KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Niet-grondgebonden
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
1.2 Planlocatie
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Wateraspecten
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Situatietekening Op Schaal
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 3 Aanvulling Op Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Verkeersstromen
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Verleende Watervergunning
Bijlage 10 Aerius-berekening

Engelandstraat 1b Dodewaard

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 12-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Engelandstraat 1b, Dodewaard" met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden nevenactiviteiten

consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een (bedrijfs)woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar in-gevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Afhankelijke woonruimte

een deel van de (bedrijfs-)woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.7 Agrarisch bedrijf

activiteiten die zijn gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 Agrarische gebouwen

gebouwen ten dienste van een agrarische bedrijf, niet zijnde een bedrijfswoning.

1.9 Agrarisch hulpgebouw

een agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten een bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.

1.10 Agrarisch verwant bedrijf

een niet-agrarisch, doch aan de agrarische productie verwant bedrijf, niet zijnde een landbouwmechanisatiebedrijf, waaronder begrepen een agrarisch loonwerkbedrijf, een reparatie- en/of verhuurbedrijf van agrarische machines, een veehandelaarsbedrijf, een groothandel in agrarische gewassen, een fourageerbedrijf, een KI-station, een zorgboerderij en een dierenkliniek voor grootvee.

1.11 Ambachtelijk bedrijf

een niet-agrarisch bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.

1.12 Bebouwd oppervlak

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

1.13 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 Bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer en/of exploitatie, dat er toe leidt dat daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.16 Bedrijfswoning

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.17 Bestaand

bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;

bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond.

1.18 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.

1.21 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 Buitengebied gebonden bedrijf

een niet-agrarisch, doch aan het buitengebied gebonden bedrijf, waaronder begrepen een hoveniersbedrijf, een kennel, een manege/paardenstalling(verhuurbedrijf), een dierenpension/-asiel, een tuincentrum, een scouting- en een hondensportaccommodatie.

1.28 Containerteelt

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten-bed-ondergrond of een open-bed-ondergrond met drainage.

1.29 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.30 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 Ecologisch lint

een lijnvormig natuur- en landschapselement, dat is gekoppeld aan wegen, spoor-wegen, waterlopen en/of dijken, dat verbreiding, migratie en uitwisseling van planten- en/of diersoorten tussen verschillende gebieden mogelijk maakt en dat dient als habitat voor planten- en diersoorten.

1.33 Escortbedrijf

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.34 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Glastuinbouw

een vorm van niet-grondgebonden agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen, plaatsvindt in kassen en/of in permanente kunststoftunnels.

1.36 Grondgebonden agrarische productie

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voort-brengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

1.37 Herplant van een houtopstand

het opnieuw aanplanten van een houtopstand op een perceel waar reeds een hout-opstand aanwezig was op een tijdstip gelegen maximaal 24 maanden vóór het tijdstip waarop de aanplant van de houtopstand is voltooid.

1.38 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.39 Hoofdwoonverblijf c.q. hoofdverblijf

een gebouw of een deel van een gebouw dat:

òf door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte voor permanente bewoning;

òf indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten,

met dien verstande dat van een gebruik als hoofdwoonverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf kan worden beschikt.

1.40 Hoveniersbedrijf

een niet-agrarisch, doch buitengebied gebonden bedrijf, gericht op:

  1. a. het kweken van bloemen, planten en bomen;
  2. b. de aanleg en het onderhoud van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.41 Kas

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.42 Kunststoftunnel

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.43 Landschappelijke beplanting

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streek-eigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voor-komende bouwwerken en werken.

1.44 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.45 Loonwerkbedrijf

een niet-agrarisch, doch agrarisch verwant bedrijf, dat in opdracht van anderen werkzaamheden verricht, overwegend ten behoeve van de agrarische productie.

1.46 Maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorziening en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

1.47 Manege

een niet-agrarisch, doch buitengebied gebonden bedrijf, gericht op:

  1. a. het verschaffen van tijdelijk onderdak aan paarden en de bijbehorende verzorging;
  2. b. het verschaffen van gelegenheid tot het onderrichten in en het uitoefenen van de paardensport;
  3. c. het africhten van paarden.

1.48 Mantelzorg

het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.

1.49 Natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.50 Niet-grondgebonden agrarische productie

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.

1.51 Niet-permanente kunststoftunnel of -overapping

een kunststoftunnel of overkapping waarbij de afdichting of afdekking per jaar, gedurende de periode van 1 maart tot en met 30 november, niet langer dan 7 maanden is aangebracht.

1.52 Opslagbedrijf

bedrijf dat gericht is op het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, verwerking, handel of soortgelijke activiteiten, zoals onder meer: caravanstallingen en meubelopslagbedrijven.

1.53 Overig niet-agrarisch bedrijf

een niet-agrarisch bedrijf, niet zijnde een agrarisch verwant bedrijf, een buitengebied gebonden bedrijf, een recreatieve voorziening, een horecabedrijf of een maat-schappelijke voorziening.

1.54 Overkapping

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdekking van kunststoffolie, (gaas)doek, hagelnetten of dergelijke, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.55 Overnachtingsaccomodatie

een overdekte en door wanden omsloten ruimte waarin door personen de nacht kan worden doorgebracht.

1.56 Peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.57 Perceel

een aaneengesloten stuk grond met een bepaald doel of eigendom.

1.58 Perceelgrens

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.59 Permanente bewoning c.q. gebruik als hoofdwoonverblijf

gebruik van een woning, zomerhuis of andere woonruimte door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 t/m 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente Neder-Betuwe.

1.60 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.61 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een (bedrijfs-)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.62 Relatie

een geometrisch bepaald figuur, waarmee wordt aangegeven dat de door dat figuur aangeduide geometrisch bepaalde planobjecten tezamen moeten worden beoordeeld ten gevolge van de regels van het plan.

1.63 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 Woning c.q. wooneenheid

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.65 Woongebouw

een gebouw waarin meerdere wooneenheden zijn gevestigd.

1.66 Woonunit

een bouwwerk, dat kan dienen voor bewoning, dat in zijn geheel of in gedeelten over de weg kan worden vervoerd en dat niet is of kan worden uitgerust om als aanhangwagen achter een motorvoertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevelen kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Niet-grondgebonden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - niet-grondgebonden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één niet-grondgebonden agrarisch bedrijf per bestemmingsvlak, welke in onderstaande tabel nader is gespecificeerd;
  2. b. grondgebonden agrarische productie;
  3. c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  4. d. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;
  5. e. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;
  6. f. landschappelijke beplanting;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', eveneens voor glastuinbouw.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch - niet-grondgebonden wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m²;
  2. b. de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

5.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  2. b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  3. c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:

  1. a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. het gebruik van ruimten binnen een (bedrijfs-)woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. c. gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
  5. e. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

8.2 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten in een (bedrijfs-)woning, indien en voor zover:

  1. a. de desbetreffende (bedrijfs-)woning bewoond blijft;
  2. b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m²;
  3. c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
  5. e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  6. f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.

8.3 Antennemasten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van antennemasten, indien en voor zover:

  1. a. de antennemast wordt geplaatst binnen een afstand van 5 m van een bestaande woning;
  2. b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m.

8.4 Bed & Breakfast in een (bedrijfs-)woning en/of bijbehorende gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van een (bedrijfs-)woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:

  1. a. de (bedrijfs-)woning tevens bewoond blijft;
  2. b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de (bedrijfs-)woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
  3. c. totaal niet meer dan 50 m2 van de (bedrijfs-)woning en/of het bijgebouw wordt ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
  4. d. het beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  5. e. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.

8.5 Ecologische linten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg van ecologische linten, indien en voor zover:

  1. a. de aanleg plaatsvindt op grond Agrarisch met waarden - 1 en de desbetreffende gronden tevens zijn gelegen binnen zones van 10 m van gronden die in het plan zijn bestemd als Water;
  2. b. de aanleg plaatsvindt door, namens of met goedkeuring van de betrokken waterbeheerder en eigenaar.

8.6 Extra woning binnen bestaande bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van één extra woning, indien en voor zover:

  1. a. de extra woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van een gebouw dat tevens is aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening, dan wel is aangewezen voor de bestemming Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek en wordt gebouwd met als oogmerk de karakteristiek van het desbetreffende gebouw in stand te houden, dan wel te herstellen, of de extra woning wordt gerealiseerd binnen een bestaande woning met een grotere inhoud dan 1.000 m3;
  2. b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de oppervlakte aan bijgebouwen op het desbetreffende erf, voor zover deze meer bedraagt dan 75 m2 per woning, wordt gesloopt, tenzij deze bijgebouwen zijn aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening.

8.7 Kleine uitbouwen (bedrijfs-)woning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan (bedrijfs-)woningen, indien en voor zover:

  1. a. de overschrijding van de lijn door de bestaande gevels van de (bedrijfs-)woning niet meer bedraagt dan 2 m;
  2. b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.

8.8 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg en het gebruik van gronden als recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, indien en voor zover:

  1. a. het een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of bij een (bedrijfs-)woning met een huiskavel van tenminste 1 ha betreft;
  2. b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen en/of agrarische en andere bedrijven;
  3. c. het kleinschalig kamperen aansluitend aan de bijbehorende bestaande bebouwing dient plaats te vinden;
  4. d. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en deze geheel op eigen erf wordt gerealiseerd;
  5. e. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
  6. f. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing worden gerealiseerd of, indien dit niet mogelijk is, binnen maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m.

8.9 Mantelzorg/inwoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een (bedrijfs-)woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover:

  1. a. de bouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan een woonruimte voor inwonende personen;
  2. b. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en/of de aanbouw op maximaal 30% van de grondoppervlakte en uitsluitend op de begane grond;
  3. c. de (bedrijfs-)woning met maximaal 50 m2 extra wordt vergroot tot een absoluut maximum van 750 m3;
  4. d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
  5. e. het nieuwe gedeelte voor inwoning technisch/functioneel eenvoudig weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
  6. f. minimaal één directe verbinding tussen beide wooneenheden aanwezig is.

8.10 Monumenten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in de Monumentenwet, dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening.

8.11 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen, indien en voor zover:

  1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
  2. b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Het wijzigen van het plan volgens de bepalingen in dit artikel geschiedt met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de wet ruimtelijke ordening, waarbij tevens in acht wordt genomen dat hierdoor:

  1. a. het gestelde in de eventuele overigens voor de gronden opgenomen bestemmingen eveneens in acht wordt genomen;
  2. b. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

9.2 Verschuiven bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor een verschuiving van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien en voor zover:

  1. a. de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisatie van het plan, voor een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de werkelijke situatie;
  2. b. de structurele opzet van het plan niet wordt aangetast;
  3. c. de totale verdeling van de aangegeven bestemmingen met niet meer dan 10 % wordt gewijzigd;
  4. d. de verschuiving niet meer bedraagt dan 20 m.

9.3 Afvoeren (agrarische) bedrijfsbestemming; functiewijziging ten behoeve van bewoning bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming Agrarisch - niet-grondgebonden voor de functiewijziging naar Wonen, indien en voor zover:

  1. a. ter plaatse sprake is van een bestaande (bedrijfs-)woning(en);
  2. b. voor de woning(en) de bepalingen van toepassing zullen zijn zoals opgenomen in de bestemming Wonen van het bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld;
  3. c. de wijziging geschiedt door het verwijderen van de bestaande bestemming, tezamen met het gehele bouwvlak indien daar sprake van is, door het aangeven van de nieuwe bestemming "Wonen en, voor de overige binnen de bestaande bestemming opgenomen en niet voor "Wonen te bestemmen gronden, van een van de agrarische bestemmingen die reeds aan de om- of aanliggende gronden is opgenomen.

9.4 Niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming Agrarisch - niet-grondgebonden, voor het toestaan van een nevenactiviteit bij een functionerend agrarisch bedrijf, indien en voor zover:

  1. a. in geval van een agrarisch verwante, buitengebied gebonden of recreatieve nevenactiviteit de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
  2. b. in geval van een ambachtelijk bedrijf of detailhandel in streekeigen agrarische producten de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
  3. c. de nevenactiviteit plaatsvindt in de bestaande bedrijfsbebouwing;
  4. d. in geval van opslag dit plaatsvindt in maximaal 1 bestaand gebouw;
  5. e. geen buitenopslag van goederen, materiaal of materieel is toegestaan;
  6. f. geen sprake is van een onevenredige toename van een publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  7. g. in geval sprake is van een ambachtelijke nevenactiviteit, uitsluitend bedrijvigheid is toegestaan die behoort tot een van de categorieën 1 en 2, waaronder die bedrijven worden verstaan die op de tot het plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn vermeld;
  8. h. de wijziging geschiedt door de gronden te voorzien van een aanduiding met betrekking tot de toegestane nevenactiviteit en voor zover nodig nadere regels worden opgenomen.

Artikel 10 Overige Regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Engelandstraat 1b, Dodewaard".

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld " van de gemeente Neder-Betuwe ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak voor het oprichten van glasopstanden ten behoeve van een agrarisch bedrijf voor het opkweken van materiaal voor de laanboomkwekerij.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Voor het opkweken van materiaal voor de laanboomsector zijn kassen benodigd. Op dit moment huurt de initiatiefnemer de glasopstanden op een andere locatie. Deze situatie is vanuit een efficiënte bedrijfsvoering niet wenselijk. Om die reden is verzocht aan de gemeente om medewerking te verlenen tot het oprichten van circa 7.000 m² aan glasopstanden.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits het plan landschappelijk wordt ingepast en voor dit plan een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan de Engelandstraat 1b te Dodewaard en ligt aan de oostkant van Dodewaard in het landelijk gebied van gemeente Neder-Betuwe. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Dodewaard, sectie D, nummer 2124 In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0001.png"

Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan " Buitengebied Dodewaard en Echteld" van de gemeente Neder-Betuwe, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30-05-2013, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1 ' en de dubbelbestemming 'Archeologie 4 ' toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Ruimtelijke structuur

Op de locatie is momenteel een agrarisch bedrijf gevestigd dat is gespecialiseerd in het produceren van moedermateriaal voor de laanboomkwekerijsector. De locatie bestaat uit glasopstallen, bedrijfshal en cultuurgronden.

Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak te niet toereikend voor deze ontwikkeling. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: Google Earth

2.2 Gewenste Situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse het bouwvlak te vergroten om zodoende teeltondersteunend glas te kunnen realiseren, samen met overwinteringskassen voor uitbreiding van het bedrijf.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0004.png"

Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.

Het bouwvlak ter plaatse is niet toereikend om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak ter plaatse te wijzigen en te vergroten. De omvang van het bouwvlak zal daarbij worden vergroot zodat de overwinteringstunnels en de teeltondersteunde kassen binnen het bouwvlak vallen en kunnen worden gerealiseerd.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.

Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast.

Verbetering 1

Er wordt bij de landschapplijke maatregelen nadruk gelegd op het herstel van groene elementen en de historische lijnvormige patronen. Vanuit de gemeente Neder-Betuwe is de Spanjaarddijk aangevoerd als cultuurhistorisch waardevol en een aandachtspunt bij de landschappelijke inpassing van de uit te voeren plannen. De ligging van de Spanjaarddijk is terug te vinden op bijgevoegde landschapsanalyse kaart. In en om het plangebied zijn veel boomkwekerijen die het zicht op onder andere de Spanjaarddijk en de kassen aan de zuid- en westzijde ontnemen. De gemeente Neder-Betuwe vraagt tevens aandacht voor een landschappelijke inbedding van de nieuw te bouwen kas. De eigenaar, Batouwe B.V., heeft het plangebied al dusdanig ingericht dat een landschappelijke inpassing van de toekomstige kas moeilijk te realiseren is. Er is geen ruimte, het plangebied is al omgeven door kwekerij beplanting en aangelegde paden en betonplaat. Naast de parkeerplaats heeft de eigenaar jonge boompjes geplant.

Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0005.png"

Verbetering 2

De groene lijnen zijn de ''groenstroken'' die we aan willen leggen en al gerealiseerd zijn. De oranje bolletjes zijn de bomen die al geplant zijn en die we nog willen planten. De stroken waar de blauwe pijlen bijstaan, zijn reeds gerealiseerd. Hierin staan verschillende soorten planten en bomen die de biodiversiteit vergroten.

In het nog te realiseren groenstroken willen wij een gemixte haag van Rosa rugosa en Crataegus monogyna zetten, met daarnaast een strook met bloemenmix. Deze haag en strook met bloemenmix zijn erg aantrekkelijk voor de dieren en bevorderen de biodiversiteit. Daarnaast willen we een aantal bomen planten, ook in het kader van biodiversiteit en in het kader van toekomstige klimaatveranderingen. Hierover is een internationaal symposium geweest op 27 Juni 2019 op het bedrijf van de intiatiefnemer. Op dit symposium is gesproken over welke bomen er optimaal geschikt zijn voor het toekomstige klimaat. De soorten bomen die we willen gaan planten zijn onder andere Aronia prunifolia Viking, Heptacodium miconiodus en Tetradium danielli. Door middel van deze bomen en de haag, wordt het een landelijk aanzicht, met in de zomer een bloemenstrook ervoor.


Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0006.png"

Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan

Aanvullende verbetering

Aan de zuidzijde van de locatie zal de sloot worden benut voor een goede landschappelijke inpassing. De sloot zal worden voorzien van een natuurlijke oever met een talud van ongeveer 1,5 meter breed. Aan de rand van de talud zal een groenstrook worden aangeplant van ongeveer 1,5 tot 2 meter breed. In de groenstrook zal om de 5 meter een els of wilg worden aangeplant. Hiermee ontstaat een groene rand aan de zuidzijde van het perceel, waarbij het zicht op de locatie om de 5 meter wordt doorbroken door de aan te planten elzen en/of wilgen.

Met de groenstrook en het groene talud ontstaat een natuurlijke oever langs de sloot met daarin zo nu en dan een opgaand element.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0007.png"

Tekening aanvulling landschappelijke inpassing.
Bron: initiatiefnemer; Aanvulling Landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 3).

Deze tekeningen maken onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.

Hiermee wordt ter plaatse voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.

Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Gelderland heeft op 19-12-2018 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.

Het grondgebied van de provincie is opgedeeld in verschillende typen gebieden waarbij per (deel)gebied eigen beleidsuitgangspunten gelden. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie gelegen in een

gebied dat is aangemerkt als:

Gebied Regio Rivierenland:

Het gebied Regio Rieverenland wordt gekenmerkt door een groen open gebied, omzoomd door rivieren. In dit gebied is ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, met name vrijetijdseconomie, agribusiness en logistiek. Bij het maken van beleid moet er een balans gezocht worden tussen koesteren, vernieuwen en benutten.

Voor de agribusiness is er de ambitie om tot de top-5 van de Europese tuinbouwregio's te horen. Daarbij behoort een versterking en innovatie van de volgende sectoren: fruitteelt, paddestoelenteelt, glastuinbouw en laanboomteelt. De voorgenomen ontwikkeling van het versterken van een bedrijf die opkweekmateriaal produceert voor de laanboomkwekerij past goed binnen deze visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0008.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie Gelderland
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland van de provincie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening

Op 19-12-2018 heeft de provincie Gelderland de naam verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening Gelderland (december 2018) bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.

In de omgevingsverordening is beleid opgenomen voor glastuinbouw. In artikel 2.4.1.1 is de begripsbepalingen voor glastuinbouw opgenomen. Deze bepaling luidt: "Een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand van minimaal 2.500 m². " De glasopstallen zullen niet ten behoeve staan voor een bedrijf dat de gewassen teelt of verdedelt geheel of nagenoeg geheel met behulp van glasopstanden. De glasopstanden van de aanvrager zullen worden gebruikt als teeltondersteunend glas voor een boomkwekerijbedrijf met overwegend buitenteelt

Hierdoor is het glastuinbouwbeleid van de verordening niet van toepassing op deze situatie.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018) van de provincie Gelderland

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Gemeentelijke structuurvisie

De gemeente Neder-Betuwe heeft op 31-05-2018 de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.

De projectlocatie ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'ontwikkeling laanboomteelt' gebied. Dit heeft als belangrijk doel de potenties van de gemeente als het laanboomcentrum van Europa verder te ontwikkelen. De gemeente wil deze bekendheid verder ontwikkelen en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien, waarbij ruimte is voor innovatie. Enerzijds gebeurt dit middels de uitspraak in deze visie dat het gehele buitengebied ruimte moet bieden voor de laanboomteelt, andere functies zijn daaraan ondergeschikt. Door de bouwvlakvergroting krijgt de initiatiefnemer de mogelijkheid tot uitbreiding van de zijn bedrijf voor het opkweken van moedermateriaal voor de laanboomsector. De voorgenomen ontwikkeling past goed in dit beleid van ontwikkeling.


Neder-Betuwe kent meer dan 20 waaien (wielen), welke vooral tussen 1437 en 1855 ontstaan zijn
door dijkdoorbraken langs de Rijn, de Waal en de Spanjaardslinie. Door de hevigheid van de dijkdoorbraken zijn diepe, vaak ronde, gaten ontstaan die zich vulden met water. De uitgeslagen grond (overslaggrond) werd achter de waai afgezet en was/is zeer geschikt voort tabaks- en fruitteelt. De waaien zijn nu kleinschalige gebiedjes met bijzondere natuur- en landschapswaarden, die getuigen van de eeuwenoude strijd tegen het water. De beoogde ontwikkeling heeft geen directe relatie met de waai door de afscherming van de bebouwing, en waar mogelijk wordt de herkenbaarheid van de cultuurhistorische Spanjaarddijk gehandhaafd of verbeterd.

De projectlocatie ligt vlakbij de cultuurhistorische verdedigingslinies. Bij het maken van een landschappelijke inpassing zal hier rekening mee worden gehouden zodat de de cultuurhistorische verdedigingslinies versterkt zullen worden en gehandhaaft zullen blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0009.png"

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen het beleid uit de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 van de gemeente Neder-Betuwe.

3.3.2 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Neder-Betuwe verschillende gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Dit betekent dat bij te verrichten werkzaamheden in de bodem, mogelijk aanwezige explosieven een reëel gevaar kunnen opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.

Gemeente Neder-Betuwe heeft op basis van literatuuronderzoek en historische bronnenmateriaal de risico’s op het voorkomen van explosieven uitgezocht. Uit het rapport Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de gehele gemeente verdacht is op het voorkomen van niet gesprongen explosieven. De risico’s op het voorkomen van explosieven in verdachte en niet-verdachte gebieden, is weergegeven op een CE-bodembelasting-kaart.

Zoals te zien op onderstaande kaart is de locatie niet gelegen in een verdacht gebied. Hiermee kan worden gesteld dat er geen extra riscio aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0010.png"

Bron: CE-bodembelastingkaart gemeente Neder-Betuwe

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van agrarisch bedrijf voor het opkweekmateriaal voor de laanboomkwekerij. Ten aanzien van dit type bedrijf zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

  • Geur: 10 meter.
  • Stof: 10 meter.
  • Geluid: 30 meter.
  • Gevaar: 10 meter.

Het dichtstbijzijnd gevoelig object bevindt zich op een afstand van ongeveer 77 meter, gemeten vanaf de rand van de nieuwe schuur tot de gevel van de oostelijk gelegen bedrijfswoning. Hiermee wordt aan de gestelde richtafstanden voldaan en zal met de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige hinder worden veroorzaakt aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.2 Geur

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een boomkwekerij. Een boomkwekerij veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

4.1.5 Woon- en leefklimaat

Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.

Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.

In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.

4.1.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.

Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) / NEN 5740 (verkennend onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen:

"Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie”, juist is. Er zijn immers op de beide deellocaties enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Tevens is de nulsituatie kwaliteit van de bodem ter plaatse van het perceel vastgelegd.

Asbest

Op basis van de historie van het perceel, de uitgevoerde maaiveldinspectie en de zintuiglijke waarnemingen tijdens de boorwerkzaamheden -waarbij geen asbestverdachte materialen zijn aangetroffen- is het aannemelijk dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem met asbest"


Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van deze onderbouwing.

Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.

4.1.8 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

De activiteit komt niet voor op de C-lijst of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op geruime afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0014.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Gelderland

Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Neder-Betuwe voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als een gebied met een hoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0015.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Neder-Betuwe.

In gebieden met een hoge verwachting is de kans op het aantreffen van archeologische resten groot. Het betreft gebieden waar op basis van het aan de verwachtingskaart ten grondslag liggende onderzoek een hoge verwachting is gegeven. Voorgesteld wordt om behoud in de huidige staat wordt nagestreefd en bij bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm-mv en met een groter oppervlak dan 500 m² dient bij het bouwen en bij werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, voorafgaand inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Deze gebieden zijn opgenomen binnen de dubbelbestemming “Waarde - archeologie 4”.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van ingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, waarmee nader onderzoek naar archeologische resten noodzakelijk is. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:

"In het plangebied bestaat het voornemen om een kas te bouwen en een parkeergelegenheid in te richten. Op basis van het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting van het terrein vanaf een diepte tussen 40-60 cm hoog is.

Op basis van de plannen blijkt dat er in het terrein in haar huidige staat geen graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden. Ten behoeve van de kas is het maaiveld reeds geëgaliseerd en is vanaf het maaiveld een betonnen rand van een teelbed neergelegd. Voor de bouw van de kas zal uitsluitend worteldoek worden neergelegd, waarna op enkele plaatsen schroefpalen worden ingedraaid om de kas op te kunnen bouwen. Gezien de geplande ontwikkeling zullen voor wat betreft ingrepen in de bodem uitsluitend enkele schroefpalen voor de kas worden geplaatst. Fysieke graafwerkzaamheden vinden niet plaats. Mits de schroefpalen niet in een grid dichter dan 3 bij 3 m worden aangebracht, kan de archeologische waarde van het terrein onder de kas bewaard blijven. Aanvullende maatregelen voor de bouw van de kas zijn in onze optiek niet noodzakelijk.

Mochten er toch graafwerkzaamheden gepland zijn, die dieper reiken dan 40 cm -Mv worden in het plangebied wel aanvullende maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen bestaan uit het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek, karterende fase, om in de te verstoren gebiedsdelen de daadwerkelijke aanwezigheid van een archeologische vindplaats vast te stellen. Dit zou in eerste instantie met behulp van een karterend booronderzoek kunnen worden uitgevoerd (conform de SIKB leidraad voor karterend booronderzoek; methode C2 en C3)."

Voor het volledig onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 van deze onderbouwing.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0016.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Gelderland

Gezien de locatie niet nabij cultuurhistorisch waardevolle elementen is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Engelandstraat en de Kerkstraat. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Blijkens de "Nota Parkeernormen Neder-Betuwe" dient er aansluiting te worden gezocht bij de normen geldend voor arbeidsextensief/bezoekers extensief (loods, opslag,transportbedrijf). Hiervoor geldt de norm van 1,3 per 100 m² bvo voor zowel binnen als buiten de bouwde kom. De locatie van dit plan bevindt zich buiten de bouwde kom.

Met een bvo van ongeveer 17.000 m² zou dit betekenen dat er een aantal parkeerplaatsen van 17.000/100*1.3 van 221 zou moeten worden aangelegd. Dit is niet realistisch. Zoals vermeld in de situatieschets wordt ongeveer 2700 m² bestemd waar geparkeerd kan worden. Dit betekent dat er voldoende ruimte is voor alle medewerkers en leveranciers om te parkeren op eigen terrein.

In de gewenste situatie is sprake van ongeveer 25 werknemers die met de auto komen. Daarnaast komen gemiddeld nog ongeveer 7 bezoekers per dag naar het bedrijf. Dit betekent dat de concrete parkeerbehoefte in de worst-case situatie, als alle medewerkers en bezoekers gelijktijdig op het bedrijf zijn, op ongeveer 32 ligt. Er is ter plaatse ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig voor 32 (of aanzienlijk meer) auto's, waarmee ruim voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken.

De Engelandstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een landelijk karakter. De weg sluit goed aan op de snelweg A15. Een gebiedontsluitingsweg heeft doorgaans een gemiddelde capaciteit van 1.400 tot 1.600 voertuigen per uur. Gebiedsontsluitingswegen moeten worden ingericht om in ieder geval de gemiddelde capaciteit te kunnen verwerken. De Engelandstraat is daarmee ingericht om in ieder geval 1.400 voertuigen per uur te kunnen verwerken.

De daadwerkelijke verkeersintensiteit ligt op de Engelandstraat naar verwachting aanzienlijk lager. Hiermee zal de Engelandstraat voldoende capaciteit hebben om het verkeer van en naar de locatie te kunnen verwerken. Tevens is, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee zal geen sprake zijn van een toenemende belasting op de capaciteit van de Engelandstraat, maar zal deze eveneens afnemen. Omdat de Engelandstraat in de huidige situatie geschikt is om de huidige intensiteit te verwerken zal dit naar verwachting ook zo zijn in de gewenste situatie.

Hiermee zal geen sprake zijn van aantasting van de bestaande infrastructuur, maar eerder van een verbeterde situatie.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Het bedrijf wordt momenteel over drie locaties uitgevoerd. Op de locatie waar de uitbreiding plaatsvindt vindt momenteel aan- en afvoer van producten plaats. Dit betreft voor een deel van buitenaf ten behoeve van de bedrijfsvoering en voor een groot deel de aan- en afvoer van en naar de andere twee locaties. Momenteel worden de ter plaatse geproduceerde producten op de andere twee locaties ongeveer twee maal per dag opgehaald vanuit de locatie waarop de uitbreiding plaatsvindt. Dit betekent dat per dag een aantal verkeersbewegingen plaatsvindt op de locatie waarop de uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van het vervoeren van producten vanuit de twee andere locaties.

Bij de ontwikkeling is het wenselijk de bedrijvigheden die op de andere twee locaties plaatsvinden te concentreren op de locatie waarop de uitbreiding plaatsvindt. Er is geen sprake van een uitbreiding van de totale bedrijvigheid, maar uitsluitend van het concentreren ervan op één locatie. Er is op de locatie waarop de uitbreiding plaatsvindt daarmee geen sprake van een toename van de aan- en afvoer van buitenaf. Wel betekent de concentratie van de bedrijfswerkzaamheden op één locatie dat vanuit de locatie waarop de uitbreiding plaatsvindt geen transport meer nodig is voor de aan- en afvoer vanuit de andere twee locaties. Dit betekent dat met de ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen op de locatie waarop de uitbreiding plaatsvindt juist zal afnemen. Het is immers niet langer noodzakelijk om de geproduceerde producten op de andere twee locaties op te gaan halen vanuit de locatie waarop wordt uitgebreid.

De nieuwe situatie scheelt dit in het hoogseizoen 4x een retourrit met de vrachtwagen en 2 retourritten met een auto/bus per dag. Dus ca. ruim 30x per week. Het hoogseizoen is ongeveer 4 maanden per jaar. De andere 8 maanden is het gemiddeld 3 ritten per dag, dus gemiddeld 15 ritten per week. Hierin zit variatie met de vrachtwagen, bus of auto. In Bijlage 7 Verkeersstromen zijn de verkeersstromen inzichtelijk gemaakt.

Uit het voorgaande blijkt dat er een afname is van het aantal verkeersbewegingen doordat er geen verkeer meer plaats zal vinden naar een externe locatie.

4.5 Wateraspecten

4.5.1 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van glasopstanden ten behoeve van een agrarisch bedrijf voor het opkweken van materiaal voor de laanboomkwekerij.

In Bijlage 8 Watertoets is de watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt het volgende:

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:

  • Stenen bebouwing: 436 m3 per hectare.
  • Kassen/glastuinbouw: 580 m3 per hectare.
  • Maximale peilstijging oppervlaktewater: 0,3 meter.
  • Maximale berging in bassin (bij glastuinbouw): 75%.

De compensatie regels staan beschreven in de Beleidsregels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 . In deze beleidsregels in de regel opgenomen dat er voor een toename van het verharde oppervlakte van minder dan 1.500 m² geen compenserende maatregelen benodigd zijn. Boven deze grootte is er wel compensatie benodigd. Voor de glastuinbouw geldt een speciale regeling.

Beleidsregel 5.16 Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak

19. Voor nieuw verhard oppervlak in de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur geldt dat compensatie van hemelwater voor maximaal 75% in een te bouwen bassin mag plaatsvinden. Als uitgangspunt voor de compensatieberekening wordt T=50 als maatgevende bui gehanteerd. Dit betekent dat de te hanteren vuistregel gesteld wordt op 580 m3/ha.

20. Er geldt een vrijstelling van de compensatieplicht voor nieuw verhard oppervlak in de glastuinbouw en/of pot- en containercultuur, indien het hemelwater wordt geborgen in een bassin van minimaal 3500 m3 per ha. en zonder aanwezigheid van een overloop.

23. Voor de compensatie van minimaal 25% nieuw verhard oppervlak in de glastuinbouw (buiten het bassin) geldt de voorkeurreeks als vermeld onder punt 7 en het criterium als vermeld onder punt 13.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen met circa 7.000 m². Vanuit het beleid van het waterschap is voor ruimtelijke ontwikkelingen een compensatie nodig van 382 m³.

Uitspliting:

Verhard oppervlak glastuinbouw: 0,95 ha x 580 m³ = 551 m³

Bij een toename van het verhard oppervlak van 9500 m² is daarmee een compensatie nodig van 551 m². Compensatie zal plaatsvinden door middel van waterberging. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Compenserende waterberging" (paragraaf 4.5.2).

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • een bergingsvoorziening gerealiseerd.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling 551 m³ aan compenserende waterberging nodig.

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak ter plaatse zal door de initiatiefnemer ter plaatse de sloot verbreden en verlengen. Deze voorziening zal voldoende groot worden aangelegd om de gestelde capaciteit te kunnen bergen. De gewenste ligging en nadere uitwerking van de gewenste bergingsvoorziening is opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan, zoals als bijlage 2 bij deze onderbouwing is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpDOengelandstr1b-vst1_0017.png"

Situatietekening met waterberging.
Bron: Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan

Voor de gewenste waterbergingsvoorziening en ontwikkeling is een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een Watervergunning in het kader van de Waterwet aangevraagd en inmiddels verkregen. De verleende vergunning is opgenomen als bijlage 9 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

"Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub f van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Neder-Betuwe. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzins verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld " van gemeente Neder-Betuwe en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Neder-Betuwe vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Doel En Reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  1. 1. goede ruimtelijke ordening;
  2. 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  1. 1. het bebouwen van de gronden;
  2. 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  2. 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  4. 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:

  • 'Agrarisch - niet-grondgebonden', waarbij de functie agrarisch - niet grondgebonden wordt neergelegd.
  • 'Agrarisch met waarden - 1', waarbij de funtie agrarisch - wordt neergelegd.
  • 'Waarde - Archeologie 4', waarbij de archeologische waardes worden beschermd.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Situatietekening Op Schaal

Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 3 Aanvulling Op Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Verkeersstromen

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Verleende Watervergunning

Bijlage 10 Aerius-berekening