Kesteren, Betuwestraat Noord
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 28-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Kesteren, Betuwestraat Noord met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEbetuwestrnrd-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bed & breakfast
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.11 begane grondbouwlaag
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.12 bestaand
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap);
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw , waarbij:
- a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
- b. onder geschakeld wordt een gebouw verstaan waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
- c. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
- d. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
- e. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
- f. onder rug-aan-rug wordt verstaan een woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning.
1.25 carport
een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.26 conflictbelasting
aantal voertuigen dat per tijdseenheid een kruisingsvlak of kruispuntsvlak in conflicterende richting wil passeren;
1.27 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.29 Ga;k
grootheid die het verschil tussen het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van een scheidingsconstructie en het geluidniveau in een ruimte achter deze scheidingsconstructie, herleid naar genormeerde afmetingen van de ontvangruimte, in één getal weergeeft, uitgedrukt in dB;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.32 huishouden
één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;
1.33 internetverkoop
detailhandel zonder showroom en verkoopruimte, waarvan de handel via internet en andere media loopt;
1.34 kamer
een onzelfstandige woonruimte in een woning en/of vrijstaand bijbehoren bouwwerk, die geen eigen adres heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;
1.35 kamerbewoning
bewoning van een kamer;
1.36 kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.37 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
1.38 Lden
logaritmisch gewogen gemiddeld geluidniveau van Lday, Levening, en Lnight, uitgedrukt in dB.;
1.39 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen en/of activiteiten ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, naschoolse opvang, opvoeding, bibliotheek, lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van mens en dier;
1.40 ondergronds
onder peil;
1.41 overbouwing
een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;
1.42 overkapping
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.43 pae (personenauto-equivalent)
een getal dat aangeeft hoeveel ruimte een voertuig inneemt in vergelijking met een personenauto;
1.44 plat dak
een dak met een dakhelling van minder dan 15º;
1.45 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.46 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.48 sociale koopwoning
koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste € 200.000, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van ten minste een jaar en ten hoogste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.49 uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;
1.50 voorgevel
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.51 voorgevelrooilijn
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);
1.52 voortuin
het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);
1.53 wonen
het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 1.54;
1.54 woning
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.55 zaalaccommodatie
een horecabedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften, feesten en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
1.56 zijtuin
het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, met dien verstande, dat ter plaatse van de aanduiding 'specieke vorm van verkeer - calamiteitenroute' uitsluitend een verbinding voor langzaam verkeer en voor calamiteitenverkeer is toegestaan;
- b. groenvoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. kunstobjecten;
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. waterstaatkundige (kunst)werken, waaronder in ieder geval bruggen en duikers;
- c. voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, waaronder in ieder geval bruggen, met dien verstande, dat ter plaatse van de aanduiding 'specieke vorm van verkeer - calamiteitenroute' uitsluitend een verbinding voor langzaam verkeer en voor calamiteitenverkeer is toegestaan;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. kunstobjecten;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen als bedoeld in 1.53;
- b. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten conform het bepaalde in 12.3;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', maatschappelijke voorzieningen uitsluitend in de vorm van een kerk, een school met gymzaal en ondersteunde maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van een school;
- d. voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf, waaronder in ieder geval parkeergelegenheid en voet- en fietspaden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. hondenuitlaatplaatsen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Inrichtingsplan
Voor de in de bestemming 'Woongebied' toegestane bouwwerken wordt niet eerder een omgevingsvergunning verleend, en worden de werken en werkzaamheden niet eerder uitgevoerd dan nadat het college van burgemeester en wethouders een inrichtingsplan heeft goedgekeurd en de aanvraag voor de omgevingsvergunning in overeenstemming is met dat inrichtingsplan.
Het in de voorgaande zin bedoelde inrichtingsplan, dat zich uitstrekt over een stedenbouwkundig logisch afgebakend deel van het plangebied en dat is gebaseerd op de stedenbouwkundige inrichting zoals die is opgenomen in bijlage 1 van deze regels (stedenbouwkundige uitgangspunten d.d. 17-5-2023), omvat in ieder geval de volgende elementen:
- a. De situering van wegen en paden;
- b. De situering van bouwpercelen en daarbinnen de situering van de hoofdgebouwen;
- c. De situering van parkeerplaatsen, zowel op de bouwpercelen als collectief, vergezeld van een parkeerbalans, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2017-1 van de gemeente Neder-Betuwe of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren;
- d. De situering van groen en water, waaruit de verhouding tussen verharde en onverharde ruimte naar voren komt, vergezeld van een berekening waaruit blijkt dat aan de waterbergingseisen van het waterschap Rivierenland is voldaan;
- e. Groenvoorzieningen worden gerealiseerd met een minimale omvang van 5% van het uitgeefbare terrein;
- f. De programmering van het aantal woningen, verdeeld naar type (vrijstaande woningen, tweekappers en aaneengebouwde woningen) en verdeeld naar prijscategorie (sociaal, middelduur, duur);
- g. De gebruiksmogelijkheden van de openbare ruimte om te spelen en te verblijven, voorzien van referentiebeelden en voorzien van maatvoering;
- h. De beeldkwaliteit van de beoogde woningen inclusief bouwhoogte;
- i. De beoogde kwaliteit van de groenvoorzieningen en de erfafscheidingen.
- j. Op welke wijze bij de inrichting van de percelen aan de Rhenenseweg en het ondergronds parkerendeel ter plaatse van de woontoren rekening wordt gehouden met het karakteristieke open agrarische landschap.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Voorwaardelijke verplichting
Artikel 6 Leiding - Riool
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
7.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 1.000 m².
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
8.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 10.000 m².
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang.
9.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in 9.1 zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Bestaande situatie
Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.
11.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan op plaatsen waar bovengrondse gebouwen zijn toegestaan;
- b. in afwijking van sub a zijn ondergrondse gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen tevens buiten de contouren van bovengrondse gebouwen toegestaan;
- c. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
11.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Mantelzorg
Het gebruik van een deel van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is toegestaan.
12.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
- a. de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen;
- e. internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald anders dan op gronden en in bouwwerken waar detailhandel, niet zijnde ondergeschikte detailhandel, is toegestaan;
- f. de verkoop van motorbrandstoffen.
12.3 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
Het gebruik van een deel van een woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;
- c. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
- d. detailhandel mag niet plaatsvinden;
- e. buitenopslag is niet toegestaan;
- f. er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
12.4 Evenementen
Voor het gebruik van openbare gronden en gronden ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen voor evenementen gelden de volgende regels:
- a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan.
- b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.
- c. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen, met dien verstande dat hiervan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken zoals bepaald in 13.1.
12.5 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen de bestemming wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en veilig gesteld is dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
- b. van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden ten tijde van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijking evenementen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4 teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurigere evenementen toe te kunnen staan. Hiertoe dient aan het volgende te worden voldaan:
- a. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn;
- b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
- c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
13.2 Afwijking publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 sub a om binnen een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende aangebouwde bouwwerken de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan. Hierbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
- d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- e. detailhandel mag niet plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en uitsluitend in verband met die activiteit.
13.3 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 om in een (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende aangebouwde bouwwerken een bed & breakfast toe te staan. Hierbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruik ten behoeve van de bed & breakfast is gekoppeld en ondergeschikt aan de woonfunctie van de woning;
- c. het vloeroppervlak van de bed & breakfast mag in niet meer bedragen dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 80 m²;
- d. er mag tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal 4 kamers bed & breakfast worden geboden;
- e. de bed & breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kunnen functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent in ieder geval dat een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
- f. als gevolg van d e bed & breakfast mogen geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
13.4 Afwijking jongerenontmoetingsplaats (JOP)
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 om binnen de bestemming 'Woongebied' de bouw van een bouwwerk ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats (JOP) toe te staan. Hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
- a. de bouwhoogte van het bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m;
- b. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen van 16 m2;
- c. de situering van het bouwwerk mag niet leiden tot een aantasting van de verkeers- en/of parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregels
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kesteren, Betuwestraat Noord'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
Initiatiefnemer is voornemens om in Kesteren een uitbreidingswijk te realiseren. Voor deze ontwikkeling, Betuwestraat Noord, is tussen initiatiefnemer en de gemeente Neder-Betuwe een intentieovereenkomst gesloten.
De te realiseren wijk ligt aan de noordzijde van Kesteren en wordt ingesloten door de N233 aan de ene zijde en de bebouwing van Kesteren aan de andere zijde. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de realisatie van een kerkgebouw, een basisschool met 20 groepen, bijbehorende gymzaal en maximaal 355 woningen, inclusief infrastructuur, groen en water.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Binnen de huidige bestemmingen is de realisatie van woningen en maatschappelijke voorzieningen met bijhorende openbare ruimte niet mogelijk. Om de ontwikkeling en de ruimtelijke inpassing toch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich ten noorden van de kern Kesteren. Het plangebied wordt begrensd door de N233, Cuneraweg, aan de west- en noordwestzijde, de Rhenenseweg aan de oostzijde en de Betuwestraatweg aan de zuidzijde. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Kesteren sectie D, perceelnummers 35, 83, 417, 986 (gedeeltelijk), 1009.
Figuur 1.2.1 Luchtfoto en kadastrale percelen
1.3 Geldende Plannen
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren', vastgesteld op 8 april 2014. Dit bestemmingsplan wijst de gronden aan als agrarisch gebied.
Binnen het plangebied geldt bijna volledig de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'. Enkel aan de zuidzijde is een deel van de gronden bestemd als 'Wonen'. De voor 'Agrarisch met waarden - 1' bestemde gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische productie, teelt op folie of worteldoek en het weiden van dieren. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag toegestaan, evenals de instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en extensief dagrecreatief medegebruik.
De met 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor bewoning, bijbehorende voorzieningen en landschappelijke beplanting. Aan de randen van het plangebied gelden de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water'.
Voor het plangebied gelden drie dubbelbestemmingen: 'Leiding - Riool', 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 2' en 'Waterstaat - Beheerszone watergang'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is op basis van de Parapluregeling Archeologie vervangen door 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en de 'overige zone - aangetast'.
Figuur 1.3.1 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' gelden ter plaatse de overkoepelende bestemmingsplannen 'VAB-beleid', vastgesteld op 9 april 2017, 'Parapluregeling Parkeren', vastgesteld op 26 april 2018, 'Parapluregeling Archeologie', vastgesteld op 27 september 2019, 'Parapluplan 2020', vastgesteld op 24 september 2020, 'Aanpassing Woonbestemmingen Buitengebied', vastgesteld op 28 september 2021.
In deze overkoepelende bestemmingsplannen zijn regels opgenomen die gelden voor het gehele grondgebied van de gemeente Neder-Betuwe, dan wel voor een deel van het grondgebied, zoals het buitengebied. Indien van toepassing wordt in het betreffende beleidsveld nader getoetst aan deze specifieke regels.
De beoogde ontwikkeling van een uitbreidingswijk past niet binnen de geldende bestemmingen. Het beoogde gebruik en de beoogde bouwwerkzaamheden zijn niet toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan betreft een vervanging van de huidige regelingen en biedt het planologische kader voor de beoogde ontwikkeling.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied. Vervolgens is in Hoofdstuk 3 een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In Hoofdstuk 4 worden de sectorale aspecten beschreven, welke inzicht geven in de relevante milieu- & omgevingsaspecten en de verrichtte onderzoeken. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 7 de procedure omschreven.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
Kesteren is een dorp gelegen tussen de Waal en de Nederrijn. Deze voormalige gemeente is in 2002 gefuseerd met Dodewaard en Echteld tot de gemeente Neder-Betuwe. De Betuwe staat bekend om haar fruitteelt en ook in Kesteren waren akkerbouw en fruitteelt voor lange tijd de voornaamste inkomensbron. Tegenwoordig zijn de inwoners van Kesteren vooral werkzaam buiten het dorp.
Kesteren wordt ontsloten via de N320 in westelijke richting en via de Cuneraweg/N233 in noord-zuidelijke richting. Aan de noordrand van Kesteren loopt de Betuwestraatweg vanaf de N233 in oostelijke richting. Ten noorden van de Betuwestraatweg ligt één woonwijk. Tussen deze woonwijk en de N320 ligt nog een bijna geheel onbebouwd stuk grond.
Figuur 2.1.1 Ligging plangebied in omgeving
De gronden binnen het plangebied zijn agrarisch in gebruik als fruitboomgaard. Aan de Betuwestraatweg 1 is één vrijstaande woning met bijgebouwen aanwezig. Deze woning is gelegen op een ruim perceel en wordt omgeven door enkele bomen, zie figuur 2.1.3.
De randen van het plangebied worden gevormd door een groene berm en waterpartijen. In de zuidwest hoek ligt een klein verhard voorterrein. Hier ligt ook de grens van de bebouwde kom, zie figuur 2.1.4.
Figuur 2.1.2 Plangebied gezien vanaf de N233 (bron: google.streetview, opnamedatum juni 2021)
Figuur 2.1.3 Plangebied gezien vanaf de rotonde Betuwestraatweg-Rhenenseweg (bron: google.streetview, opnamedatum juni 2021)
Figuur 2.1.4 Plangebied gezien vanaf de Betuwestraatweg, zuidwest hoek (bron: google.streetview, opnamedatum september 2021)
2.2 Toekomstige Situatie
Binnen het plangebied is uitbreidingswijk Betuwestraat Noord voorzien. Deze wijk bestaat uit 355 wooneenheden en maatschappelijke voorzieningen. In figuur 2.2.1 is de meest recente stedenbouwkundige studie opgenomen.
Figuur 2.2.1 Stedenbouwkundige studie (bron: deSign mei 2023)
Programma
Het plan bestaat uit een gevarieerd aanbod aan grondgebonden woningen en gestapelde woningen. Binnen het plangebied worden 97 grondgebonden woningen in de vorm van rijwoningen, twee-onder-één kap woningen en vrijstaande woningen gerealiseerd en 5 appartementengebouwen met in totaal 258 appartementen. De appartementengebouwen hebben een oplopende bouwhoogte van 4 tot 10 lagen. Van deze woningen betreft minimaal 30% sociale huur en minimaal 10% sociale koop.
In de uitbreidingswijk komen tevens een kerk, een basisschool met gymzaal en in de eerste bouwlaag van het meest zuidelijke appartementencomplex maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van functies die aansluiten bij de school.
De kerk heeft 1.750 zitplaatsen en heeft een bruto vloeroppervlak van 4.450 m2. De footprint bedraagt maximaal 2.260 m2. De torenspits reikt tot een hoogte van maximaal 36 meter. Op het buitenterrein bij de kerk is een ruime parkeerplaats en fietsenstalling beoogd.
De basisschool wordt gerealiseerd op een ruim perceel van circa 3.400 m2. De basisschool bestaat uit maximaal drie bouwlagen en heeft een footprint van ruim 1.500 m2, inclusief gymzaal van maximaal 518 m2. Zodoende blijft er voldoende ruimte over voor een schoolplein en fietsenstalling.
De maatschappelijke functies ten behoeve van de school heeft een bvo van maximaal 840 m2. De ruimte is geschikt voor bijvoorbeeld leerlingondersteuning, instellingen specifiek voor kinderen met gedragsproblemen of ander soort persoonlijke begeleiding.
In tabel 2.1 is op basis van de stedenbouwkundige inrichting van mei 2023 de verdeling in eenheden en functies opgenomen.
Tabel 2.1 Verdeling programma
Woningen | |
Type | aantal |
Grondgebonden woningen, waarvan: | 97 |
- Vrijstaande woningen | 11 |
- Twee-onder-één kap woningen | 12 |
- Rijwoningen | 74 |
Gestapelde woningen | 258 |
Voorzieningen | |
Functie | omvang |
Kerk | 4.450 m2 (1.750 zitplaatsen) |
Basisschool | 20 leslokalen |
Gymzaal | 518 m2 bvo |
Overige maatschappelijke voorzieningen | 840 m2 bvo |
Inrichting
De uitbreidingswijk vormt de noordwestelijke afronding van Kesteren. Vanwege de aanwezige infrastructuur (wegen en water) rond het ontwikkelgebied, ontstaat een soort eiland. De wijk is bereikbaar via enkele entrees aan de Rhenenseweg. Aan de Betuwestraatweg is daarnaast een entree voor langzaam verkeer en tevens ten behoeve van calamiteiten gelegen.
Aan de westrand van de uitbreidingswijk worden appartementengebouwen haaks op de Cuneraweg gericht. De voorzieningen zijn gelegen aan de noordzijde van de Betuwestraatweg. Tussen de voorzieningen en de appartementen worden grondgebonden woningen gerealiseerd. De gronden rond de appartementengebouwen worden ingericht met openbaar groen. Aan de randen worden de aanwezige waterpartijen vergroot.
Parkeren vindt grotendeels plaats in de openbare ruimte. Nabij de appartementengebouwen en de kerk worden ruime parkeerterreinen gerealiseerd. Deze parkeerterreinen worden groen ingepast, zodat de geparkeerde auto's grotendeels uit het zicht worden onttrokken.
Openbaar groen
Voor het te realiseren openbaar groen binnen het plangebied is een memo opgesteld, zie bijlage 3. Het openbaar groen in de wijk zorgt voor een aangenaam leefklimaat binnen de wijk en versterkt tegelijkertijd de biodiversiteit en de klimaatrobuustheid van het plan.
Rond de appartementengebouwen en aan de randen worden brede groenstroken in combinatie met waterpartijen gerealiseerd, dan wel vergroot. Ook centraler in het plangebied is ruimte voor groen. De totale oppervlakte aan openbaar groen bedraagt 22.300 m2, inclusief wadi's en speelplaatsen. Dit is exclusief groene erfafscheidingen en particuliere tuinen. Zo ontstaat per woning voldoende groen. Bij de inrichting van de groene ruimte wordt rekening gehouden te worden met voldoende speelruimte voor kinderen, verstekken van ruimte voor biodiversiteit en onder andere schaduwwerking langs fiets- en wandelpaden.
Bezonning
Onderdeel van de woonkwaliteit binnen het plan is het effect van slagschaduwen van gebouwen en openbaar groen op de verblijfsgebieden binnen het plan. Om een duidelijk beeld te krijgen van de invloed van schaduwen op de plekken waar bewoners gedurende de dag langere tijd verblijven (bijvoorbeeld achtertuinen en speelplaatsen) is een zonstudie opgesteld, zie bijlage 4.
Uit de zonstudie blijkt dat er in de lente en zomer in de periode van circa 9.00 uur tot 18.00 uur geen noemenswaardige invloed van slagschaduw is van zowel bestaande bebouwing op nieuwe bebouwing als van nieuwe bebouwing op bestaande bebouwing. De schaduwwerking van de appartementencomplexen op de grondgebonden woningen neemt na 20.00 uur toe.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante beleidskader ten aanzien van het plangebied en de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, beschreven en toegelicht op welke wijze het beleid heeft doorgewerkt in dit plan.
3.2 Nationaal Beleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050. Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen
Toetsing
Voor het waarborgen van een gezonde leefomgeving speelt bij deze ontwikkeling met name geluid een rol. In het kader van wegverkeerslawaai is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 4.3. Middels een aanvraag hogere waarde en akoestische maatregelen aan de gevel kan een gezonde fysieke leefomgeving worden gerealiseerd.
De Novi kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat verder geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met de NOVI.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)
Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Ook functiewijzigingen groter dan 500 m2 bvo zijn aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
Het programma bestaat uit 355 woningen (97 grondgebonden en 258 appartementen). Hiervan wordt 30% sociale huur en 10% sociale koop.
Daarnaast worden diverse voorzieningen mogelijk gemaakt: een kerkgebouw, een basisschool met een gymzaal en maatschappelijke ruimtes voor functies die aansluiten bij de school.
Gelet op het beoogde programma is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is ook sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling omdat het geldende bestemmingsplan vrijwel geen woningen en ook geen andere stedelijke voorzieningen mogelijk maakt.
Bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
De locatie heeft grotendeels een agrarische bestemming en wordt als zodanig gebruikt. De locatie ligt niet binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Relevante regio
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de woonregio Rivierenland. De woningbehoefte en bouwopgave wordt regionaal afgestemd.
Beschrijving woningbehoefte
Voor het bepalen van de woningbehoefte zijn provinciaal, regionaal en gemeentelijk woonbeleid, de provinciale prognose en regionale afspraken leidend. Deze worden hierna behandeld.
Huishoudensprognose 2019 Rivierenland (Provincie Gelderland, december 2019)
Uit de actuele Bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019 blijkt dat de kwantitatieve woningbehoefte in de regio Rivierenland voor de periode 2019-2030 uitkomt op 6.970 tot 8.170 woningen. In de periode 2030-2040 is behoefte aan 3.200 tot 3.350 woningen.
Figuur 3.2.1 Huishoudensontwikkeling 2019-2040 per regio in twee varianten
In Rivierenland is tot 2040 sprake van bevolkingsgroei. Rivierenland vergrijst in vergelijking met andere regio's ook minder sterk.
Figuur 3.2.2 Huishoudensontwikkeling naar leeftijd en huishoudenssamenstelling 2019 – 2040
In Rivierenland concentreert de kwalitatieve behoefte zich op grondgebonden koopwoningen in alle prijssegmenten. Er doen zich in deze regio geen potentiële overschotten voor. In Rivierenland is ook vraag naar appartementen, vooral naar sociale huurappartementen en duurdere koopappartementen.
Figuur 3.2.3 Fricties vraag en aanbod 2019 - 2025 en 2025 - 2030
Actieplan wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel (Provincie Gelderland, mei 2020)
In het Coalitieakkoord 2019-2023, Samen voor Gelderland streeft de provincie naar een Gelderland waarin het prettig wonen is, met een passende woningvoorraad. Dat betekent voldoende woningen in alle segmenten, die uiteindelijk klimaat- en energieneutraal zijn. Veilig en gezond wonen, in een groene, klimaatadaptieve omgeving in een fijne, inclusieve woonomgeving met voorzieningen. Opgave is om veel extra passende woningen te realiseren met oog voor kwaliteit. De samenstelling van huishoudens verandert. Dat betekent ook een verandering van het totaal aan woonbehoeften. De provincie stimuleert flexibiliteit en innovatie. In 2020 heeft de provincie een Actieplan Wonen opgesteld. Met het Actieplan wil de provincie Gelderland voldoende woongelegenheid bevorderen en het grote woningtekort van vooral betaalbare woningen terugdringen. In het actieplan staan drie doelen centraal:
- 1. sneller: versnelling van de woningbouw;
- 2. betaalbaar: meer betaalbare woningen, en;
- 3. flexibel: meer flexibele woonvormen.
Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 – 2030 (november 2020)
De woningbouwopgave in Gelderland is fors, ook in de regio Rivierenland. De acht samenwerkende gemeenten (Culemborg, Buren, Maasdriel, Tiel, Neder-Betuwe, West Betuwe, West Maas en Waal, Zaltbommel) hebben daarom de nieuwe 'Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 – 2030' opgesteld. Gedeputeerde Staten hebben deze regionale Woonagenda in november 2020 vastgesteld.
De gemeenten in Rivierenland en de provincie Gelderland hebben afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. Afstemming is nodig omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen de woningmarkten in de regio. Wat de ene gemeente doet, heeft effect op de andere gemeente. Dat is dan ook de reden dat de gemeenten iedere vijf jaar bespreken waar ze op hoofdlijnen regionaal mee aan de slag gaan. De regio zet hierbij in op de volgende prioritaire thema's:
- Continuïteit in de productie
- Betaalbaarheid van het wonen
- Flexibiliteit op de woningmarkt
- Wonen met zorg
- Duurzame woningvoorraad
Daarnaast is een belangrijk onderdeel van de regionale woonagenda het regionale woningbouwprogramma. In haar Omgevingsverordening stelt de provincie Gelderland dat bestemmingsplannen alleen nieuwe woningen mogelijk kunnen maken als de ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. In dit programma is afgesproken hoeveel woningen de gemeenten in de periode 2020 – 2030 gaan bouwen, passend bij de behoefte. Afgesproken is dat Gemeente Neder-Betuwe maximaal 1.400 woningen bouwt in de periode 2020-2030. Het met deze ontwikkeling beoogde programma past binnen de afgesproken regionaal afgestemde aantallen.
Neder-Betuwe heeft een realistische nieuwbouwambitie die zich richt op de lokale woningbehoefte. Met het grootste aandeel grote gezinnen in de regio blijft het inwoneraantal nog steeds stijgen. Ook blijven inwoners graag in de gemeente of zelfs in de eigen kern wonen. Koopwoningen staan maar een korte periode te koop en ook de wachttijd voor huurwoningen blijft stijgen. Het is belangrijk dat er op korte en middellange termijn voldoende en uiteraard ook de juiste woningen gebouwd worden.
Programma Wonen (2022)
Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het Programma Wonen vastgesteld. Het Programma Wonen is de uitvoering van het thema 'wonen voor iedereen' uit de gemeentelijke omgevingsvisie (februari 2022).
Speerpunten voor betaalbaar en passend wonen zijn:
- 1. Betaalbaar voor iedereen:
- a. Vanaf 7 tot 14 woningen: minimaal 30% sociale huur of sociale koop = 2 tot 4 woningen.
- b. Vanaf 14 woningen: minimaal 30% sociale huur = minimaal 4 woningen
- c. Vanaf 50 woningen: minimaal 30% sociale huur én 10% sociale koop of middenhuur = minimaal 15 + 5 woningen.
- d. De borging van de betaalbare woningen regelt de gemeente via een doelgroepverordening en de overeenkomsten die gesloten worden met ontwikkelaars.
- e. Zelfbewoningsplicht bij nieuwbouw van sociale koopwoningen
- 2. Beschikbaar voor iedereen:
- a. Verbeteren doorstroming wooncarrière
- b. Woningbouw en voorzieningen per kern beter aan elkaar verbinden. Denk aan huisarts, school, winkels, openbaar vervoer.
- c. Versnellen woningbouwproces van idee tot realisatie.
- 3. Vindbaar voor iedereen
- 4. Lagere inkomens
- 5. Starters
- 6. Senioren
Momenteel is er geen sprake van een evenwichtige woningmarkt. Niet elke inwoner van Neder-Betuwe kan zelfstandig de hierboven genoemde speerpunten bereiken. Daar waar de markt dit niet oplost, zet de gemeente zich extra in om deze inwoners te ondersteunen.
Kort samengevat zijn goede aanvullingen op de woningvoorraad:
- Sociale huurwoningen
- Sociale koopwoningen
- Betaalbare koop tot 300.000 euro
- Woningtypen voor eenpersoonshuishoudens
- Levensloopgeschikte woningen voor senioren
- Kleinschalige woonoplossingen voor zorgdoelgroepen
Met het programma wordt aangesloten op het programma wonen. Hier wordt aangegeven dat er een behoeve is aan sociale huur, sociale koop, levensloopbestendige koopwoningen (hoog segment) en betaalbare koopwoningen. Deze vraag wordt overgenomen in het plan alsmede de behoefte aan sociale huur (30%) en sociale koop (10%).
Beschrijving behoefte kerk en school
Kerk
Sinds 2017 worden in de regio gesprekken gevoerd over een nieuwe afdeling van de Gereformeerde Gemeenten Opheusden en Rhenen. Beide kerkverbanden hebben al geruimte tijd te maken met een snelgroeiend aantal leden. Inmiddels telt de gemeente Opheusden ruim 2.700 leden. Rhenen telt ruim 1.200 leden. In verband met deze groei is er een inventarisatie geweest wie aan wil sluiten bij een nieuwe gemeente in Kesteren. Deze aanloop is dermate hoog dat de gemeente Kesteren inmiddels al is geïnstitueerd. Er bestaat nu dus al een zelfstandige gemeente in Kesteren. Deze heeft op dit moment nog geen eigen kerkgebouw.
De afdeling heeft eerst geprobeerd een tijdelijk onderkomen te vinden in Kesteren zelf, maar daar bleek geen (kerk)gebouw groot genoeg om de gemeente te huizen. Daarop is besloten voorlopig diensten te beleggen in het kerkgebouw van de gemeente te Opheusden. Een commissie van de afdeling is bezig met de voorbereidingen voor nieuwbouw van een kerk. Voor de nieuwe kerk met een capaciteit van 1.750 zitplaatsen is een plek gevonden in dit plangebied.
Basisschool met gymzaal
De vier grote dorpen in de gemeente Neder-Betuwe krijgen allemaal een reformatorische basisschool van de Vereniging tot het verstrekken van Christelijk basisonderwijs op Gereformeerde Grondslag (VCOG). De VCOG in de gemeente Neder-Betuwe krijgt namelijk ook vestigingen in Dodewaard en Kesteren. De gemeenteraad stemde daar 11 februari 2021 unaniem mee in.
In de gemeente Neder-Betuwe zijn drie basisscholen die onder één bestuur vallen (VCOG): de Eben-Haëzerschool en de Rehobothschool in Opheusden en de Sébaschool in Ochten. Het groeiend aantal leerlingen past niet meer in de huidige schoolgebouwen. Het schoolbestuur en de gemeente kiezen nadrukkelijk voor thuisnabij onderwijs. Vandaar dat er in augustus 2021 een dependance in Kesteren is gestart, met zo'n 100 leerlingen. De gemeente en het schoolbestuur willen deze dependance omzetten naar een nieuwe, zelfstandige school in Kesteren.
Het schoolbestuur verwacht, gezien de voorlopige leerling-lijsten, dat zo'n 250-300 leerlingen deze school gaan bezoeken. Dit betreffen naast inschrijvingen vanuit nieuwe nieuwe gezinnen ook leerlingen die op dit moment nog de scholen in Rhenen, Opheusden of Ochten bezoeken.
Conclusie
Er is behoefte aan meer woningen. Met dit bestemmingsplan worden daarom maximaal 355 woningen mogelijk gemaakt. Er wordt rekening gehouden met de speerpunten voor betaalbaar en passend wonen en vooral ingezet op de woningtypen waar het grootste tekort aan is. Het programma is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Gelet op ruimtegebrek en de wens voor zoveel mogelijk thuisnabij onderwijs is ook behoefte aan een school (met gymzaal).
Waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied
Het is niet mogelijk om de gehele woningbehoefte in Kesteren binnenstedelijk te bouwen, rekening houdend met de kwalitatieve woningbehoefte. Het is niet realistisch om de behoefte aan grondgebonden woningen binnenstedelijk te bouwen. Er is binnen Kesteren ook geen plek voor een nieuwe kerk en basisschool met gymzaal. In de omgevingsvisie is aangegeven dat uitbreiding aansluitend aan de kernen onder voorwaarden mogelijk is. Uitbreiding van het aantal woningen en voorzieningen bij de vier voorzieningenkernen is een logische keuze.
Figuur 3.2.4 Uitsnede Omgevingsvisie Neder-Betuwe
Dit bestemmingsplan is noodzakelijk om snel te kunnen starten met de ontwikkeling van deze uitbreidingslocatie.
Conclusie
Op basis van de toetsing in paragraaf 3.2.3 wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal Beleid
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.
3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (2018)
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland heeft de status van structuurvisie. In de omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. De provincie richt zich onder meer op een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
De provincie wil een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo wordt de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland nu en in de toekomst versterkt
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving, en een robuust bodem- en watersysteem.
Toetsing
De provincie Gelderland streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarende leefomgeving. Daarbij heeft concentratie van functies de voorkeur. Als afwegingskader geldt de ladder voor duurzame verstedelijking. In dit geval is gekozen voor een nieuwe uitbreidingswijk aansluitend aan de kern Kesteren, omdat binnenstedelijk onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de beoogde functies. De locatie is volgens de Omgevingsvisie op de Themakaart Ruimtelijk beleid aangeduid als 'windenergie aandachtsgebied' en als gebied waar grote zonneparken mogelijk zijn. Dit is niet relevant bij de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk. Op de themakaart Waterbeleid is het gebied aangemerkt als Intrekgebied. Op het thema water wordt in paragraaf 4.7 ingegaan.
3.3.2 Omgevingsverordening provincie Gelderland (geconsolideerd maart 2022)
De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerd maart 2022) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
In de omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als deze in overeenstemming zijn met een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda, of onder voorwaarden vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda.
Daarnaast schrijft de verordening middels artikel 2.65b voor dat in het bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.
Toetsing
Een toetsing van het plan aan de regionale woonagenda is opgenomen in paragraaf 3.2.3. Uit de regionale woonagenda blijkt dat er behoefte is aan meer woningen. In dit project wordt mede invulling gegeven aan de behoefte aan woningen.
In het plan wordt voldoende rekening gehouden met de impact van de ontwikkeling op de waterhuishouding. Zo wordt onder andere ruim voldoende bergingscapaciteit van hemelwater gerealiseerd, zie paragraaf 4.7. Verder wordt binnen het plangebied, per woning, voldoende groen gerealiseerd. Bij de inrichting wordt daarbij rekening gehouden met het vergroten van de biodiversiteit en voldoende schaduwplekken voor gebruikers.
Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Neder-Betuwe (februari 2022)
In de gemeente kunnen de eigen inwoners plezierig wonen, alleen, samen of met een gezin. Jong en oud, met en zonder zorg of begeleiding en wat je achtergrond ook is. Dat betekent dat er een gevarieerd aanbod van woningen is, waarbij betaalbaarheid en beschikbaarheid belangrijk zijn.
Elke kern heeft zijn eigen identiteit. De nieuwbouw sluit dan ook aan op de woningbehoefte en autonome bevolkingsgroei van de kern. De nieuwbouw zorgt voor de realisatie van verschillende woningtypen en prijsklassen en geeft hiermee de huidige inwoners de mogelijkheid om binnen de gemeente invulling te geven aan hun veranderde woonwens. In aansluiting op de karakteristiek van de kern kan gestapelde bouw worden toegepast.
Geplande nieuwbouwprojecten worden ontwikkeld en afgerond. Bij nieuwe bouwprojecten zoekt de gemeente aansluiting bij bestaande bebouwing van de kernen en alleen daar waar behoefte is. Hierbij wordt ook toegezien op een groene en duurzame leefomgeving. Daarbij is het uitgangspunt dat nieuwbouwprojecten moeten passen bij het karakter van de gemeente en passen in de omgeving.
Toetsing
In de omgevingsvisie is aangegeven dat bestaande uitbreidingslocaties worden ontwikkeld en afgerond. Nieuwe woningbouwlocaties zijn alleen mogelijk aansluitend aan bestaande kernen met een goede landschappelijke inpassing, een goede ontsluiting en met aandacht voor de aanwezigheid of bereikbaarheid van voorzieningen.
Binnen de bestaande kernen is geen ruimte aanwezig voor de beoogde woningen en voorzieningen. Uitbreiding aansluitend aan de kernen is onder voorwaarden mogelijk. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de gemeentelijke ambities uit de omgevingsvisie.
3.5 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de nationale, provinciale en gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 en nota parkeernormen Neder-Betuwe versie 30 maart 2017, hierna te noemen parkeernormenbeleid. Voor het te hanteren kencijfer voor de kern Kesteren wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van niet-stedelijk, rest bebouwde kom. In het parkeernormenbeleid wordt voor de veel voorkomende functies parkeernormen geformuleerd. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De geplande uitbreidingswijk ligt ten noorden van Kesteren. Met de uitbreiding wordt dit onderdeel van de bebouwde kom. De ontwikkeling wordt ontsloten door de Betuwestraatweg en de Rhenenseweg. Hier geldt een maximale snelheid van 50km/uur. De Betuwestraatweg verbindt Kesteren en het plangebied met de N233/N320.
Langzaam verkeer
Langs de Betuwestraatweg is een vrijliggend fietspad in twee richtingen aanwezig.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde halte, is de halte op de kruising van de Betuwestraatweg met de Hoofdweg en ligt op circa 400 meter van het plangebied. Hier halteren streeklijnen 44 en 45 richting Wageningen en Tiel en 237 via Maurik naar Kesteren. Deze routes gaan via het treinstation van Kesteren.
Verkeersgeneratie
Voor de beoogde ontwikkeling is een mobiliteitsplan uitgevoerd, zie bijlage 1.
Verkeersintensiteit toekomstig situatie
Op basis van kengetallen uit CROW publicatie 38 'Toekomstbestendig parkeren - van parkeerkencijfers naar parkeernormen', is de totale verkeersgeneratie van de nieuwbouwwijk berekend. Hierbij is onderscheid gemaakt in voorzieningen en woningen. Tabel 4.1.1 toont de verkeerstoename van de voorzieningen in mvt/etmaal. Tabel 4.1.2 toont de verkeerstoename van de woningen in mvt/etmaal. Bij beide wordt uitgegaan van het minimum en het maximum van de bandbreedte, rest bebouwde kom.
Tabel 4.1.1 Verkeersgeneratie voorzieningen
Voorziening | Aantal | Kengetallen per 100 m2 bvo | Verkeersgeneratie | ||
minimum | maximum | minimum | maximum | ||
Religiegebouw, kerk1 | - | - | - | - | - |
School, basisonderwijs2 | 2000 m2 bvo | 33,1 | 38,2 | 662 | 764 |
Gymzaal | 550 m2 bvo | 9,2 | 10,9 | 51 | 60 |
Totaal | 713 | 824 |
1. Voor religiegebouwen zijn geen kengetallen voor verkeersgeneratie bekend. Gezien de aard van de gebouwen zal de verkeersgeneratie voornamelijk in het weekend of in de avond plaatsvinden en daarom buiten beschouwing worden gelaten.
2. Voor basisonderwijs zijn geen kengetallen voor verkeersgeneratie bekend, in plaats hiervan zijn kengetallen voor een kinderdagverblijf gebruikt. Het betreft kengetallen inclusief Kiss & Ride, het aantal bezoekers bedraagt 91%
Tabel 4.1.2 Verkeersgeneratie woningen
Woningtype | aantal | Kengetallen | Verkeersgeneratie | ||
minimum | maximum | minimum | maximum | ||
Koop, vrijstaand | 11 | 7,8 | 8,6 | 70,2 | 77 |
Koop, twee-onder-een-kap | 12 | 7,4 | 8,2 | 89 | 98 |
Koop, tussen/hoek | 74 | 7,0 | 7,8 | 518 | 577 |
Koop, etage, duur | 76 | 7,0 | 7,8 | 532 | 593 |
Koop, etage, midden | 38 | 5,6 | 6,4 | 213 | 243 |
Huur, appartement, sociaal | 144 | 3,7 | 4,5 | 533 | 648 |
Totaal | 355 | 1.971 | 2.254 |
Totaal zal de verkeersgeneratie tussen de 2.670 en 3.062 mvt/etmaal bedragen (weekdag). Het werkdaggemiddelde wordt verkregen door een weekdag te vermenigvuldigen met 1,11. Het werkdaggemiddelde ligt tussen de 2.964 en 3.399 mvt/etmaal. De intensiteit van de ontwikkeling in de spits bedraagt circa 10% van de etmaalintensiteit (algemene vuistregel), dus respectievelijk circa 296 of 339 mvt per spitsuur.
Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid
De volledige wijk, inclusief voorzieningen, zal ontsluiten via de Rhenenseweg richting de Betuwestraatweg. De Betuwestraatweg ontsluit het gebied in oostelijke richting naar de Hoofd- en Spoorstraat, en in westelijke richting naar de N320 en N233.
Met name de rotonde op de kruising van de Rhenenseweg met de Betuwestraatweg vormt een aandachtspunt voor de mogelijke gevolgen van de toename in verkeersgeneratie. Zoals omschreven in het Neder-Betuws Verkeer en Vervoerplan, zorgt sluipverkeer voor een verhoogde verkeersintensiteit op de Betuwestraatweg. De rotonde dient getoetst te worden op de extra intensiteit maar ook op veiligheid als gevolg voor de nieuwe basisschool.
Om de verkeersveiligheid in de wijk te bevorderen wordt aanbevolen zo weinig mogelijk rechtstanden te gebruiken. Daarnaast dient de verkeersveiligheid vergroot te worden door het toepassen van drempels en dergelijke.
Om te onderzoeken of de nabijgelegen kruispunten en wegen de verkeerstoename kunnen afwikkelen is er verkeersanalyse, zie bijlage 2, gehouden van de volgende kruispunten/wegen:
- Huidige rotonde op de Betuwestraatweg-Rhenenseweg
- Huidige rotonde op de Betuwestraatweg – N320
- Huidige en toekomstige inrichting van de Rhenenseweg
- Huidige inrichting van de Betuwestraatweg
Rotonde Betuwestraatweg - Rhenenseweg
In de bestaande situatie verwerkt de rotonde tussen 6.545 en 4.691 mvt/etmaal. Door de beoogde ontwikkeling zal de rotonde drukker worden. Echter blijft de etmaalintensiteit ruim onder de grenswaarde van 20.000 tot 25.000 mvt/etmaal. Hiermee kan worden gesteld dat de rotonde de extra verkeersstromen kan verwerken.
Voor een enkelstrooksrotonde wordt als maximale conflictbelasting 1.500 pae/h (personenauto-equivalent) aangehouden. De conflictbelasting voor deze rotonde komt neer op 1.065 pae/uur. Deze waarde ligt onder de maximale waarde van 1.500 pae/u.
Ten behoeve van de veiligheid van fietsers die de rotonde willen oprijden of verlaten, is het wenselijk ook de toe- en afritten van de rotonde te voorzien van een fysieke scheiding. De west- en oostkant hebben een dergelijke scheiding al. De noordelijke tak zal aanzienlijk drukker worden volgens de berekeningen. Het is aan te bevelen deze tak ook te voorzien van een fysieke scheiding.
Rotonde Betuwestraatweg – N320
De rotonde Betuwestraatweg - N320 is in vergelijking met de rotonde Betuwestraatweg - Rhenenseweg ruimer van opzet. Volgens het verkeersmodel 2035 bedraagt de intensiteit op de rotonde in noord-zuidrichting 13.085 mvt/etmaal. Na planontwikkeling zal de intensiteit 14.793 mvt/etmaal bedragen. Uit deze berekening blijkt dat de intensiteit van deze rotonde onder de maximale intensiteit van 20.000 tot 25.000 mvt/etmaal van een enkelstrooksrotonde ligt. Daarnaast ligt het fietspad buiten de rotonde uit de voorrang. Dit heeft positief effect heeft op de doorstroming van de rotonde waardoor aanpassingen nog niet noodzakelijk zijn.
De conflictbelasting voor deze rotonde komt neer op 1.597 pae/uur. Deze waarde ligt iets boven de maximale waarde van 1.500 pae/u voor een enkelstrooksrotonde. Door deze rotonde om te bouwen naar een rotonde met een tweestrooksafrit wordt voldaan aan de richtlijnen. Voor een tweestrooksafrit kan namelijk 2.500 pae/u aangehouden worden. De ombouw van de rotonde wordt bij ingebruikname van het volledige programma geborgd middels een voorwaardelijke verplichting.
Rhenenseweg
Uit het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan blijken plannen om de Rhenenseweg en de aanliggende wijk De Leede aan te passen naar een 30 km/h zone. Volgens de landelijke richtlijnen van het CROW kunnen 30 km/uur wegen tussen de 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal vlot en veilig verwerken. De nieuwbouwwijk heeft een verkeersgeneratie van 3.416 mvt/etmaal. Volgens het verkeersmodel 2035 bedraagt de bestaande intensiteit 1.439 mvt/etmaal. Hiermee bedraagt de toekomstige intensiteit op de Rhenenseweg 4.855 mvt/etmaal. Daarmee kan de Rhenenseweg het toekomstige verkeer verwerken.
Betuwestraatweg
De Betuwestraatweg is en blijft een gebiedsontsluitingsweg (2x1 rijstrook, 50 km/uur). Volgens de landelijke richtlijnen van het CROW kunnen 50 km/uur wegen 1.600 tot 3.200 pae/uur verwerken. Omgerekend bedraagt de toekomstige intensiteit 1.076 pae/uur. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de Betuwestraatweg de toekomstige verkeersintensiteit als gevolg van de beoogde ontwikkeling kan verwerken.
De Betuwestraatweg is volgens duurzaam veilig principe ingericht. Langs de weg is een vrijliggend fietspad aanwezig in twee richtingen.
Parkeren
Parkeerbehoefte
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is aangesloten bij de parkeernorm van het parkeernormenbeleid. Voor de toevoeging van de voorzieningen en woningen wordt de parkeerbehoefte berekend. Tabel 4.1.3 toont de parkeerbehoefte van de voorzieningen. Tabel 4.1.4 toont de parkeerbehoefte van de woningen.
Tabel 4.1.3 Parkeerbehoefte voorzieningen
Voorziening | Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Religiegebouw, kerk | 1.750 zitplaatsen | 0,2 per zitplaats | 350 |
School, basisonderwijs | 16 leslokalen | 1 per leslokaal | 16 |
School, Kiss and Ride | 31 | 31 | |
Gymzaal | 550 m2 bvo | 3,1 per 100 m2 bvo | 17 |
Totaal | 414 |
Tabel 4.1.4 Parkeerbehoefte woningen
Woningtype | Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Koop, vrijstaand | 11 | 2,7 | 30 |
Koop, twee-onder-een-kap | 12 | 2,6 | 31 |
Koop, tussen/hoek | 74 | 2,4 | 178 |
Koop, etage duur | 76 | 2,5 | 190 |
Koop, etage midden | 38 | 2,3 | 87 |
Huur, appartement, sociaal | 144 | 1,5 | 216 |
Totaal | 355 | 732 |
Parkeeraanbod
Voor de voorzieningen zijn 357 parkeerplaatsen ingetekend. 323 parkeerplaatsen bij de kerk en 34 parkeerplaatsen bij de school. T.b.v. de woningen zijn er 304 parkeerplaatsen aanwezig op eigen terrein. In de openbare ruimte bevinden zich 439 parkeerplaatsen. Hierdoor is bij de woningen sprake van een overaanbod van 11 parkeerplaatsen. Bij de voorzieningen is echter sprake van een tekort van respectievelijk 27 parkeerplaatsen bij de kerk en 29 parkeerplaatsen bij de school.
De kerk en de school hebben alle parkeerplaatsen niet gelijktijdig nodig. Het volledige parkeerterrein van de kerk is enkel tijdens kerkdiensten (op zondag) benodigd. Op deze momenten zijn de parkeerplaatsen op de school niet in gebruik. Andersom geldt hetzelfde waardoor er dus een wederkerig belang is en dubbelgebruik wordt toegepast (in overeenstemming met de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe). Deze parkeerplaatsen liggen op acceptabele loopafstand (circa 120-150 meter) van elkaar.
Conclusie
Uit de verkeersanalyse blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van beoogde ontwikkeling, met de voorgestelde aanpassing, verwerkt kan worden op het omliggende wegennet.
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling bedraagt voor de woningen en de maatschappelijke voorzieningen respectievelijk 732 en 373 parkeerplaatsen. Uit de parkeerbalans blijkt dat er een klein tekort is aan parkeerplaatsen bij de kerk en de school. Aangezien beide voorzieningen de parkeerplaatsen niet gelijktijdig gebruiken, zal hier gebruik worden gemaakt van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. De totale balans voor de woningen komt neer op een plus van 11 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein en in de openbare ruimte binnen het plangebied.
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
4.2 Bodem
4.2.1 Beleid en normsteling
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
4.2.2 Onderzoek
Om de bodemkwaliteit van het plangebied te bepalen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond over het algemeen licht verontreinigd is met koper en/of lood en som DDE. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters (NEN5740). De resultaten vormen echter geen aanleiding tot aanpassing van de onderzoeksstrategie. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond die aanleiding vormen voor het uitvoeren van nader of aanvullend bodemonderzoek.
PFAS
In het kader van mogelijke afvoer van vrijkomende grond is, op verzoek van de opdrachtgever, de bovengrond tevens geanalyseerd op PFAS.
De eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein herbruikbaar. Indien vrijkomende grond of puin van de locatie afgevoerd dient te worden, dient men rekening te houden met de regels van het vigerende Besluit Bodemkwaliteit.
4.2.3 Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Als de locatie in verband met de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning verder wordt onderzocht, wordt geadviseerd om het onderzoek (locatie boringen en diepte boringen) verder af te stemmen op de geplande ontwikkeling.
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
4.3.2 Onderzoek
Voor de beoogde ontwikkeling is een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie bijlage 15. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1. Hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is voor wegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, mag bij de bepaling van de geluidsbelasting als gevolg van deze wegen wel worden aangesloten bij art. 110g en het Reken- en meetvoorschrift geluid (2012) wat betreft de toe te passen aftrek.
De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Rhenenseweg, die slechts deels gezoneerd is. De geluidsbelasting wordt als gevolg van de gehele weg getoetst. In tabel 4.3.1 is een beknopte weergave van de rekenresultaten opgenomen, waarin de hoogst berekende geluidsbelasting per deel / pand wordt weergegeven.
Tabel 4.3.1 Geluidsbelasting t.g.v. het wegverkeer (LDEN [dB])
Ten gevolge van de Cuneraweg en Betuwestraatweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. In figuur 4.3.2 is met kleuren aangegeven op welke panden overschrijdingen plaatsvinden vanwege de Cuneraweg (blauw) en Betuwestraatweg (oranje), Cuneraweg én Betuwestraatweg (groen).
Figuur 4.3.2 Weergave panden met overschrijdingen in kleur
Voor de Cuneraweg en Betuwestraatweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In het onderzoek wegverkeerslawaai is een maatregelenonderzoek opgenomen, zie hoofdstuk 5 in bijlage 15. Hieruit blijkt dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig is.
Voor de betreffende woningen dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de Cuneraweg en Betuwestraatweg een hogere waarde bij het college van B&W te worden aangevraagd.
Daarnaast is het akoestisch effect van de verkeersaantrekkende werking van het plan voor de relevante wegen inzichtelijk gemaakt. Deze bedraagt minder dan 0 dB. Hierdoor kan vergelijkbaar aan een reconstructie conform de Wet geluidhinder gesteld worden dat er geen sprake van een relevante toename is. Er is geen sprake van een relevante verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande bebouwing. Er gelden vanuit akoestisch effect oogpunt op bestaande bebouwing geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
4.3.3 Conclusie
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Cuneraweg en Betuwestraatweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk voor de panden die gekleurd zijn in figuur 4.3.2.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4.1 weergegeven.
Tabel 4.4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen
In het Besluit gevoelige bestemmingen zijn bestemmingen opgenomen waarvoor beperkingen gelden bij de vestiging nabij provinciale- en rijkswegen. Het Besluit richt zich op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Hiervoor zijn onderzoekszones vastgesteld. Voor rijkswegen geldt een afstand van 300 meter en voor provinciale wegen 50 meter.
4.4.2 Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling is een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd, zie bijlage 14. De school die binnen het plangebied wordt ontwikkeld valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen. De afstand van de school tot de provinciale weg N233 bedraagt circa 200 meter. Een nadere onderbouwing ten behoeve van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plan is derhalve niet noodzakelijk.
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling betreft maximaal 3.062 verkeersbewegingen per etmaal, inclusief de verkeersgeneratie van de kerk waar echter enkel op zondag verkeersbewegingen zullen plaatsvinden. Om een worst-casescenario inzichtelijk te maken is deze verkeersgeneratie nog opgehoogd met een onzekerheidspercentage van 5%. Het totaal aantal gemodelleerde verkeersbewegingen betreft derhalve 3.324,1. De verkeersbewegingen zullen voornamelijk plaatsvinden met lichte voertuigen (personenauto's). Ten behoeve van de levering van goederen en pakketjes wordt er van uitgegaan dat er dagelijks maximaal 4 zware (vracht)bewegingen zullen plaatsvinden. Dit is 0,12% van het totaal aantal bewegingen.
Uit de berekeningen blijkt dat de verkeersgeneratie van het toekomstige plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De maximale bijdrages van 0,90 en 0,25 µg/m3 voor respectievelijk NO2 en PM10 voldoen ruim aan de NIBM grenswaarde van 1,2 µg/m3. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek voor het plan is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt tevens onderzocht wat de luchtkwaliteit is ter plekke van de voorgenomen ontwikkeling. In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor de andere luchtverontreinigende stoffen wordt, met uitzonderingen daargelaten, nergens een overschrijding berekend.
Met behulp van de NSL-monitoringstool is beoordeeld of er ter hoogte van het plan sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. Hiervoor is de hoogste waarde van de nabijgelegen rekenpunten aan de N233 gehanteerd. In de volgende tabel zijn voor de jaren 2020 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven.
Tabel 4.4.2 Resultaten 2020 en 2030
Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plaatse van de te realiseren gevoelige bestemmingen (scholen) en de woningen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Op basis van de rekenresultaten uit de NIBM-tool en de resultaten uit tabel 4.4.2 kan gesteld worden dat de toename van het verkeer ten gevolge van het plan tevens niet tot een norm-overschrijding van de grenswaarde zal leiden. De toename van NO2 en PM10 ten gevolge van het totale verkeer van het plan is respectievelijk maximaal 1,79 µg/m3 en 0,50 µg/m3. Met een bestaande achtergrondconcentratie van 18,7 (NO2) en 16,7 (PM10) zal de toename van het verkeer derhalve niet leiden tot een concentratie hoger dan de grenswaardes van 40 µg/m3.
4.4.3 Conclusie
Op basis van het onderzoek luchtkwaliteit kan gesteld worden dat er voor het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen gelden voor de doorgang van het bestemmingsplan. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor de concentratie verontreinigende stoffen in de lucht ter plaatse van de gevoelige bestemmingen en de woningbouw wordt tevens ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Ook met de toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan worden de grenswaarden bij lange na niet overschreden.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.5.2 Onderzoek
In de beoogde situatie worden een kerk, een school met gymzaal en woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie en een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Er heeft een quickscan bedrijven en milieuzonering plaatsgevonden, zie bijlage 16. Daarin wordt geconcludeerd dat zowel binnen het plan Betuwestraat-Noord als in de omgeving matige functievermenging plaatsvindt van horeca, bedrijven en maatschappelijke functies. Daarnaast is het plangebied pal gelegen aan drukke wegen: de Cuneraweg (N233) aan de oostzijde en de Betuwestraatweg aan de zuidzijde. Beide vallen onder 'hoofdinfrastructuur'. Derhalve wordt het gebied getypeerd als een gemengd gebied.
Bestemmingen binnen het plan
Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen dient te worden aangetoond dat woningen in de omgeving en de geplande woningen geen belemmering zullen ervaren van de situering van de kerk en school. Daarnaast geldt ook dat de kerk en school niet worden beperkt in eventuele toekomstige activiteiten. Voor een school en kerk geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. In figuur 4.1 is een plattegrond met daarin de geplande woningen, nevenfuncties en richtafstand weergegeven. De kanttekening dient gemaakt te worden dat de inrichting van het plan zoals weergegeven in figuur 4.1 niet definitief is. De situatie die in figuur 4.1 is weergegeven is daarentegen representatief voor alle andere posities van de school en kerk. Met andere woorden, indien blijkt dat in deze variant de richtafstanden behaald worden, kan dit gelden voor alle andere situaties.
Figuur 4.5.1 Richtafstanden school en kerk weergegeven met de rode lijn
Uit figuur 4.5.1 kan geconcludeerd worden dat de richtafstand tot de school en kerk behaald wordt. Derhalve kan worden gesteld dat gevoelige bestemmingen in de omgeving (zowel binnen- als buiten- plas) geen belemmering ervaren ten gevolge van de nevenfuncties. Aanvullend onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Wanneer de inrichting van het plan wijzigt wat betreft positionering van school en kerk zal dit geen effect hebben op deze conclusie. De grootste richtafstand van 10m dient gerespecteerd te worden, dit zal geen belemmering geven in dit plan.
Bestemmingen binnen 200 meter van het plangebied
In figuur 4.5.2 zijn de richtafstanden tot en met 200 meter rondom het plangebied geprojecteerd. Hierbij zijn ook mogelijk relevante bestemmingen genummerd. Deze bestemmingen worden onder figuur 4.5.2 nader toegelicht.
Figuur 4.5.2 Relevante bestemmingen binnen 200 meter tot het plangebied
Op circa 150 meter ten zuidwesten (nummer 1 in figuur 4.5.2) van het plan is een bestemming 'gemeentewerf en gsm-mast' gelegen. Voor dergelijke bestemmingen geldt milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied geldt. Derhalve zorgt deze bestemming niet voor belemmeringen en wordt nader onderzoek voor deze bestemmingen niet noodzakelijk geacht.
Op circa 150 meter ten oosten (nummer 2 in figuur 4.5.2) van het plan is een voetbalvereniging gelegen, waarvoor milieucategorie 3.1 geldt. Voor een dergelijke bestemming geldt volgens de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter. Derhalve zal ook deze bestemming niet voor belemmeringen zorgen en wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Op circa 150 meter ten noorden (nummer 3 in figuur 4.5.2) van het plan is bedrijf gelegen met als bestemming 'bedrijf – agrarisch verwant' gelegen. De bestemming heeft de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – ch' en 'specifieke vorm van bedrijf – vbg'. Aansluitend bij deze specifieke functieaanduiding zullen de activiteiten ter plaatse van deze bestemming voortkomen uit het vervaardigen, bewerken, verkopen en opslaan van goederen die verband houden met de agrarische sector. Daarnaast vindt de handel plaats van caravans. Voor de desbetreffende activiteiten geldt maximaal een milieucategorie 3.1. Met een richtafstand van 30 meter zal ook deze bestemming niet voor belemmeringen zorgen en wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
In een bereik tot 300 meter afstand van het plan zijn diverse andere bestemmingen gelegen. Echter valt geen van deze bestemmingen te categoriseren in een voor het plangebied relevante milieucategorie. Derhalve zorgen deze bestemmingen niet voor de belemmering van het plan en wordt nader onderzoek voor deze bestemmingen niet noodzakelijk geacht.
Bestemmingen op meer dan 200 meter van het plangebied
Inrichtingen tot milieucategorie 4.2 kennen een richtafstand tot ten hoogste 300 meter. Op grotere afstand zijn derhalve alleen inrichtingen vanaf categorie 5.1 potentieel belemmerend in relatie tot het plangebied. De grootste richtafstand uit de VNG-publicatie bedraagt 1.000 meter voor een gemengd gebied. In figuur 4.5.3 is deze zone rond het plangebied weergegeven.
Figuur 4.5.3 Relevante bestemmingsplannen buiten de 200 meter van het plangebied
In een bereik van 300 tot 1.000 meter afstand van het plan zijn diverse bestemmingen gelegen welke mogelijk relevant kunnen zijn (genummerd 4, 5 in figuur 4.5.3).
Ter plaatse van aanduiding 4 (in figuur 4.5.3) is op circa 1.000 meter afstand een bedrijventerrein gevestigd. Volgend uit het bestemmingsplan is hier bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan (richtafstand 50 meter in een gemengd gebied). Derhalve zal deze bestemming niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan.
Op circa 900 meter van het plangebied is zijn meerdere bedrijfsbestemmingen gevestigd . Maatgevend van deze bestemmingen is het op- en overslagterrein dat gelegen is op deze locatie (nummer 5 in figuur 4.5.3). Voor dergelijke inrichtingen geldt een maximaal milieucategorie 5.1. Toebehorend aan milieucategorie 5.1 is een richtafstand van 300 meter in een gemengd gebied. Derhalve zal ook deze bestemming niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan.
In een bereik van 300 tot 1.000 meter afstand van het plan zijn diverse andere bestemmingen gelegen. Echter valt geen van deze bestemmingen te categoriseren in een voor het plangebied relevante milieucategorie. Derhalve zorgen deze bestemmingen niet voor de belemmering van het plan en wordt nader onderzoek voor deze bestemmingen niet noodzakelijk geacht.
4.5.3 Conclusie
Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven beperkt in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Toetsingskader
- Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
4.6.2 Onderzoek
Voor het aspect externe veiligheid is een onderzoek uitgevoerd om de mogelijke scenario's inzichtelijk te maken, zie bijlage 13.
Met behulp van de risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. In figuur 4.6.1 is een uitsnede weergegeven van de risicokaart.
Figuur 4.6.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding locatie
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
De hogedruk aardgastransportleidingen (nummers 5 in figuur 4.6.1.) ligt op meer dan 580 meter tot het plangebied. Derhalve worden geen belemmeringen verwacht.
Risicovolle inrichtingen
Uit het onderzoek blijkt dat gezien de afstanden van het plangebied tot risicovolle inrichtingen (nummers 1, 2, 3 en 4 in figuur 4.6.1.) geen belemmeringen worden verwacht. Binnen de grenswaarde van het plaatsgebonden risico Bevt (PR 10-6/jaar) worden geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd. Aan deze grenswaarde wordt dan ook voldaan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het weg, het spoor en het water
Op circa 1,8 kilometer ten zuiden van het plangebied is een spoorweg (nummer 5 in figuur 4.6.1) gelegen. Via deze transportroute, die onderdeel uitmaakt van het Basisnet, worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In tabel 4.6.2 zijn per bron de invloedsgebieden en aantallen transporten per stofcategorie weergegeven.
Tabel 4.6.2 Overzicht invloedsgebieden en aantal transporten
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de in tabel 4.6.2 lichtblauw gearceerde stofcategorieën. Op circa 20 meter afstand ten oosten van grens van het plangebied is de provinciale weg N233 gelegen waarover tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de afstand van de weg tot het plangebied (binnen 200 meter) moet het groepsrisico worden bepaald en is een verantwoording van het groepsrisico nodig.
Uit het onderzoek blijkt dat de oriëntatiewaarde en de 10% van de oriëntatiewaarde niet worden overschreden. Voor de N223 en de spoorweg kan derhalve worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording
Analyse scenario
Door een ongeval met een tankwagen op de spoorlijn kunnen giftige gassen (B3 en D4) vrijkomen. De toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden.
Het maatgevend scenario op de provinciale weg is een BLEVE (tankwagen LPG) (een vuurbal en een drukgolf). De effecten van een warme BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken.
Hierna wordt aangegeven welke maatregelen in geval van een calamiteit getroffen kunnen worden. De verantwoording zal gericht zijn op mogelijkheden van zelfredzaamheid, bestrijding van calamiteiten en bereikbaarheid.
Zelfredzaamheid
Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Voor personen in de omgeving is het handelingsperspectief vluchten van toepassing (uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten). Bij een calamiteit met giftige gassen dan wel een BLEVE is het handelingsperspectief verder binnen blijven en schuilen. Indien er schuilmogelijkheden zijn, is een schuilmogelijkheid binnenshuis een goed handelingsperspectief (niet nabij ramen). Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron en niet direct bij het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De brandweer kan door middel van waterschermverspreiding van een gifwolk vertragen.
Daarnaast wordt zoveel mogelijk afstand gehouden tussen de (zeer) kwetsbare functies in het plangebied en de risicobronnen. De zone van 200 meter is de zone die het meest bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. De gronden met de aanduiding 'maatschappelijk', waarbinnen onder andere een school mogelijk is, is gelegen buiten de 200 meter zone van de N233.
De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid is in de gelegenheid gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen. Dit advies is op 9 januari 2023 opgesteld. Met het advies van de Veiligheidsregio en de te nemen maatregelen zullen de risico's zoveel mogelijk worden beperkt en wordt de ontwikkeling van het plan uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord geacht.
Geadviseerd wordt om de nieuwe bebouwing te voorzien van een centraal afschakelbare mechanische ventilatievoorziening. Dit is een goede maatregel voor het vergroten van de zelfredzaamheid bij een toxische wolk bij een calamiteit op de transportroutes. Deze maatregel wordt als voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd.
4.6.3 Conclusie
Maatgevend scenario is een calamiteit op de N233 dan wel een calamiteit op de spoorweg. Voor de onderbouwing van het groepsrisico zijn de vuistregels gehanteerd uit het Handleiding Risicoanalyse Transport (HaRT). Bij toepassing van de vuistregels blijkt dat het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. De toepassing van een centraal afschakelbare mechanische ventilatievoorziening is in de regels geborgd.
4.7 Waterhuishouding
4.7.1 Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de beoogde ontwikkeling wordt overlegd gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid en het gemeentelijk beleid nader worden behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Omgevingsplan;
- Provinciale Omgevingsvisie;
- Omgevingsverordening.
Waterschapsbeleid
Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode van 2022-2027 willen bereiken, met wie, hoe en waarom. De missie is dat het waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Dit doen zij niet samen, maar met partners as burgers, gemeente en provincie en als deskundige partner. Er zijn 6 hoofddoelen geformuleerd en nader uitgewerkt, dit betreffen:
- Beschermen tegen overstromingen.
- Water eerlijk verdelen.
- Voorbereiden op extreem weer.
- Werken aan schoon water.
- Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.
- Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit.
- Toewerken naar circulariteit.
Bij het beschermen tegen overstromingen zijn als doelen voor de langetermijn gesteld dat in 2050 alle primaire waterkeringen aan de landelijke normen voldoen en dat in 2030 de boezemkades op orde zijn. Dit wordt onder andere behaald door te participeren in kennisprogramma/s en het monitoren van de keringen. Ook het water eerlijk verdelen zal onder andere door het monitoren gaan en het onderzoeken van mogelijkheden tot actieve voorraadvorming. Door kennis te vergroten op het gebied van effecten van klimaatverandering en met gebiedsgerichte oplossingen te komen kan er voorbereid worden op extreem weer. Uitvoeren van KRW-onderzoekprogramma zal bijdragen aan schoon water. Door in 2050 een grote diversiteit in het beheergebied, goede beleving van het rivierengebied, goede zwemwaterkwaliteit en beheer van vaarwegen als doelen te stellen, kan er worden gewerkt aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur. Door onder andere inzicht te verwerven in emissies en te kijken naar maatregelen kan er toegewerkt worden naar klimaat- en energieneutraliteit. Als laatst is als doel gesteld om in 2050 volledig circulair te werken. Dit wordt onder andere gedaan door het opstellen van een stoffenbalans zodat er niks verspild wordt.
In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
In de gemeente Neder-Betuwe is een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) opgesteld voor de periode 2019-2023 [Ref.3]. De gemeente kiest ervoor om bij nieuwbouw altijd een gescheiden stelsel toe te passen. Waarbij afvalwater apart wordt ingezameld van het hemelwater. Verder worden de volgende eisen gesteld bij nieuwbouw:
- In nieuwbouwprojecten wordt de norm gesteld dat er bij een bui van 100 mm in één uur geen water in de woningen mag komen. Door de ontwikkelaar dient aangetoond te worden dat dit niet gebeurd. De gemeente toetst of aan de norm voldaan wordt.
- In nieuwbouw projecten wordt het vloerpeil minimaal 0,25 m boven as-weg (tonrond) of 0,35 m boven as-weg (V-profiel) aangelegd. Bij inbreidingen wordt een hoogteplan ter goedkeuring aan de gemeente overlegd.
- Nieuwe hemelwatersystemen moeten een bui met een herhalingstijd van ten minste één keer per twee jaar verwerken zonder wateroverlast
- Voor alle verharde oppervlakken waarvan het afstromende hemelwater niet of niet doelmatig op eigen terrein kan worden verwerkt biedt de gemeente een afvoermogelijkheid. De voorkeur hierbij gaat uit naar infiltratie in de bodem of afvoer naar oppervlaktewater (direct of indirect).
- Nieuwbouw dient aangesloten te worden op het bestaande vuilwaterstelsel.
4.7.2 Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, deze is bijlage 6 toegevoegd.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het noordwesten van Kesteren. Momenteel is de locatie bijna compleet onverhard.
Bestaande geohydrologische gesteldheid
Voorafgaand aan de watertoets is een geohydrologisch bureauonderzoek. Onderstaand de conclusies uit het onderzoek:
- Het maaiveldverloop binnen het plangebied ligt grotendeels op een niveau van NAP +7,0 m tot NAP +7,3 m. In het zuiden verloopt het maaiveld richting het oppervlaktewater tot NAP +6,1 m.
- Binnen het plangebied bestaat de deklaag van 5 m uit holocene afzettingen. Tot circa NAP -50 m ligt een pakket zand van de formaties Kreftenheye en Peize en Waalre.
- In het verleden is een verkennend bodemonderzoek binnen het perceel op de Rhenenseweg 1 te Kesteren uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door De Bruin (kenmerk: MRK/19-3095,
d.d. 14 augustus 2019). Op basis van de uitgevoerde boringen (tot maximaal 3,3 m-mv) is de bodemopbouw geschematiseerd (zie onderstaande tabel). - Op basis van de zandbanenkaart van het waterschap Rivierenland blijkt dat het plangebied ligt in een ondiepe baan met doorlatend materiaal. Het grootste deel is slechts 1 meter dik, een klein deel bevat een doorlatende laag tot 3-6 m-mv.
- Op basis van informatie van het MORIA-model van Waterschap Rivierenland ligt de GHG in het noordelijk gebied op NAP +5,8 m en in het zuidelijk gebied op NAP +5,6 m.
- Het plangebied ligt in 2 peilgebieden: ten noorden van de Awatergang Oude Rijn ligt peilgebied NDB085 met een zomer- en winterpeil van NAP +6,25 m en NAP +6,05 m, de watergang en het gebied ten zuiden daarvan ligt peilgebied NDB138 met als zomer en winterpeil NAP +5,25 m en NAP +5,15 m.
- In de maatgevende situatie T10 hoogwater gaat verreweg de meeste kwel naar de Oude Rijn. In het plangebied is daarbij zelfs nog steeds op de meeste plaatsen wegzijging berekend (informatie Waterschap Rivierenland). Verwacht wordt dat de te realiseren waterberging geen significante toename van de kwelwaterbelasting op het watersysteem zal veroorzaken. Met betrekking tot eventuele kwel is geen compensatie of mitigerende maatregelen noodzakelijk.
Tabel 4.7.1 Schematisatie bodemopbouw o.b.v. bodemonderzoek De Bruin (2019)
Waterkwantiteit
Conform de Legger van Waterschap Rivierenland grenst het plangebied ten oosten en westen aan B-watergangen, zie onderstaande figuur. Ten zuiden grenst een A-]watergang. Een B-]watergang heeft een beschermingszone van 1 meter en een A-]watergang heeft een beschermingszone van 4 meter. Binnen deze beschermingszone geldt conform de Keur van Waterschap Rivierenland beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.7.1 Uitsnede Legger oppervlaktewater waterschap Rivierenland
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande bebouwing is momenteel aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Wateropgave
Om de huidige afvoersituatie ter plaatse van het plangebied niet te laten verslechteren dient voor de toename van verharding watercompensatie gerealiseerd te worden. Vanuit het waterschap Rivierland geldt dat over de toename van verhard oppervlak (48.070 m2) berging gerealiseerd dient te worden. De gemeente hanteert een aanvullende eis van 100 mm zonder dat water in de woningen mag komen te staan. Voor de eis van de gemeente geldt het toekomstig verhard oppervlak (48.940 m2).
Op basis van de eisen is onderstaande berging benodigd voor de ontwikkelingen binnen het plangebied:
- T=10+10%: 48.070 m2 * 436 m3/ha = 2.096 m3
- T=100+10%: 48.070 m2 * 664 m3/ha = 3.192 m3
- 100 mm zonder wateroverlast 48.940 m2* 100 mm = 4.894 m3
Daarom dient 3.192 m3 berging binnen het plangebied gerealiseerd te worden op basis van de eisen van het waterschap in de vorm van een waterberging. Daarbij dient 4.894 m3 water geborgen te worden op basis van de eisen van de gemeente. Hierbij mag water op straat komen te staan.
Watercompensatie
De watercompensatie wordt gerealiseerd in de vorm van een bovengrondse waterberging het noorden van het plangebied. In onderstaande figuur is de ligging van de waterberging weergeven.
Figuur 4.7.2 Ligging waterberging
De waterberging betreft een relatief ondiepe waterberging, dit om kweltoename te voorkomen. De waterberging heeft drie maaiveldhoogtes. Alle maaiveldhoogtes zijn gelegen boven het zomerpeil. Verschillende niveaudieptes betekenen wisselende kansen op inunderen, waardoor het medegebruik van de waterberging voor groen en recreatie gecombineerd kan worden. Het hoogste niveau (“winterbed”) is hoog gelegen en zal weinig inunderen. Daarom is het “winterbed” het meest geschikt voor meervoudig gebruik. In onderstaande tabel staan de verschillende maaiveldhoogtes, stijghoogtes, de bijbehorende oppervlakken en het bergende vermogen beschreven. De bovengrondse waterberging heeft een bergend vermogen van 3.283 m³. Hiermee wordt voldaan aan de bergingseis van 3.192 m³.
Tabel 4.7.2 Kenmerken hoogteniveaus waterberging
Het talud tussen de verschillende hoogteniveaus is 1:3 hiermee is de bovengrondse waterberging machinaal te onderhouden. Bij een waterhoogte van NAP +7,18 m (0,07 m-mv) stort het water richting het noorden over op het bestaande oppervlaktewater. De resterende waterberging tijdens een extremere bui wordt gevonden in de ruimte op de waterberging en op het maaiveld. Uitgaande van een platte wijk op NAP +7,25 m wordt bij een waterhoogte van NAP +7,30 m voldoende berging gerealiseerd op de waterberging, rijbanen (12.515 m²) en parkeerplaatsen (10.295 m²). Geadviseerd wordt het vloerpeil van de woningen circa 0,3 m boven het wegpeil te realiseren. Hiermee wordt voorkomen dat water-op-straat gelijk tot wateroverlast leidt. Door de vloerpeilen verhoogd aan te leggen wordt ruim voldoende berging gerealiseerd om te voldoen aan de bergingseis van de gemeente.
Wijze van afwateren
Binnen het plangebied wordt hemelwater dat op de daken valt oppervlakkig aan de erfgrens aangeboden. Dit water, en het hemelwater dat afkomstig van de overige verharde oppervlakken, stroomt oppervlakkig richting de waterberging. In verband met de afstand dient onderzocht te worden of de hele wijk oppervlakkig kan afwateren of dat een HWA-stelsel plaatselijk gewenst is. Door de wijk bol aan te leggen richting de omliggende greppels kan de afstand dat het water oppervlakkig dient af te stromen te minimaliseren. De mogelijkheden voor het bol aanleggen van de wijk dient in een later stadium te worden onderzocht. Het fietspad water oppervlakkig via een 4 m brede bodempassage af richting het oppervlaktewater. Hierdoor wordt het hemelwater gezuiverd voordat het richting het oppervlaktewater stroomt. In de waterberging zal het water infiltreren en vertraagd afgevoerd. De bovengrondse waterberging kan naast een waterbergende en infiltrerende werking ook een zuiverende werking hebben. De bovenste laag van de bodem dient dan te bestaan een humusrijke zandige toplaag met een vegetatielaag en functioneert als filterlaag. Deze laag is 30 tot 50 cm diep en in de toplaag groeien gewassen, meestal (kruidenrijke) grassoorten. In de filterlaag wordt vervuiling vastgelegd die meekomt met het regenwater. Daarmee wordt voorkomen dat er vervuiling in het grondwater komt. Wanneer het waterpeil in de bovengrondse waterberging stijgt tot NAP +7,18 m stroomt het water over de stuw richting de A-watergang ten noorden van het plangebied. Een stijging tot dit waterpeil treedt pas op bij een bui extremere dan T=100+10%. Om het leegstromen van het de bovengrondse waterberging te garanderen is aan de onderkant van de stuw een geknepen afvoer gesitueerd. De geknepen afvoer heeft een afvoercapaciteit van 1,5 l/s.ha (gelijk aan de landelijke afvoer). Het bruto stroomgebied is circa 114.700 m². Daarom dient de afvoer geknepen te worden tot 17,2 l/s (114.700 m² * 1,5 l/s.ha). Het bruto stroomgebied bevat ook het talud en oprit van de naastgelegen N-weg. De ligging van het bruto stroomgebied is weergeven in onderstaande figuur.
Figuur 4.7.3 Ligging bruto stroomgebied
Meekoppelkansen in het gehele plangebied
Om binnen het plangebied klimaatadaptieve kansen te benutten op het gebied van verkoeling en biodiversiteit kunnen onderstaande meekoppelkansen toegepast worden:
- Biodiverse beplanting toepassen in de bovengrondse
waterberging;
- Realiseren van flora- en faunavoorzieningen;
- Realiseren van schaduw door het aanplanten van bomen ter plaatse van verblijfsplaatsen voor het creëren voor verkoeling.
Overige randvoorwaarden
Om vervuiling van het hemelwater te beperken, wordt geadviseerd het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te voorkomen conform het beleid van de gemeente en het waterschap.
Grondwater
Vanuit het beleidsplan water en riolering van de gemeente Neder-Betuwe zijn er richtlijnen betreft het omgaan met water bij ontwikkelingen. Op basis hiervan dient voldoende ontwateringsdiepte aanwezig te zijn. De GHG binnen het plangebied ligt op circa NAP +5,6 m à NAP +5,8 m. Op basis van de ontwateringseisen dient het niveau van de rijbanen naar minimaal circa NAP +6,5 m (ontwatering van 0,7 m) te gaan. De rijbanen rondom het plangebied liggen op circa NAP +6,9 m. Door de wegen aan te sluiten op de bestaande wegen is er ruim voldoende ontwateringsdiepte aanwezig. Voor de woningen wordt geadviseerd het vloerpeil circa 0,3 m boven het wegpeil te realiseren. Hierdoor wordt gezorgd dat water op het maaiveld niet direct leidt tot wateroverlast in de woningen. Vanuit het waterschap wordt voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 m geadviseerd, voor het straatpeil een drooglegging van 1,0 men voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 m. Met een zomerpeil van NAP +6,25 m is het minimale straatpeil NAP +7,25 m en het minimale bouwpeil is NAP +7,55 m. Omdat dit hoger is dan de ontwateringseis, worden deze peilen gehanteerd. Daarnaast mag er als gevolg van de ontwikkeling geen negatieve effecten op de omgeving ontstaan. Door het realiseren van de bovengrondse waterberging wordt watercompensatie gerealiseerd voor de toename van verharding. Om de pieken van het hoge grondwaterpeil af te vangen, kan eventueel drainage worden toegepast. Deze mag alleen op het niveau van de huidige maaiveldhoogte worden aangebracht.
Kweltoename
In de maatgevende situatie T10 hoogwater gaat verreweg de meeste kwel naar de Oude Rijn, weergegeven in de onderstaande afbeelding. Binnen het plangebied is daarbij zelfs nog steeds op de meeste plaatsen wegzijging berekend. Voor de waterberging is daarom geen kwelcompensatie noodzakelijk. Door het waterschap Rivierenland is de invloed van de waterberging op de kwel gemodelleerd. Vanuit de modelresultaten is de verwachting dat de waterberging geen significante toename van de kwelwaterbelasting op het watersysteem zal veroorzaken.
Figuur 4.7.4 Kwel/wegzijging in en rondom het plangebied tijdens T=10 hoogwater.
Vuilwater
Op basis van de realisatie van 349 woningen, een bezetting van 2,5 per woning en een afvoer van 120 liter per persoon per dag, is de toekomstige toevoer op de droogweerafvoer (dwa) 8,7 m³ per uur of 2,4 liter per seconde. Tevens wordt een school binnen het plangebied gerealiseerd. Met een leerlingenaantal van 400 en een afvoer van 2,5 liter per leerling per uur, is de toevoer op de droogweerafvoer 8 m³ per dag of 0,28 liter per seconde.
- Toekomstige toevoer dwa per uur vanuit de woningen = 349 × 2,5 × 0,01 = 8,7 m³
- Toekomstige toevoer dwa per uur vanuit de school = 400 × 0,0025 = 1 m³
De gemeente dient te bepalen of het huidig aanwezige rioolstelsel voldoende capaciteit heeft voor de extra toevoer. Op basis van de hoogteligging van de bestaande riolering dient bepaald te worden of afwatering onder vrijverval richting het gemeentelijke riool aan de oostzijde van het plangebied mogelijk is.
Oppervlaktewater
Het plan veroorzaakt, door het treffen van de compenserende maatregel geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Er worden geen aanpassing uitgevoerd in de watergangen. Door middel van dichte peilscheidingen wordt voorkomen dat water vanuit de waterberging en watergangen in het plangebied naar het lagere peilgebied in het zuiden kan stromen. Het water dat mogelijk oppervlakkig afstroomt naar de omliggende watergangen wordt gezuiverd door middel van een bodempassage van minimaal 4 m breed.
Oude Rijn
De Oude Rijn is een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Kaderrichtlijn water. In en langs de watergang Oude Rijn zijn de onderstaande ontwikkelingen gepland:
- Twee wegverbindingen over de Oude Rijn. Om de het KRW lichaam zo veel mogelijk onbeduikerd te laten is het toepassen van bruggen aanbevolen.
- Oppervlakkig afstroming van verhard oppervlak. Voor het zuiveren van het hemelwater dient het water af te wateren via een bermpassage van minimaal 4 m breed.
Vanuit de bestaande kern Kesteren loost een tweetal gemengde overstorten rechtstreeks op de Oude Rijn. Deze lozing vindt plaats bij hevige neerslag. Aanbevolen is om in de vervolgfase nader te onderzoeken of het verversen van de Oude Rijn met water vanuit de waterberging wenselijk is. Als verbreding van de Oude Rijn gewenst of nodig is dan ziet het waterschap dit graag uitgevoerd in de vorm van plasdras zones of andere ondiepe natuurvriendelijke voorzieningen. Ook als verbreding niet nodig is, is het gewenst om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Dit kan eventueel op kosten van het waterschap worden uitgevoerd. Het waterschap gaat hierover graag in overleg, omdat ook gekeken moet worden naar de wijze van onderhoud. Gevraagd wordt om in de plannen de gronden naast de Oude Rijn te (blijven) bestemmen als groen of water zodat in onderling overleg hierover goede keuzes gemaakt kunnen worden.
Waterveiligheid
Het plangebied wordt omsloten door watergangen. Ten zuiden van het plangebied is een A-watergang gelegen. Aan beide zijdes van deze Awatergang is een beschermingszone van 4 m breed gelegen. In deze beschermingszone gelden ge- en verboden. Deze zijn opgenomen in de Keur. Ten oosten en ten westen van het plangebied zijn B-watergangen gelegen. De B-watergangen hebben een beschermingszone van 1 m breed aan beide zijdes van de watergang. Het plan ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Persleiding
In het zuiden van het plangebied is een persleiding van het waterschap gelegen. Ter plaatste van de persleiding geleden ge- en verboden. Daarom dient het plan nader te worden afgestemd met het waterschap. De ligging van de persleiding is weergeven in onderstaande figuur.
Figuur 4.7.5 Globale ligging persleiding boven de toekomstige inrichting
Overleg met waterschap Rivierenland
Tussen initiatiefnemer, gemeente en waterschap heeft afstemming plaatsgevonden over de waterhuishouding van deze ontwikkeling. Het thema waterhuishouding wordt in deze paragraaf beschreven. In de planregels is de verplichting opgenomen voor initiatiefnemer om een inrichtingsplan op te stellen. Dit inrichtingsplan moet goedgekeurd worden door de gemeente. Het thema waterhuishouding vormt een onderdeel van dit inrichtingsplan. Initiatiefnemer, gemeente en waterschap hebben daarbij afgesproken af te stemmen over het inrichtingsplan en daarbij rekening te houden met de volgende aandachtspunten:
- Waterberging
Het uitgangspunt voor de waterberging is geen oppervlaktewater. Diepere ontgravingen worden tot een minimum beperkt om kwelstromen zo min mogelijk te beïnvloeden. Een eventuele kweltoename door ontgravingen wordt niet gecompenseerd via aanvullende berging, maar wordt ondervangen via mitigerende maatregelen.
- Berekening toename verhard oppervlakte en compensatie
Het waterschap vraagt aandacht voor het berekenen van de toename van verharding en compensatie. De toename en daarmee de compensatie worden met regelmaat onderschat.
- Kaderrichtlijn water Oude Rijn
De Oude Rijn is een oppervlaktewaterlichaam. In en langs deze watergang worden verschillende ontwikkelingen voorgesteld. Met de uitwerking van het inrichtingsplan wordt ook in beeld gebracht of deze ontwikkelingen gevolgen hebben op de fysisch-chemische of biologische kwaliteitselementen of op de chemische toestand van de Oude Rijn, inclusief eventuele bijbehorende maatregelen.
- Verversen en doorspoelen Oude Rijn
Initiatiefnemer en waterschap gaan met elkaar in gesprek om de hemelwaterberging van het plangebied in te zetten voor verversing en doorspoeling van de Oude Rijn. Dit bevordert de kwaliteit van het water.
- Verbreding Oude Rijn
In en om de Oude Rijn is het mogelijk gewenst om te verbreden in de vorm van plasdras zones of andere ondiepe natuurvriendelijke voorzieningen. Ook als verbreding niet nodig is, is het mogelijk gewenst om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Initiatiefnemer en waterschap gaan hierover met elkaar in gesprek bij het opstellen van het inrichtingsplan.
- Ecologische inrichtingsvoorwaarden
Bij het opstellen van het inrichtingsplan worden ecologische inrichtingsvoorwaarden meegenomen.
- Eigendom
Een deel van de planontwikkeling vindt plaats op eigendommen van het waterschap. Indien de plannen verandering aanbrengen in het huidige gebruik, treden partijen met elkaar in overleg.
Het waterschap heeft initiatiefnemer verzocht om in beeld te brengen of het voorkomen van wateroverlast voor de toekomstige bewoners gegarandeerd kan worden. De initiatiefnemer heeft een geohydrologisch bureauonderzoek en een kwelwateranalyse uitgevoerd (bijlage 7). Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de geohydrologische opbouw (bodemopbouw, grondwaterstanden, oppervlaktewatersysteem, kwel, etc.). Deze informatie wordt gebruikt voor een verdere uitwerking van onder andere de waterhuishouding van de ontwikkeling. Verwacht wordt dat de te realiseren waterberging geen significante toename van de kwelwaterbelasting op het watersysteem zal veroorzaken.
Na afstemming met het waterschap is de watertoets (bijlage 6) aangepast.
Initiatiefnemer stemt bij het opstellen en uitwerken van het inrichtingsplan af met zowel de gemeente als het waterschap. Bij het berekenen van de verharding is initiatiefnemer uitgegaan van een “worst-case scenario”. Er is voldoende ruimte binnen het plan om de benodigde (extra) compensatie te realiseren.
4.7.3 Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er compensatie voor verharding nodig is.
Deze ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het watersysteem. Hierin zijn de volgende uitgangspunten gebruikt:
- Vuilwater en hemelwater gescheiden afgevoerd worden.
- Extra waterberging gerealiseerd wordt om te compenseren voor 4,92 ha verhard oppervlak. In de huidige plannen wordt hier aan voldaan. Dit dient echter gevalideerd te worden door middel van een maatwerk berekening in overleg met het waterschap.
- Extra vuilwaterproductie van circa 139 m³/dag.
- 35% van nieuw aan te leggen oever dient natuurvriendelijk te zijn.
- Bij een bui van 100 mm in één uur mag geen wateroverlast in woningen ontstaan.
- In nieuwbouw projecten wordt het vloerpeil minimaal 0,25 m boven as-weg (tonrond) of 0,35 m boven as-weg (V-profiel) aangelegd.
Gezien de forse toename aan verhard oppervlak wordt er nog een modelberekening uitgevoerd waarin de (geo)hydrologische effecten nader worden beschouwd.
4.8 Ecologie
4.8.1 Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.
Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
4.8.2 Onderzoek
Soortenbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ingreep leidt niet tot verkleining van de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden of het NNN en heeft geen significant verstorend effect op deze soorten. Ten aanzien van aanwezige beschermde soorten is een quickscan uitgevoerd, zie bijlage 11. Hierin is onderzocht of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden voor de voorgenomen ingreep. De aanwezigheid van geschikte habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 4.8.1. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel 4.8.1 Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
*Wijzigingen in het planvoornemen kunnen van invloed zijn op de uitkomst van het onderzoek
Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming dient voorafgaand aan de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de functie van de onderzoekslocatie voor roofvogels, ransuil, huismus, gierzwaluw, steenuil, vleermuizen, kleine marterachtigen, steenmarter en poelkikker. Tevens is een nadere inspectie in de groeiperiode van planten noodzakelijk om de aan- of afwezigheid van beschermde plantensoorten uit te kunnen sluiten. Aanvullend ecologisch onderzoek naar de grote vos is enkel benodigd indien de aanwezige iepen en/of wilgenbomen gekapt worden.
Om vast te kunnen stellen of, naast de reeds aangetroffen nesten en holtes, nesten van roofvogels, ransuil en eenhoorn en/of bomen met holtes, spleten en/of loshangend schors aanwezig zijn, is een nadere inspectie in de winterperiode/bladloze periode noodzakelijk. Bij het aantreffen van een nest of verblijfplaats van roofvogel, ransuil, eekhoorn en/of boombewonende vleermuis is mogelijk nader onderzoek benodigd.
Gelet op de bomen met holtes en scheuren, de watergangen en bomenlanen, zijn bij de bouwfase en gebruiksfase, overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen te vermijden als mogelijke verblijfplaatsen en vliegroutes functioneel en duurzaam behouden blijven. Additionele (bouw)verlichting richting bovengenoemde elementen dient te worden voorkomen. Indien verstoring door een toename in verlichting dreigt, zal een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake deskundige worden opgesteld om verstoring door verlichting te voorkomen.
Overtreding ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door de voorgenomen sloop- en kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden, dient voorafgaand aan de start van de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag en snoeiafval te verwijderen buiten het broedseizoen van vogels.
Voor beschermde soorten behorende tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten.
Medio 2022 is middels een natuurtoets Wnb nader onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd, zie bijlage 12. Uit het onderzoek is gebleken dat de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis, de steenmarter en de wezel het plangebied gebruiken. De gewone dwergvleermuis en de wezel hebben zowel een verblijfplaats als een foerageergebied binnen de begrenzing van het plangebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben negatieve effecten op de gewone dwergvleermuis en de wezel. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet er een ontheffingsaanvraag op verbodsbepalingen van de Wnb ingediend worden.
Door rekening te houden met verlichting zal de rosse vleermuis geen negatieve effecten ondervinden. De steenmarter maakt voornamelijk gebruik van de bosschage ten noorden van, en net buiten, het plangebied. Negatieve effecten op de steenmarter worden niet verwacht. Het aanvragen van een ontheffing voor de rosse vleermuis en de steenmarter is niet noodzakelijk.
Om overtredingen van verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen zijn mitigerende maatregelen beschreven. De mitigerende maatregelen voor de betreffende soorten moeten worden uitgewerkt in een activiteitenplan.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ten opzichte van het plangebied is Rijntakken. Dit natuurgebied ligt op circa 1 kilometer, zie figuur 4.8.1 Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op circa 750 meter ten zuidwesten van het plangebied, zie figuur 4.8.2. Aangezien het planvoornemen niet leidt tot een wijziging van de bestemming van het aangrenzende onderdeel van het Natuurnetwerk zijn aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het NNN niet aan de orde.
Figuur 4.8.1 Situering plan en omliggende Natura 2000-gebieden
Figuur 4.8.2 NatuurNetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied (rood omkaderd)
Er is een voortoets naar stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 9. De losse berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen van deze voortoets. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Gezien de omvang, de schaal en de locatie van het plan is de verwachting dat het projecteffect van de gebruiksfase en bouwfase > 0,00 mol/ha/jaar is. Daarom wordt interne saldering toegepast en is een verschilberekening gemaakt om de stikstofdepositie van de toekomstige invulling van het plan te vergelijken met de depositie als gevolg van de referentiesituatie. Omdat er gedurende de bouwfases al woningen in gebruik worden genomen, zijn de berekeningen verdeeld over drie bouwfases. Deze fases hebben een oplopend gebruikspercentage.
De verschilberekeningen zijn verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022.1). De resultaten van de berekening tonen een afname van stikstofdepositie tijdens de drie bouwfases in vergelijking met de referentiesituatie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bouwfase niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie en dat negatieve effecten op dit gebied kunnen worden uitgesloten.
De resultaten van de berekening tonen een afname van stikstofdepositie bij het toekomstige gebruik in vergelijking met de referentiesituatie. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie en dat negatieve effecten op dit gebied kunnen worden uitgesloten.
Op basis van dit onderzoek blijkt dat er geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) nodig is voor het aspect stikstof.
4.8.3 Conclusie
Omdat negatieve effecten, ondanks het nemen van mitigerende maatregelen niet in alle gevallen geheel te voorkomen zijn door de aard van de werkzaamheden, is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor de gewone dwergvleermuis en de wezel noodzakelijk. In een activiteitenplan worden de effectanalyse en vervolgstappen (mitigerende maatregelen en ontheffingsaanvraag) uitgewerkt. Voor het opstellen van het activiteitenplan is een specificering van de werkzaamheden en de planning noodzakelijk. Het activiteitenplan en ontheffing wordt opgesteld/aangevraagd parallel aan de procedure van de dit bestemmingsplan.
Uit de verschilberekeningen blijkt dat er gedurende de bouwfase en bij het toekomstig gebruik een afname in stikstofdepositie wordt berekend ten opzichte van de referentiesituatie. Bij een dergelijk resultaat zal het beoogde plan dus niet voor een toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermt met de Erfgoedwet. Om te voorkomen dat de archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dan in 1992 door Nederland werd ondertekend.
4.9.1 Toetsingskader
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging.
4.9.2 Onderzoek
Archeologie
Het plan kent in het vigerende bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' (vastgesteld op 27 september 2018) de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'overige zone - aangetast'. Voor het grootste deel van het plangebied is archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 10.000 m2 en dieper reiken dan 50 cm onder het bestaande maaiveld. Deze grenswaarde wordt overschreden. Econsultancy heeft een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden Midden-/Laat-Romeinse tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de veronderstelde ligging binnen de Mars - Oude Rijn stroomgordel, met specifiek het zuidelijke deel langs de noordelijke oever van de laatste restgeul. Deze restgeul wordt ook wel aangeduid als de loop van de Oude Rijn of de oude zuidelijke tak van de Nederrijn. De Mars - Oude Rijn stroomgordel is ontstaan rond het begin van de jaartelling en is tot relatief recent actief geweest (tussen 95 tot 1540 na Chr., Midden-Romeinse tijd t/m Late-Middeleeuwen B). Nog tijdens de Romeinse tijd is de huidige Nederrijn ontstaan en heeft later mogelijk delen van de Romeinse resten geërodeerd. De zuidelijke tak van de Nederrijn (Mars of Oude Rijn) stroomde tot in de Middeleeuwen vlak langs Kesteren. Door de natuurlijke migratie van de geul van de rivier zijn mogelijk delen van de oudere stroomgordel opgenomen en opnieuw afgezet. Dit heeft mogelijk ook plaatsgevonden binnen het plangebied, aangezien het tot het kronkelwaardgebied wordt gerekend. Voor de periode Middeleeuwen is de verwachting middelhoog, omdat er geen directe aanwijzingen zijn voor bewoning in het gebied of uit de directe omgeving (geen vondstmeldingen binnen het plangebied van oppervlaktevondsten (bijvoorbeeld vanuit een oppervlaktekartering) dan wel uitgevoerde archeologische onderzoeken in de (directe) nabijheid van het plangebied). Voor de periode Nieuwe tijd is de verwachting laag, omdat er vanuit geraadpleegd historisch kaartmateriaal geen duidelijke aanwijzingen dat er binnen het plangebied een historisch (Nieuwe tijds) erf/historische erven aanwezig zijn geweest.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laat goede overeenkomsten zien met de in het bureauonderzoek beschreven paleogeografische ontwikkeling van het plangebied. Binnen het overgrote deel van het plangebied komen oever-/kronkelwaard- op beddingafzettingen voor, bestaande uit bovenin veelal sterk zandige klei en neerwaartse richting geleidelijk overgaand in sterk kleiig zand en vervolgens zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand (in opwaartse richting juist een kenmerkende verfijning van textuur (fining up sequentie)).
Centraal in het plangebied loopt van noordoost naar zuidwest een meandergeul, waar tot grotere diepte matig tot sterk zandige klei voorkomt, gevolgd door plaatselijk deels zwak humeus, sterk kleiig, zeer zand. De uiterst zuidwestelijke strook van het plangebied ligt binnen een restgeul, waar restgeul- op beddingafzettingen zijn afgezet. Gezien de geringe dikte van het pakket restgeulafzettingen dient er rekening te worden gehouden dat een deel van het oorspronkelijke pakket restgeulafzettingen ontgraven is, om ervoor te zorgen dat de restgeul bleef fungeren als sloot/watergang van waaruit overtollig regenwater snel kon worden afgevoerd.
Diepgaande bodemverstorende ingrepen zijn bij de gezette boringen niet waargenomen. Veelal is sprake van een intacte, kalkhoudende ooivaaggrond, met onder de huidige bouwvoor (Ap-horizont) nog een (zeer) zwak ontwikkelde verwerings-Bw-horizont. Bij slechts enkele boringen zijn iets diepere verstoringen waargenomen, maar zijn ook veelal beperkt tot de bovengrond (bovenste 50/60 cm). Het archeologisch potentiële sporenniveau zal dan ook nog (deels) intact aanwezig zijn, waarbij archeologische sporen (indien aanwezig) meest zichtbaar zullen zijn op de overgang van de verwerings-Bw-horizont naar de C-horizont.
Ondanks de verkennende fase van het booronderzoek is bij twee boringen in de bouwvoor een fragment Siegburg steengoed (datering 1280-1320) en bij boring 45 een fragment roodbakkend aardewerk (datering 1500-1700) aangetroffen. Voor deze twee fragmenten geldt dat deze geen ligging hebben in situ (resten in de bewerkte bouwvoor), maar kunnen nog wel gezien worden als aanwijzing voor de mogelijke aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
Advies
Aanbevolen wordt om binnen het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er is namelijk over het algemeen sprake van een merendeels intacte bodemopbouw binnen het plangebied (moderne bodemverstoringen beperken zich veelal tot de huidige bouwvoor), waardoor het zijn middelhoge verwachting behoudt op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen. Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek dient binnen het plangebied een vervolgonderzoek te worden uitgevoerd. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichten van bodemingrepen, zal dit vervolgonderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van archeologie.
Dit onderzoek kan pas worden uitgevoerd nadat de nog operationeel zijnde boomgaard binnen het plangebied zijn activiteiten heeft beëindigd. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' blijven vooralsnog behouden. Indien na uitvoer van het onderzoek het onderzoeksgebied vrijgegeven wordt kunnen deze dubbelbestemmingen worden verwijderd.
Cultuurhistorie
Er is geen bestaande monumentale of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig binnen het plangebied.
Binnen de Erfgoedkansenkaart van de gemeente Neder-Betuwe zijn er binnen het plangebied twee hoog gewaarde landschapselementen die vanuit cultuurhistorisch oogpunt als te behouden zijn aangegeven. Het betreft de watergang ten zuiden van de geprojecteerde kerk en het noordelijke deel van de Rhenenseweg. Dit laatste betreft een hoog gewaardeerd open agrarische landschap ter plaatse van het karakteristiek weggetje (de Rhenenseweg). De impact van het plan op de watergang, is ondergeschikt aan de impact die het plan heeft op het noordelijke deel van de Rhenenseweg. Bij de realisatie van dit plan verdwijnt het karakteristieke open agrarische landschap deels.
Bij de inrichting van de percelen aan de Rhenenseweg en het ondergronds parkerendeel ter plaatse van de woontoren dient rekening gehouden te worden met het karakteristieke open agrarische landschap ter plaatse van de Rhenenseweg. Dit wordt als voorwaarde in de regels geborgd.
4.9.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plangebied, vanwege de merendeels intacte oorspronkelijke bodemopbouw (er zijn geen grootschalige diepgaande recente bodemverstorende ingrepen waargenomen), zijn middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten voor de perioden Midden-Romeinse tijd t/m de Middeleeuwen behoudt. Vanwege de nog operationeel zijnde boomgaard is vervolgonderzoek op dit moment nog niet mogelijk. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'overige zone - aangetast' blijven vooralsnog behouden. Het vervolgonderzoek dient uitgevoerd te worden ten tijde van de vergunningsfase.
Met betrekking tot cultuurhistorie vormt het plan geen belemmering. De wijze van inrichting wordt in de regels geborgd.
4.10 Leidingen
4.10.1 Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- 3. defensiebrandstoffen;
- 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
4.10.2 Onderzoek en conclusie
Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze leiding kent het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Binnen deze zone zijn bouwwerken en grondwerkzaamheden niet zondermeer toegestaan. Met de inrichting van het plan wordt rekening gehouden met de ligging van deze leiding. De rioolpersleiding is zodoende voldoende beschermd.
In en nabij de planlocaties zijn verder geen planologisch relevante leidingen en/of telecommunicatieverbindingen aanwezig die een belemmering vormen voor de ontwikkeling of waarvoor de ontwikkeling een belemmering is. Dit aspect staat de uitvoering van de beoogde ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
4.11 Explosieven
4.11.1 Inleiding
Binnen het plangebied vinden diverse (grondroerende) werkzaamheden plaats. Eventuele ontplofbare oorlogsresten in de bodem kunnen een risico vormen voor de openbare veiligheid en resulteren in een stagnatie van de werkzaamheden. Om de veiligheid van het personeel en de omgeving te waarborgen en extra kosten te voorkomen, is het daarom van belang om het risico op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten vast te stellen.
4.11.2 Analyse
Uitgevoerde onderzoeken
De gemeente Neder-Betuwe beschikt over een gemeentebreed vooronderzoek (AVG, Bodembelastingkaart CE Gemeente Neder-Betuwe, 16622057, 28-3-2017). Volgens de online raad te plegen bodembelastingkaart is de projectlocatie geheel verdacht op geschutmunitie en deels op afwerpmunitie. De nationaliteit, het kaliber, de subsoort en verticale afbakening zijn echter niet gespecificeerd. Een uitsnede van de bodembelastingkaart is hieronder weergegeven.
Figuur 4.11.1 uitsnede van de bodembelastingkaart (bron: AVG, 16622057, 28-3-2017)
De verdachte gebieden zijn vanaf de bodembelastingkaart overgetrokken, en de ontbrekende gegevens moeten worden ingevuld. Dit gebeurt in de volgende paragraaf.
Het onderzoek is in 2017 uitgevoerd volgens de WSCS-OCE, die in 2021 is vervangen door het CS-VROO. Er wordt niet verwacht dat actualisering naar de huidige regelgeving gevolgen heeft voor de horizontale afbakening van het verdachte gebied voor geschutmunitie, maar vermoedelijk zal toepassing van de nieuwe richtlijnen het op afwerpmunitie verdachte gebied significant verkleinen. In dat geval zal de projectlocatie niet meer verdacht zijn op afwerpmunitie. Hier is dan wel extra onderzoek naar de relevante bomafworpen voor vereist.
Afgezien van de ontbrekende gegevens en de verouderde afbakening van afwerpmunitie worden de conclusies van het vooronderzoek als betrouwbaar ingeschat. Het onderzoek is volgens de toenmalig vigerende regelgeving uitgevoerd door een erkende partij, en het wordt gehanteerd door het bevoegd gezag.
Aanvullen ontbrekende gegevens
De nationaliteit, kaliber, subsoort en verticale afbakening van de te verwachten ontplofbare oorlogsresten zijn niet gespecificeerd. Deze zijn in onderstaande tabel door RPS vastgesteld op basis van de meest gangbare soorten.
Tabel 4.11.1
Soort OO | Subsoort (kaliber) | Verschijningsvorm | Verticale afbakening* |
Geschutmunitie Duits en geallieerd | Diverse (5cm t/m 15 cm) (2 inch t/m 155mm) | Verschoten | Tot 1,75m -mv Tot 5,05 – 5,55m +NAP** |
Afwerpmunitie Geallieerd | Brisant (250 – 1000 lbs) Mogelijk trillingsgevoelig | Afgeworpen | N.N.T.B.*** |
* Bij de verticale afbakening is uitgegaan van het grootste kaliber. De kleinere kalibers zullen niet tot de maximale diepte zijn ingedrongen.
** De verticale afbakening ten opzichte van NAP is een indicatie, ingeschat aan de hand van gegevens over historische maaiveldhoogtes. Deze kunnen lokaal verschillen.
*** Het vaststellen van de verticale afbakening van afwerpmunitie maakt geen deel uit van de opdracht. Hiervoor zijn sondeergegevens benodigd.
Omdat er geen informatie beschikbaar is over de ontstekers wordt conform het ‘Afwegingskader trillingen in CE (afwerpmunitie) verdacht gebied’ (april 2019) ervan uitgegaan dat de ontstekers op de afwerpmunitie trillingsgevoelig kunnen zijn.
Voor de verticale afbakening van de geschutmunitie is gebruik gemaakt van de ‘Nadere bepalingen voor het uitvoeren van Vooronderzoek en Risicoanalyse’ (CS-VROO-02, consultatieversie oktober 2021). Hierin is vastgesteld hoe diep verschillende kalibers in bepaalde grondsoorten kunnen indringen. Uit boormonsters van DINOloket blijkt dat de bodem in het projectgebied bestaat uit klei, zand en leem. In kleigrond is de indringingsdiepte het grootst, dus daar wordt van uitgegaan. Houwitsermunitie van 11 tot 16 cm kan volgens voornoemd document 100 – 175 cm indringen in kleigrond. Omdat het grootste te verwachten kaliber 155mm is wordt uitgegaan van een verticale afbakening van 1,75m -mv. Voor de verticale afbakening ten opzichte van NAP is het bestand TophoogteMD van Rijkswaterstaat met historische maaiveldhoogtes gebruikt. Volgens metingen uit 1948 varieerde de maaiveldhoogte in het projectgebied van 6,8 tot 7,3m +NAP.
Naoorlogse bodemingrepen
Om een goed en realistisch advies te verlenen is het belangrijk om eventuele naoorlogse bodemingrepen te analyseren. Naoorlogs geroerde grond kan als onverdacht worden beschouwd, en eventuele naoorlogs opgehoogde of afgegraven grond kan gevolgen hebben voor de uiteindelijke verticale afbakening.
Om te controleren of er naoorlogse bodemingrepen hebben plaatsgevonden is de huidige situatie vergeleken met die tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hieronder is het onderzoeksgebied weergegeven op een luchtfoto van 25 april 1945 en een historische kaart van rond 1945:
Figuur 4.11.2 Het onderzoeksgebied op een luchtfoto van 25 april 1945 (boven) en een historische kaart van rond 1945 (onder) (bron: resp. WUR 4/2457: 4005 en Kadaster)
Hieronder is het onderzoeksgebied weergegeven op een recente luchtfoto en de huidige topografie:
4.11.3 Het onderzoeksgebied op een recente luchtfoto en de huidige topografie (bron: Esri)
Uit een vergelijking van de luchtfoto’s en de kaarten blijkt dat de drie panden in het onderzoeksgebied naoorlogs zijn gebouwd. Daarnaast zijn de watergangen langs de N233 en de Betuwestraatweg naoorlogs gegraven. De contouren van de drie panden en de watergang zijn ingetekend op de advieskaart in bijlage 1 en kunnen als onverdacht worden beschouwd.
Advies werkzaamheden
Voor alle grondroerende werkzaamheden binnen het projectgebied dient van tevoren opsporingsonderzoek plaats te vinden. De meest efficiënte manier is om een zo groot mogelijk gedeelte non-realtime te detecteren en de significante verstoringen vervolgens met een OOO-ploeg te benaderen.
Een klein deel van het projectgebied is verdacht op de aanwezigheid van afwerpmunitie. De verticale afbakening van dit verdachte gebied kan met de huidige informatie niet worden vastgesteld, hier zijn sonderingen voor benodigd. De verwachting is dat deze verticale afbakening meer dan vier meter bedraagt. Voor zover bekend zijn binnen het op afwerpmunitie verdachte gebied geen werkzaamheden gepland die zo diep gaan.
Omdat er geen informatie beschikbaar is over de ontstekers op de afwerpmunitie moet ervan uit worden gegaan dat deze trillingsgevoelig is. Trillingen met een versnelling van 1,0 m/s2 of groter kunnen over een afstand van 10 meter leiden tot de uitwerking van deze afwerpmunitie. Op onderstaande afbeelding zijn de verdachte gebieden en de 10 meter buffer geprojecteerd op het plan van de nieuwbouwwijk. Bij trillingsveroorzakende werkzaamheden zoals heien dient een straal van 10 meter binnen het verdachte gebied of het buffergebied vrijgegeven te worden. Hiervoor dient echter wel eerst de verticale afbakening voor de afwerpmunitie vastgesteld te worden.
Figuur 4.11.4 De verdachte gebieden (rood en geel) en de 10 meter bufferzone voor de afwerpmunitie (geel gearceerd) geprojecteerd op het plan van de nieuwbouwwijk (bron achtergrondkaart: opdrachtgever)
Als er binnen de 10 meter buffer heiwerkzaamheden zijn gepland leidt dit tot een significant grotere opsporingsinspanning. Dit kan worden voorkomen door de werkzaamheden aan te passen zodat de trillingen een kleinere versnelling hebben dan 1,0 m/s2, of door aanvullend onderzoek te doen naar de bomafworpen die hebben geleid tot het verdachte gebied. Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven kan het verdachte gebied vermoedelijk sterk verkleind worden door de nieuwe richtlijnen uit het CS-VROO toe te passen, waardoor werkzaamheden binnen het projectgebied geen invloed meer hebben op het op afwerpmunitie verdachte gebied.
4.11.3 Conclusie en advies
Voor dit adviesrapport heeft RPS de gemeentebrede bodembelastingkaart van Neder-Betuwe geraadpleegd (AVG, Bodembelastingkaart CE Gemeente Neder-Betuwe, 16622057, 28-3-2017). Het projectgebied is geheel verdacht op geschutmunitie en deels verdacht op afwerpmunitie. De verdachte gebieden zijn weergeven op de advieskaart in bijlage 1. Binnen de respectievelijke verdachte gebieden kunnen de volgende ontplofbare oorlogsresten worden verwacht:
Soort OO | Subsoort (kaliber) | Verschijningsvorm | Verticale afbakening* |
Geschutmunitie Duits en geallieerd | Diverse (5cm t/m 15 cm) (2 inch t/m 155mm) | Verschoten | Tot 1,75m -mv Tot 5,05 – 5,55m +NAP** |
Afwerpmunitie Geallieerd | Brisant (250 – 1000 lbs) Mogelijk trillingsgevoelig | Afgeworpen | N.N.T.B.*** |
* Bij de verticale afbakening is uitgegaan van het grootste kaliber. De kleinere kalibers zullen niet tot de maximale diepte zijn ingedrongen.
** De verticale afbakening ten opzichte van NAP is een indicatie, ingeschat aan de hand van gegevens over historische maaiveldhoogtes. Deze kunnen lokaal verschillen.
*** Het vaststellen van de verticale afbakening van afwerpmunitie maakt geen deel uit van de opdracht. Hiervoor zijn sondeergegevens benodigd.
De nationaliteit, subsoort, kaliber en verticale afbakening van de verwachte OO waren niet gespecificeerd in het onderzoek en zijn door RPS aangevuld.
Naoorlogse bodemingrepen
Uit een vergelijking van de luchtfoto’s en de kaarten blijkt dat de drie panden in het onderzoeksgebied naoorlogs zijn gebouwd. Daarnaast zijn de watergangen langs de N233 en langs de Betuwestraatweg naoorlogs gegraven. De contouren van de naoorlogse watergangen en panden zijn ingetekend op de advieskaart en kunnen als onverdacht worden beschouwd. Hier geldt het Protocol Toevalsvondst.
Advies voor werkzaamheden
De gehele projectlocatie is verdacht op ontplofbare oorlogsresten, en dient voorafgaand aan de grondroerende werkzaamheden vrijgegeven te worden door middel van opsporingsonderzoek. Gezien de verwachte OO en de aard en grootte van de locatie adviseert RPS om het gebied eerst te onderzoeken middels non-realtime oppervlaktedetectie. Met deze methode wordt de locatie eerst met magnetometers ingemeten, waarna de data wordt geanalyseerd en er een lijst wordt opgesteld met de significante objecten. Indien nodig kunnen deze objecten later door een OOO-ploeg worden benaderd, geïdentificeerd en verwijderd. Het opsporingsonderzoek dient te worden uitgevoerd door een CS-OOO gecertificeerd bedrijf.
Afwerpmunitie
Een klein deel van de projectlocatie is verdacht op afwerpmunitie. Als binnen het op afwerpmunitie verdachte gebied werkzaamheden zijn gepland die meerdere meters diep gaan is het raadzaam om de verticale afbakening van de afwerpmunitie vast te stellen. Hiervoor zijn sondeergegevens benodigd.
Omdat er geen informatie beschikbaar is over de ontstekers op de afwerpmunitie moet ervan uit worden gegaan dat deze trillingsgevoelig is. Trillingen met een versnelling van 1,0 m/s2 of groter kunnen over een afstand van 10 meter leiden tot de uitwerking van de afwerpmunitie. Op de advieskaart in bijlage 1 is het op afwerpmunitie verdachte gebied en de buffer van 10 meter weergegeven. Bij trillingsveroorzakende werkzaamheden van 1,0 m/s2 of groter dient een straal van 10 meter binnen deze gebieden vrijgegeven te worden. Voor deze vrijgave dient wel eerst de verticale afbakening van de afwerpmunitie te worden vastgesteld, waar sondeergegevens voor benodigd zijn.
De extra inspanning voor het op afwerpmunitie verdachte gebied kan worden voorkomen door de werkzaamheden aan te passen zodat de trillingen een kleinere versnelling hebben dan 1,0 m/s2, of door aanvullend onderzoek te doen naar de bomafworpen die hebben geleid tot het verdachte gebied. Het verdachte gebied kan vermoedelijk sterk verkleind worden door de nieuwe richtlijnen uit het CS-VROO toe te passen, waardoor werkzaamheden binnen het plangebied geen invloed meer hebben op het op afwerpmunitie verdachte gebied.
Het volledige onderzoek (inclusief bijlage) is te vinden in de bijlage 10.
Conclusie
Vanwege het huidige gebruik van het plangebied is vervolgonderzoek vooralsnog niet mogelijk. Dit dient uitgevoerd te worden voorafgaand aan de noodzakelijke bodemingrepen. De uitvoer van vervolgonderzoek wordt in de overeenkomst geborgd. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichten van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
4.12 Vormvrije-merbeoordeling
4.12.1 Toetsingskader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
4.12.2 Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal 355 woningen en enkele voorzieningen. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling''. Deze is opgenomen in bijlage 17.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.2 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bedoeld voor de hoofdontsluitingen van het plangebied.
Artikel 4 Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bedoeld voor watervoorzieningen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming ontsluitingen mogelijk.
Artikel 5 Woongebied
De voor 'Woongebied' bestemde gronden zijn bedoeld voor woningen, maatschappelijke voorzieningen, zoals een school met bijbehorende gymzaal en een kerk en de bijbehorende openbare ruimte zoals, wegen, paden en verblijfsgebied, groen- en watervoorzieningen. Het beoogde aantal woningen, type woningen en bijbehorende hoogtemaatvoeringen zijn met aanduidingen aangegeven. Voor de ligging van de maatschappelijke voorzieningen is een specifieke aanduiding opgenomen. In de regels zijn voorwaarden aan het maximale bouw- en gebruiksoppervlakte van deze voorzieningen opgenomen. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot het realiseren van een minimum aantal van sociale huur en koopwoningen.
Artikel 6 Leiding - Riool
Voor de rioolpersleidingen in het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Deze gronden zijn primair bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2 en Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen: 'Waarde - Archeologie 2' voor de gronden met een hoge archeologische trefkans en 'Waarde - Archeologie 3' voor de gronden met een gemiddelde archeologische trefkans. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische (verwachtings)waarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.
Artikel 9 Waterstaat - Waterlopen
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 5 meter in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
In dit artikel is tevens een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van dit bestemmingsplan wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (d.d. 11 mei 2017). Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger(s) van de voorgenoemde nota.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties en jongerenontmoetingsplaatsen.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien met alle grondeigenaren een anterieure overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.
In het kader van de ontwikkeling is/wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de grondeigenaar/initiatiefnemer en de gemeente. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het is belangrijk dat bewoners worden betrokken bij bestemmingsplanprocedures. Bestemmingsplannen zien toe op een goede ruimtelijke ordening en bevorderen zo een goede woon- en leefomgeving voor de inwoners van de gemeente Neder-Betuwe. Er zijn verschillende manieren waarop de gemeente inwoners en andere belanghebbende de gelegenheid geeft mee te denken met een bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Waterschap Rivierenland heeft een reactie ingediend. Op basis van deze reactie is de watertoets geactualiseerd en een geohydrologisch onderzoek en kwelanalyse uitgevoerd (zie paragraaf 4.7).
7.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze inspraaktermijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Een eerste omgevingsdialoog heeft op maandagavond 4 juli 2022 plaatsgevonden. Dit betrof een inloopavond in Kesteren voor direct omwonenden en andere belangstellenden. In samenspraak met de gemeente Neder-Betuwe zijn de woningbouwplannen in combinatie met de ontwikkeling van de kerk en de school gepresenteerd. Het verslag van deze inloopavond is als bijlage 18 opgenomen.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het bestemmingsplan heeft op 25 april 2023 een tweede inloopavond plaatsgevonden. Het verslag van deze avond is als bijlage 19 opgenomen.
7.3 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de inspraak- en vooroverlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er diverse ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerp van het bestemmingsplan "Kesteren, Betuwestraat Noord" heeft met ingang van 8 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
7.4 Vaststellingsfase
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Mobiliteitsplan
Bijlage 2 Verkeersanalyse
Bijlage 3 Memo Openbaar Groen
Bijlage 4 Memo Zonstudie
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Geohydrologisch Onderzoek En Kwelanalyse
Bijlage 7 Geohydrologisch onderzoek en kwelanalyse
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 9 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 9 Voortoets stikstofdepositie
Bijlage 10 Onderzoek Explosieven
Bijlage 10 Onderzoek Explosieven
Bijlage 11 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 11 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 12 Natuurtoets Wet Natuurbescherming
Bijlage 12 Natuurtoets Wet natuurbescherming
Bijlage 13 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 13 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 14 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 14 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 15 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 15 Onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 16 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 16 Quickscan bedrijven en milieuzonering
Bijlage 17 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 18 Besprekingsverslag Omgevingsdialoog 4 Juli 2022
Bijlage 18 Besprekingsverslag omgevingsdialoog 4 juli 2022
Bijlage 19 Besprekingsverslag Omgevingsdialoog 25 April 2023
Bijlage 19 Besprekingsverslag omgevingsdialoog 25 april 2023