KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal- En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5 Ecologie
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Geluid
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Geur
4.13 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Inleidende Regels
5.3 Algemene Regels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ruimtelijke Functioneel Pve
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Explosieven Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 5 Aerius-berekening Aanlegfase 2024
Bijlage 6 Aerius-berekening Aanlegfase 2025
Bijlage 7 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 8 Quickscan Ecologie
Bijlage 9 Inventarisatie Beschermde Soorten
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 11 Gezondheidskundig Advies
Bijlage 12 Aanmeldnotitie Vormvrije Mer-beoordeling

Dodewaard, Dalwagen 78B (MFC)

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 25-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Dodewaard, Dalwagen 78B (MFC) met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.7 bestaand:

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.22 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen voor openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.23 nutsvoorzieningen:

een voorziening voor de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.24 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt en ondersteunend aan deze hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.25 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.26 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.27 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.28 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de regels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf;
  2. b. hondenuitlaatplaatsen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. evenementen conform het bepaalde in 9.2;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. terrassen;
  9. i. standplaatsen voor ambulante handel;
  10. j. geluidwerende voorzieningen;
  11. k. nutsvoorzieningen;
  12. l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

b. waterstaatkundige (kunst)werken;

c. nutsvoorzieningen;

d. kunstobjecten;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen

6.1 Bestemmingsomschrijviing

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 6.1 zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande situatie

Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.

8.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

8.4 Zwembaden

Voor het bouwen van een zwembad gelden de volgende regels:

  1. a. een zwembad is uitsluitend toegestaan bij een (bedrijfs)woning;
  2. b. het aantal zwembaden mag niet meer bedragen dan één per (bedrijfs)woning;
  3. c. een zwembad is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  4. d. de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1,2 m;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

8.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. f. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. g. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. h. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. i. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  5. j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. seksinrichtingen;
  2. b. internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld of kunnen worden afgehaald anders dan op gronden en in bouwwerken waar detailhandel, niet zijnde ondergeschikte detailhandel, is toegestaan.

9.2 Evenementen

Voor het gebruik van gronden binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer -Verblijfsgebied' voor evenementen gelden de volgende regels:

  1. a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
  2. b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  3. c. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen, met dien verstande dat hiervan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken zoals bepaald in 11.1.

9.3 Parkeren

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Geluidzone - industrie

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijking evenementen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 om het tijdelijk gebruik van gronden voor langduriger evenementen toe te kunnen staan. Hierbij dient te worden voldaan aan het volgende voorwaarden:

  1. a. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn;
  2. b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  3. c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregels

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dodewaard, Dalwagen 78B (MFC).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op 9 mei 2019 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe een besluit genomen over het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs en het proces uitvoeringsplan. Als onderdeel van het proces uitvoeringsplan is vervolgens in 2020 door ICSadviseurs een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de formele haalbaarheid van het gewenste scenario voor de huisvesting van het onderwijs in de kern van Dodewaard. In dit onderzoek zijn de mogelijke en gewenste scenario’s voor de huisvesting van het onderwijs van Christelijke basisschool De Hien en Openbare Basisschool De Bellefleur in Dodewaard uiteen gezet. Hieruit zijn de voorkeuren van beide scholen geformuleerd voor een potentiële samenwerking.

Daarnaast zijn initiatiefnemers van de multifunctionele accommodatie op locatie de Eng bezig met de planontwikkeling voor een multifunctioneel centrum in en aan de bestaande verenigingshal. De samenvoeging van beiden tot een MFC+ is daarom een gewenste ontwikkeling voor zowel gemeente als lokale organisaties. Het MFC+ zal bestaan uit een dorpshuis voor meerdere verenigingen, de voetbalvereniging, basisscholen De Hien en De Bellefleur, bibliotheek en een kinderopvangorganisatie. Daarnaast zal een lokale fysiotherapeut zich vestigen in dit gebouw. LKSVDD architecten maakt voor het MFC+ een gebouwontwerp.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Binnen de huidige bestemmingen zijn maatschappelijke en bedrijfsvoorzieningen met bijhorende openbare ruimte niet mogelijk. Om de ontwikkeling en de ruimtelijke inpassing juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordrand van het dorp Dodewaard. Het plangebied wordt begrensd door sportvelden ten noorden en oosten. Ten zuiden is het ontsloten door de Willem de Zwijgerlaan en ten westen de Dalwagen met achterliggend industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0002.png" Figuur 1.1 Ligging plangebied

Hoofdontsluitingsweg van het plangebied is de Dalwagen, deze bevindt zich tussen de beoogde locatie en het industriegebied Fietspaden aan weerszijden van de weg. Ruim profiel met ver van de weg staande bebouwing.

Het te realiseren gebouw ligt aan de noordzijde van Dodewaard en wordt ingesloten door sportvelden, groenstructuren, infrastructuur, een industrieterrein en de bestaande dorpsranden.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe', vastgesteld op 14 mei 2020 (zie figuur 1.2). Dit bestemmingsplan wijst de gronden aan als sport- en maatschappelijke bestemming.

Aan de randen van het plangebied gelden de bestemmingen 'Verkeer', 'Wonen' en 'Industrie'. De bestemming industrie is opgesteld binnen bestemmingsplan Bedrijventerrein, onherroepelijk (vastgesteld 27 juni 2013).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0004.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Kernen Neder-Betuwe (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Naast het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' gelden ter plaatse de overkoepelende bestemmingsplannen, 'Parapluregeling Parkeren', vastgesteld op 26 april 2018, 'Parapluregeling Archeologie', vastgesteld op 27 september 2019, 'Parapluplan 2020', vastgesteld op 24 september 2020.

In deze overkoepelende bestemmingsplannen zijn regels opgenomen die gelden voor het hele grondgebied van de gemeente Neder-Betuwe, dan wel voor een deel van het grondgebied, zoals de dorpskernen. Indien van toepassing wordt in het betreffende beleidsveld nader getoetst aan deze specifieke regels in het hoofdstuk omgevingsaspecten van dit bestemmingsplan.

Als laatste ligt een deel van het plangebied nog binnen het bestemmingsplan 'Geluidzone Bonegraaf', vastgesteld op 11 februari 2021. In dit bestemmingsplan is de geluidzone welke was opgenomen in het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' verkleind doordat het gezoneerde industrieterrein is aangepast.

De beoogde ontwikkeling van een multifunctioneel dorpsgebouw past niet binnen de geldende bestemmingen. Binnen de huidige bestemmingen zijn maatschappelijke en bedrijfsvoorzieningen met bijhorende openbare ruimte niet mogelijk. Onderhavig bestemmingsplan betreft een vervanging van de huidige regelingen en biedt het planologische kader voor de beoogde ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten beschreven, welke inzicht geven in de relevante milieuaspecten en de verrichtte onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Momenteel is binnen het plangebied een sporthal gesitueerd, verenigingshal de Eng. Deze sporthal biedt ruimte voor meerdere sportverenigingen. Dit gebouw bestaat uit drie zaaldelen met bijbehorende bergruimten en ondersteunende voorzieningen kleedruimten, kantine en keuken. De huidige faciliteiten zullen een integratie vinden in de beoogde situatie. Direct naast de verenigingshal staan binnen het plangebied enkele kleinere gebouwen, deze zijn in gebruik door de voetbalvereniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0006.png"
Sporthal De Eng Gebouwtjes voetbalvereniging

Figuur 2.1 Beelden huidige situatie (bron: GoogleEarth)

Het plangebied wordt omringd door bebouwing, industrie en sportvelden. Deze zijn momenteel in gebruik en zullen niet worden gewijzigd, wel wordt de omgeving betrokken bij de ontwikkeling.

Vlak naast het plangebied bevindt zich een cafetaria/eetcafé, een gebouw van de brandweer, voetbalvelden en verschillende plekken dienend als semi/- openbare ruimte. Deze openbare ruimten vinden momenteel een functie in het voorzien van parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Deze is verder functioneel als recreatief of functioneel groen. Er heerst binnen het plangebied voor een groot deel een verharde ondergrond. Groen structuren zijn momenteel gesitueerd als omringende beplanting van het gebied, dit door middel van bomenrijen en struiken.

2.2 Toekomstige Situatie

Vanuit de gemeente Neder-Betuwe en de bewoners van Dodewaard bestaat behoefte aan een nieuwe locatie met een dorpshuisfunctie als plek van samenkomst. De diverse overleggen en bijeenkomsten met meerdere doelgroepen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden geven een duidelijk beeld van deze behoefte aan een centrale plek van samenkomst in het dorp (bron: beleidsplan MFC Dodewaard). De twee basisscholen (De Hien en De Bellefleur) en de kinderopvang hebben de ambitie uitgesproken samen te willen gaan werken en tezamen een kindcentrum in te richten. Hier binnen zou ruimte worden geboden aan kinderen van 0-12 jaar. Een goede samenwerking met de kinderopvang garandeert een goede opvang voor jonge kinderen en een soepele overgang naar school vanaf 4 jaar. Hier wordt kinderen de ruimte geboden zich in een veilige omgeving op eigen tempo te ontwikkelen. Door intensief samen op te trekken wordt goede zorg en gerichte aandacht geboden aan de kinderen.

De beide scholen hebben een eigen visie op onderwijs ontwikkeld en ieder een duidelijke eigen identiteit. Deze blijft zichtbaar en aanwezig en bepaalt het karakter van de eigen school. Door dit verschil neer te zetten binnen het kindcentrum hebben ouders de mogelijkheid te kiezen voor de onderwijsvorm die past bij hen en bij de ontwikkeling van hun kind. De werkgroep MFC, beide scholen en de kinderopvang willen in gezamenlijkheid komen tot een totaalplan waarbinnen de eigen visie op ruimte maar ook de meerwaarde van de samenwerking kan worden neergezet. Het hierna te noemen MFC+ Dodewaard is een laagdrempelig centrum voor opvang, onderwijs, ontmoeting en beweging waar alle inwoners van Dodewaard, jong en oud, zich thuis voelen. Het is een plek voor kinderen, ouders, verenigingen en ook voor ‘losse’ activiteiten die de sociale samenhang, gezondheid en creativiteit van Dodewaard versterken. Dit bruisend hart van Dodewaard geeft ruimte aan bestaande organisaties en aan nieuwe initiatieven.

Naast de twee basisscholen, te weten de Christelijke basisschool De Hien en de openbare basisschool De Bellefleur, zullen ook de Kinderopvang de Dijkkwetters, het dorpshuis Dodewaard, de bibliotheek Neder Betuwe, het zorgcentrum De Betuwe, Alpha fysiotherapie en Vitaal sportpark een plek krijgen in de MFC+.

Ten behoeve van deze planontwikkeling is een gebouwontwerp gemaakt. Deze is in onderstaande figuren 2.2 en 2.3 te zien. In het gebouw zijn de volgende functies opgenomen:

  • A. Het kindcentrum

In dit deel zijn twee scholen en de kinderopvang opgenomen:

  • De Christelijke basisschool De Hien met 8 groepen (718 m²)
  • De openbare basisschool De Bellefleur met 3 groepen (351 m²)
  • De kinderopvang van RivaKids (149 m²)
  • B. Het centrale hart - de ontmoetingsfunctie

Hieronder vallen de ruimte van het dorpshuis van in totaal 779 m² en de algemene verkeers- en algemene ruimten inclusief de techniek.

  • C. De overige functies

Diverse gezondheids-, sport en welzijnfuncties:

  • vitaal sportpark (1.365 m²);
  • fysio (111 m²) en zorg (277 m²);
  • bibliotheek (157 m²).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0007.png"

Figuur 2.2 Indeling begane grond

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0008.png"

Figuur 2.3 Indeling verdieping

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0009.png"

Figuur 2.4 Vogelvlucht

In het gebouwontwerp van LKSVDD architecten valt de horizontale geleding van de verdiepings- en dakranden op. Het gebouw wordt gerealiseerd in twee lagen op het terrein van de huidige sporthal. De nieuwbouw wordt hierdoor opgenomen in zijn omgeving. Het totale gebouw heeft een bebouwd oppervlakte van 4.000 m². De centrale entree ligt in de noordoosthoek direct bij de parkeervoorziening en ook direct gericht op de aanwezige sportvelden. Het totale voorliggende terrein heeft een oppervlakte van circa 4.500 m². Dit terrein krijgt in de plannen een nieuwe indeling. Op het dak is een dakterras, zonnepanelen en groen/sedum opgenomen. Hierna zijn een aantal impressies van het gebouw opgenomen. Opvallend zijn ook de hagen die de buitenruimte op een fraaie wijze aankleden. In de buitenruimte worden 100 tot 110 parkeerplaatsen en 265 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0012.png"

Figuur 2.5 Sfeerbeelden van de MFC+

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante beleidskader ten aanzien van het plangebied. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, beschreven en toegelicht op welke wijze het beleid heeft doorgewerkt in dit plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2023, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Welke per 11 september 2020 in werking is getreden.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Deze afwegingsprincipes biedt initiatiefnemers en gemeenten hulp bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven. De drie afwegingsprincipes zijn:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht, welke 'nationale belangen' genoemd worden. De NOVI richt zich op 21 nationale belangen. Deze worden geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur.

Doorwerking plangebied

Er geldt op grond van de NOVI uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen. Voor wat betreft de ontwikkeling van het MFC gebouw in het plangebied is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de visie in het geding zijn.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Ook functiewijzigingen groter dan 500 m2 bvo zijn aan te merken als stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0013.png"

Figuur 3.1 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingplan maakt op een deel van de locatie al maatschappelijke voorzieningen mogelijk met een bouwvlak van circa 1.700 m2 en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Dit betreft de bestaande te behouden sporthal.

Maatschappelijke voorzieningen zijn: "voorzieningen en/of activiteiten ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, naschoolse opvang, opvoeding, bibliotheek, lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van mens en dier."

Verder zijn daar sporthallen, zorginstellingen, ondersteunende horeca en speelvoorzieningen mogelijk.

De gronden met de bestemming sport zijn bestemd voor: sportvoorzieningen, ondergeschikte niet-commerciële maatschappelijke activiteiten en ondersteunende horeca. Het bestemmingsplan maakt de MFC+ niet mogelijk op deze gronden.

Het programma bestaat uit een functie wijziging van meer dan 500 m2 bvo. Daarom is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk voor deze ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Beschrijving behoefte

In basisschema (zie figuur 3.2) komen verschillende, aan elkaar gekoppelde gebouwen, waarin de functies Kindcentrum (basisschool De Hien, Bellefleur en kinderopvang), Dorpshuis (centrale ontmoetingsfunctie) en de overige dorpshuisfuncties (fysio, zorg en bibliotheek) worden ondergebracht. Op het terrein komen ook parkeervoorzieningen en nog een zone voor fietsen, sport en buitenruimte voor de scholen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0014.png"

Figuur 3.2 Schematische opzet MFC+

De ruimtebehoefte is beschreven in het programma van eisen (Ruimtelijk Functioneel PVE MFC+ Dodewaard). Het PvE is opgenomen in bijlage 1. Opgeteld is er een binnenruimte van circa 4.400 m² bvo noodzakelijk.

De uitwerking in het ontwerp sluit nagenoeg aan bij het eerder opgestelde PvE. In de uitwerking wordt uitgegaan van een scenario met deels twee lagen. Hierin is de bestaande bebouwing (sporthal De Eng van ± 1.500 m²) opgenomen. Het gebouw bestaat verder uit een Kindcentrum van circa 1.100 m², Gezondheids- en welzijnfuncties van circa 400 m² en overige ruimten, waaronder het dorpshuis, algemene ruimten en verkeersruimten in totaal circa 1.350 m².

De totaal benodigde ruimte ten behoeve van de MFC+ (gebouw en buitenruimte voor verblijven, (fiets)parkeren en routing) bedraagt circa 7.500 m².

Conclusie

Het verplaatsen en concentreren van diverse functies in een MFC voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee is sprake van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik.

3.2.3 Conclusie rijksbeleid

Gezien de beperkte schaal van de ontwikkeling zijn de doelen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet relevant. Op basis van de toetsing wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal- En Regionaal Beleid

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

vastgesteld op 19 december 2018

In maart 2019 is de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland in werking getreden. De provincie zet een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie legt bij de taakinvulling ten aanzien van een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. Dit wordt gedaan door zeven met elkaar samenhangede ambities na te streven op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

Voor de beoogde ontwikkeling is er een raakvlak met de ambitie ten aanzien van de woon- en leefomgeving. De provincie wil aantrekkelijk blijven voor mensen en bedrijven, daarvoor is de leefomgeving van groot belang. Een goede kwaliteit van leefomgeving draagt bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, goed woningaanbod, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur zijn allen voorbeelden van aspecten die positief bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving.

De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De voorkeur wordt gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen.

Toetsing

De ontwikkeling van een multifunctioneel centrum draagt bij aan goede voorzieningen voor verschillende doelgroepen in de kern van Dodewaard. Goede voorzieningen verhogen de kwaliteit van de leefomgeving waardoor het dorp aantrekkelijk wordt. Met het realiseren van hoogwaardige voorzieningen wordt bijgedragen aan de uitgangspunten uit de omgevingsvisie van Gelderland om een aantrekkelijke leefomgeving te creëren met goed bereikbare voorzieningen.

Conclusie

De ontwikkeling draagt bij aan het doel van de omgevingsvisie van de provincie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening provincie Gelderland

geconsolideerd op 19-12-2018

In de omgevingsverordening is de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland vertaald naar een bindend juridisch document. In deze verordening staan regels over hoe met de leefomgeving in de provincie Gelderland wordt omgegaan. Ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de regelgeving die is opgesteld in de omgevingsverordening. De provincie heeft regels opgenomen over onderwerpen als het ruimtegebruik, milieu, natuur, water, provinciale wegen, procedures en handhaving.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling worden verschillende functies (onderwijs, sporthal, fysio, kindcentrum) gerealiseerd. In de omgevingsverordening worden geen regels gesteld voor deze specifieke functies. Wel dient op basis van de verordening bij een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, aandacht besteed te worden aan klimaatadaptieve maatregelen. In hoofdstuk 4 is nader ingegaan op de maatregelen die klimaatadaptatie bij de beoogde ontwikkeling tegengaan.

Conclusie

De omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Neder-Betuwe (vastgesteld d.d. 31 mei 2018)

Op 31 mei 2018 heeft de gemeente Neder-Betuwe de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. De structuurvisie is een strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Middels de visie wordt richting gegeven aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Op basis van de thema's landschap en groenstructuur, natuur, water en groen, wonen, werken, verkeer, recreatie en toerisme, en cultuurhistorie wordt sturing gegeven aan het beleid.

Omgevingsvisie Neder-Betuwe (vastgesteld d.d. 24 februari 2022)

De Omgevingsvisie van Neder-Betuwe laat zien wat de gemeente en haar inwoners belangrijk vinden voor de omgeving waarin zij wonen, werken en waarin zij hun vrije tijd doorbrengen. De omgevingsvisie bestaat uit 10 speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart. De 10 speerpunten zijn:

  1. 1. Een omgeving waarin inwoners een leven lang gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken.
  2. 2. Een goed ondernemers- en vestigingsklimaat, diversiteit in werk voor onze inwoners en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
  3. 3. Wonen voor iedereen.
  4. 4. Een goede bereikbaarheid voor gebruikers van het OV, de auto, de fiets en voor de wandelaar.
  5. 5. Doorontwikkelen en beleefbaar maken van onze identiteit.
  6. 6. Doorontwikkeling van de gemeente als centrum voor laanboomteelt en andere agrarische sectoren.
  7. 7. Opwekking en gebruik van energie op een duurzame manier.
  8. 8. Voorbereid zijn op de veranderingen in het klimaat.
  9. 9. Een gezonde, groene en biodiverse omgeving.
  10. 10. Behoud en ontwikkeling van sterke dorpen in een nieuwe en nauwe samenwerking met de gemeente.

Inwoners, ondernemers, organisaties en andere betrokkenen hebben aandachtspunten meegegeven voor hun eigen dorp. Voor Dodewaard heeft dit onder andere geleid tot aandacht voor een goed plein en een goede plek om samen te komen. Het bestaande dorpshuis en de sporthal voldoen niet meer. De gemeente gaat uit van minimaal een onderkomen voor bewoners en verenigingsleven per kern. Bij plannen voor een opwaardering of herbouw wil de gemeente ondersteunen.

Toetsing

Met het realiseren van een multifunctioneel centrum wordt bijgedragen aan het realiseren van goede voorzieningen in Dodewaard. In de omgevingsvisie wordt bij de aandachtspunten voor Dodewaard gesproken over een goede plek om samen te komen en dat de sporthal niet voldoet. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan goede voorzieningen in Dodewaard. Er zijn twee basisscholen opgenomen, er wordt een dorpshuis en een fysio gerealiseerd, de sporthal wordt vernieuwd en er komt ruimte voor een kindcentrum.

Dit soort voorzieningen die zich concentreren op één plek dragen bij aan de leefkwaliteit van de gemeente Neder-Betuwe en specifieker van Dodewaard. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit de structuurvisie en de omgevingsvisie van Neder-Betuwe voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de richtpunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

4.2 Bodem

4.2.1 Beleid en normsteling

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.2.2 Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Het doel van het onderzoek is het krijgen van inzicht in de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem (grond en grondwater) ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies gesteld:

  • Ter plaatse van boring 01 en 20 is onder de verharding sprake van een funderingslaag bestaande uit slakken en repac. Ter plaatse van de overige boringen zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen;
  • Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • De grond is licht verontreinigd;
  • Het grondwater is licht verontreinigd.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Ontplofbare oorlogsresten (OO)

Uit een uitgevoerd historisch vooronderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie verdacht is op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem. Om de werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren dienden de geplande boorlocaties vrijgegeven te worden van het mogelijk voorkomen van OO in de bodem.

Er is een Proces-verbaal van Oplevering (PvO) opgesteld voor de opdrachtgever en alle betrokken partijen tijdens de uitvoering (zie bijlage 3). Daarnaast is dit PvO ter kennisgeving voor het bevoegd gezag in het kader van hun verantwoordelijkheden op het gebied van openbare veiligheid.

Ter plaatse van de boorpunten die binnen de contouren van het verdachte gebied zijn geplaatst, zijn in de verticale lijn geen bijzonderheden gemeten die op verdachte objecten, mogelijk OO, zouden kunnen duiden. De betreffende boorlocaties zijn dan ook vrijgegeven ten aanzien van OO .

Omdat het hier slechts vrijgave van meetpunten betreft, kan het PvO rapport niet worden aangewend voor vrijgave ten aanzien van OO in relatie tot eventuele in de toekomst op de locatie uit te voeren werkzaamheden.

4.2.3 Conclusie

Middels het milieuhygiënisch vooronderzoek is de bodemkwaliteit vastgesteld. De grond en het grondwater zijn licht verontreinigd. Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voorzien met betrekking tot de voorgenomen herontwikkeling van de locatie en het hierop volgende gebruik.

Vervolgonderzoek

De funderingslaag bestaat respectievelijk uit slakken en repac en bestaat voor meer dan 50% uit bodemvreemd materiaal. De slakken en repac laag zal worden afgevoerd van de locatie. Om het vrijkomende materiaal te kunnen voeren, is de kwaliteit van deze funderingslaag van belang. In het kader van de van de toekomstige vergunningaanvraag een aanvullend onderzoek naar deze bodemkwaliteit benodigd. Dit onderzoek dient voor de start van de werkzaamheden te zijn afgerond.

Ontplofbare oorlogsresten (OO)

In het kader van deze planologische procedure is geen nader onderzoek naar OO benodigd. In het kader van de van de toekomstige vergunningaanvraag een aanvullend onderzoek naar OO benodigd. Dit onderzoek dient voor de start van de werkzaamheden te zijn afgerond. Hieruit moet blijken of het hele plangebied vrij wordt gegeven ten aanzien van OO. Daarbij dient te worden aangegeven hoe men moet omgaan met gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

4.3 Water

4.3.1 Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de beoogde ontwikkeling is overlegd gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid en het gemeentelijk beleid nader worden behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Omgevingsplan;
  • Provinciale Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening.

Waterschapsbeleid

Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode van 2022-2027 willen bereiken, met wie, hoe en waarom. De missie is dat het waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Dit doen zij niet samen, maar met partners as burgers, gemeente en provincie en als deskundige partner. Er zijn 6 hoofddoelen geformuleerd en nader uitgewerkt, dit betreffen:

  • Beschermen tegen overstromingen.
  • Water eerlijk verdelen.
  • Voorbereiden op extreem weer.
  • Werken aan schoon water.
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.
  • Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit.
  • Toewerken naar circulariteit.

Bij het beschermen tegen overstromingen zijn als doelen voor de lange termijn gesteld dat in 2050 alle primaire waterkeringen aan de landelijke normen voldoen en dat in 2030 de boezemkades op orde zijn. Dit wordt onder andere behaald door te participeren in kennisprogramma/s en het monitoren van de keringen. Ook het water eerlijk verdelen zal onder andere door het monitoren gaan en het onderzoeken van mogelijkheden tot actieve voorraadvorming. Door kennis te vergroten op het gebied van effecten van klimaatverandering en met gebiedsgerichte oplossingen te komen kan er voorbereid worden op extreem weer. Uitvoeren van KRW-onderzoekprogramma zal bijdragen aan schoon water. Door in 2050 een grote diversiteit in het beheergebied, goede beleving van het rivierengebied, goede zwemwaterkwaliteit en beheer van vaarwegen als doelen te stellen, kan er worden gewerkt aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur. Door onder andere inzicht te verwerven in emissies en te kijken naar maatregelen kan er toegewerkt worden naar klimaat- en energieneutraliteit. Als laatst is als doel gesteld om in 2050 volledig circulair te werken. Dit wordt onder andere gedaan door het opstellen van een stoffenbalans zodat er niks verspild wordt.

In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Gemeentelijk beleid

In de gemeente Neder-Betuwe is een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) opgesteld voor de periode 2019-2023 [Ref.3]. De gemeente kiest ervoor om bij nieuwbouw altijd een gescheiden stelsel toe te passen. Waarbij afvalwater apart wordt ingezameld van het hemelwater. Verder worden de volgende eisen gesteld bij nieuwbouw:

  • In nieuwbouwprojecten wordt de norm gesteld dat er bij een bui van 100 mm in één uur geen water in de woningen mag komen. Door de ontwikkelaar dient aangetoond te worden dat dit niet gebeurd. De gemeente toetst of aan de norm voldaan wordt.
  • In nieuwbouw projecten wordt het vloerpeil minimaal 0,25 m boven as-weg (tonrond) of 0,35 m boven as-weg (V-profiel) aangelegd. Bij inbreidingen wordt een hoogteplan ter goedkeuring aan de gemeente overlegd.
  • Nieuwe hemelwatersystemen moeten een bui met een herhalingstijd van ten minste één keer per twee jaar verwerken zonder wateroverlast
  • Voor alle verharde oppervlakken waarvan het afstromende hemelwater niet of niet doelmatig op eigen terrein kan worden verwerkt biedt de gemeente een afvoermogelijkheid. De voorkeur hierbij gaat uit naar infiltratie in de bodem of afvoer naar oppervlaktewater (direct of indirect).
  • Nieuwbouw dient aangesloten te worden op het bestaande vuilwaterstelsel.

4.3.2 Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de noordrand van het dorp Dodewaard. Momenteel bestaat de locatie uit enkele gebouwen en is daardoor bijna geheel verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond uit kalkloze poldervaaggronden; zavel en lichte klei. Met betrekking tot grondwater is in het plangebied sprake van grondwater IVu. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt zich op 61 centimeter onder maaiveld bevindt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op 111 centimeter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Conform de Legger van Waterschap Rivierenland grenst het plangebied ten westen aan een A-watergang, zie figuur 4.1. Ten zuiden grenst een A-watergang. Een A-watergang heeft een beschermingszone van 4 meter. Binnen deze beschermingszone geldt conform de Keur van Waterschap Rivierenland beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0015.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Legger oppervlaktewater waterschap Rivierenland

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is momenteel aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een dorpshuis voor meerdere verenigingen, de voetbalvereniging, basisscholen De Hien en De Bellefleur en een kinderopvangorganisatie.

Bodem en grondwater

De nieuwe ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de grondwaterstand en de grondwaterkwaliteit.

Waterkwantiteit

De A-watergang in het plangebied wordt behouden. De bestemming met bijbehorende beschermingszone's worden overgenomen van het vigerende bestemmingsplan; voor de watergang geldt een dubbelbestemming Waterstaat-Waterlopen. Zie onderstaande uitsnede van de verbeelding van het voorliggend bestemmingsplan. Bij de verdere uitwerking van het planvoornemen, in het bijzonder de watergang en aangrenzende (sport)functie, is het van belang dat er rekening wordt gehouden met het onderhoud van de watergang. Hierbij geldt als uitgangspunt dat er minimaal 4 meter vanaf de insteek vrij moet worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0016.png"

In de huidige situatie staan in het plangebied enkele gebouwen. Doordat het plangebied momenteel al bijna compleet verhard is, zal er geen sprake zijn van significante toename van het verhard oppervlakte. Doordat dit minder dan 500 m2 is, hoeft er niet gecompenseerd worden.

De vuistregel voor compenseren houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui) of 664 m3 waterberging per hectare verharding voor compensatie in een technische voorziening (bijvoorbeeld in wadi's of kratten).

Waterveiligheid

Het plangebied bevindt zich niet in de beschermings- of kernzone van een waterkering. Negatieve effecten op waterkerende functies kunnen uitgesloten worden.

Binnen het plangebied blijft de (A-)watergang behouden. Het ontwerp laat naast deze watergang een vitaal sportpark toe. Ten aanzien van de veiligheid wordt aanbevolen een hekwerk te plaatsen tussen de watergang en de toekomstige (sport)functie. Dit dient plaats te vinden in overleg met waterschap Rivierenland.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Kennisbank Stedelijk Water van Stichting RIONED en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

4.3.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er compensatie voor verharding niet nodig is. Voor werkzaamheden in de beschermingzones van de watergang dient een watervergunning aangevraagd te worden. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.

4.4 Archeologie En Cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader

Archeologie

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Cultuurhistorie

Op 27 januari 2022 is door de gemeenteraad de Erfgoed beleidsnota vastgesteld. Voor dit aspect dient getoetst te worden aan twee waarderingskaarten die opgenomen zijn in deze nota. Er dient getoetst te worden aan de waarderingskaart historisch bouwkunst & stedenbouw en de waarderingskaart historisch cultuurlandschap. Op deze waarden staan de hoog -en zeer hoog gewaardeerde bouwkunst en landschap(selementen), die we willen behouden.

4.4.2 Onderzoek

Archeologie

Voor het beschermen van de verwachtingswaarden is aangesloten op de Archeologische Beleidskaart 2016 van de gemeente Neder-Betuwe. Deze beleidskaart is verankerd in de parapluregeling Archeologie. In de regeling worden regels gegeven voor zones met verwachtingswaarden 1 tot 3. De projectlocatie ligt in de zone met waarde 4: lage archeologische trefkans.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0017.png"

Figuur 4.2 - Uitsnede uit Archeologische beleidskaart Neder-Betuwe, gebied oost (Bron: Herziene archeologische beleidskaart 2016 van de gemeente Neder-Betuwe)

Cultuurhistorie

Er dient getoetst te worden aan de waarderingskaart historisch bouwkunst & stedenbouw en de waarderingskaart historisch cultuurlandschap (zie uitsnede figuur 4.3). Uit beide kaarten blijkt dat ter plaatse van het plangebied er geen hoog -en zeer hoog gewaardeerde bouwkunst en landschap(selementen) aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0018.png"

Figuur 4.3 - Uitsnede uit de waarderingskaart Historisch cultuurlandschap (Bron: RAAP-rapport 4219)

4.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering. Er is in deze zone geen extra onderzoek noodzakelijk, er is een lage archeologisch trefkans. Ook het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering.

Het initiatief is op basis van het aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.5 Ecologie

4.5.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en;
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

4.5.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied bedraagt circa 730 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en is ten zuiden en noorden van het plangebied gelegen (zie figuur 4.4). De dichtstbijzijnde onderdelen van Natuurnetwerk Nederland bevinden zich op circa 170 meter ten noorden van het plangebied (zie figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0019.png"

Figuur 4.4 Het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0020.png"

Figuur 4.5 Natuurbeheerplannen ten opzichte van het plangebied (bron: Provincie Gelderland)

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie.

Het stikstofonderzoek is opgenomen in bijlage 4. De bijbehorende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 5 (aanlegfase 2024), bijlage 6 (aanlegfase 2025) en bijlage 7 (gebruiksfase). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen depositiebijdragen binnen Natura 2000-gebieden worden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

Ecologische quickscan

Om een goede inschatting te kunnen maken welke beschermde soorten mogelijk gebruik maken van het projectgebied is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 8. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het projectgebied en de directe omgeving herbergen mogelijk functies voor broedvogels (met jaarrond beschermde nesten), kleine marterachtigen en vleermuizen.
  • De bebouwing in het projectgebied biedt mogelijk verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de ruige dwergvleermuis. In en direct om het projectgebied zijn verschillende soorten bomen met holtes aanwezig die mogelijk verblijfplaatsen bieden voor boombewonende soorten zoals de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en de watervleermuis. De groenstructuren in en direct om het gebied kunnen tevens dienen als foerageergebied of vliegroutes voor vleermuizen. Door de werkzaamheden kunnen mogelijk verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen verloren gaan.
  • In en direct om het projectgebied zijn bomenlanen en gevarieerd struweel te vinden. Dit kan dienen als leefgebied en potentiële verblijfplaats van kleine marterachtigen en biedt gelegenheid voor nestlocaties van broedvogels (met jaarrond beschermde nesten). Door de werkzaamheden kunnen deze nestlocaties, leefgebied en potentiële verblijfplaatsen verloren gaan.

Inventarisatie beschermde soorten

Door het ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot is een aanvullend onderzoek naar de mogelijk aanwezige beschermde soorten uitgevoerd (zie bijlage 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0021.png"

Figuur 4.6 Aangetroffen beschermde soorten

In de uitgevoerde inventarisatie naar beschermde soorten blijkt dat in het plangebied:

  • geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voorkomen;
  • wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten kunnen voorkomen, hiervoor geldt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot eind juli) plaats dienen te vinden;
  • de aanwezigheid van de Steenmarter is vastgesteld;
  • een verblijvende vleermuis, namelijk de Gewone dwergvleermuis, is aangetroffen;
  • het aangetoffen foerageergebied van vleermuizen onderdeel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en is dus geen 'essentieel' deel van het leefgebied;
  • en ook de vastgestelde vliegroute van vleermuizen niet beoordeeld wordt als 'essentieel'.

Voor de Steenmarter geldt dat indien er ingrijpende werkzaamheden worden verricht aan de bosschages en struwelen in het plangebied, dan dient een plan van aanpak gemaakt te worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden teniet te doen. Dit plan kan worden ingediend in het kader van een WABO-procedure of in het kader van een ontheffingsaanvraag Wnb. Wanneer voldoende compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen wordt een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Voor de Gewone dwergvleermuis geldt dat indien er werkzaamheden worden verricht aan of nabij het gebouw waarin deze verblijfplaats is aangetroffen, dan dient een plan van aanpak gemaakt te worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden teniet te doen. Dit plan dient te worden ingediend in het kader van een WABO-procedure of in het kader van een ontheffingsaanvraag Wnb. Wanneer voldoende compenserende en/of mitigerende maatregelen worden getroffen en een geldig belang uit de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn aanwezig is, wordt door de provincie een verklaring van geen bedenkingen afgegeven (Waboprocedure) of een ontheffing (ontheffingsaanvraag Wnb).

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

Uit de inventarisatie naar beschermde soorten (zie figuur 4.6) blijkt dat er drie soorten vleermuizen en de steenmarter in het gebied zijn aangetroffen. Van de Gewone dwergvleermuis is ook een verblijf gevonden. Daarnaast is één waarneming van een vogel met een jaarrond beschermd nest gedaan, namelijk de steenuil.

Voor de Steenmarter en de Gewone dwergvleermuis zullen indien dat nodig blijkt een plan van aanpak worden opgesteld waarin mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven om negatieve effecten die kunnen optreden te niet te doen. In dat geval zal op basis van dit plan van aanpak ontheffing van de Wnb worden aangevraagd.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Toetsingskader

In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het groepsrisico GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

4.6.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0022.png"

Figuur 4.7 Uitsnede risicokaart met het plangebied groen omcirkeld

Volgens de risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. De invloedsgebieden en PR 10-6 contouren liggen niet over het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de A15 op circa 521 meter. Over deze wen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkeling bevindt zich niet in de PR-contouren van deze wegen. Ook is het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter van de A15 gelegen. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het plangebied is in het invloedsgebied gelegen. Omdat de afstand tot de weg groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het spoortraject Betuweroute Meteren – Elst noordwestboog bevindt zich ten noorden van het plangebied en maakt onderdeel uit van het Basisnet. Het invloedsgebied wordt bepaald door het vervoer van stofcategorie D4 en bedraagt 4 kilometer. Met een afstand van circa 580 meter bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied. Ook hier kan worden volstaan met een beknopte verantwoording doordat de afstand groter is dan 200 meter.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten westen bevindt zich de buisleiding N-574-12. Het betreft een aardgasleiding in beheer van de Gasunie met een grootte van 4 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het bijbehorende invloedsgebied is 45 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 259 meter en is daarmee niet in het invloedsgebied gelegen. Een berekening of verantwoording voor het groepsrisico van de buisleiding is niet noodzakelijk.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Dalwagen. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Dodewaard. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een dorpshuis voor meerdere verenigingen, de voetbalvereniging, basisscholen De Hien en De Bellefleur en een kinderopvangorganisatie gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij hen wordt verwacht dat zij geholpen worden door de begeleiders bij een incident. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient op de hoogte te zijn van de handelingen bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.6.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A15 en spoortraject Betuweroute Meteren – Elst noordwestboog. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bedrijven En Milieuhinder

4.7.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Voor de beoordeling is het van belang om te weten of het gebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Een gemengd gebied wordt als volgt getypeerd: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven".

4.7.2 Onderzoek

In de beoogde situatie wordt een dorpshuis voor meerdere verenigingen, de voetbalvereniging, basisscholen De Hien en De Bellefleur en een kinderopvangorganisatie gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie en ook een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de directe omgeving van het gebied zijn diverse andere functies aanwezig, zoals sport, een bedrijventerrein, maatschappelijke voorzieningen en horeca waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

Milieuhinderlijke functie

Een school en een dorpshuis vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies betreffen woningen aan de zuidzijde van het plangebied op een afstand van minimaal 14 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan. Tevens is het plangebied momenteel deels al als maatschappelijk en deels als sport bestemd wat in een hogere milieucategorie valt.

Milieugevoelige functie

Een school en een kinderopvangorganisatie zijn naast een milieuhinderlijke functie ook milieugevoelig. Op circa 50 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein. Aan de randen van dit terrein zijn bedrijven uit milieucategorie 2 toegestaan. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Op een afstand van minimaal 73 meter is milieucategorie 3.1 toegestaan. Ook hier wordt aan de richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied voldaan. Op het bedrijventerrein staat tevens een betonfabriek uit milieucategorie 5.2. Aan de richtafstand van 500 meter in een gemengd gebied wordt niet voldaan. Het plangebied bevindt zich op circa 50 meter. Het maatgevende aspect betreft geluid. Het bedrijf staat op een gezoneerd bedrijventerrein. Alle milieugevoelige functies zijn buiten de zonering beoogd. Tevens bevinden zich op korte afstand momenteel al woningen waardoor de betonfabriek al in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Ten westen bevindt zich een horecafunctie voor een café. Een dergelijke functie valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en heeft een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Tevens is ten westen een brandweerkazerne gelegen. Dit valt in milieucategorie 3.1 en heeft een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie bevindt zich op circa 54 meter. Er wordt aan de richtafstand voldaan.

Romein Beton

Het bedrijf Romein Beton b.v. is gevestigd op het industrieterrein Bonegraaf. Sinds 2013 is enkel de betonfabriek nog een inrichting die aangemerkt kan worden als een grote lawaaimaker in de zin van de Wet geluidhinder. In 2021 is de fysieke begrenzing van het gezoneerde industrieterrein daardoor verkleind. De overige gronden bestemd voor bedrijven behoren tot een niet gezoneerd bedrijventerrein. Door het verkleinen van het gezoneerde industrieterrein verandert de omvang van de gehele geluidzone. Het MFC+ ligt bijna geheel buiten de geluidscontour van industrieterrein Bonegraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0023.png"

Figuur 4.8 Gewijzigde geluidscontour industrieterrein Bonegraaf. De rode grens is de geldende geluidscontour. De nieuwe geluidscontour is weergegeven met oranje. De gele lijn geeft de begrenzing weer van het gezoneerde industrieterrein (Bron: SAB)

4.7.3 Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven extra belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Kabels En Leidingen

4.8.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  2. b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  3. c. defensiebrandstoffen;
  4. d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

4.8.2 Onderzoek en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. De aanwezige nutsvoorziening wordt verplaatst. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.9 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe 2017-1'. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij wordt conform het gemeentelijke parkeernormenbeleid per kencijfer het maximum van de bandbreedte gehanteerd. De ontwikkeling ligt in een gebied 'rest bebouwde kom' en heeft een stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk'.

Ligging plangebied

Gemotoriseerd verkeer

In de omgeving van het plangebied liggen de Dalwagen, Matensestraat en Willem de Zwijgerlaan. Zowel de Dalwagen als de Matensestraat en de Zwijgerlaan zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0024.png" Figuur 4.9 Ligging plangebied

Fiets verkeer

Op de wegen rondom het plangebied deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Hoewel de Dalwagen en de Matensestraat zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg zijn er fietssuggestiestroken aanwezig.

Openbaar vervoer

Op circa 400 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Dalwagen de bushalte De Maten Dodewaard, waar elk uur buslijn 237 halteert tussen Kesteren en Heteren.

4.9.1 Beoogde ontwikkeling

De planontwikkeling omvat de realisatie van een functieverzamelgebouw, waarin het kindcentrum, dorpshuis, sporthal, en zorgcentrum worden ondergebracht. Met de realisatie van het functieverzamelgebouw wordt een gedeelte van de bestaande bebouwing gesloopt. Het gaat hierbij om een gebouw van de voetbalvereniging.

Het IKC (Integraal Kind Centrum) is de centrale ontmoetingsruimte tussen de basisscholen en het kinderdagverblijf. Dit genereert dan ook geen verkeer.

Dorpshuis

In het dorpshuis zijn verschillende functies beoogd, zoals een bibliotheek, dagbesteding voor ouderen en een fysiotherapeut. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt voor de fysiotherapeut aangehaakt bij het CROW-kencijfer voor een fysiotherapiepraktijk. De fysiotherapiepraktijk heeft 2 behandelkamers. Aangezien er geen kencijfers bekend zijn voor dagbesteding wordt er aangehaakt bij het kencijfer voor een bibliotheek.

Basisschool

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van een basisschool zijn vanuit het CROW geen kentallen beschikbaar. Voorheen werd dit berekent met behulp van de 'Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren' van het CROW, maar deze tool is niet meer beschikbaar. De verkeersgeneratie van een schoollocatie is onder te verdelen in het verkeer voor het halen en brengen van leerlingen en de verkeersgeneratie van de personeelsleden van de school.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de twee basisscholen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • OBS De Hein heeft een leerling prognose van 170 leerlingen;
  • De Bellefleur heeft een leerling prognose van 69 leerlingen;
  • Voor de basisscholen en kinderdagverblijf in totaal wordt uitgegaan van 20 personeelsleden (leraren, ondersteuning, directie etc.);
  • circa 30% van het aantal kinderen wordt met de auto gebracht en gehaald;
  • een autobezetting van 1,2 kinderen per auto;
  • 60% van de kinderen wordt zowel 's ochtends, tijdens lunch en 's middags gebracht en gehaald (per motorvoertuig acht ritten per dag);
  • 40% van de kinderen wordt alleen 's ochtends gebracht en 's middags gehaald (per motorvoertuig vier ritten per dag).

Beide basisscholen hebben in totaal (170+69) 239 leerlingen. Er wordt uitgegaan dat van het totaal aantal kinderen 30% met de auto wordt gebracht en gehaald. Dit gaat om afgerond (239*30%) 72 kinderen. Van deze 72 wordt er uitgegaan dat 60% (72*60%) 43 kinderen zowel 's ochtends, tijdens lunch als 's middags gebracht en gehaald worden. De overige 40% (72* 40%) 29 leerlingen worden alleen 's ochtends gebracht en 's middags gehaald.

Verder wordt uitgegaan van een bezetting per auto van 1,2. Dit geeft een verkeersgeneratie van (43/1.2) 36 auto's die zowel 's ochtends, tijdens lunch en 's middags gebracht en gehaald (per motorvoertuig acht ritten per dag). De overige (29/1.2) 25 auto's komen alleen 's ochtends gebracht en 's middags (per motorvoertuig vier ritten per dag).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0025.png"

Tabel 4.1 Berekening verkeersgeneratie basisschool door ouders

Het halen en brengen van de kinderen levert 388 mvt/etmaal op. Verder wordt ervan uitgegaan dat er in totaal (beide scholen plus kinderdagverblijf samen) 20 personeelsleden werken. Voor het hanteren van een worst-case benadering wordt aangehouden dat 100% van het personeel met de auto komt. Elk personeelslid zorgt voor twee ritten per dag. Dit levert (20*2) 40 mvt/etmaal op.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0026.png"

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie basisscholen

Verkeersgeneratie planontwikkeling

Inclusief de verkeersgeneratie van de basisschool en de kinderopvang zal de beoogde ontwikkeling in totaal zorgen voor een verkeerstoename van 745 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag en 578 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (zie tabel 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0027.png"

Tabel 4.3 verkeersgeneratie planontwikkeling

Verkeerstoedeling

Het plan wordt via één aansluiting ontsloten op de Dalwagen. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied (zie figuur 4.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0028.png"

Figuur 4.10 Verkeerstoedeling plangebied

Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

De beoogde ontwikkeling wordt ontsloten op de Dalwagen. De Dalwagen is gecategoriseerd als erftoegangsweg. Een erftoegangsweg kan normaal gesproken een verkeersintensiteit tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal vlot en veilig verwerken.

Ondanks dat er geen verkeersintensiteiten bekend zijn, kan wel een uitspraak worden gedaan over de verkeersintensiteit op de Dalwagen. De Dalwagen maakt deel uit van de ontsluiting van enkele bedrijven. De verwachte verkeersintensiteit op de Dalwagen is daarmee naar verwachting beperkt, waardoor de verkeersintensiteit naar verwachting ruim onder de 4.000 mvt/etmaal. Ook niet wanneer verkeersintensiteit met 745 mvt/etmaal als gevolg van de ontwikkeling zal toenemen. De verkeersafwikkeling na planbijdrage zal dan ook niet tot knelpunten leiden.

Ook voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat de toename als gevolg van het plan dermate gering is en de Dalwagen een relatief lage verkeersintensiteit kent ten opzichte van de capaciteit van de weg, dat de verkeersveiligheid op deze weg na planontwikkeling niet leidt tot knelpunten.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het totale programma is berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen 2017). Op basis van de Nota Parkeernormen is voor twee specifieke functies maatwerk toegepast, te weten voor het zorgcentrum en het dorpshuis. De nominale parkeerbehoefte is opgenomen in tabel 4.4. Voor de basisscholen is de berekende parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke parkeernormen exclusief de benodigde parkeerplaatsen voor het faciliteren van het halen en brengen van de kinderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0029.png"

Tabel 4.4 Nominale parkeerbehoefte

In totaal bedraagt de normatieve parkeerbehoefte van de totale functie (bestaand en beoogde ontwikkeling) 178 parkeerplaatsen. Omdat de beoogde ontwikkeling verschillende functies betreft kan dubbelgebruik worden toegepast. Op deze manier wordt door dubbelgebruik overbodige verstening voorkomen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de MFC+ gedurende de maatgevende periode wordt per functie gewerkt met aanwezigheidspercentages (zie tabel 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0030.png"

Tabel 4.5 Aanwezigheidspercentages

Door toepassing van de aanwezigheidspercentages blijkt dat de zaterdagmiddag de parkeerbehoefte het hoogst zal zijn, namelijk afgerond 113 parkeerplaatsen (zie tabel 4.6). Het bij de MFC+ behorende terrein wordt heringericht. Ten behoeve van de ontwikkeling dienen 113 parkeerplaatsen te worden opgenomen binnen het plangebied. Hiervoor is voldoende ruimte binnen de locatie beschikbaar, echter in de uitwerking wordt gewerkt aan een optimalisatie van de locatie, waardoor mogelijk enkele parkeerplaatsen buiten het plangebied gerealiseerd gaan worden. In de nieuwe indeling van het terrein zijn naast de parkeerplaatsen ook 265 fietsparkeerplekken worden opgenomen. Daarmee kan dus worden voldaan in de parkeerbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0031.png"

Tabel 4.6 Parkeerbehoefte MFC+ na toepassing dubbelgebruik

4.9.2 Conclusie

Binnen het plangebied kan de volledige parkeerbehoefte van de MFC+ worden opgevangen. Hierbij wordt rekening gehouden met de bestaande sportvelden en sporthal. De ontsluiting van het plangebied zal tevens niet tot knelpunten leiden. De verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling is dermate laag dat het niet tot een verslechtering zal leiden van de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.10 Geluid

4.10.1 Toetsingskader Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 4.7 weergegeven.

Tabel 4.7: schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken breedte van de geluidzone [m]
buitenstedelijk gebied stedelijk gebied
5 of meer 600 350
3 of 4 400 350
1 of 2 250 200

De breedte van de geluidzone wordt hierbij gemeten vanaf de as van de weg en is gelegen aan de buitenste rand van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;

Dosismaat Lden

De berekende geluidsniveaus wordt beoordeeld op basis van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidwaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Aftrek op basis van artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden gelden inclusief de standaard aftrek op basis van artikel 110g van de Wgh. Dit artikel houdt in dat een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het verkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of hoger geldt de volgende aftrek:

• 4 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG 2012 57 dB bedraagt;

• 3 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG2012 56 dB bedraagt;

• 2 dB voor andere waarden van de geluidbelasting.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

Een onderwijsgebouw is op grond van art. 1.2 van het Besluit geluidhinder een ander geluidsgevoelig gebouw. Er is sprake is van een binnenstedelijke situatie. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB. De algemene voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 48 dB.

4.10.2 Onderzoek Wegverkeerslawaai

Voor de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie bijlage 10. In dit onderzoek wordt de 'Nieuwe situatie' getoetst aan de normstelling van de Wgh.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van het weggedeelte van de weg Dalwagen met een snelheidsregime van 50 km/h. In onderhavige onderzoek is voor de volledigheid ook de geluidbelasting ten gevolge van de Rijksweg A15 inzichtelijk gemaakt. het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/h wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wgh. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevel nabij 30 km/h wegen echter alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Willem de Zwijgerlaan, Gieser Wildeman, Matensestraat, Nassaulaan en het weggedeelte van de weg Dalwagen met snelheidsregime 30 km/h inzichtelijk gemaakt.

Uit het onderzoek blijkt dat voor de Rijksweg A15 en het weggedeelte van de Dalwagen met het snelheidsregime van 50 km/h geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het nieuwe gebouw overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Ook voor de 30 km/h wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het nieuwe gebouw overschrijdt.

4.10.3 Cumulatie

Ten behoeve van een procedure hogere waarde dient conform artikel 110f Wgh de cumulatieve geluidbelasting te worden bepaald, indien sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron. Allereerst dient vastgesteld te worden of sprake is van een relevante blootstelling door verschillende geluidbronnen. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die te onderscheiden bronnen wordt overschreden. Conform de Wgh dienen voor de cumulatie de zoneplichtige wegen en spoorwegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en/of luchtvaart meegenomen te worden. De cumulatieve geluidbelasting dient bepaald te worden conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (bijlage I, hoofdstuk 2 'Rekenmethode cumulatieve geluidsbelasting'). De correctie conform artikel 110g Wgh met betrekking tot wegverkeer wordt hierbij niet toegepast.

Dit betekent dat in onderhavige situatie de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting echter alsnog bepaald voor alle gemodelleerde wegen. De cumulatieve geluidbelasting op de gevels van het beoogde gebouw is opgenomen in bijlage 5 van het akoestische onderzoek (zie bijlage 10) en bedraagt maximaal 54 dB, exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh.

De MFC ligt bijna in zijn geheel buiten de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Bonegraaf, derhalve is voor alle toetspunten een geluidbelasting van 50 dB(A) aangehouden. Voor de volledigheid is de cumulatieve geluidbelasting van alle gemodelleerde wegen en het industrieterrein berekent, deze bedraagt maximaal 56 dB.

4.10.4 Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai overschrijd op geen enkele gevel de voorkeursgrenswaarde. Voor de volledigheid is de cumulatieve geluidbelasting van alle gemodelleerde wegen en het industrieterrein, waarbij voor industrielawaai voor alle toetspunten worst-case 50 dB(A) is aangehouden. Deze bedraagt maximaal 56 dB.

Ondanks dat voor onderhavig plan geen sprake is van een procedure hogere waarde, wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels.

4.11 Luchtkwaliteit

4.11.1 Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.8. weergegeven.

Tabel 4.8. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

4.11.2 Onderzoek

Door de ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 578 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is 2025 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,26 µg/m³ en van fijnstof van 0,08 µg/m³ (figuur 4.11). Beide toenames blijven onder 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOdalwagenMFC-vst1_0032.png"

Figuur 4.11 Resultaten NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij ht Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A15. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020 16,5 µg/m³ voor NO2, 18,1 µg/m³ voor PM10 en 10,8 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6,3 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit gevoelige bestemmingen schrijft voor dat scholen tenminste 50 meter van provinciale en 300 meter van rijkswegen verwijderd moeten zijn als sprake is van (dreigende) overschrijding van normen voor luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde rijksweg bevindt zich op circa 500 meter. Tevens is er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van normen voor luchtkwaliteit. Er wordt aan het besluit voldaan.

4.11.3 Conclusie

Uit de berekening blijkt dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht. Tevens wordt er aan het besluit gevoelige bestemmingen voldaan. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.

4.12 Geur

4.12.1 Toetsingskader

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de geurconcentratie die tijdens een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

Het wettelijk kader voor meldingsplichtige activiteiten is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Voor activiteiten van bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit zijn specifieke geurvoorschriften opgenomen in de zin van te treffen voorzieningen of geurbelasting.

De GGD Gelderland-zuid hanteert de richtlijn om vanwege gezondheid bij een relatieve uitstoot een minimale afstand van 300 m tussen bedrijf en verblijfsgebouwen aangehouden. Bij een afstand tussen 300 en 500 m zijn gezondheidseffecten nagenoeg niet aan de orde, bij een afstand van meer dan 500 m zeer waarschijnlijk niet.

4.12.2 Onderzoek

Door de GGD Gelderland-Zuid is een gezondheidskundig advies voor de nieuwbouw van de MFC+ opgesteld (zie bijlage 11). De GGD geeft aan dat de belangrijkste gezondheidseffecten in de omgeving van een bedrijventerrein op treden als gevolg van emissies van (grof)stof, geur en geluid (voor geluid zie paragraaf 4.10):

  • Stof kan leiden tot irritatie aan de luchtwegen, huid en ogen. Grof stof blijft in de bovenste luchtwegen hangen en veroorzaakt niezen en hoesten, fijn stof (PM 10 en PM 2,5) veroorzaakt ook ernstiger ademhalingsproblemen omdat het door inademing in de bronchiën en longen terecht kan komen;
  • Geur kan verschillende gezondheidseffecten oproepen bij de mens: (ernstiger) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten en stress-gerelateerde lichamelijke gezondheidsklachten.

Bedrijven met relevante uitstoot

Binnen de afstand van 500 tot 600 m tot de MFC+ liggen 3 bedrijven die mogelijk een relevante uitstoot naar het milieu hebben, te weten:

  • Raffinagebedrijf aan de Voorenswei 5;
  • Slachthuis aan de Voorenswei 8;
  • BTE Betoncentrale aan de Dalwagen 55.

Raffinagebedrijf en slachthuis Voorenswei

Het raffinagebedrijf en het slachthuis aan de Voorenswei zijn potentiële bronnen van geurhinder. Geurhinder ter hoogte van de beoogde locatie wordt echter niet verwacht omdat de minimale afstand tot het MFC respectievelijk 320 en 470 meter is. Een enkele lichte geurvlaag kan voorkomen, maar met de overwegende windrichting in Nederland (zuidwestenwind) waait de geur niet in de richting van het MFC. Langdurige blootstelling aan onaangename geur is niet te verwachten.

BTE Betoncentrale Dalwagen 55

Op het terrein van de betoncentrale vinden activiteiten plaats waardoor emissies van grof stof plaatsvinden (betonmolen en storttrechter, productiehal). Voor stof wordt in de milieuwetgeving een afstand gehanteerd van 200 meter, ervan uitgaande dat de door het nemen van de verplichte maatregelen geen stofverspreiding direct buiten de eigen inrichtingsgrens plaatsvindt.

De minimale afstand van het bedrijfsterrein is tot de beoogde MFC ongeveer 95 meter, maar de punten waar stofemissies plaatsvinden liggen op een grotere afstand dan 200 meter van de locatie MFC.

Gezien deze afstand en de inachtneming van de verplichting op de stofverspreiding, vindt relevante uitstoot naar de omgeving niet plaats.

4.12.3 Conclusie

Van de bedrijven op de Bonegraaf wordt op de beoogde locatie geen geur- of stofhinder verwacht.

4.13 Vormvrije Mer-beoordeling

4.13.1 Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

4.13.2 Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het plangebied heeft een globale grootte van 11.700 m² , waarvan circa 7.200 m² wordt bestemd voor de sporthal, scholen, kinderopvang, bibliotheek etc. Het buitenterrein wordt ingezet voor parkeer-, groen-, plein- en speelvoorzieningen. Het gebouw heeft een bebouwd oppervlakte van 4.000 m². De ontwikkeling blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze is opgenomen in bijlage 12.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende Regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Algemene Regels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Maatschappelijk

De verschillende maatschappelijke voorzieningen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden, zorginstellingen en ondergeschikte horeca. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtneming van de verschillende maatvoeringseisen.

De horeca moet ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de maatschappelijke hoofdactiviteit. Dit houdt onder andere in dat het bijvoorbeeld geen zelfstandig verkeer aantrekkende werking mag hebben. Dit betekent dat er geen verhuur mag plaatsvinden (zaalverhuur) aan derden of inloop mag plaatsvinden om een consumptie te nuttigen. De openingstijden van de ondergeschikte horeca zullen worden afgestemd op de openingstijden van de maatschappelijke functies en de activiteiten van de verenigingen. Tevens zullen de mogelijkheden voor het schenken van alcoholische dranken worden beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de activiteiten van de verenigingen en de maatschappelijke functies en daarbij niet tijdens tijden van schoolactiviteiten

Verkeer - Verblijfsgebied

Alle wegen en verblijfsgebieden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor voorzieningen ten behoeve van verkeer, vervoer en verblijf, hondenuitlaatplaatsen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, terrassen, standplaatsen voor ambulante handel, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.

De bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming zijn zeer beperkt.

Water

De aanwezige A-watergangen en overige oppervlaktewateren zijn voorzien van de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, waterstaatkundige (kunst)werken, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn nihil.

Waterstaat - Waterlopen

Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald

dat een strook van 5 meter in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld met de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterlopen’. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.

5.4 Algemene Regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een algemene regeling opgenomen.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het gebruik van een deel van een (bedrijfs)woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits voldaan aan de voorwaarden.

In dit artikel is tevens een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van dit bestemmingsplan wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (d.d. 11 mei 2017). Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger(s) van de voorgenoemde nota.

Indien niet voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken, mits voldaan wordt aan de voorwaarden voor afwijken zoals genoemd in de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe'.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding ‘Geluidzone - industrie’ opgenomen voor het geluidgezoneerde bedrijventerrein 'Bonegraaf'. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gebouwd.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan ten behoeve van evenementen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op 14 september 2022 is een informatieavond over de ontwikkeling van de MFC+ georganiseerd. Er is gesproken met een gevarieerde groep van belanghebbenden. De gesproken participanten zijn allen bewoners van Dodewaard. Sommigen van een vereniging, ouders van toekomstige scholieren en bezorgde- en/of nieuwsgierige omwonenden.

Voorafgaand aan de informatieavond is een enquête verspreid en beantwoord door bewoners, hieruit zijn de opmerkingen gefilterd die voor de avond relevant zullen zijn. Tijdens de informatieavond is in het verlengde daarvan vooral gesproken over verkeersveiligheid en gezondheid. Zorgen zijn deels weggenomen en deels beantwoord dat op dat moment nog enkele onderzoeken moesten worden afgerond. Omwonenden zijn over het algemeen positief over de ontwikkeling van het MFC Dodewaard.

6.1.1 Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn geen overlegreacties ontvangen.

6.1.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure gedurende vier weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inspraaktermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. Ook heeft er informatieavond plaatsgevonden in sporthal de Eng op 11 oktober 2023. Gedurende de inspraaktermijn zijn in geen inspraakreacties ontvangen.

6.1.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de inspraak- en vooroverlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook kunnen diverse ambtshalve aanpassingen doorgevoerd worden.

6.1.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor een ieder, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het plan treedt in werking direct na de beroepstermijn, mits tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Vanuit Dodewaard is er een breed gedragen wens naar een nieuwe dorpshuisfunctie als plek van samenkomst. Het college vindt een dorpshuisfunctie in een kern belangrijk: een centrale plek voor samenkomst, multifunctioneel bruikbaar en daarmee sociaal verbindend voor haar inwoners. Dit is ook door de raad onderschreven op 11 februari 2021 : het raadsbesluit bij de afronding van Fase A. In dit raadsbesluit is de haalbaarheid MFC nabij verenigingshal De Eng onderbouwd met een exploitatie en een investeringsoverzicht.

In dezelfde raadsvergadering van 11 februari heeft de raad ook het Uitvoeringsplan IHP vastgesteld. Daarbij heeft de raad de ambitie uitgesproken dat de beide basisscholen in Dodewaard nabij deze MFC gevestigd worden. Er lag het praktische verzoek om te onderzoeken of combineren van beide trajecten bij De Eng mogelijk is. Fase B, als vervolg op fase A, start zodoende met een studie naar de kans om MFC en scholen samen nabij De Eng te huisvesten. Op 10 juni is in een ateliersessie geconcludeerd dat 'het ruimtelijk past'.

Bijlage 1 Ruimtelijke Functioneel Pve

Bijlage 1 Ruimtelijke functioneel PvE

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Explosieven Onderzoek

Bijlage 3 Explosieven onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 5 Aerius-berekening Aanlegfase 2024

Bijlage 5 AERIUS-berekening aanlegfase 2024

Bijlage 6 Aerius-berekening Aanlegfase 2025

Bijlage 6 AERIUS-berekening aanlegfase 2025

Bijlage 7 Aerius-berekening Gebruiksfase

Bijlage 7 AERIUS-berekening gebruiksfase

Bijlage 8 Quickscan Ecologie

Bijlage 8 Quickscan ecologie

Bijlage 9 Inventarisatie Beschermde Soorten

Bijlage 9 Inventarisatie beschermde soorten

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek

Bijlage 11 Gezondheidskundig Advies

Bijlage 11 Gezondheidskundig advies

Bijlage 12 Aanmeldnotitie Vormvrije Mer-beoordeling

Bijlage 12 Aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling