen. Gezien het perceel sinds de jaren ’50 beplant is met bomen wordt er vanuit gegaan dat de verontreinigingen voor 1987 zijn ontstaan.
Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties barium. Deze concentraties barium zijn van nature verhoogd aanwezig. Daarnaast is in het grondwater plaatselijk een licht verhoogde concentratie molybdeen gemeten. De sterk met PAK verontreinigde grond komt niet voor hergebruik in aanmerking en de matig met PAK verontreinigde grond valt in de bodemkwaliteitsklasse Industrie.
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de bovengrond van het noordelijk deel van het bosperceel in de bodemkwaliteitsklasse Industrie. De overige bovengrond en de ondergrond valt op basis van de standaard parameters in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar). In de bovengrond is echter een verhoogd gehalte PFOS (som) gemeten waardoor deze grond in de bodemkwaliteitsklasse Wonen valt.
Ten behoeve van de sanering van de drie genoemde spots dient een BUS-melding te worden opgesteld. Bij de uitvoering van de werkzaamheden binnen het plangebied zullen de verontreinigde spots worden afgegraven en afgevoerd. Werkzaamheden in de ter plaatse aanwezige sterk en matig verontreinigde grond zijn niet toegestaan zonder toestemming van het bevoegd gezag (Gemeente Neder-Betuwe). Hiervoor dient een Plan van Aanpak opgesteld te worden welke ter goedkeuring aan de gemeente dient te worden voorgelegd.
Deelgebied 2 Waterbodem (Bijlage 9)
In alle onderzochte watergangen is slib waargenomen. Onder het slib bevindt zich sterk siltige, zwak humeuze klei. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de waterbodem op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Tevens zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke verontreiniging van de waterbodem.
Uit het onderzoek blijkt dat het onderzochte slib bij toepassing op landbodem en bij toepassing in oppervlaktewater voldoet aan de achtergrondwaarde. Het slib is eveneens verspreidbaar op het aangrenzend perceel.
Deelgebied 3
Op het agrarische perceel is voorafgaand aan het veldwerk het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In het uitgegraven materiaal ter plaatse van de dammetjes zijn ook geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Ter plaatse van de noordelijk dam zijn in het gat waarvan de bovengrond uit zand bestaat sporen baksteen en plaatselijk sporen puin waargenomen. Ter plaatse van de zuidelijke dam bestaat de bovengrond uit zand met sporen baksteen en plaatselijk sporen puin. Verder zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van het agrarisch perceel in zowel de bovengrond als in de ondergrond maximaal licht verhoogde gehalten nikkel zijn aangetoond. In het zand met sporen baksteen in de bovengrond van het noordelijke dammetje zijn licht verhoogd gehalten cadmium en nikkel gemeten en de bovengrond met sporen puin en/of sporen baksteen van het zuidelijke dammetje bevat alleen een licht verhoogd gehalte nikkel De grond met baksteen en puin uit het zuidelijke dammetje bevat geen asbest in de fractie <20 mm. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten PFAS ten opzichte van de achtergrondwaarde uit het Tijdelijk handelingskader gemeten.
Het grondwater uit alle peilbuizen bevat licht verhoogde gehalten barium. De concentraties barium zijn van nature verhoogd aanwezig. Daarnaast zijn in het grondwater uit twee peilbuizen licht verhoogde concentraties xylenen aangetoond. Tijdens het vooronderzoek zijn geen bronnen naar voren gekomen welke de licht verhoogde concentraties xylenen kunnen hebben veroorzaakt. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt alle grond in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar).
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek voor het agrarisch perceel niet geheel bevestigd. De hypothese ‘verdachte locatie’ wordt qua chemische parameters bevestigd en dient voor asbest verworpen te worden.
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek (deelgebied 3) geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Geluid
4.4.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
4.4.2 (Spoor)wegverkeerslawaai
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als Bijlage 10 bij de toelichting opgenomen. Een bedrijf (en een kantoor) is op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidsgevoelig object. Hierdoor is er geen wettelijke basis voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar aanleiding van geluid uit de omgeving, zoals wegen en spoorlijnen.
Bij een kantoor is het wel wenselijk dat er enige vorm van rust aanwezig is. Daarom is het kader van een prettig werkklimaat in het kantoor, akoestisch onderzoek uitgevoerd om het geluidsniveau op de gevel van het kantoor te bepalen.
Cumulatieve geluidsbelasting
De nieuwe kantoren op het bedrijventerrein liggen nabij snelweg A15 en de spoorlijnen. De optellingen van de geluidsbelastingen van de verschillende geluidbronnen resulteert in de cumulatieve geluidsbelasting. Bij de berekening van de cumulatieve geluidsbronnen zijn alle relevante geluidsbronnen [A15 en spoorlijnen] gebruikt.
De cumulatieve geluidsbelastingen zijn berekend volgens het RMG 2012, bijlage I, hoofdstuk 2: ‘Rekenmethode cumulatieve geluidsbelasting’. De cumulatieve geluidsbelasting berekend op basis van het wegverkeerspectrum, wanneer het wegverkeerslawaai maatgevend t.o.v. railverkeerslawaai is. Uit de berekeningen blijkt dat het wegverkeersspectrum bij alle waarneempunten maatgevend is. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM) in de dagperiode en de minimaal benodigde gevelwering per gevel zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
4.4.3 Industrielawaai
4.4.4 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
4.5.2 Doorwerking in bestemmingsplan
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in oktober 2021 een milieuzoneringsonderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van de realisatie van de bedrijfswerkzaamheden van GMB op het bedrijventerrein de Bonegraaf-Oost. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11. Hieronder worden kort de conclusies van het onderzoek behandeld.
Rondom het plangebied liggen diverse woningen. Ten zuiden van het nieuwe bedrijventerrein liggen aan de Brederode woningen. Op het bestaande bedrijventerrein de Bonegraaf liggen ook bedrijfswoningen. Voor de realisatie van het nieuwe deel van het bedrijventerrein moet bij de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijventerrein (fase 1, 2 en 3). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar woningen in een rustige woonwijk en woningen in een gemengd gebied. Onderstaand zijn de verschillende zoneringsafstanden per categorie opgenomen. In voorliggende situatie is sprake van een gemengd gebied, als gevolg van de aanwezigheid van woningen, sportvereniging, ligging Rijksweg A15, Betuweroute en kwekerij. De afstandsnorm zou daarmee met één afstandstap mogen worden verkleind, mits onderbouwd kan worden dat een goed woon- en leefklimaat voor omliggende woningen kan worden gewaarborgd.
Deelgebied 1
Voor deelgebied 1 is nog geen specifieke indeling bekend. Het is nog niet bekend welke bedrijven hier exact gaan vestigen. Op dit bedrijventerrein mogen bedrijven met een maximale milieucategorie 3.2 zich vestigen. Rondom het bedrijventerrein liggen diverse woningen. Het gebied kan met de ligging van snelweg, Betuweroute, bedrijventerrein, sportpark en agrarische bedrijven getypeerd worden als een gemengd gebied. Omdat de exacte indeling van het plangebied nog niet bekend is, wordt gebruik gemaakt van contouren om de richtafstanden weer te geven. In de onderstaande figuur zijn deze contouren van de richtafstanden weergegeven. Tevens zijn de gebieden waar de verschillende bedrijfscategorieën mogelijk zijn gemarkeerd. Het betreft de afstanden ten opzichte van gemengd gebied.
Richtafstanden de Bonegraaf (l t.o.v. Gemengd gebied)
Binnen 100 meter van deelgebied 1 liggen woningen aan de Brederode en de burgerwoningen aan de Dalwagen. Hierdoor wordt er niet voldaan aan de richtafstanden van 100 meter voor de bedrijfscategorie 3.2 uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'.
Voor het deel van deelgebied 1 dat binnen 100 meter van de woningen aan de Brederode en de Dalwagen ligt, wordt de bedrijfscategorie beperkt tot 3.1, zodat bij de omliggende woningen wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand en zijn geen aanvullende maatregelen ter beperking van akoestiek noodzakelijk. Desondanks is besloten ter plaatse van deelgebied 1 een geluidswal te realiseren, conform de geluidswal die ter plaatse van deelgebied 2 en 3 eveneens gerealiseerd wordt. De beoogde geluidswal met een hoogte van 5 meter is middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is verde een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om ook activiteiten in de milieucategorie 3.2 toe te staan, mits uit onderzoek blijkt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen kan worden gegarandeerd.
Deelgebied 2 en 3
Voor deelgebied 2 en 3 is de indeling van het plangebied meer concreet. Op deze locatie wil het bedrijf (GMB) de volgende activiteiten realiseren:
- Kantoor;
- Werkplaats;
- Parkeerplaats auto's;
- Opslag (binnen en buiten) van materieel zoals kranen, shovels, etc.;
- Wasplaats.
Het bedrijf GMB is een water en wegenbouwbedrijf. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' worden geen richtafstanden van een water- en wegenbouwbedrijf genoemd. De activiteiten van een water- en wegenbouwbedrijf komen globaal overeen met een bouwbedrijf. Bij beide bedrijven vinden de werkzaamheden grotendeels plaats op de locatie. Op het bedrijfsterrein vinden vooral opslag en onderhoud van materieel plaats. Uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' blijkt dat de bedrijfscategorie 3.2 bedraagt voor een bouwbedrijf met het bedrijfsoppervlak van GMB.
In de figuur uit de vorige paragraaf zijn deze contouren van de richtafstanden weergegeven. Het betreft de afstanden ten opzichte van gemengd gebied.
Zoals aangegeven betreft GMB een categorie 3.2 bedrijfsactiviteit. Daarbij kan niet aan de richtafstand van 100 meter worden voldaan. Gezien de typering van de omgeving als gemengd gebied, kan worden volstaan met een afstandsnorm van 50 meter. Hiervoor is echter nader akoestisch onderzoek noodzakelijk om te bezien of een goed woon- en leefklimaat voor omliggende woningen kan worden gewaarborgd en daarbij, welke mogelijke maatregelen in het overdrachtsgebied moeten worden voorzien.
Onderzoek industrielawaai
Voor de vestiging van het bedrijf GMB met een milieucategorie 3.2 is het noodzakelijk dat door middel van onderzoek kan worden aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen kan worden gegarandeerd. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt wat het geluids effect van een geluidswal ter paatse van deelgebied 1 heeft op de omliggende woningen.
Het doel van dit akoestisch onderzoek is het bepalen van de te verwachten geluidemissie van het bedrijventerrein in zijn geheel (deelgebied 1, 2 en 3) in relatie tot het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.
Er is aanvullend onderzoek industrielawaai gedaan (rapport 2300122.r01c van Spa), dit in verband met de aanleg van de volledige zuidelijke geluidswal (ook ter plaatse van deelgebied 1) en een meer specifieke invulling van het geluidsonderzoek voor het terrein van GMB. Het rapport is als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit de berekeningen blijkt, dat na oprichting van een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidsscherm met een hoogte van 5 meter, zoals opgenomen in figuur 4 en bijlage 4 van het rapport, dat met de onderzochte kavelinvulling op alle ontvangerpunten wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie. Met andere woorden, bij de betreffende woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De realisatie van de geluidwerende voorziening is vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.2 waarmee de realisatie van de voorziening gekoppeld is aan de realisatie van het bedrijventerrein. Indien de voorziening niet wordt opgericht en duurzaam wordt onderhouden is met de vestiging van het bedrijf sprake van een strijdigheid met het bestemmingsplan.
Maximale geluidniveaus
Uit het onderzoek blijkt dat in de onderzochte situatie op alle ontvangerpunten wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie. Met andere woorden, bij de betreffende woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De hoogste maximale geluidniveaus zijn afkomstig van de laad- en losactiviteiten van vrachtwagens.
Indien de maximale geluidniveaus in de dagperiode tot 16 dB(A) hoger blijken dan in het model is gehanteerd in de berekening, wordt nog steeds voldaan aan de gehanteerde richtwaarde voor de dagperiode. Als de maximale geluidniveaus in de avondperiode tot 5 dB(A) hoger blijken dan in het model is gehanteerd in de berekening, wordt nog steeds voldaan aan de gehanteerde richtwaarden voor de avondperiode. Als aan de richtwaarden wordt voldaan, is er nog steeds sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen.
Equivalente geluidniveaus, indirecte hinder
Uit de berekeningen blijkt dat de etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting, die wordt veroorzaakt door het verkeer op de ontsluitingsweg van het plan bij de woningen, maximaal 41/41/37 dB(A) bedraagt. Dit is lager dan de richtwaarde uit de VNG-publicatie en de Circulaire uit 1996. Met andere woorden, bij de betreffende woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Indien in de praktijk meer vrachtwagens benodigd zijn, is het mogelijk om in de dagperiode tot acht keer zoveel vrachtwagens te laten rijden, zonder dat de richtwaarden worden overschreden. In de avond- en nachtperiode is het mogelijk dat het aantal vrachtwagens verdubbelt. Na het verdubbelen van het aantal wordt nog steeds voldaan aan de gehanteerde richtwaarden. Als aan de richtwaarden wordt voldaan, is nog steeds sprake van een goed woonen leefklimaat bij de omliggende woningen.
4.5.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
4.6 Cumulatie Geluid
4.6.1 Algemeen
In het kader van de planologische procedure is aanvullend onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van weg- en spoorweglawaai alsmede industrielawaai. Het aanvullende onderzoek is als Bijlage 13 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.6.2 Doorwerking in bestemmingsplan
In het onderzoek memo wordt voor de bestaande woningen aan de Brederode en de Gieser Wilderman de cumulatieve geluidsbelastingen (gezamenlijke geluidsbelasting van A15, Betuweroute en de bedrijven) bepaald in zowel de huidige situatie (zonder bedrijventerrein) en toekomstige situatie (met bedrijventerrein) in beeld gebracht.
Uit de berekende cumulatieve geluidsbelasting blijkt het nieuwe geluidsscherm aan de zuidzijde van het bedrijventerrein te zorgen voor een afname van de geluidshinder afkomstig van de A15 en de Betuweroute bij de bestaande woningen. Bij de bestaande woningen is en blijft het geluid van de A15 maatgevend.
De afname van de geluidshinder afkomstig de A15 en Betuweroute is dusdanig groot dat de totale geluidshinder (cumulatieve geluidsbelasting) bij de bestaande woningen in de toekomstige situatie (met bedrijventerrein) globaal gelijk blijft ten opzichte de huidige situatie (zonder bedrijventerrein). Bij twee woningen (Brederode 42 en Gieser Wildeman 21) is er sprake van een beperkte toename (max 0,3 dB) van de cumulatieve geluidsbelastingen. Echter wanneer er rekening wordt gehouden met afschermende werking van de nieuwe bedrijfsbebouwing, dan is er bij alle woningen aan de Brederode sprake van een afname van de cumulatieve geluidsbelasting.
4.6.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect geluidscumulatie geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.7.2 Doorwerking in bestemmingsplan
Niet in betekende mate tool
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals blijkt uit paragraaf 4.2 (verkeer en parkeren) leidt de voorgenomen ontwikkeling tot 820 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Onderzoek luchtkwaliteit
Door SPA WNP Ingenieurs, rapport 12 april 2022, is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd voor de beoogde realisatie van het bedrijventerrein de Bonegraaf-Oost in Dodewaard. Het rapport is als Bijlage14 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
Conform de ‘Regeling niet in betekenende mate (NIBM)’ draagt een project niet in betekenende mate bij aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) in de buitenlucht als het project maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de heersende concentratie. Dit betekent dat voor zowel stikstofdioxide als fijnstof feitelijk een toename van 1,2 µg/m³ op de jaargemiddelde concentratie toelaatbaar wordt geacht.
Op basis van de invoergegevens en de ingevoerde receptorpunten ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen blijkt dat op alle receptorpunten de bijdrage van het project aan de jaargemiddelde concentraties minder dan 3% van de grenswaarde (i.c. 1,2 ìg/m3) bedraagt, voor zowel stikstofdioxide als fijnstof. De emissies vanwege het project zijn daarmee niet in betekende mate (NIBM). Een verdere toetsing aan de grenswaarden daarom kan achterwege blijven.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
4.7.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8 Geur
4.8.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
4.8.2 Doorwerking in bestemmingsplan
Een bedrijventerrein kan worden aangemerkt als geurgevoelig object. Rondom het plangebied ligt één veehouderij. De veehouderij aan de Kerkstraat 25 te Dodewaard ligt op een afstand van circa 290 meter tot het plangebied. De afstand is daarmee voldoende groot. De ontwikkeling binnen het plangebied bevindt zich op een afstand die voldoet aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv en het initiatief zorgt niet voor een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van veehouderijen in de omgeving.
4.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Regelgeving
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.9.2 Doorwerking in bestemmingsplan
Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijventerrein met daarin verschillende functies (kantoor, opslag, parkeren).
Uitsnede risicokaart
Vanwege de verschillende risicobronnen rondom het plangebied is er door SPA WNP in november 2021 een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 15. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort besproken.
Risico's door inrichtingen
Bij de inventarisatie van de risicobronnen, die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, is gebruik gemaakt van de EV-signaleringskaart van het Impuls Omgevingsveiligheid (IOV). Uit de gegevens blijkt dat activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen, in het kader van dit onderzoek, niet relevant zijn. Dit vanwege de ruime afstand tussen deze bedrijven en het plangebied.
Plaatsgebonden risico
De plaatsgebonden risicocontouren van de inrichtingen reiken niet over de voorziene kwetsbare, en beperkt kwetsbare objecten, binnen het plangebied. Het plaatsgebonden risico vormt, om die reden, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Groepsrisico
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van de, bij de inrichtingen behorende, risicobronnen. Om die reden hoeft het groepsrisico niet nader beschouwd te worden en vormt het geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Buisleidingen
Uit de EV-signaleringskaart is gebleken dat zich in de omgeving van het plangebied een relevante buisleiding bevindt. De buisleiding is echter op voldoende afstand gelegen waardoor verdere analyse niet van toepassing is.
De leiding heeft de volgende kenmerken:
Naam leiding | Uitwendige diameter | Werkdruk | 100% letaliteitsgrens | Afstand t.o.v. plangebied |
N-574-12 | 114 mm | 40,00 bar | 30 m | >400 m |
Plaatsgebonden- en groepsrisico
Het aspect externe veiligheid, als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, vormt geen belemmering voor de ontwikkeling binnen het plangebied.
Risico's door vervoer over weg, water of spoor
Aan de hand van de EV-signaleringskaart en de regeling Basisnet is gebleken dat in de omgeving van het plangebied:
- over de rijksweg A15 gevaarlijke stoffen worden vervoerd met een relevante intensiteit;
- over het spoor 202P.2/ 202O.2 (Meteren aansluiting - Ressen = Bemmel) gevaarlijke stoffen worden vervoerd met een relevante intensiteit;
- over de lokale wegen in de directe omgeving van het plangebied géén noemenswaardig transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied
Het plangebied is gelegen op circa 50 meter en ligt daarmee binnen de 200 meter zone van de rijksweg A15, afrit 34 (Echteld) – knooppunt Valburg. Om die reden dient het groepsrisico nader beschouwd te worden. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is in beginsel een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.
Het plangebied ligt daarnaast op circa 90 meter van de spoorlijn, en ligt daarmee binnen de 200 meter zone. Om die reden dient het groepsrisico nader beschouwd te worden. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is in beginsel een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt niet binnen de 10-6 contouren van de transportroutes. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee géén belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Groepsrisico
Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico ter plaatse van het plangebied toeneemt, ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, toe. Ter plaatse van het plangebied blijft het groepsrisico na planrealisatie echter onder de oriëntatiewaarde. Omdat er sprake is van een toename van het groepsrisico, bestaat de verplichting om dit groepsrisico te verantwoorden. Onderstaand is een nadere verantwoording opgenomen.
Verantwoording
Ad 1 en 2. Personendichtheid en omvang risico
Zoals aangegeven, is als gevolg van de ontwikkeling nabij het plangebied, ten aanzien van de rijksweg A15, een stijging van het groepsrisico te zien. Het groepsrisico nabij het plangebied is in de huidige situatie berekend op 0,001 x de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie stijgt dit naar 0,334 x de oriëntatiewaarde. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Ten aanzien van de spoorlijn 202O.2/ 202P.2 is een stijging van het groepsrisico te zien nabij het plangebied. Het groepsrisico is in de huidige situatie berekend op 0,011 x de oriëntatiewaarde. In de toekomstige situatie stijgt dit naar 0,165 x de oriëntatiewaarde. Voor de spoorlijn is ter plaatse van het plangebied geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Hierdoor is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Ad 3. Maatregelen aan de bron
Bij de bron zijn niet direct maatregelen te treffen door de ontwikkelaar van het plan.
Ad 4. Ruimtelijke maatregelen
Het aanbrengen van een afscherming is binnen het voorgestelde plan niet wenselijk wegens het voornemen om het terrein zichtbaar te maken vanaf de rijksweg. Wel is het plan dusdanig aangepast ten opzichte van eerdere plannen, en is het kantoorgebouw op een grotere afstand van de Rijksweg gesitueerd. Functies waar weinig tot geen mensen aanwezig zijn, zijn meer richting de Rijksweg geplaatst, zoals een opslaggebouw. Binnen het plangebied kan met de invulling rekening gehouden worden met de vluchtroutes. Van belang is om daarbij te zorgen voor een vluchtroute van de risicobron af. Op basis van de huidige plannen is dit goed mogelijk.
Ad 5. Voorbereiden, bestrijden en beperken van de omvang
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet vindt voornamelijk plaats bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Het plangebied is vanuit meerdere zijden voor de hulpdiensten goed bereikbaar. Er is sprake van verschillende vluchtroutes in het plangebied. De hulpdiensten bevinden zich op een afstand van maximaal 3 kilometer afstand van het plangebied.
Ad 6. Zelfredzaamheid
De mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid zijn goed. Binnen het plangebied zullen geen, en/of minder zelfredzame personen aanwezig zijn. Minder zelfredzame personen kunnen vluchten onder begeleiding. Het snel vluchten van de verschillende risicobronnen af is, voor de binnen het plangebied aanwezige personen, goed mogelijk. De vluchtroutes lopen zowel in oost-west richting als in de noord-zuid richting. Door het bosperceel is eveneens een vluchtroute opgenomen. Ook in oostelijke richting is er een vluchtroute in zowel een oostelijke, als zuidelijke en noordelijke richting. Opgemerkt wordt ook dat het plangebied omringd zal zijn door een aarden wal, waarmee eveneens sprake is van een afschermende werking.
Ad 7. Alternatieven
Alternatieve wijzen van inrichting van het plangebied leiden niet tot een relevante verandering van het groepsrisico, ten opzichte van het nu beoogde plan. Het groepsrisico ter plaatse van het plangebied, ten gevolge van de transportroutes, is in de huidige situatie relatief laag en zal in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Daarbij is reeds opgemerkt dat het beoogde nieuwe kantoorgebouw reeds verder van de Rijksweg af geprojecteerd is als gevolg van een herindeling op het perceel en het beperken van het risico.
Ad 8. mogelijkheden en maatregelen
Goede voorlichting en bouw conform het Bouwbesluit.
Ad 9. Voorschriften
Niet van toepassing.
4.9.3 Waterstof
Op het terrein wil GMB een waterstofafvulinstallatie voor eigen gebruik (geen openbaar tankstation) realiseren. Het gebruik en de opslag van waterstof als motorbrandstof brengt, net als bijvoorbeeld LPG, risico's voor de omgeving met zich mee op het gebied van externe veiligheid.
De risico's en effecten ten aanzien van waterstofafvulinstallaties zijn in kaart gebracht door het RIVM in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in 2016. Op basis van deze gegevens is het mogelijk om via een kwalitatieve beschouwing, de globale risico's en effecten in kaart te brengen van de eventueel beoogde waterstofafvulinstallatie. Tauw heeft de risico's en effecten van de waterstofafvulinstallatie kwalitatief uitgewerkt in het kader van het beoogde nieuwe bestemmingsplan voor de Bonegraaf-Oost te Dodewaard. De rapportage is als Bijlage 16 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het exploiteren van een waterstoftankstation kan risico’s voor dergelijke (beperkt) kwetsbare objecten teweeg brengen in het kader van externe veiligheid.
In het onderzoek van Tauw zijn op basis van de RIVM-memo de PR 10-6 contouren en maximale effectafstanden bepaald voor een eventuele realisatie van een waterstoftankstation te Dodewaard. Aangezien de exacte locaties van de verschillende installatieonderdelen nog niet vaststaan, zijn de veiligheidsafstanden ingemeten vanaf de grenzen van de beoogde productie/ opslaglocatie zoals weergeven in onderstaande figuur.
Beoogde situatie plangebied
De maximale effectafstanden zijn vervolgens gevisualiseerd op twee luchtfoto's van de beoogde planlocatie. Hierbij zijn de gebouwen en installatie ingetekend, blauw zijn de bedrijfsgebouwen en rood zijn de risicobronnen. De PR 10-6 contouren van de maatgevende scenario's van het type 1 (rood) en 2 (blauw) installaties zijn in onderstaande figuur weergegeven.
PR 10-6 contouren van maatgevende scenario's (rood installatie type 1, blauw installatie type 2)
Plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6)
Zoals te zien valt een gedeelte van de PR 10-6 contouren dat zich buiten de inrichtingsgrenzen bevindt, over een stuk agrarisch landbouwgrond heen. Hier zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd en vormt derhalve geen risico op het gebied van externe veiligheid, in het kader van het Bevi. Bij een verschuiving van het opslagpunt in westelijke of zuidelijke richting komt de contour over het eigen kantoor heen te liggen. Ondanks dat het eigen kantoor niet relevant is, zijn juist daar de meeste mensen aanwezig. Ook verschuiving in zuidelijke richting is geen optie in verband met de gewenste bedrijfsvoering, waarbij zowel de vrachtwagen parkeerplaatsen, als het opslagpunt zo ver mogelijk van de woonbebouwing geplaatst zijn.
Binnen de inrichtingsgrenzen overlapt de PR 10-6 enkel met de loods en het magazijn, wanneer wordt uitgegaan van de beoogde indeling. Vanuit het Bevi worden de loods en het magazijn niet aangewezen als beperkt kwetsbaar object. Ook de afleverzuil zal mogelijk een PR 10-6 contour geven, maar naar verwachting wel kleiner dan die van het opslagpunt. De exacte afleverzuil is nog niet bekend, maar een eventuele contour blijft daarbij binnen de eigen inrichting. Verwacht wordt dat de werkelijke contouren niet verder buiten de inrichtingsgrenzen zullen reiken maar wel (gedeeltelijk) over de diverse gebouwen binnen de inrichting, in dit geval het kantoor en werkplaats, heen zullen liggen. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan zal hiermee voldaan worden aan het Bevi.
Maximale effectafstanden maatgevende scenario's (oranje installatie type 1, groen installatie type 2)
Effectafstanden
Zoals te zien allen de maximale effectafstanden van zowel installatie type 1 en 2 deels binnen en buiten de inrichtingsgrenzen van het bedrijventerrein. Binnen de inrichtingsgrenzen overlapt het enkel met de loods en het magazijn. Ook de afleverzuil zal een effectafstand geven, maar naar verwachting wel kleiner dan het opslagpunt. Hierbij zullen de maximale effectafstanden waarschijnlijk ook over het kantoor en de werkplaats liggen. Er is geen wettelijke grenswaarde ten aanzien van deze maximale effectafstanden, en daarmee vormen deze contouren geen belemmering voor het beoogde nieuwe bestemmingsplan.
4.9.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
4.10 Waterhuishouding
4.10.1 Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan
Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. De bekostiging van het gemeentelijke deel van de wateropgave is opgenomen in de kostendekking GRP.
Belangrijke aanleiding voor het losknippen van de watertaak uit het GRP in een apart plan was de destijds grote opgave op het gebied van waterberging, het benodigde specialisme en de genoemde gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een gemeentelijk waterspecialist begeleid de uitvoering van de watertaken. Op dit moment zijn veel van de gestelde doelen bereikt of verkeren in een afrondende fase. De nog uit te voeren waterbergingsopgave is kleiner en duidelijk. Het waterplan maakt daarom weer geïntegreerd onderdeel uit van het GRP 2019 - 2023.
Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.
Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.
Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).
4.10.2 Doorwerking plangebied
Ten behoeve van de ontwikkeling is er door buro ontwerp & omgeving een eerste waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd. De analyse is als Bijlage 17 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In deze paragraaf is met name de wijze waarop de noodzakelijke waterberging als gevolg van de toename verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Voor overige technische en beleidsmatige uitgangspunten wordt verwezen naar de rapportage.
Watertoets/Wateroverleg
In bestemmingsplannen moet worden aangetoond dat de waterhuishouding ter plaatse niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen. Om de gevolgen in kaart te brengen, dient het instrument de Watertoets worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de Watertoets, geeft het waterschap, in samenwerking met de gemeente, advies en uitgangspunten met betrekking op de waterhuishouding.
Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Voor dit plan is op 11 oktober 2021 de digitale watertoets doorlopen. Uit de toets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Verder is op dinsdag 14 december 2021 gesproken met gemeente en een vertegenwoordiger van het Waterschap over de bijgevoegde waterhuishoudkundige analyse. Onderwerp van gesprek was de noodzakelijke waterberging die moet plaatsvinden als gevolg van de toename van verhard oppervlak in het plangebied. Eveneens zijn de eerste oplossingsrichtingen hiertoe besproken met het Waterschap.
Waterberging
Ten opzichte van de huidige situatie zal het verhard oppervlak in de nieuwe situatie met circa 4 hectare toenemen. Op basis van de toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied is een doorvertaling gemaakt naar de bergingsopgave. In onderstaande tabel is de bergingsopgave nader uiteen gezet.
De meest voor de hand liggende manier om de totale bergingsopgave (2.062 m3) te realiseren is het aanleggen van (nieuw) oppervlaktewater. Binnen het gebied zijn in het ontwerp een wadi, verbreding van watergangen en de aanleg van oppervlaktewater aan de noordoostkant van het plangebied voorzien. Hierbij wordt uitgegaan van berging bij een maximale peilstijging van 30 cm in het oppervlaktewater. In onderstaande tabel is de wijze van berging uiteengezet, daaronder is de wijze van waterberging in kaart gebracht. Het gearceerde deel betreft het planologisch reeds bestaande bedrijfsperceel.
De bergingsopgave als gevolg van de toename van verhard oppervlak bedraagt 2.062 m3. Met de voorgestelde maatregelen ontstaat ruimte voor de berging van 2.295 m3. Daarmee kan het nieuwe watersysteem voldoen water bergen.
In het kader van het wettelijk voorobverleg is overleg gevoerd met het waterschap inzake de toekomstige waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. In een aantal overleggen is het toekomsitg waterhuishoudkundig systeem met elkaar besproken en zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop met het water omgegaan wordt in het plangebied.
Uitgangspunten daarbij zijn dat hemelwater opgevangen wordt in het plangebied zelf en zo lang mogelijk wordt vastgehouden in zowel watergangen als wadi's. Ook wordt ten noorden van het plangebied water geborgen in nieuw te graven waterpartijen. De wijze waarop met de waterhuishouding wordt omgegaan met de daarbij behornede afspraken is in een afzondelrijk memo vastgelegd. Het memo is als Bijlage 18 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.10.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.11 Ecologie
4.11.1 Regelgeving
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
4.11.2 Doorwerking in bestemmingsplan
4.11.3 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt na verlening van de noodzakelijke ontheffingen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.12 Archeologie & Cultuurhistorie
4.12.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.12.2 Doorwerking in bestemmingsplan
4.12.3 Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.13 Leidingen
4.13.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.13.2 Doorwerking in bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan bevinden zich geen planologisch relevante riool(pers)leidingen. Hiermee is nader onderzoek naar leidingen niet noodzakelijk.
Wel bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied gasleiding van Liander , maar de druk in die leiding (8 bar) is niet hoog genoeg om EV-relevant te zijn (vanaf 16 bar). De leiding wordt in de Klic-melding dus wel genoemd als hogedrukleiding, maar is dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dus niet.
Uiteraard moet hier bij graafwerkzaamheden en dergelijke wel terdege rekening mee gehouden worden. Zeker gezien aan de noordzijde waterberging is voorzien. De leiding zal dan ook ingepast worden. Ter plaatse van de leiding is de agrarische bestemming gehandhaafd en is aan weerszijden een onderhoudsstrook opgenomen in de bestemming.
4.13.3 Conclusie
Het aspect 'leidingen' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.14 Explosieven
4.14.1 Regelgeving
Uit het rapport 'Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe' (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen.
4.14.2 Doorwerking in bestemmingsplan
Op basis van de explosievenkaart is nagegaan of een detectieonderzoek ter plaatse moet worden uitgevoerd. Het plangebied is aangeduid als een gebied waar een verhoogde kans is op het aantreffen van explosieven. Om een beeld te verkrijgen van de mogelijke verdachte objecten in de bodem heeft ECG een detectieonderzoek uitgevoerd. De globale resultaten hiervan zijn onderstaand opgenomen, de rapportage is als Bijlage 25 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Detectie
Voor het onderhavig project is op 23 augustus een totale oppervlakte van circa 5 hectare middels non-realtime detectie ingemeten. De meetgegevens zijn geïnterpreteerd op het zoekdoel. Een gebied met een totale oppervlakte van circa 47.900 m2 was te interpreteren. Uit de detectie zijn 800 significante objecten verdeeld over 2 deelgebieden naar voren gekomen welke voldoen aan het zoekdoel.
Een oppervlakte van circa 3.810 m2 was door de aanwezigheid van detectie verstorende elementen niet te interpreteren. De verstoringen werden o.a. veroorzaakt door o.a.: hekwerken, afrastering, containers, een reclamebord en kabels en leidingen.
Een oppervlakte van circa 5.480 m2 was door de aanwezigheid van detectie belemmerende elementen niet te detecteren. De belemmeringen bestaan uit o.a.: een privéterrein, water op het veld, begroeide oevers van watergangen en een slecht GPS signaal door bomen.
Projectplan opsporingswerkzaamheden
Voor afgaand van de bouwwerkzaamheden zullen de objecten benaderd moeten worden. Hiertoe is door ECG een projectplan opgesteld waarin de wijze waarop deze werkzaamheden worden uitgevoerd is opgenomen. ECG heeft dit projectplan opgesteld om de processen die nodig zijn voor een veilige, deskundige en juiste uitvoering van het project te identificeren en te plannen. In het projectplan is aandacht besteed aan de navolgende onderwerpen:
- Verantwoordelijkheden (inclusief vaststelling en goedkeuring projectplan);
- Samenwerking , identificatie en communicatie met verschillende disciplines;
- Planning;
- Documentatie en registraties.
Het benaderen van de objecten moet plaats vinden voordat de bouwwerkzaamheden in het plangebied worden uitgevoerd.
4.14.3 Conclusie
Het aspect 'explosieven' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.15 Spuitzonering
4.15.1 Algemeen
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen en bijbehorende tuinen worden als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de teler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de (bedrijfs)woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger en intensiever dan bij bespuitingen in de lage bomenteelt.
4.15.2 Doorwerking in bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden geen gevoelige functies in de vorm van wonen mogelijk gemaakt. Wel wordt voorzien in gebouwen waarbinnen mensen langere tijd verblijven, zoals kantoorgebouw en een werkplaats. Om die reden moeten ook deze gebouwen als gevoelig worden beschouwd. Ten oosten van het plangebied vindt laanboom teelt plaats, het betreft een perceel van Huverba. Het perceel bevindt zich op meer dan 50 meter van het kantoorgebouw en de werkplaats, namelijk circa 80 meter. De eerste 50 meter van het perceel worden tevens bestemd tot spuitzone. Hier is gekozen voor de gebiedsaanduiding Milieuzone - spuitzone, waarmee er geen driftgevoelige functies (zoals kantoren, werkplaatsen, terrassen, etc.) zijn toegestaan. Binnen deze zone mogen dus geen functies worden gerealiseerd waardoor mensen langere tijd zullen verblijven. Hiermee is de spuitzone van 50 meter en daarmee de rechten van de kweker planologisch gewaarborgd in het bestemmingsplan.
Daarnaast bevindt zich aan de rand van het plangebied een opgaande wal met beplanting met daarachter overdekte opslag in opslagloodsen. Deze opslagloodsen worden voorzien van groene daken, waarmee de beplanting op de wal overloopt op de daken. In totaal is er een afstand van 22 meter tussen de wand van de opslagloodsen en de grens van de boomkwerkerij. In dit gebied is langdurig menselijk verblijf niet aannemelijk. Om de gezondheidsrisico's inzichtelijk te krijgen, is door SPA ingenieurs aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de spuitzone binnen de planologisch bestemde milieuzone - spuitzone. Dit onderzoek is als Bijlage 26 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Locatie specifiek onderzoek
De vaste richtafstand van 50 meter is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten (onkruidbestrijding), maar ook zij- en opwaarts (voorkomen en bestrijden schimmels en plaagdieren). Omdat bij opwaarts spuiten de vloeistof op een grotere hoogte vrijkomt en er daardoor meer kans is op verspreiding, veroorzaakt het opwaarts spuiten de meeste drift en is om die reden maatgevend voor gezondheidsrisico's. Door veranderende wetgeving rond gewasbeschermingsmiddelen is het toegestane middelengebruik beperkt. Naar functie kunnen de volgende middelen worden onderscheiden:
- Fungiciden (bestrijding schimmels);
- Insecticiden (bestrijding insecten);
- Herbiciden (onkruidbestrijding).
Per middel verschilt het gehalte aan werkzame stof en daardoor ook de toedieningshoeveelheid per hectare. Het Ctgb biedt een database14 waarin alle soorten gewasbeschermingsmiddelen zijn opgenomen, inclusief de wettelijke gebruiksvoorschriften. Aangezien het een teler vrij staat alle voor betreffende teelt/gewas toegelaten middelen te gebruiken, is het minder zinvol te kijken naar uitsluitend het huidige specifiek gebruik. Gebruikelijk is het om een worstcase benadering aan te houden die uitgaat van de, qua toxiciteit, meest risicovolle werkzame stof die toegelaten is. De in dit onderzoek onderzochte middelen worden voor boomteelt als maatgevend en representatief beschouwd. De risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift, zijn in beeld gebracht op basis van opwaartse bespuitingen. Daarmee wordt recht gedaan aan de voor de praktijk en planologisch maatgevende situatie.
Resultaten
Op basis van de resultaten blijkt dat op een afstand van 5 meter er voor één middel niet voldaan wordt aan de gezondheidskundige norm van 100%. Om die reden is onderzocht wat de blootstelling op een grotere afstand dan 5 meter is. In onderstaande tabel zijn de resultaten op een afstand van 10 meter gepresenteerd met toepassing van de vermenigvuldigingsfactor. Op basis van de tabel blijkt dat, met inachtneming van de vermenigvuldigingsfactor, op een afstand van 10 meter voldaan wordt aan de gezondheidskundige norm van 100%.
Werkelijke afstand
De beoogde invulling van het plangebied is zo ingevuld dat er op 50 meter van het agrarisch perceel geen functies zijn waarbinnen langdurig menselijk verblijf aannemelijk is. De functies waarbinnen mensen verblijven (kantoor en werkplaats), bevinden zich aan de westzijde van het terrein van GMB. Desondanks is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de spuitzone van het naastgelegen agrarisch perceel wel onderzocht. Uit dit onderzoek volgt een spuitzone van 10 meter. Aan deze zone kan, ook met een andere invulling van de oostelijke gebouwen, voldaan worden. Tussen de oostelijke gebouwen en het agrarisch perceel bevindt zich namelijk een watergang met bijbehorende beschermingszones. Binnen dit gebied met een breedte van 10 meter is langdurig menselijk verblijf niet aannemelijk. Aanvullend is er tot aan de situering van de oostelijke gebouwen, een zone van 11,90 meter dat beoogd is als talud. Ook binnen deze zone is langdurig menselijk verblijf niet aannemelijk.
Met andere woorden: mocht het oostelijk gebouw wel worden ingevuld met een functie waarbinnen langdurig menselijk verblijf aannemelijk is, dan kan er met een afstand van 21,90 meter alsnog voldaan worden aan de spuitzone van 10 meter.
Op basis van het onderzoek is de realisatie van het bedrijventerrein op de beoogde locatie mogelijk in relatie tot risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift van de omliggende agrarische percelen. Ook wordt de bedrijfsvoering en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheid van de agrarisch ondernemer niet belemmerd als gevolg van de beoogde ontwikkeling.
4.15.3 Conclusie
Het aspect 'spuitzonering' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planaspecten
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen. Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.2 Inleidende Regels
5.2.1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
Het bestemmingsplan kent 3 enkelbestemmingen en 3 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Bedrijventerrein
In het kader van de uniformiteit en het bevorderen van de raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen binnen de gemeente Neder-Betuwe, is voor alle bedrijventerrein gekozen voor één uniforme bestemming. De juridische regeling voor het bedrijventerrein wordt toegelicht aan de hand van de kopjes Gebruik en Bouwen.
Gebruik
Toegelaten categorieën bedrijvigheid
Uitgangspunt voor voorliggend bestemmingsplan is dat bedrijven uit de categorieën 2 tot en met 3.2 zijn toegestaan. De categorie-indeling en de beschrijving van de bijbehorende bedrijfsactiviteiten is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de regels is opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor een aannemersbedrijf in de grond-, weg- en waterbouw. Een andere uitzondering op de hoofdregel is de locatie aan de zuidkant van deelgebied 1. Deze locatie is specifiek aangeduid. Op deze locatie mogen bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 2 tot en met maximaal categorie 3.1 plaatsvinden. Wel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een hogere categorie toe te staan, mits door middel van onderzoek kan worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen.
Detailhandel
In de bestemmingsregeling is opgenomen dat detailhandel niet is toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in goederen die ter plaatse van het bedrijf vervaardigd, bewerkt of hersteld worden. De detailhandelsactiviteit mag niet groter zijn dan 20 % van de bedrijfsvloeroppervlakte.
Overig
Naast een specifieke regeling voor detailhandel is er ook een specifieke regeling opgenomen voor horeca en kantoren. De hoofdregel is dat alleen ondersteunende horeca (zoals de bedrijfskantine) en onzelfstandige kantoren (kantoor behorend bij een bedrijf) zijn toegestaan.
Voorwaardelijke verplichting
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van een geluidswal ter plaatse van de aanduiding daartoe binnen de bestemming 'Groen', ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal 1 en 2' Dit geldt eveneens voor de realisatie en instandhouding van een visuele groenwal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wal' in de bestemming 'Groen'. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het kader van de noodzakelijke ontheffing Natuurbescherming. Gronden kunnen pas in gebruik worden genomen op het moment dat de ontheffing daadwerkelijk is verleend. De ontheffing is begin februari 2023, na overleg met de provincie ingediend.
Bouwen
De bouwregeling binnen deze bestemming is vormgegeven aan de hand van de volgende uitgangspunten:
- Bouwvlakken zijn opgenomen ter plaatse van de beoogde bebouwing in het plangebied. Binnen het bouwvlak is de maximale bouwhoogte opgenomen. Het bebouwingspercentage betreft 80% van het bouwvlak, dan wel 100% (bij strakke bouwvlakken om de nieuwe bebouwing) een en ander zoals opgenomen op de verbeelding.
- Opslag is op het terrein van GMB aangeduid buiten het bouwvlak. Dit mag plaatsvinden omdat gekozen is voor strakke bouwvlakken om de beoogde nieuwe bebouwing, verder is opslag juist de activiteit die hier plaatsvindt. Ook is een hoogte van 8 meter toegestaan omdat er een hoge geluidswal wordt gerealiseerd waardoor enig zicht op opslag wordt ontnomen.
- Binnen het bouwperceel moet 3 meter afstand worden gehouden ten opzichte van de perceelsgrens
- Ondergronds bouwen is met vergunning toegestaan, uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak.
Artikel 4 Groen
Deze bestemming heeft betrekking op gronden die een structureel groen karakter hebben en net als de gronden met de bestemming Verkeer tot het openbare gebied behoren. Binnen deze bestemming worden bedrijfsmatige activiteiten niet toegestaan. Binnen de bestemming is de omvorming van het bosperceel naar een duurzaam en toekomstbestendig bos voorzien. Ook de visuele wallen die rondom het bedrijventerrein worden opgericht, alsmede de geluidswal ten zuiden van het plangebied vallen binnen deze bestemming. De positionering van deze wallen is door middel van aanduidingen op de verbeelding bepaald. Binnen de bestemming is een nieuw wandelpad toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'pad'.
Artikel 5 Verkeer
De gronden met deze bestemming hebben net als de bestemming 'Groen' een openbaar karakter maar zijn in tegenstelling tot de bestemming 'Groen' voornamelijk bedoeld voor verkeersdoeleinden. Bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan op deze gronden.
Artikel 6 Water
Deze bestemming heeft naast bestaande watergangen betrekking op het te realiseren oppervlaktewater ten noorden van het plangebied, ter plaatse van de hier aanwezige watergang. GMB is met name actief in watergerelateerde projecten en wil hier de relatie met water benadrukken. Voorzien wordt in een nat plas/dras gebied met fysiek oppervlaktewater, eveneens ten behoeve van de noodzakelijke waterberging. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Artikel 7 Waarde - Landschap (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming "Waarde - Landschap" is toegekend aan de bestaande bosstructuur binnen het plangebied, evenals de laatste oostelijke rij bomen met watergang. De gronden zijn bestemd voor uitsluitend instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarde. Dit naast uiteraard de realisatie van het plan zoals deze in de bijlage van de regels is toegevoegd. Een duurzame omvorming van het bosperceel binnen deze bestaande structuren is daarbij het uitgangspunt.
Artikel 8 Waterstaat - Beheerszone watergang (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming "Waterstaat - Beheerszone watergang" is toegekend aan de "beschermingszones" langs watergangen, zoals deze zijn vastgelegd in de Algemene Keur van het Waterschap Rivierenland (de waterbeheerder). Het betreft hier zones uit de insteek van de A-watergangen.
De bestemming is gericht op de waterstaatkundige belangen, waarbij de mogelijkheid voor het beheer van de aangrenzende watergangen centraal staat. De bestemming regelt het tegengaan van bebouwing en opgaande beplanting die het onderhoud belemmeren. Uiteraard blijft de Keur van het waterschap van toepassing.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
5.4.2 Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. In dit bestemmingsplan is onder meer een aanduiding Geluidzone - industrie opgenomen voor de geluidgezoneerde bedrijventerreinen ‘Bonegraaf' en 'De Maten'. Verder is ook de aanduiding Geluidzone - spoor deze aanduiding betreft de 57 dB(a)-contour van de Betuweroute. Deze contour is, op grond van de bepalingen van de Wet geluidhinder, vastgesteld. Als laatste is de aanduiding Milieuzone - spuitzone opgenomen voor de hier aanwezige spuitzone van de naastgelegen kweker.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
5.5.2 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het plan zijn ontwikkelingen voorzien. De uitvoering van de ontwikkeling is in handen van verschillende partijen. Met deze partijen heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat alle projectgebonden kosten die de gemeente maakt, worden verhaald op de initiatiefnemers. Eventuele kosten voor de inrichting en overige voorzieningen zijn voor rekening van de initiatiefnemers. De kosten zijn daarmee anderszins verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein op gronden die voorheen agrarisch waren bestemd. Ten behoeve van deze ontwikkeling is vroegtijdig het gesprek aangegaan met omwonenden van het plangebied. Onderstaand is de wijze waarop de dialoog is gevoerd met de omgeving verder uiteengezet. Een uitgebreid participatieverslag is als Bijlage 27 toegevoegd.
6.2.1 Keukentafelgesprekken
In juli en augustus 2021 zijn diverse keukentafelgesprekken gevoerd met direct omwonenden van het plangebied. Dit betrof hoofdzakelijk bewoners aan de Brederode direct ten zuiden van het plangebied. Aan de hand van een eerste principeschets is de ontwikkeling besproken en konden mensen hun reactie meegeven. Alle reacties zijn op deze wijze verzameld en op basis hiervan zijn substantiële aanpassingen op het ontwerp doorgevoerd.
Zo zijn geluids- producerende activiteiten zoals de wasstraat verder van de woningen geplaatst, is een visuele groenwal opgenomen, maar is ook besloten tot het duurzaam omvormen naar een biodivers bosperceel. Op deze wijze zijn de direct aanwonenden ook direct betrokken geweest bij het ontwerp van het bedrijventerrein.
6.2.2 Nieuwsbrief november 2021
Door middel van een nieuwsbrief van november 2021 zijn alle omwonenden van het plangebied geïnformeerd over de beoogde ontwikkeling, de te volgen procedure en de wijze waarop men daar op kan inspreken. De nieuwsbrief is als bijlage Bijlage 28 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De nieuwsbrief is breed verspreid naar zowel bewoners als de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied. In de nieuwsbrief is ook melding gemaakt van de open dag die op 27 november 2021 zou plaatsvinden. Verder is in de nieuwsbrief melding gemaakt van de website die speciaal voor de ontwikkeling in het leven is geroepen. Op de website www.bonegraafoost.nl is alle informatie omtrent het project opgenomen. Eveneens bestaat de mogelijkheid om via de website te reageren op de plannen.
6.2.3 Videoinfo 27 november 2021
Op zaterdag 27 november 2021 zou de eerste open dag plaatsvinden op het terrein van GMB in Opheusden. Ook het bedrijf Pauw uit Dodewaard, alsmede de andere initiatiefnemers zouden zich op de open dag voorstellen. Gezien de landelijke coronapandemie en de aangekondigde maatregelen van destijds kon de open dag niet plaatsvinden. Om die reden is er voor gekozen om door middel van een video opname geïnteresseerden te informeren over de voorgenomen ontwikkeling. Deze video is te bezien via de website van de Bonegraaf.
6.2.4 Nieuwsbrief maart 2022
Door middel van een nieuwsbrief van maart 2022 zijn alle omwonenden van het plangebied geïnformeerd over de uitgevoerde onderzoeken en de planning voor de op handen zijnde bestemmingsplanprocedure. Ook vertelden een tweetal wethouders in de nieuwsbrief over participatie en de veranderende rol van de overheid. De brief was tevens een uitnodiging voor de inloopdag op 2 april 2022. Versoepeling van de coronamaatregelen maakten het namelijk weer mogelijk om een (fysieke) inloopdag te organiseren. De nieuwsbrief is als Bijlage 29 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
6.2.5 Inloopdag 2 april 2022
Versoepeling van de coronamaatregelen maakten het mogelijk om een inloopdag te organiseren op 2 april 2022. Om de drempel voor buurtbewoners zoveel mogelijk te verlagen, is er gekozen om dit op locatie te doen. Gelet op de weersomstandigheden hebben VEAP Shield United aan de Einsteinstraat bereid gevonden om daarvoor een gedeelte van het gebouw ter beschikking te stellen.
Naast de initiatiefnemers waren ook enkele ambtenaren en politici van de gemeente aanwezig waarmee belangstellenden in gesprek gingen. Een tiental buurtbewoners zijn geweest en hebben de meest recente inrichtingstekeningen bekeken. Er was voldoende gelegenheid om met elkaar van gedachten te wisselen en daar werd ook gebruik van gemaakt. Met behulp van een ideeënbus zijn diverse opmerkingen en suggesties verzameld. Deze worden zoveel mogelijk meegenomen bij de verdere detaillering van de plannen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Wettelijk Vooroverleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording. In het kader van het wettelijk vooroverleg is er één reactie ontvangen van de Provincie Gelderland.
Reactie provincie Gelderland
Bij brief van 8 september 2022 heeft de Provincie Gelderland gereageerd op het bestemmingsplan. In haar brief geeft de Provincie aan dat het provinciale belang op het gebied van bedrijventerreinen en intrekgebied goed is meegenomen in het bestemmingsplan. Het plan draagt bij aan een goed vestigingsklimaat voor bedrijven passend binnen het Regionale Programma Werklocaties (RPW 2019-2024). De laddertoets Bonegraaf-Oost is uitgevoerd en het bestemmingsplan past daarbinnen.
Verder geeft de provincie aan dat de belangen op het gebied van klimaatadaptatie nog onvoldoende zijn meegewogen in het plan, alsmede de nieuwe regels inzake drinkwaterreserveringsgebieden. Naar aanleiding van de reactie is paragraaf 3.2.3 aangevuld met de regels inzake klimaatadaptatie en drinkwaterreserveringsgebieden. Verder heeft een toets aan deze regels plaats gevonden en is overleg gevoerd met het waterschap inzake de toekomstige waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.
Als laatste is door de Provincie geadviseerd een Aerius-berekening te laten uitvoeren. Ten behoeve van de planontwikkeling is dan ook een berekening uitgevoerd voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase.
7.2 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit het participatietraject en vooroverlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er diverse ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Bonegraaf-Oost te Dodewaard’ heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 27 oktober 2022 t/m 9 december 2022 ter inzage gelegen bij de receptie in het gemeentehuis en was tegelijkertijd raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. De terinzagelegging is bekend gemaakt in Hét Gemeentenieuws en op officielebekendmakingen.nl op woensdag 26 oktober 2022, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld mondeling of schriftelijk zijn/haar zienswijze omtrent het ontwerpplan kenbaar te maken.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan is een zestal zienswijzen ingediend. Een samenvatting van de zienswijzen, aslmede een reactie op deze zienswijzen zijn opgenomen in de 'Zienswijzennota zienswijzen BP Bonegraaf Oost', die als Bijlage 30 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In de nota is ook een overzicht van de aanpassingen die naar aanleiding van de zienswijzen, dan wel ambtshalve zijn doorgevoerd opgenomen.
7.3 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Het bestemmingsplan is op 13 april behandeld in de beeldvormende avond, waarna het bestemmings- plan op 20 april 2023 gewijzigd is vastgesteld. Tegelijk met het bestemmingsplan is ook de beeldkwaliteitsrichtlijn als aanvulling op de welstandsnota 2011 vastgesteld.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Parkeernota
Bijlage 3 Inrichtingstekening
Bijlage 4 Profiel Geluidwal Zuid 1
Bijlage 4 Profiel geluidwal zuid 1
Bijlage 5 Profiel Geluidswal Zuid 2
Bijlage 5 Profiel geluidswal zuid 2
Bijlage 6 Profiel Visuele Wal Oost
Bijlage 6 Profiel visuele wal oost
Bijlage 7 Memo Akoestiek
Bijlage 1 Schetsboek
Bijlage 2 Beeldkwaliteitrichtlijn
Bijlage 2 Beeldkwaliteitrichtlijn
Bijlage 3 Laddertoets Maart 2020
Bijlage 3 Laddertoets maart 2020
Bijlage 4 Laddertoets Augustus 2022
Bijlage 4 Laddertoets augustus 2022
Bijlage 5 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Notitie Parkeren En Verkeersgeneratie
Bijlage 6 Notitie parkeren en verkeersgeneratie
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 1
Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek deelgebied 1
Bijlage 8 Nader Onderzoek Dam Deelgebied 1
Bijlage 8 Nader onderzoek dam deelgebied 1
Bijlage 9 Verkennend En Nader Onderzoek Deelgebied 2 En 3
Bijlage 9 Verkennend en nader onderzoek deelgebied 2 en 3
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer/railverkeer
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek wegverkeer/railverkeer
Bijlage 11 Onderzoek Bedrijven- En Milieuzonering
Bijlage 11 Onderzoek bedrijven- en milieuzonering
Bijlage 12 Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 12 Onderzoek industrielawaai
Bijlage 13 Onderzoek Cumulatie
Bijlage 13 Onderzoek cumulatie
Bijlage 14 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 14 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 15 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 15 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 16 Externe Veiligheid Waterstof
Bijlage 16 Externe veiligheid waterstof
Bijlage 17 Waterhuishoudkundige Analyse
Bijlage 17 Waterhuishoudkundige analyse
Bijlage 18 Aanvullend Memo Waterhuishouding
Bijlage 18 Aanvullend memo waterhuishouding
Bijlage 19 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 19 Quickscan natuurtoets
Bijlage 20 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 20 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 21 Boom Effect Analyse
Bijlage 21 Boom effect analyse
Bijlage 22 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 22 AERIUS-berekening gebruiksfase
Bijlage 23 Aerius Berekening Bouwfase
Bijlage 23 Aerius berekening bouwfase
Bijlage 24 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 24 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek
Bijlage 25 Detectierapport
Bijlage 26 Onderzoek Spuitzone
Bijlage 26 Onderzoek spuitzone
Bijlage 27 Participatieverslag
Bijlage 27 Participatieverslag
Bijlage 28 Nieuwsbrief November 2021
Bijlage 28 Nieuwsbrief november 2021
Bijlage 29 Nieuwsbrief Maart 2022
Bijlage 29 Nieuwsbrief maart 2022