Hogeveldseweg nabij 1 Echteld
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 09-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpEChogeveldsewegB-vst1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan
het bestemmingsplan "Hogeveldseweg nabij 1 Echteld" van de gemeente Neder-Betuwe.
1.3 aan huis verbonden nevenactiviteiten
consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 afhankelijke woonruimte
een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 agrarisch bedrijf
activiteiten die zijn gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.8 agrarische gebouwen
gebouwen ten dienste van een agrarische bedrijf, niet zijnde een dienstwoning.
1.9 archeologische verwachtingwaarde
de aan een gebied toegekende verwachting in verband me de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfswoning
een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
1.13 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 fruitteelt
de teelt van fruit op open grond.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 grondgebonden agrarische productie
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 niet-grondgebonden agrarische productie
de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.
1.29 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.30 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
- 1. vóór: het moet een open constructie zijn;
- 2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.31 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
1.32 perceel
een aaneengesloten stuk grond met een bepaald doel of eigendom.
1.33 perceelsgrens
de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
1.34 plankaart
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
1.35 plattelandswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf. De woonfunctie behoort daarmee expliciet tot de betrokken gronden en opstallen;
1.36 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.37 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
1.39 woning
een complex van intern met elkaar in verbinden staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens
het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
4.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 4.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 2.000 m².
Met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c geldt niet voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waterstaat - Beheerszone Watergang
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Beheerszone watergang" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
- b. voorzieningen voor de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:
- a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
- c. gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
- d. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
- e. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vrijwaringszone - weg
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
9.2 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten, indien en voor zover:
- a. de desbetreffende woning bewoond blijft;
- b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
- c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
- d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
- e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
9.3 Antennemasten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van antennemasten, indien en voorzover:
- a. de antennemast wordt geplaatst binnen een afstand van 5 m van een bestaande woning;
- b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m.
9.4 Bed & breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van een woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:
- a. de woning tevens bewoond blijft;
- b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
- c. totaal niet meer dan 50 m2 van de woning en/of het bijgebouw wordt ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
- d. het beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
- e. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
9.5 Ecologische linten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg van ecologische linten, indien en voor zover:
- a. de aanleg plaatsvindt op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1";
- b. de aanleg plaatsvindt door, namens of met goedkeuring van de betrokken waterbeheerder en eigenaar.
9.6 Kleine uitbouwen (bedrijfs-)woning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan woningen, indien en voor zover
- a. de overschrijding van de lijn door de bestaande gevels van de woning niet meer bedraagt dan 2 m;
- b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
9.7 Kleinschalig kamperen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg en het gebruik van gronden als recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, indien en voor zover:
- a. het een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of bij een woning met een huiskavel van tenminste 1 ha betreft;
- b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen en/of agrarische en andere bedrijven;
- c. het kleinschalig kamperen aansluitend aan de bijbehorende bestaande bebouwing dient plaats te vinden;
- d. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en deze geheel op eigen erf wordt gerealiseerd;
- e. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
- f. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing worden gerealiseerd of, indien dit niet mogelijk is, binnen maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m.
9.8 Mantelzorg/inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover:
- a. de bouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan een woonruimte voor inwonende personen;
- b. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en/of de aanbouw op maximaal 30% van de grondoppervlakte en uitsluitend op de begane grond;
- c. de woning met maximaal 50 m2 extra wordt vergroot tot een absoluut maximum van 750 m3;
- d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
- e. het nieuwe gedeelte voor inwoning technisch/functioneel eenvoudig weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
- f. minimaal één directe verbinding tussen beide wooneenheden aanwezig is.
9.9 Nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen, indien en voor zover:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
- b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Het wijzigen van het plan volgens de bepalingen in dit artikel geschiedt met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de wet ruimtelijke ordening, waarbij tevens in acht wordt genomen dat hierdoor:
- a. het gestelde in de eventuele overigens voor de gronden opgenomen bestemmingen eveneens in acht wordt genomen;
- b. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
10.2 Verschuiven bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor een verschuiving van bestemmingsgrenzen en/of bouwgrenzen, indien en voor zover:
- a. de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisatie van het plan, voor een aanpassing aan de nader ingemeten situatie, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de werkelijke situatie;
- b. de structurele opzet van het plan niet wordt aangetast;
- c. de totale verdeling van de aangegeven bestemmingen met niet meer dan 10 % wordt gewijzigd;
- d. de verschuiving niet meer bedraagt dan 20 m.
10.3 Vergroting en/of vormverandering agrarische bouwpercelen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen "Agrarisch met waarden - 1" voor de vergroting en/of vormverandering van een bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. het niet betreft de verplaatsing van het gehele bedrijf naar een ander perceel;
- b. uit een nader onderzoek is gebleken dat de vergroting en/of vormverandering noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
- c. de wijziging geschiedt door het verwijderen van het bestaande bouwvlak en door het aangeven van een nieuw bouwvlak;
- d. het oppervlak van het nieuwe bouwvlak is afgestemd op de reële uitbreidingsbehoefte en niet meer bedraagt dan 1,5 ha;
- e. de afstand tussen het nieuwe bouwvlak en de dichtst bijgelegen woning meer bedraagt dan 50 m, dan wel indien sprake is van een veehouderij waarop de Wet Geurhinder en veehouderij van toepassing is, de afstand tussen het nieuwe bouwvlak en de dichtst bijgelegen woning meer bedraagt dan de afstand die volgens de uitkomsten van een onderzoek daarnaar noodzakelijk is;
- f. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
- g. indien het nieuwe gedeelte van het vergrote of van vorm veranderde bouwvlak wordt geprojecteerd binnen gronden die zijn aangewezen met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" vooraf op basis van een advies van een onafhankelijk landschappelijk deskundige is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, zoals deze waarden genoemd worden in Artikel 3Agrarisch met waarden - 1 niet blijvend onevenredig worden geschaad;
- h. indien het nieuwe gedeelte van het vergrote of van vormveranderde bouwvlak wordt geprojecteerd binnen gronden, die zijn aangewezen met de dubbel-bestemming "Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied", vooraf op basis van een advies van een onafhankelijk landschappelijk deskundige is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend on-evenredig worden geschaad;
- i. in het wijzigingsplan inzicht wordt gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, archeologische waarden, flora en fauna en regenwater-retentie en waarbij is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd en waarbij ten aanzien van de hemelwaterretentie uit een schriftelijke verklaring van het waterschap is gebleken dat zij geen overwegende bezwaren hebben.
10.4 Niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' voor zover dit een bouwvlak betreft, voor het toestaan van een nevenactiviteit bij een functionerend agrarisch bedrijf, indien en voor zover:
- a. in geval van een agrarisch verwante, buitengebied gebonden of recreatieve nevenactiviteit de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
- b. in geval van een ambachtelijk bedrijf of detailhandel in streekeigen agrarische producten de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
- c. de nevenactiviteit plaatsvindt in de bestaande bedrijfsbebouwing;
- d. in geval van opslag dit plaatsvindt in maximaal 1 bestaand gebouw;
- e. geen buitenopslag van goederen, materiaal of materieel is toegestaan;
- f. geen sprake is van een onevenredige toename van een publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
- g. in geval sprake is van een ambachtelijke nevenactiviteit, uitsluitend bedrijvigheid is toegestaan die behoort tot een van de categorieën 1 en 2;
- h. de wijziging geschiedt door de gronden te voorzien van een aanduiding met betrekking tot de toegestane nevenactiviteit en voor zover nodig nadere regels worden opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 11.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 11.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 11.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hogeveldseweg nabij 1 Echteld.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
De initiatiefnemer L.H. van Manen Kleinfruit is voornemens om een kleinfruitteeltbedrijf te vestigen op de locatie Hogeveldseweg ong. te Echteld. Het perceel heeft momenteel een agrarische bestemming zonder bouwvlak. Het bedrijf is momenteel gevestigd aan de Lakemondsestraat 1 in Opheusden. Het perceel ten behoeve van de fruitteelt ligt aan de Hogeveldseweg ong. te Kesteren. Voor opslag en voor het sorteren van het fruit wordt een kleine ruimte gehuurd aan de Hogeweg 7 in Lienden. Op deze locatie zijn onvoldoende voorzieningen (zoals een opslagloods) aanwezig om optimaal te kunnen functioneren. Pogingen om dit in de nabije omgeving op te lossen zijn op niets uitgelopen. Om deze reden wil de initiatiefnemer haar bedrijfsactiviteiten verplaatsen.
Het plan voorziet in de realisatie van een loods voor de stalling van werktuigen en de opslag van geplukte producten. Hierbij is een bedrijfswoning gewenst om permanent toezicht op de teelt en de werktuigen te hebben.
Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het geldend bestemmingsplan is noodzakelijk. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt in de oksel van de Waalbandijk en het talud van de N323, ten zuiden van de kern Echteld.
Op de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is in hoofdstuk 2 van voorliggend plan weergegeven.
![]() | |
Globaleligging planlocatie. Bron: Ruimtelijke plannen.nl |
1.3 Aanpak
Het initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Voor het plan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld dat hiermee planologisch-juridisch de beoogde ontwikkeling mogelijk maakt. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het nieuwe bouwvlak, inclusief de bouw- en gebruiksmogelijkheden, zijn vastgelegd in de regels en aangeduid op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van de planlocatie geldt het bestemmingsplan ''Buitengebied Dodewaard en Echteld", vastgesteld op 30 mei 2013. Het perceel heeft daarin de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". In het plangebied is geen bouwvlak opgenomen.
Dit betekent dat de voorgenomen realisatie van de agrarische bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning op deze gronden niet mogelijk is. Deze herziening van het bestemmingsplan maakt een bouwvlak mogelijk, zodat gebouwen zijn toegestaan. Op onderstaande afbeelding is het geldend bestemmingsplan weergegeven (plangebied binnen rode grenzen).
Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld" (bron: Ruimtelijke plannen.nl)
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Karakteristiek Van De Omgeving
De locatie ligt in op de rand van de oeverwal van de Waal. In de oksel van de Waalbandijk en het talud van de N323. Het rivierenlandschap kenmerkt zich door de hoger gelegen oeverwallen naast de rivier en de lager gelegen komgronden die daar wat verder vanaf liggen. Op de oeverwallen zijn van oudsher de dorpen ontstaan, ook Echteld. De oeverwallen kenmerken zich door kleinschalig landschap met slingerende wegen en afwisseling van bebouwing, beplanting en landbouwgrond. Beplanting bestaat uit hier en daar laanbeplanting, fruitboomgaarden en erfbeplanting. Fruitteelt en bomenteelt zijn belangrijke grondgebruikers in het gebied. Op navolgende afbeelding is het plangebied in de omgeving weergegeven, waarbij:
Luchtfoto omgeving plangebied (Bron: Erfadvies Hogeveldseweg Echteld Gelders Genootschap)
2.2 Het Plangebied
Het plangebied betreft het perceel aan de Hogeveldseweg ong. te Echteld. Het perceel heeft een totale oppervlakte van 3,8 hectare en is gelegen nabij Hogeveldseweg 1. Op navolgende afbeeldingen is de locatie te zien vanaf de Hogeveldseweg richting het zuiden, met op de achtergrond de Waalbandijk en het talud van de N323 richting de brug.
Langs de Hogeveldseweg staat wegbeplanting van essen. Langs het talud van de N323 staat een rij populieren en ook ten zuiden van de dijk staat een rij (jongere) populieren. De oude verkavelingsrichting is nog herkenbaar en loopt door aan de andere kant van de N323. Het talud, de dijk en de beplanting daar langs geven de locatie een besloten karakter.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Het ruimtelijk beeld van de gemeente Neder-Betuwe wordt in belangrijke mate bepaald door de rivieren Rijn en Waal. Deze meanderende rivieren hebben de hogere oeverwallen en de daarachter gelegen lagere kommen gevormd. Door de aanleg van kaden en dijken vanaf de 12e eeuw is het vlechtpatroon dat de meanderende rivieren veroorzaakten, vastgelegd. Buitendijks ontstonden door aanslibbing de weidse uiterwaarden. Dijkdoorbraken hebben voor de vele in dit gebied zo karakteristieke wielen gezorgd. Door de ligging van de rivieren is de ruimtelijke hoofdstructuur van de gemeente oost-west gericht. Op de hoger gelegen oeverwallen met een vruchtbare bodem zijn de nederzettingen ontstaan. Deze kenmerken zich door een concentratie van kernen, akkers en boomgaarden die samen met de kleine blokvormige percelen voor een gevarieerd en kleinschalig landschap zorgen.
3.2 Stedenbouwkundig Plan
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een werkschuur en een bedrijfswoning. Hoewel de exacte planuitwerking nog niet vast staat, zal het in grote mate overeenkomen met navolgende inrichtingsschetsen. De schetsen zijn in overleg met het Gelders Genootschap (ervenconsulent) opgesteld.
De bedrijfswoning vormt samen met de schuur een compact ensemble. De woning zal nabij de schuur worden gesitueerd en gebruik maken van dezelfde oprit.
Met het oog op de landschappelijke inpassing komt een (drift)haag van elzen. Elzen zijn karakteristiek voor dit landschap en zijn robuuster dan een beukenhaag. De haag langs de watergangen en kwetsbare functies zoals woningen is noodzakelijk vanwege drift en milieuzonering.
Het plan is eerst tijdelijk een bedrijfswoning te realiseren binnen de bedrijfsruimte en vervolgens als tweede fase een zelfstandige bedrijfswoning te realiseren. De inpandige woning zal op dat moment ontmanteld worden.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
- 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in, of in de directe nabijheid van een van de aangewezen, beschermde, gebieden waarover de SVIR een specifieke uitspraak doet.
Ladder duurzame verstedelijking
In voorliggend plan wordt een nieuw agrarisch bouwperceel in gebruik genomen. Het perceel is reeds in agrarisch gebruik, maar er wordt een bedrijfsgebouw met bedrijfswoning toegevoegd.
Dit betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.
De gemeente Neder-Betuwe heeft specifiek beleid opgesteld voor het toekennen van nieuwe agrarische bouwpercelen. Dit komt ter sprake in paragraaf 4.3.
4.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze visie en verordening is recent vastgesteld (28-10-2014). De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.
Omgevingsvisie Gelderland
De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
- 1. Duurzame economische structuurversterking;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
- kansen bieden aan bestaande bedrijven,
- creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
- creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
- versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
- een gezonde vrijetijdseconomie,
- een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
- 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De Gelderse Ladder voor Duurzaam Ruimtegebruik is in onderhavig plan van toepassing, de ladder bestaat uit de volgende stappen.
- a. is er sprake van een actuele behoefte?
- b. is in de actuele behoefte te voorzien door herstructurering, transformatie of anderszins van bestaande gebouwen in bestaand stedelijk gebied?
- c. Indien bovenstaande vraag negatief wordt beantwoord: is in de actuele behoefte te voorzien door nieuwbouw binnen het bestaand stedelijk gebied?
- d. Indien bovenstaande vraag negatief wordt beantwoord: is in de actuele behoefte te voorzien in het landelijk gebied door hergebruik, herstructurering, transformatie of anderszins, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld?
- e. Indien uit bovenstaande blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet middels benutting van bestaande bebouwing in het buitengebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties aansluitend op het bestaand stedelijk gebied die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld?
Indien uit bovenstaande blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties die niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch gewaarborgd.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gebiedsgericht
De gebiedsgerichte voorwaarden die van belang zijn voor onderhavig plan, zoals de Ecologische Hoofdstructuur, Nationaal Landschap, Waardevol open gebied en watergebieden, liggen ruim buiten het plangebied.
Planspecifiek
Gelderse Ladder voor Duurzaam Ruimtegebruik
In paragraaf 4.1 is in gegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij is aangeven dat met onderhavig plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is daarom niet noodzakelijk.
Gebiedsgericht
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Ten zuiden van het plangebied is een Groene ontwikkelingszone en een Ganzenfoerageergebied gelegen (zie navolgende afbeelding). Beide gebieden kennen specifieke regels voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gebieden. Voor ontwikkelingen buiten de aangewezen gebieden zijn er geen gevolgen.
Omgevingsvisie Gelderland (ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het bovenstaande past het plan binnen het provinciaal beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Neder-Betuwe
Op 16 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie 2015 vastgesteld. In de Structuurvisie is beschreven dat de gemeente een aantrekkelijke, groene en veilige woonomgeving biedt.
De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.
De laanboomteelt is in Neder-Betuwe de belangrijkste grondgebruiker van het buitengebied. De gemeente wil de laanboomteelt sector stimuleren om de aspecten landschap, beleving en beeldkwaliteit mee te nemen in de bedrijfsvoering. Het gaat erom dat de agrarische sector zich op de wereldmarkt kan blijven ontwikkelen en tegelijkertijd de belangen van de eigen dorpsgenoten en bezoekers van elders niet uit het oog verliest.
De gemeente zal bij de toetsing van de aanvragen tot oprichting dan wel uitbreiding van een laanboomteeltbedrijf sturen op ruimtelijke kwaliteit. Tevens is het aspect waterberging een belangrijk aandachtspunt.
Planspecifiek
Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven.
Structuurvisie Neder-Betuwe 2015 (plangebied zwart omcirkelt)
Het perceel is gelegen op de teeltrijke oeverwallen. De gemeente zet zich in om voor de boom- en fruitteeltsector ruimte op de oeverwallen te behouden en ruimte te bieden voor duurzame ontwikkelingsmogelijkheden van de sector. Daarbij is het van belang dat de beeldbepalende landschapskenmerken behouden blijven (beslotenheid, kleinschaligheid, grillige wegen-, kavel- en bebouwingspatronen en streekeigen erfbeplanting (onder andere hoogstam). Bij inpassing dienen de beeldbepalende landschapskenmerken behouden te blijven. Het verzoek past binnen het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.
Landschapsontwikkelingsplan
In het landschapsontwikkelingsplan Neder-Betuwe (2009) heeft de gemeente aangegeven hoe de ontwikkeling van het landschap moet gaan plaatsvinden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Hierdoor worden de onderlinge verschillen aangezet en worden de karakteristieke opbouw van het rivierenlandschap beter beleefbaar. Nieuwe ontwikkelingen moeten zo worden vormgegeven dat de karakteristieke verschillen tussen de uiterwaarden, oeverwallen en komgebieden en dus de leesbaarheid van het landschap wordt vergroot. In het algemeen krijgt de grondgebonden landbouw ruim baan. Recreatie, natuur en cultuurhistorie hebben een vanzelfsprekende plaats binnen het agrarische landschap.
Fruitteeltrijke oeverwallen
Op grond van het landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied binnen het kleinschalige oeverwallenlandschap. Het gebied waarbinnen het plangebied gelegen is, wordt gekenmerkt door het grote aanbod van fruitteeltkwekerijen. De fruitteeltrijke oeverwallen worden gekenmerkt door een rijke, groene en idyllische uitstraling die voortkomt uit de combinatie van grillige wegen-, kavel- en bebouwingspatronen en de afwisseling in het grondgebruik zoals weilanden, boomgaarden en teeltgronden. Om het beeld van de fruitteelt, en met name de hoogstamboomgaarden in het landschap te behouden, stimuleert de gemeente Neder-Betuwe met name op de oeverwallen de oprichting en de instandhouding van hoogstamboomgaarden. Waar zich kansen voordoen wordt de landschappelijke beplanting op de oeverwallen met hagen en lanen uitgebreid. Het behoud van de verzorgde erfbeplanting wordt gestimuleerd. De kleinschaligheid en de grilligheid van het gebied, die samenhangt met de relatief beperkte omvang en de ouderdom van deze oeverwallen, worden behouden. Dit vormt een randvoorwaarde voor nieuwe ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op grond van het landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied binnen de fruitteeltrijke oeverwallen. In deze gebieden wordt fruitteelt gestimuleerd. Het mogelijk maken van een bouwvlak ten behoeve van het agrarische bedrijf, draagt bij aan een gezonde bedrijfsvoering. Bovendien wordt er door middel van een landschappelijk inpassingsplan voor gezorgd dat de nieuwe bebouwing zorgvuldig in de omgeving wordt ingepast. Het plan sluit hiermee aan bij het landschapsontwikkelingsplan.
Beleidsnotitie "Criteria nieuwe agrarische bouwpercelen"
In de beleidsnotitie “Criteria nieuwe agrarische bouwpercelen” (2008) is de wijzigingsbevoegdheid voor nieuwe agrarische bouwpercelen op plaatsen waar nog geen bebouwing aanwezig is, geschrapt uit het bestemmingsplan Buitengebied. Hierdoor is de aanwijzing van een nieuw bouwperceel alleen nog mogelijk met een planherziening. In deze beleidsnotitie worden de criteria geconcretiseerd voor de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwperceel op een locatie waar verder geen bouwvlak aanwezig is. Deze criteria gelden zowel voor een bouwperceel voor een nieuw agrarisch bedrijf, als voor een te verplaatsen bestaand agrarisch bedrijf. De aanwijzing van een agrarisch bouwperceel is alleen mogelijk voor een in hoofdzaak grondgebonden bedrijf, met uitzondering van containerteelt. Er zullen geen bouwpercelen in het komgebied worden aangewezen. Belangrijke voorwaarden zijn dat het moet gaan om volwaardig agrarisch bedrijf dat reeds drie jaar bestaat en dat aantoonbaar geen geschikte hergebruikslocaties aanwezig zijn.
Toetsing
Hieronder wordt voor alle criteria afzonderlijk gemotiveerd in hoeverre het initiatief aan de Hogeveldseweg voldoet aan de criteria voor nieuwe agrarische bouwpercelen.
Beschikbaarheid hergebruikslocatie
Criterium:
a. Er is aantoonbaar geen hergebruikslocatie voorhanden binnen het zoekgebied. Het zoekgebied wordt gedefinieerd als de zone binnen 1 kilometer van alle in eigendom zijnde, en voor de vestiging geschikte, percelen van de aanvrager. Met "geschikt" wordt bedoeld dat de omvang minimaal 1,5 ha dient te bedragen. Het aantoonbaar betekent dat het op de weg van aanvrager ligt om e.e.a. te onderbouwen, maar in elk geval dient de aanvrager minimaal 1 jaar actief te hebben gezocht naar een bestaande locatie (bijv. via inschrijvingen bij makelaars). Een hergebruikslocatie met uitsluitend een woning en/of totaal ongeschikte bebouwing danwel te weinig grond voor de benodigde bebouwing en/of in al deze gevallen met een aankoopprijs boven de € 400.000; wordt op voorhand beschouwd als ongeschikt.
De initiatiefnemer heeft de afgelopen jaren gezocht naar geschikte loodsen of erven om de teelt van kleinfruit te ondersteunen. Daarbij heeft hij zich laten ondersteunen door een makelaar. Gezocht is naar locaties op een afstand van maximaal 1 kilometer van de percelen waar de teelt plaatsvindt. Sinds eind 2013 is een makelaar ingeschakeld voor het zoeken naar een geschikte locatie. Daarnaast is in een later stadium aan een tweede makelaar een zoekopdracht gegeven op basis van een bemiddelingsovereenkomst. Deze makelaar heeft diverse te koop staande agrarische objecten beoordeeld. Daarbij is geen geschikte hergebruikslocatie gevonden.
Volwaardig bedrijf
Criterium:
b. Het dient een volwaardig bedrijf te betreffen dat ook reeds minimaal drie jaar als volwaardig bedrijf operationeel is, hetgeen middels accountantsverklaringen hard kan worden gemaakt. De advisering over de volwaardigheid wordt in handen gesteld van de provincie of een andere onafhankelijke agrarische instantie.
De onafhankelijke Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen heeft beoordeeld of er reeds minimaal drie jaar sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Per brief van d.d. 5 januari 2016 (zie bijlage 1) heeft deze stichting geconcludeerd dat er inderdaad minimaal drie jaar sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en dat er uit oogpunt van een doelmatige en toekomstgericht agrarische bedrijfsvoering een dienstwoning noodzakelijk is.
Bedrijfseconomische omvang
Op basis van de aangeleverde gegevens heeft Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen geconcludeerd dat de opbrengsten uit het agrarische bedrijf renderend zijn en in een volwaardig inkomen voorzien. Het bedrijf kan gezien de bedrijfseconomische omvang als volwaardig worden beschouwd.
Geen vestiging in agrarisch komgebied
Criterium:
c. Situering in een agrarisch komgebied is niet toegestaan. Er wordt gestreefd naar een locatie in de bestemming "agrarisch gebied", dat wil zeggen de gebieden zonder specifieke landschappelijke en/of natuurlijke waarden. In het agrarisch oeverwalgebied zijn er evenwel mogelijkheden indien dit niet leidt tot aantasting van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke waarden. In het bestemmingsplan buitengebied Kesteren (1978) zijn deze gebieden globaal bestemd tot "agrarisch gebied met (hoge) landschappelijke waarden". Bij de herziening van dit bestemmingsplan worden deze gebieden opnieuw begrensd, waarbij de vigerende bestemming een belangrijk vertrekpunt is.
Bestemmingsplan
De locatie van het gewenste agrarische bouwvlak binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld. De vigerende bestemming is 'Agrarisch met waarden - 1 (zie paragraaf 1.4). Op gronden met deze bestemming zijn landschappelijke waarden aanwezig die eventueel aangetast kunnen worden door de ontwikkeling van een nieuw erf op de locatie. Om die reden is het Gelders Genootschap gevraagd een advies te geven hoe het ensemble landschappelijk ingepast moet worden, zodat aanwezige waarden niet aangetast worden. Dit advies is als bijlage 1 van de Regels opgenomen en realisatie van de inrichting is door middel van een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de ingebruikname van de gronden en de bouw van het bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning.
Landschapsontwikkelingsplan
Volgens het Landschapsontwikkelingsplan ligt de locatie van het gewenste bouwvlak in een oeverwalgebied. Het beleid is erop gericht het karakter van de oeverwal te versterken om het onderscheid met de open komgebieden te verduidelijken. Kenmerkend voor de oeverwallen is een kleinschalige verkaveling, de aanwezigheid van fruitteelt en andere opgaande teelten. Volgens het beleid is het gewenst kleinschalige landschapselementen aan het gebied toe te voegen. De realisatie van een nieuw agrarisch bouwperceel leidt door de noodzakelijke erfbeplanting tot een toename van landschapselementen. Ook de teelt van kleinfruit past bij het gewenste beeld van een oeverwal vanwege de kleine schaal van de percelen en het opgaande karakter van de teelt.
Overwegend grondgebonden bedrijf
Criterium:
d. Het dient een overwegend grondgebonden bedrijf te betreffen (geen intensieve veehouderijen). Een uitzondering hierop wordt gevormd door containerteelt, welke formeel gezien niet grondgebonden is, maar wel als een onlosmakelijk onderdeel van de boomteeltsector wordt beschouwd. Een agrarisch bouwperceel wordt alleen toegekend indien het bedrijf zich overwegend richt op teelt/productie. Een overwegend handelsbedrijf (zowel in dieren als in planten) wordt niet beschouwd als een agrarisch bedrijf. Ondergeschikte handelsactiviteiten passen uiteraard wel binnen een agrarische bestemming.
Het bedrijf, waarvoor een agrarisch bouwvlak is gewenst, teelt kleinfruit. Het is daarom een bedrijf dat gekenmerkt wordt door een volledig grondgebonden bedrijfsvoering.
Bouwperceel van maximaal 1 ha
Criterium:
e. De oppervlakte van het nieuwe bouwperceel wordt afgestemd op de benodigde bebouwing (concreet bouwplan) met een max. oppervlakte van 1 ha, via wijziging onder de gebruikelijke voorwaarden te vergroten tot 1,5 ha.
Het gewenste bouwvlak aan de Hogeveldseweg in Echteld beslaat een oppervlakte van 1815m2. Deze oppervlakte voldoet aan het gestelde criterium van maximaal 1 ha.
Bedrijfswoning
Criterium:
f. Indien een bedrijfswoning, met name voor gezinsbedrijven (niet voor het personeel), aantoonbaar noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering (op advies van een onafhankelijk agrarische adviesinstantie), kan deze worden meegenomen in de bestemmingsplanherziening
De onafhankelijke Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen heeft op verzoek van de gemeente Neder-Betuwe advies uitgebracht (zie bijlage 1) en geconcludeerd dat er uit oogpunt van toezicht een bedrijfswoning gerechtvaardigd is.
Gesitueerd aan verharde openbare weg
Criterium:
g. Een agrarisch bouwperceel wordt uitsluitend gesitueerd aan een verharde openbare weg en is bij voorkeur goed ontsloten.
Het gewenste bouwvlak zou moeten worden gerealiseerd aan de Hogeveldseweg in Echteld. Dit is een verharde weg die van diverse richtingen goed bereikbaar is. Om deze locatie vanuit de doorgaande wegen te bereiken is het niet noodzakelijk het landelijke gebied over grote afstanden te doorkruizen.
Conclusie
Het plan voldoet aan alle gestelde criteria. Vanuit dit beleidsstuk bestaan er dus geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
5.1 Milieu
5.1.1 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting ten gevolge van de wegen te bepalen en te beoordelen of er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de Wet geluidhinder (Wgh). Het complete onderzoek is te raadplegen in bijlage 5, navolgend worden de belangrijkste resultaten en conclusies uit het onderzoek beschreven.
De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 3.11. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat:
- ten gevolge van de Hogeveldseafweg de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden;
- ten gevolge van de Hogeveldseweg de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden;
- ten gevolge van de N323 de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB met 4 dB wordt overschreden;
- maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor de wegen niet wordt overschreden.
Vanwege de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is nader onderzoek naar geluidreducerende maatregelen voor de N323 noodzakelijk.
De maximumsnelheid van de N323 is 100 kilometer per uur. Deze zou verlaagd kunnen worden echter is het verlagen van de snelheid voor een enkele woning niet doelmatig. Voor een efficiënte bronmaatregel dient over voldoende lengte (de zogenaamde 2D-zichthoek, over circa 800 meter) van de N323 het wegdektype te worden vervangen door een duurzaam en stiller wegdektype. Echter gezien het feit dat de vervanging van een wegdek over 800 meter lengte voor een enkele woning nooit (financieel) doelmatig zal zijn gelden overwegende bezwaren voor dergelijke bronmaatregelen. Daarnaast zal de overschrijding niet weggenomen worden.
Idem aan bronmaatregelen geldt voor overdrachtsmaatregelen dat het realiseren van geluidswallen en/of schermen nooit in verhouding met de kleinschaligheid van het geprojecteerde plan kan zijn. Aangezien de precieze positie van de woning nog niet vastgesteld is, kan de woning verplaatst worden. Echter zal de geluidsbelasting hierdoor niet significant verlaagd worden gezien de beperkte ruimte van het bouwvlak.
Uitgaande van een standaard geluidwering van 20 dB voor nieuwe woningen, zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit, kan een binnenwaarde van maximaal 33 dB worden gerealiseerd. Een goed woon- en leefklimaat voor de woning is hierdoor gegarandeerd.
Aangezien alleen ten gevolge van de N323 de wettelijke hoogst toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden is cumulatie met andere geluidbronnen niet aan de orde. Geadviseerd wordt aan het bevoegd gezag om hogere grenswaarden ten gevolge van de N323 voor het plan vast te stellen.
Geconcludeerd wordt dat er akoestisch gezien geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.
5.1.2 Lucht
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het wenselijk is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Sinds juni 2008 is de luchtkwaliteitsrichtlijn 2008/50/EG van de Europese Unie (EU) van kracht. Deze richtlijn bevat normen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens en de natuur. De normen bedragen 40 µg/m3 (grenswaarde) voor zowel PM10 als NO2.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Daarnaast wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening de huidige luchtkwaliteit ter plaatse bekeken door middel van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Uit metingen van het rekenpunt 15559841 (langs de N323, ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3) | 24,1 µg/m3 | 14,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (maximaal één bedrijfswoning) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
5.1.3 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Gemeentelijk beleid
De gemeente Neder-Betuwe heeft op 4 juni 2015 de beleidsnotitie 'Externe veiligheid' vastgesteld. Voor voorliggend initiatief zijn de volgende ambities relevant:
- Bijzonder kwetsbare objecten (verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven) worden niet toegelaten binnen de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute);
- In landelijk gebied wordt de nieuwvestiging van een Bevi-inrichting of daarmee vergelijkbaar bedrijf in beginsel niet toegelaten.
Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting in een agrarisch gebied. Tevens wordt geen bijzonder kwetsbaar object opgericht.
Risicokaart.nl
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
Ligging plangebied op risicokaart (risicokaart.nl)
Het perceel ligt binnen 200 meter van de provinciale weg N323. Woningen en bedrijfsgebouwen worden in het kader van externe veiligheid aangemerkt als kwetsbaar object. Door middel van een berekening is de toename van de hoogte van het groepsrisico bepaald (zie bijlage 2).
Uit de berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de aanwezige N323 in de nabijheid van het plangebied niet wordt overschreden en daarnaast dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van de planvorming. Voor de planvorming geldt een beperkte verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied vormen geen aandachtspunten voor de ontwikkeling van het plangebied.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
5.1.4 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4) ter plaatse van het bouwvlak. Uit het vooronderzoek blijkt dat er in het plangebied een boomgaard aanwezig is geweest. Boomgaarden zijn verdacht voor het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de bovengrond. In het veldonderzoek zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De ondergrond is daarentegen licht verontreinigd met nikkel en het grondwater is licht verontreinigd met barium. Echter gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen reden voor nader onderzoek. Met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan er geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
De zone buiten het bouwvlak aan de noordzijde en een deel aan de westzijde mag vanwege de spuitzonering en de beperkingen zone van de watergang niet gebruikt worden voorbebouwing of als intensieve verblijffunctie. Dit deel zal gebruikt worden voor de landschappelijke inpassing van het erf en enkel parkeerplaatsen.
Het overig deel van het plangebied is altijd in gebruik geweest als boomgaard/boomkwekerij. Het toekomstig gebruik als boomgaard ten behoeve van kleinfruit betekent een beperkte verandering ten aanzien van het historisch gebruik. Een boomgaard voor kleinfruit is geen bodembedreigende functie, er zijn strenge regels ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zodat risico's voor vervuiling van de grond minimaal zijn. Verder verandert de bestemming hier niet, er worden slechts verplichtingen voor instandhouding van een drifthaag en de maximale hoogte aangegeven.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
5.1.5 Bedrijven en Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning. Binnen het bedrijfsgebouw zal een koeling aanwezig zijn, waarvoor een richtafstand van 30 meter wordt gehanteerd.
Het plangebied is direct gelegen tegen het bestaande woonperceel aan de Hogeveldseweg 1a. Het nieuwe bedrijfsgebouw zal echter wel op een afstand komen van 30 meter tot aan de gevel van de bestaande burgerwoning. Hiermee wordt vanuit het aspect milieuzonering het plan uitvoerbaar geacht.
5.1.6 Spuitzonering
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.
Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen en bijbehorende tuinen worden als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de teler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de (bedrijfs)woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Drift in bijvoorbeeld de fruitteelt is door de aard van de bespuiting, met name op- en zijwaarts gericht spuiten, hoger en intensiever dan bij bespuitingen in de lage bomenteelt. Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van deze afstand een onderzoeksplicht. Een kortere afstand is mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering.
Zoals hiervoor staat aangegeven is de in de praktijk gegroeide vuistregel van 50 meter indicatief. Dat betekent dat er onder omstandigheden gemotiveerd van kan worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per dossier te worden onderzocht en afgewogen. Dat is maatwerk. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en onderzoek komen de volgende aandachtspunten naar voren:
- 1. wat wordt planologisch mogelijk gemaakt en geldende bestemming(en);
- 2. welke gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt;
- 3. wat zijn de effecten van de gewasbeschermingsmiddelen voor de mens bij blootstelling en het gebruik van driftreducerende middelen;
- 4. overheersende windrichting.
Planspecifiek
Het beoogde nieuwe bouwperceel wordt omringd door teeltgronden van derden waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Op basis van jurisprudentie geldt een indicatieve afstand van 50 meter tot gevoelige functies. Ten zuiden en oosten is deze afstand aanwezig. Aan de overkant van de weg is een (laanboom)teeltareaal van derden gelegen op circa 20 meter. Naastgelegen westelijk teeltareaal, dat van een andere eigenaar is, ligt op minder dan 10 meter afstand.
Voor het plan is een specifiek locatiegericht onderzoek naar driftblootstelling uitgevoerd (zie bijlage 6) om te kunnen aantonen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat de bestaande kweker(s) op de omliggende teeltgronden niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden eisen gesteld aan de inrichting en het gebruik van het perceel. Zo dient onder andere rondom de teelgrond een windhaag te worden geplaatst met een minimale hoogte van 3 meter. Het gebruik van de teeltgrond is begrensd door de aanduiding "openlucht teelt toegestaan" op de verbeelding. Binnen deze aanduiding is de teelthoogte maximaal 3 meter. De overige inrichtingseisen zijn te raadplegen in bijlage 6. Bij toepassing van deze maatregelen wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening.
Het onderzoek wijst uit dat omliggende bedrijven niet worden belemmerd door de nieuwe ontwikkeling. Bij de inrichting en gebruik van de openlucht teelt (Hogeveldseweg 1, Echteld) is rekening gehouden met de voor drift gevoelige functies in de omgeving. De wooneenheid bevindt zich op voldoende afstand van de teeltgronden van derden.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect spuitzonering.
5.1.7 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
In dit plan worden binnen het nieuwe bouwvlak bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning gerealiseerd. Een bedrijfswoning is in het kader van de Wet geurhinder en veehouderijen aangemerkt als een geurgevoelige functie. Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf.
Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een melkrundveehouderij. Deze is gelegen op ruim 300 meter van het plangebied, hiermee wordt ruim voldaan aan de minimale afstandsnormen waar aan voldaan moet worden.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
5.2 Watertoets
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) van Waterschap Rivierenland heeft als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om de lange termijn doelen te bereiken voor waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap. Het WBP beschrijft wat het waterschap in de planperiode 2016-2021 willen bereiken en hoe ze dat willen doen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied is de Watertoets een belangrijk instrument. De watertoets blijft een belangrijk instrument om bij ruimtelijke ontwikkelingen de belangen van goed waterbeheer mee te wegen. Er mag in de toekomst geen nieuwe overlast (door bijvoorbeeld toename van verharding) ontstaan.
Bij de watertoets hebben we ook oog voor drinkwater, grondwater en beleving van water.
De watertoets is ook een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de voorliggende waterparagraaf worden de resultaten van de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg te zijner tijd opgenomen.
Waterplan Neder-Betuwe
Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Het Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 ('Waterplan II') is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).
Het Waterplan kan gezien worden als het samenvattend gemeentelijk Waterhuishoudingsplan op hoofdlijnen, waarin de gemeente haar beleid ten aanzien van het waterbeheer en -gebruik vastlegt. Dit beleid geeft enerzijds een visie op de ruimtelijke inpassing van watertaken en de organisatie van het waterbeheer en anderzijds een programma van activiteiten waarmee de wateropgave voor de toekomst wordt afgedekt. Het waterplan geeft hierdoor een samenhang aan andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt, zoals het baggerplan, waterhuishoudingsplannen, rioleringsplannen en afkoppelplannen. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en uitgangspunten voor milieu- en RO-plannen binnen de gemeente.
Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming als een mede ordenende factor worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Op deze manier wordt vroegtijdig zicht verkregen op de gevolgen voor het watersysteem en de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder is het nodig dat nieuwe ontwikkelingen hydrologisch neutraal worden aangelegd. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat een voornemen geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:
1. De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie;
2. De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
3. De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren;
4. De grondwaterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;
5. Het plangebied zo moet worden ingericht dat de gevolgen op de (grond)waterstanden niet leiden tot knelpunten in of rondom het plangebied.
Planspecifiek
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Met betrekking tot voorliggend plan is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van deze toets kan de normale watertoetsprocedure worden doorlopen.
Waterberging
Het plangebied bestaat in de huidige situatie volledig uit weiland. Er is geen verharding aanwezig. In het plangebied wordt een bouwvlak mogelijk gemaakt. Hierop wordt bebouwing ten behoeve van het agrarisch bedrijf gerealiseerd. Er wordt een woning en bedrijfsbebouwing gebouwd.
Het agrarisch bouwvlak heeft een totale oppervlakte van 1815m2. Binnen dit bouwvlak wordt een bedrijfswoning met bijgebouwen en terreinverharding gerealiseerd met een oppervlakte van circa 150m2 tot 200m2. Daarnaast wordt een bedrijfsgebouw beoogd van circa 600m2. Uitgaande van het worst case scenario is 70% van het totale bouwvlak bebouwd, wat neerkomt op een oppervlakte van 1271m2.
Het Waterschap hanteert voor landelijk gebied een drempelwaarde van 1500m2 aan toename verharding.
Indien deze toename plaatsvindt zullen waterbergingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit is in voorliggend plan niet het geval, het plan blijft onder de drempelwaarde. Door de gemeente is bovenstaande voorgelegd aan het waterschap, in een uitgebracht wateradvies (bijlage 7) bevestigt zij bovenstaande conclusie.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. De beschermingszone is opgenomen in dit plan met dubbelbestemming "Waterstaat-Beheerszone Watergang".
Waterkwaliteit
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor het initiatief.
5.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doe7l hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Archeologie
Het perceel Hogeveldseweg heeft een archeologische verwachtingswaarde, met bescherming door middel van een dubbelbestemming (Waarde-Archeologie 5). Het bouwvlak waarbinnen de bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden heeft een omvang van 1815 m2. Buiten het bouwvlak wordt op de locatie van een voormalige boomgaard/boomkwekerij beplanting in de vorm van een boomgaard, drifthagen en landschappelijke inpassing aangelegd. Door de eerdere bedrijfsactiviteiten is de bodem ter plaatse van het gehele plangebied reeds verstoord. De voorgenomen gebruik als boomgaard voor kleinfruit betreft de aanplant van bessen die ondiep wortelen. Het beoogde gebruik valt binnen normaal agrarisch gebruik. Om eventuele aantasting archeologische resten door bodemingrepen te voorkomen wordt de aanwezige dubbelbestemming overgenomen in voorliggend plan.
Cultuurhistorie
In het kader van cultuurhistorie kan worden benoemd dat de aanwezige verkavelingsstructuur in het gebied behouden zal blijven. Overige cultuurhistorische elementen zijn op de locatie niet aanwezig. Met betrekking tot cultuurhistorische waarden worden geen belemmeringen voorzien.
Ten aanzien van de aspecten archeologie en cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.
5.4 Explosieven
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen en oorlogshandelingen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
5.5 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
De bestaande inrit van het perceel aan de Hogeveldseweg ong. zal worden benut. Er wordt geen nieuwe infrastructuur gerealiseerd. De realisatie van nieuwe bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning zorgt voor een toevoeging van enkele verkeersbewegingen naar de Hogeveldseweg. Dit zal geen problemen opleveren. Gezien de wegcapaciteit van de relatief rustige Hogeveldseweg worden hiermee geen belemmering voorzien.
Met betrekking tot parkeren zal het plan voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In dit beleid wordt een parkeernorm gehanteerd van 2,8 parkeerplaatsen per woning en 1,3 parkeerplaatsen per 100m2 bvo. Uitgaande van voorliggend plan dat bestaat uit één woning en een bedrijfsgebouw van 600m2 komt dit neer op een parkeerbehoefte van 2,8 + 7,8 = 10,6 parkeerplaatsen. Tijdens het grootste deel van het jaar zullen 4 parkeerplaatsen genoeg zijn voor de personeelsleden, leveranciers en eigen gebruik. Tijden de piekperioden (oogst) zal dit wel oplopen waardoor het berekend aantal parkeerplaatsen wordt bereikt. Deze parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen zal plaatsvinden op eigen terrein, hiervoor is om het bedrijfsgebouw voldoende ruimte. De aanleg van deze parkeerplaatsen conform het gemeentelijk beleid zal worden geborgd in de regels door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Ten aanzien van het aspect verkeer is het plan uitvoerbaar.
5.6 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Gelders Natuurnetwerk (GNN, voorheen EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het GNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het GNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met betrekking tot voorliggend plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 3). Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen op basis van de quickscan goed mogelijk is.
Ten aanzien van broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van de voorgenomen plannen.
Ten aanzien van het aspect flora en fauna is het plan uitvoerbaar.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe wordt voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 7 Het Juridisch Plan
7.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Agrarisch met waarden - 1;
- 1. het nieuwe bedrijf aan de Hogeveldseweg krijgt een bouwvlak van 1815 m2.Realisatie van een bedrijfswoning is mogelijk binnen het gebied met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bedrijfsgebouw" is een bedrijfsgebouw toegestaan.
- 2. een groot deel van de agrarische gronden krijgt de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - openlucht teelt toegestaan". Binnen deze gronden is fruitteelt toegestaan tot een hoogte van 3 meter, dit vanwege de uitkomsten van het spuitonderzoek en de hoogte van een drifthaag. Rondom deze aanduiding is een "specifieke vorm van agrarisch - windhaag" opgenomen, ten behoeve van de voorwaardelijk verplichte aanleg van een windhaag. De windhaag voorkomt de negatieve effecten die op kunnen treden ten gevolge van de drift van gewasbeschermingsmiddelen. Verder kent het plan een afwijkingsmogelijkheid voor het realiseren van een inpandige bedrijfswoning, bij de bouw van een solitaire bedrijfswoning in een latere fase zal een eventueel aanwezige inpandige bedrijfswoning ontmanteld moeten worden. Binnen het bestemmingsplan is namelijk maar één bedrijfswoning toegestaan.
- 3. er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te voorzien in de parkeerbehoefte conform het gemeentelijk parkeerbeleid.
En de dubbelbestemmingen:
- Waarde- Archeologie 5
- Waterstaat - Beheerszone watergang
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 8 Overleg, Inspraak En Zienswijze
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.1 Overleg
Dit plan is ambtelijk besproken met de provincie Gelderland. Tevens is het plan toegezonden aan het Waterschap Rivierenland. De hieruit voortgekomen opmerkingen zijn verwerkt in het plan.
8.2 Verslag Zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
Bijlage 1 Landschappelijk Advies Gelders Genootschap
Bijlage 1 landschappelijk advies Gelders Genootschap
Bijlage 1 Advies Saab
Bijlage 2 Berekening Hoogte Groepsrisico
Bijlage 2 Berekening hoogte groepsrisico
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quickscan flora en fauna
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Rapportage Spuitzone
Bijlage 6 Rapportage spuitzone