KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Planopzet
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Spuitzones
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Geur
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Waterhuishouding
4.10 Ecologie
4.11 Archeologie & Cultuurhistorie
4.12 Leidingen
4.13 Explosieven
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Ontwerpfase
7.4 Vaststellingsfase
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek & Onderzoek Naar Asbest In Bodem
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden (Ontwerp)
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Digitale Watertoets
Bijlage 7 Oriënterend Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 8 Aeriusberekening Gebruiksfase
Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek Aanlegfase
Bijlage 10 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek

Kesteren, Boveneindsestraat 1

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 10-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kesteren, Boveneindsestraat 1' met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 archeologische deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.10 bed & breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 begane grondbouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.13 bestaand:

  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap). De bouwhoogte van een bouwlaag bedraagt niet meer dan 4 m;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij wordt verstaan onder:

  1. a. vrijstaand:
    bebouwing waarbij het hoofdgebouw aan beide zijden niet in de perceelsgrens is gebouwd.

1.25 carport:

een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.27 diepploegen:

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.30 huishouden:

één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;

1.31 internetverkoop

detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media loopt;

1.32 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.33 kamer:

Een onzelfstandige woonruimte in een woning of vrijstaand bijbehoren bouwwerk, die geen eigen adres en/of toegang heeft en waarbij een of meerdere voorzieningen zoals woonkamer, keuken, toilet en/of badkamer niet binnen de woonruimte aanwezig zijn. Tevens zijn de wel in een onzelfstandige woonruimte aanwezige voorzieningen uitsluitend bedoeld voor gebruik door de bewoner van die onzelfstandige woonruimte.

1.34 kamerbewoning;

bewoning van een kamer;

1.35 kamergewijze verhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van onzelfstandige woonruimte/kamers voor bewoning;

1.36 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.37 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

1.38 levensloopbestendige woning

een zelfstandige woning met alle primaire voorzieningen op één verdieping of zonder traplopen bereikbaar. Primaire voorzieningen zijn woonkamer, keuken, toilet, badkamer en minimaal één slaapkamer;

1.39 luifel:

afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;

1.40 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband;

1.41 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.42 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.43 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.44 ondergronds:

onder peil;

1.45 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt en gerelateerd is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan;

1.46 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.47 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 15º;

1.48 publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.49 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;

1.51 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.52 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);

1.53 voortuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);

1.54 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning;

1.55 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.56 zijtuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

5.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
  2. b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of,

met dien verstande dat het bepaalde in a en b niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 6.1 zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande situatie

Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.

8.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

8.4 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

8.5 Zwembaden

Voor het bouwen van een zwembad gelden de volgende regels:

  1. a. een zwembad is uitsluitend toegestaan bij een (bedrijfs)woning;
  2. b. het aantal zwembaden mag niet meer bedragen dan één per (bedrijfs)woning;
  3. c. een zwembad is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  4. d. de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1,2 m;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

8.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  5. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Mantelzorg

Het gebruik van een deel van een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is toegestaan.

9.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  3. c. de kamergewijze bewoning van kamers in woningen en/of bijbehorende bouwwerken.
  4. d. seksinrichtingen;
  5. e. internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald anders dan op gronden en in bouwwerken waar detailhandel, niet zijnde ondergeschikte detailhandel, is toegestaan;
  6. f. twee of meer bedrijven op één bouwperceel.

9.3 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

Het gebruik van een deel van een (bedrijfs)woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;
  3. c. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  4. d. detailhandel mag niet plaatsvinden.

9.4 Evenementen

Voor het gebruik van gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor evenementen gelden de volgende regels:

  1. a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan.
  2. b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak.
  3. c. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijking publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 sub a om binnen een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende aangebouwde bouwwerken de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan. Hierbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten in de woning of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.
  4. d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. e. detailhandel mag niet plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en uitsluitend in verband met die activiteit;

10.2 Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 om in een (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende aangebouwde bouwwerken een bed & breakfast toe te staan. Hierbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruik ten behoeve van de bed & breakfast is gekoppeld en ondergeschikt aan de woonfunctie van de woning;
  3. c. het vloeroppervlak van de bed & breakfast mag in niet meer bedragen dan 25 % van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 80 m²;
  4. d. er mag tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal 4 kamers bed & breakfast worden geboden;
  5. e. de bed & breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kunnen functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent in ieder geval dat een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
  6. f. als gevolg van de bed & breakfast mogen geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en veilig gesteld is dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  2. b. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden ten tijde van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kesteren, Boveneindsestraat 1'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Boveneindsestraat 1 in Kesteren, op de hoek met de Spoorstraat, staat op een royale kavel een woning met gebroken kap uit de jaren '30 van de vorige eeuw. Op deze locatie hebben de initiatiefnemers het plan opgevat om het inbreidingsplan ’Het Boveneind’ te realiseren. Dit plan voorziet in de bouw van 6 vrijstaande woningen dat ontsloten wordt vanaf de Boveneindsestraat. In februari 2019 heeft de gemeente Neder-Betuwe ingestemd met de stedenbouwkundige opzet van het plan. De bestaande woning zal op termijn worden gesloopt.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Kesteren, Boveneindsestraat 1' maakt de realisatie van het inbreidingsplan 'Het Boveneind' planologisch/ juridisch mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Boveneindsestraat 1 in Kesteren en omvat het perceel kadastraal bekend als Gemeente Kesteren, sectie E, nr. 101. De oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 4.000 m².

Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0001.jpg"Afbeelding 1.1: Globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldende Plannen

Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'. De gemeenteraad heeft dit plan vastgesteld op 24 mei 2012. De gronden zijn in het plan voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' en 'Wonen'. Het hele plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0002.jpg"Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale plangrens (rode omkadering)

De gronden direct aansluitend aan de watergang direct ten noorden van het plangebied zijn verder voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - beheerszone watergang'. Langs de Spoorstraat en de Boveneindsestraat ligt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg'.

Tenslotte gelden er ook nog paraplubestemmingsplannen voor het plangebied. Relevant zijn het bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren' en het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie'. Deze plannen heeft de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2018 respectievelijk 27 september 2018.

De paraplubestemmingsplannen 'Plattelandswoningen' en 'VAB-beleid' zijn niet relevant voor het plangebied.

Omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' geen burgerwoningen zijn toegestaan en binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' maar één woning gerealiseerd mag worden, zullen de geldende bestemmingsplannen voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

Aan de oostzijde van het plangebied is op dit moment een woonhuis met diverse bijbehorende bouwwerken gesitueerd. Rond de bebouwing zijn diverse verhardingen aanwezig. Het westelijke deel van het plangebied is in gebruik als weide en als moestuin. Aan de west- en noordzijde van het plangebied bevinden zich A-watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0003.jpg"Afbeelding 2.1: Impressie bestaande bebouwing in en om het plangebied met globale plangrens (blauwe omkadering)

Het plangebied is onderdeel van de lintbebouwing aan de Boveneindsestraat. De perceelsgrens aan de westzijde is in het verleden ontstaan doordat vroeger de spoorlijn richting Rhenen en verder richting Amersfoort op de huidige locatie van de Spoorstraat heeft gelopen. Achter de woningen aan de zuidzijde van de Boveneindsestraat is onlangs ook een kleine inbreidingswijk gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0004.jpg"Afbeelding 2.2: Impressie plangebied vanaf Boveneindsestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0005.jpg"Afbeelding 2.3: Impressie plangebied vanaf Spoorstraat

2.2 Planopzet

2.2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen aan de Boveneindsestraat te Kesteren. De Boveneindsestraat vormt een verbinding tussen de westelijk gelegen Spoorstraat (hoofdontsluitingsweg) en de oostelijk gelegen Rijnbandijk. In het bestaande lint van de Boveneindsestraat is het oorspronkelijke halfopen karakter grotendeels bewaard gebleven. De Boveneindsestraat heeft alle karakteristieken van een lint op een oeverwal. De bebouwing wordt afgewisseld met boomgaarden, boomkwekerijen, tuinen en weilanden. De bermen langs het lint worden begeleid door het aanwezige groen en zijn op sommige plaatsen voorzien van parallel gelegen waterlopen. De veelal cultuurhistorisch waardevolle percelen hebben een diverse verkavelingsstructuur, waarbij de positionering van het hoofdgebouw op de kavel ten opzichte van de Boveneindsestraat varieert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0006.png"Afbeelding 2.4: Omgeving plangebied (Bron: Westeneng Architectuur, nr. 18-214, d.d. 19 september 2019)

Langs de Boveneindsestraat komen hoofdzakelijk woonpercelen voor en verspreid over het lint zijn enkele (agrarische) bedrijfspercelen aanwezig. De meeste percelen worden omringd door agrarisch gebied. De aanwezige bebouwing ter plaatse van de Boveneindsestraat bestaat hoofdzakelijk uit één à twee bouwlagen met (gevarieerde) kapconstructie. Het deel van de Boveneindsestraat dat binnen de bebouwde kom ligt, heeft een hogere bebouwingsdichtheid dan het deel in het buitengebied.

De westelijk gelegen Spoorstraat vormt de belangrijkste ontsluitingsweg van de Boveneindsestraat en is de verbindingsweg tussen Kesteren en Opheusden. Langs deze weg ligt aan beide zijde een fietspad die door een groene berm worden gescheiden van de rijbaan. Tussen de Spoorstraat en het plangebied ligt een smalle watergang.

De Spoorstraat kent een gevarieerde bebouwing aan weerszijde van de weg. Ten noorden van het plangebied staan een paar loodsen. Aan de overzijde van het plangebied is zicht op de bebouwing en de achtertuinen van de woningen aan de Stationsstraat.

2.2.2 Stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundige opzet
De Boveneindsestraat is een beeldbepalende structuur met veel diversiteit in bebouwing. De Boveneindsestraat dient als autonoom stedenbouwkundig element benaderd te worden. Voor het stedenbouwkundig plan is daarom de opzet gekozen om op de plek van de bestaande woning een woning terug te bouwen, die afwijkt van de overige woningen die zijn gelegen achter deze woning. Op die manier blijft de Boveneindsestraat als autonoom ruimtelijke element bestaan. De bouw van nieuwe woningen achter deze structuur en op de hoek met de Spoorstraat doet daar geen afbreuk aan.

De woning aan de Boveneindsestraat staat op zichzelf waarbij de vijf nieuwe woningen als eigen ruimtelijke eenheid worden beschouwd en een afwijkende uitstraling hebben. Deze vijf woningen worden middels een middengebied aan elkaar gekoppeld en door een groene omlijsting van de Boveneindsestraat afgekaderd.

Situering
De ruimtelijke structuur van het ‘Het Boveneind’ bestaat uit een woning aan het lint van de Boveneindsestraat en een ensemble van gebouwen, gegroepeerd rond een informele en besloten middengebied. De woning aan het lint is bij ‘Het Boveneind’ de bestaande vrijstaande woning met mansardekap die georiënteerd is op de Boveneindsestraat. Doordat deze woning in dusdanig slechte staat is dat renovatie geen optie is, wordt de woning gesloopt maar in dezelfde stijl teruggebouwd.

Achter deze woning ligt een gezamenlijk middengebied. De woningen staan als losse objecten rond de gezamenlijke ruimte maar vormen zo een eigen geheel, los van de kenmerkende lintstructuur van de Boveneindsestraat. Door de clustering van woningen rond het middengebied komt een ontspannen en intieme kleinschalige woonbuurt tot stand. Doordat iedereen rond het middengebied woont, is de sociale cohesie (en controle) binnen het woongebied groot. De woningen aan het middengebied zijn qua massaopzet en architectuuruitstraling identiek. Al zullen ze op kleine onderdelen van elkaar verschillen door de specifieke oriëntatie van elke woning. In het middengebied is plaats gereserveerd voor de openbare parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0007.png"Afbeelding 2.5: Stedenbouwkundig plan (Bron: Westeneng Architectuur, nr. 18-214, d.d. 19 september 2019)

Van een eensluidende rooilijn is in ‘Het Boveneind’ geen sprake, doordat de woningen allen minimaal aan één zijde evenwijdig staan aan één van de perceelgrenzen wordt de vorm van het middengebied en de woningen één geheel en daardoor een eigen ruimtelijke entiteit. Hierdoor blijft het Boveneind als autonome structuur behouden.

Alle woningen bestaan uit één of anderhalve laag met kap, waarbij de nokhoogte maximaal 10 m bedraagt. De woning aan het lint wordt uitgevoerd met een mansardekap, die ook op de huidige woning zit en als karakteristieke kapvorm veel voorkomt op woningen langs de Boveneindsestraat. De kapvorm van de woningen aan het middengebied is eenvoudig en bestaat altijd uit een zadeldak. De nokrichting varieert over de verschillende woningen.

Oriëntatie
Het nieuwe woongebied heeft een in zichzelf gekeerd karakter, maar presenteert zich middels de te herbouwen woning ook nadrukkelijk naar de Boveneindsestraat. De woningen worden in beginsel op het middengebied georiënteerd. Dit is zichtbaar door de positie van de hoofdentree van de woningen aan het middengebied. Alleen de woning aan de Boveneindsestraat vormt hierop een uitzondering. Deze wordt primair op de Boveneindsestraat georiënteerd, vormt een verbijzondering op de kop van het woongebied en zorgt voor behoud van het autonome karakter van de Boveneindsestraat. Hier bevindt zich ook de hoofdentree van de woning.

Woningen die met de zijgevel(s) aan een openbaar toegankelijk gebied grenzen, kennen een meerzijdige oriëntatie. Hierbij is de voorgevel georiënteerd op de belangrijkste ruimte (het middengebied of de Boveneindsestraat). Zijgevels grenzend aan openbaar gebied worden voorzien van een verbijzondering in de gevel of op de hoek (bijvoorbeeld door de toepassing van raampartijen, schoorstenen, variatie of plasticiteit in gevelsteenverband).

Naast de oriëntatie van de entree op het middengebied kennen de woningen ook een tuingerichte gevel. Deze gevel kenmerkt zich door grotere raamopeningen en de mogelijkheid om een overdekte buitenruimte te maken, binnen de contouren van de gebouwcontour.

Bijbehorende bouwwerken
Alle woningen hebben de mogelijkheid om naast een garage ook een slaapkamer met badkamer op de begane grond te realiseren, dit om de levensloopbestendigheid van de woning te kunnen garanderen.

De bijbehorende bouwwerken bij woningen worden zodanig gepositioneerd, dat ze vanaf de Boveneindsestraat en het middengebied zo min mogelijk zichtbaar zijn. Bij voorkeur zo veel mogelijk achter het hoofdgebouw. Aan de voorzijde van de woningen is het bouwen van aan- en uitbouwen (erkers) en vrijstaande bijgebouwen niet toegestaan. Op deze manier blijft de zichtlijn vanaf de Boveneindsestraat over het middengebied gevrijwaard van bebouwing.

Bijgebouwen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen'. Voor het overige deel van het middengebied is, vanwege het beoogde beeld met woningen op ruime en groene percelen, een regeling opgenomen die het vergunningvrij realiseren van bijbehorende bouwwerken uitsluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0008.png"Afbeelding 2.6: landschappelijke inpassing (Bron: buro Waalbrug, W-18125, april 2020)

Vanwege de ligging van het plangebied wordt voorzien in een landschappelijke inpassing. Voorzien wordt in een stevige groene buitenrand, passend in de gebiedskarakteristiek. De realisatie en instandhouding daarvan zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in in de regels van het bestemmingsplan. De inpassing zelf is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen. Ook het geluidsscherm, waarin voorzien moet worden op basis van het akoestisch onderzoek industrielawaai (zie voor meer uitleg 4.4 Bedrijven en Milieuzonering), is in de landschappelijke inpassing ingetekend.

2.2.3 Beeldkwaliteit

Er is een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de woningen in het plangebied (Westeneng Architectuur, nr. 18-214, d.d. 19 september 2019, zie Bijlage 1 bij de toelichting).

Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld de uitgangspunten voor de bebouwing in het plangebied. Het schept een kader voor de ontwikkeling van het gebied en garandeert samenhang in het uiteindelijke beeld. Het beeldkwaliteitplan is vooral een communicatiemiddel, dat met behulp van beelden en tekst aangeeft wat de ‘doelstellingen’ zijn ten aanzien van de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit en samenhang en waar ruimte ligt voor eigen invullingen. Tegelijkertijd moet het beeldkwaliteitplan recht doen aan de bebouwingskarakteristiek van de Boveneindsestraat.

In het beeldkwaliteitsplan zijn tevens heldere, toetsbare beeldkwaliteitscriteria benoemd. Het gaat daarbij om concrete toetsingscriteria, die als zodanig kunnen worden toegepast door de commissie ruimtelijke kwaliteit en/of stadsbouwmeester bij de beoordeling van de (toekomstige) bouwplannen. Door het beeldkwaliteitplan, gelijktijdig bij vaststelling van het bestemmingsplan, als onderdeel van de welstandsnota vast te stellen, kunnen de beeldkwaliteitrichtlijnen ook daadwerkelijk als toetsingscriteria worden gehanteerd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0009.jpg"

Afbeelding 3.1: Uitsnede Barro

De gebieden ten noorden van de Marsdijk in Kesteren zijn in het Barro aangemerkt als (stroomvoerend deel van het) rivierbed. De betreffende gronden zijn buiten het voorliggende plangebied gelegen.

Tevens zijn delen van de kern Kesteren voorzien van de aanduiding 'Romeinse Limes'. De gronden met deze aanduiding zijn in het Barro aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Ook deze gronden zijn buiten het voorliggende plangebied gelegen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van twaalf woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. Aangezien het de ontwikkeling van vijf extra vrijstaande (burger)woningen betreft, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals dit in het Bro wordt gedefinieerd. Het doorlopen van de ladder is daarmee niet noodzakelijk.

Los hiervan is het plangebied gelegen binnen de bebouwde kom en past het aantal van vijf woningen binnen de Regionale woonagenda Rivierenland.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn allebei op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand verstedelijkt gebied gebouwd wordt. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Kesteren. Alle woningen in het plangebied worden verder zonder aardgasaansluiting gerealiseerd en er wordt voorzien in voldoende ruimte voor waterberging.

Voor onderhavig plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsvisie.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

In artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

Planspecifiek
Het plangebied is aangemerkt als bestaand bebouwd gebied, waarbinnen nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe zijn toegestaan. Aangezien het (per saldo) toevoegen van 5 woningen passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de regionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.1), is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening.

Romeinse Limes
Op de kaart landschap is het plangebied voorzien van de aanduiding 'Romeinse Limes'. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn in artikel 2.59 benoemd als forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken.

Voor de Romeinse Limes, die op de Voorlopige Lijst Unesco Werelderfgoed van het Koninkrijk der Nederlanden staat om als werelderfgoed aangewezen te worden, zijn de begrenzingen van de gebieden indicatief aangegeven. De Limeszone is begrensd aan de hand van de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaarten zoals die op het moment van opstellen van de verordening beschikbaar waren en waar die niet beschikbaar waren van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden. Van deze kaarten zijn de zones die een hoge en middelhoge archeologische verwachting hebben, overgenomen in de kaart behorend bij de verordening. In dit gebied wordt de aanwezigheid van de kernkwaliteiten van de Limes verwacht.

In het archeologisch bureauonderzoek (zie Bijlage 10) is aangegeven dat het onderzoeksgebied met name is bewoond in de Romeinse tijd. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied, in een straal van circa 500 m, dat bij het onderzoek wordt betrokken om tot een beter inzicht te komen in de landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische situatie in het plangebied. Er zijn vondsten bekend uit deze periode, waarvan de opgravingen van een Romeins grafveld (AMK-nummer 4026, 700 m ten zuidwesten van het plangebied). Waarschijnlijk heeft ook een romeins Castellum hier gelegen, echter deze is nog niet aangetroffen, wel zijn aanwijzingen voor een Vicus aangetroffen (AMK-nummer 4024; Schuurman en de Roode, 2008). Uit het verkennend booronderzoek, zie Bijlage 11) blijkt eveneens dat, behalve het huiskavel, het plangebied op het gebied van archeologie vrijgegeven kan worden.

Voor onderhavig plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale woonagenda Rivierenland en Regionale woningbouwprogrammering

De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als (regionale) voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda, met de titel ‘Samen werken aan wonen’ opgesteld voor de regio Rivierenland. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorggerelateerde woningen. De regionale woningbouwprogrammering werkt de regio uit in de “Regionale woningbouwprogrammering”. Daarin maken de gemeenten in de regio afspraken over de bouw van woningen en wordt zorggedragen voor de regionale afstemming. Met de provincie is overeengekomen dat de kwantitatieve opgave voor de regio Rivierenland 10.500 woningen voor de periode 2015 - 2025 bedraagt.

Planspecifiek
In de regionale woonagenda is aangegeven dat de hoogste prioriteit bij inbreidingslocaties ligt. Het per saldo toevoegen van vijf woningen past daarnaast binnen de kwantitatieve opgave van de regio Rivierenland.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0010.jpg"Afbeelding 3.2: Structuurvisiekaart

De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. De beoogde ontwikkeling sluit hierbij aan door de ligging binnen de bebouwde kom en de stevige landschappelijke inpassing van het nieuwe bebouwingsensemble aan 'Het Boveneind'.

Voor Kesteren is qua ontwikkelingsrichting aangegeven dat er weliswaar een aantal inbreidingslocaties voorhanden zijn, maar dat het lastig is op korte termijn een substantieel aantal woningen te realiseren. Dit heeft ondermeer te maken met het feit dat eerst bedrijvigheid moet worden uitgeplaatst. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie die deze belemmering echter niet kent. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de beleidslijn uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie 2016 - 2021 'Vitale kernen in een sterke gemeente'

Op 1 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de woonvisie vastgesteld. In deze visie is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt.

Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte. In 2018 is de actuele woningbehoefte geüpdatet met een onderzoek genaamd Thermometer Woningmarkt.

De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten:

  1. 1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen
    Landelijk zijn er drie trends die van invloed zijn op de woningmarkt en het gewenste woningaanbod:
    1. a. Vergrijzing in combinatie met het langer zelfstandig thuis wonen.
    2. b. Diverse doelgroepen die zich gaan beroepen op de reguliere woningmarkt: statushouders, arbeidsmigranten, zorgvragers.
    3. c. Meer kleinere huishoudens bestaande uit 1 à 2 personen.

Net als de landelijke ontwikkeling zet ook in Neder-Betuwe de vergrijzing zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. Daarnaast kenmerkt Neder-Betuwe zich, in tegenstelling tot andere regiogemeenten, door het hoge aandeel grote gezinnen en een langer stijgende demografische ontwikkeling. De ambitie is om tot een meer gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen. Het gaat hier om woningen met alle primaire voorzieningen gelijkvloers bereikbaar (woonkamer, keuken, badkamer, 1 slaapkamer). De levensloopgeschiktheid is een belangrijk criterium bij nieuwbouwwoningen.

Elke woning in het plangebied heeft de mogelijkheid om levensloopbestendig te kunnen worden door een uitbreiding op de begane grond.

  1. 2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie
    Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod in kwaliteit en kwantiteit goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van update Thermometer Woningmarkt en Primos prognose 2017 gaat de gemeente uit van een jaarlijkse nieuwbouwproductie van 97 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.

De ontwikkeling in het plangebied zorgt voor een groei van het woningaanbod en past binnen de jaarlijks gewenste productie.

  1. 3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen
    Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. De woningbehoefte wordt regelmatig onderzocht en het woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Nieuwe initiatieven worden beoordeeld op hun bijdrage aan het invullen van de vraag en realiseren van de woningbehoefte.
    De gemeente streeft in het woningbouwprogramma vooral naar het toevoegen van woningen in de grotere kernen (Kesteren, Opheusden en Ochten), met een hoog voorzieningenniveau en een goede bereikbaarheid. Door vergrijzing, stagnerende huishoudensgroei en een krimpende bevolking is focus op deze grotere kernen van wezenlijk belang voor de leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe. De groeiende oudere doelgroep heeft doorgaans de voorkeur om dicht bij voorzieningen te wonen, op bereikbare plekken.
    Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een groter woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden.

De woningen in het plangebied passen qua locatie, kwaliteit en kwantiteit in het woningbouwprogramma 2015 - 2025.

  1. 4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad
    De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw houdt de gemeente vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit.
  1. 5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen
    Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men zich op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens. Het streven is dat in 2020 de gemeente 2.500 sociale huurwoningen telt (prestatieafspraak woningcorporatie SWB).

    Relatief veel huishoudens wonen in een relatief goedkope huur- of koopwoning. Door woningen in een duurder segment toe te voegen ontstaat er doorstroming in de woningmarkt.

De beoogde ontwikkeling in het plangebied zou voor doorstroming kunnen zorgen.

3.4.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke beleid.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & Parkeren

4.1.1 Verkeer

4.1.2 Parkeren

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Om te achterhalen of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik is een verkennend bodemonderzoek gecombineerd met een verkennend onderzoek naar asbest in bodem (Verhoeven Milieutechniek, nr. B18.7278, d.d. 12 februari 2019, zie Bijlage 2) uitgevoerd.

Via de uitgevoerde onderzoeken is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de Boveneindsestraat 1 te Kesteren in voldoende mate vastgelegd. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan volgens het onderzoeksburo geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling, rekening houdend met onderstaande aanbeveling.

Er moet rekening worden gehouden met de aangetroffen asbesthoudende (plaat)materialen op het maaiveld, die conform de richtlijnen door een daartoe gecertificeerde onderaannemer dienen te worden verwijderd middels handpicking.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0011.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Doorvertaling bestemmingsplan
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Omdat in het plangebied zes nieuwe woningen worden gerealiseerd is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, nr. 8622.001, d.d. 11 maart 2019, zie Bijlage 3) uitgevoerd in het plangebied. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszones van de Boveneindsestraat (60 km/u deel), de Spoorstraat, de Stationsstraat, de Hoofdstraat en de Betuwestraatweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen Boveneindsestraat (30 km/u deel), de Rijnbandijk, de ontsluitingsweg naar de in 2018 aangelegde nieuwbouwwijk Poorthof en de ontsluitingsweg van het te realiseren plan in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

De huidige bebouwing binnen het plangebied zal gesloopt worden. Hiervoor zullen 6 vrijstaande nieuwbouwwoningen in de plaats komen. Voor het plangebied is reeds een indeling voor de woningen opgesteld. Omdat de slaapkamers op de begane grond optioneel zijn, zijn in onderhavig onderzoek twee scenario’s doorgerekend. In het eerste scenario zijn de slaapkamers op de begane grond niet meegenomen, in het tweede scenario wel. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.50.

In beide scenario’s wordt op de gevels van alle nieuwbouwwoningen de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting overschreden ten gevolge van de Spoorstraat. Op nieuwbouwwoning 4 (de meest zuidoostelijke woning in het plangebied) wordt zowel ten gevolge van de Boveneindsestraat en de Spoorstraat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt voor geen enkele woning overschreden. Voor de Spoorstraat en de Boveneindsestraat volgt een afweging van geluidsreducerende maatregelen. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren. Omdat geluidreducerende maatregelen niet mogelijk of niet gewenst zijn, is het voor deze woningen noodzakelijk om hogere (maximale) geluidgrenswaarden vast te stellen. Het ontwerpbesluit is opgenomen in Bijlage 4.

Voor de woningen moet het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen zal voor de Spoorstraat een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels worden uitgevoerd. Voor de Boveneindsestraat is de overschrijding zo beperkt dat het binnenniveau, gelet op het Bouwbesluit, gemakkelijk gegarandeerd kan worden.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1.300 m. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.

Doorvertaling bestemmingsplan
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorlijn. Er hoeft daarom geen akoestisch onderzoek railverkeerslawaai uitgevoerd te worden in het plangebied.

4.3.4 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van de hoge grenswaarden vanwege wegverkeerslawaai geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0012.jpg"Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied komt één bedrijf voor dat relevant is in het kader van het aspect milieuzonering. Dit betreft het akkerbouwbedrijf aan de Rijnbandijk 171, direct ten noorden van het plangebied (SBI: 011, 012, 013). Ter plaatse is volgens het geldende bestemmingsplan 'grondgebonden agrarische productie' toegestaan. Dit is gedefinieerd als: 'de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.'

Behalve agrarische activiteiten kent de inrichting ook opslag en transport met vrachtwagens. Voor deze inrichting geldt een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Omdat de woningen op kortere afstand tot de toegangsweg zijn geprojecteerd, is nader onderzoek gewenst. Er is daarom een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Econsultancy, nr. 8622.003 - versie D5, d.d. 22 april 2020, zie Bijlage 5

De nieuw te bouwen woningen ondervinden als gevolg van de noordelijk gelegen inrichting geluidbelastingen die hoger zijn dan de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie. In overleg met de initiatiefnemer zijn organisatorische maatregelen ten behoeve van het parkeren van de vrachtwagens inzichtelijk gemaakt.

Om de bestaande activiteiten met de herziening van het bestemmingsplan te kunnen garanderen moeten maatwerkvoorschriften voor het bedrijf worden vastgesteld met betrekking tot de toegestane geluidbelastingen en de voorgeschreven maatregelen. Geadviseerd wordt om de bronmaatregelen (rustig rijgedrag en maximumsnelheid van 10 km/u), de organisatorische maatregel (parkeren op beperkt deel van de inrichting) en de overdrachtsmaatregel (1,8 m hoog geluidsscherm) te treffen. Het geluidsscherm is voorwaardelijk verplicht in de regels (zie 4.3.2 Voorwaardelijke verplichting geluidsscherm).

Op navolgende afbeelding is het nieuwe parkeerterrein voor drie vrachtwagens te zien inclusief de inpassing van het terrein:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0013.png"Afbeelding 4.1: landschappelijke inpassing nieuw parkeerterrein (Bron: buro Waalbrug, W-18125, september 2020)

Om de bestaande activiteiten met de herziening van het bestemmingsplan te kunnen garanderen zullen maatwerkvoorschriften voor de vrachtwagentransporten worden vastgesteld.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Spuitzones

4.5.1 Regelgeving

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen ‘voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige’ objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van (fruit)bomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk als vuistregel een afstand van 50 m gehanteerd tussen een (fruit)boomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel. Een kortere afstand kan aanvaardbaar zijn, mits in een locatiespecifiek onderzoek is gemotiveerd dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.

Activiteitenbesluit milieubeheer
In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn regels opgenomen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Voor bepaalde gewasbeschermingsmiddelen geldt een hogere driftreductie bij toepassing langs oppervlaktewater, bijvoorbeeld voor Captan dat met een driftreductie van 90 % moet worden toegediend.

Op 1 januari 2018 is het Besluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten (Stcrt. 2016, 32229 en Staatsblad. 2017, 305) in werking getreden. Op grond van artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het per 1 januari 2018 verplicht bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen te spuiten met een driftreductie van minimaal 75 %. Deze driftreductieplicht is algemeen en geldt niet (meer) alleen voor spuiten bij oppervlaktewaterlichamen. Vanaf 2021 geldt deze verplichting ook voor boomkwekerijgewassen. Omdat de nieuwe woningen niet voor 1 januari 2021 in gebruik genomen zullen worden, mag van deze driftreductie van 75 % uitgegaan worden.

Er hoeft op basis van het gewijzigde artikel 3.79 lid 7 geen teeltvrije zone te worden aangehouden, aangrenzend aan oppervlaktewaterlichamen, bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten (zoals abrikozen, bramen, frambozen, kersen en pruimen) van bomen, waarvan de laagste gesteltak op 1,75 m of hoger uit de stam ontspringt, indien binnen een afstand van ten minste 9,0 m vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. In overige gevallen bedraagt de teeltvrije zone aangrenzend aan oppervlaktewaterlichamen op basis van artikel 3.80 lid 3 bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten:

  • ten minste 4,5 m of
  • ten minste 3,0 m, indien een techniek wordt gebruikt waarmee een driftreductie wordt bereikt van ten minste 90%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek, of een biologische productiemethode wordt toegepast.

Er geldt een overgangsregeling tot 1 januari 2021 voor artikel 3.80 lid 3 (zie artikel 3.80a).

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Gelet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de bestaande boomkwekerijgewassen op de verpachte gronden rondom het akkerbouwbedrijf aan de Rijnbandijk 171, moet rekening worden gehouden met een spuitzone. De geplande bestemmingsvlakken 'Wonen' komen op een kortere afstand dan 50 m te liggen van de aanwezige kleinschalige boomgaard met boomkwekerijgewassen tot 2,5 m hoog. Daarbij dient opgemerkt te worden dat op een afstand van 20 m tot de toekomstige woonpercelen geen teelt plaatsvindt in verband met de hier aanwezige inrit naar het bedrijf. Verandering van dit gebruik (c.q. de verplaatsing van de inrit) binnen de planperiode is zodanig onwaarschijnlijk dat in redelijkheid geen rekening gehouden hoeft te worden met een vorm van agrarisch gebruik en waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden (ter vergelijk uitspraak Raad van State 201702667/1/R6 van 20 december 2017).

In een zone van 10 m breed langs deze inrit worden daarnaast geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. In totaal betreft dit een zone van 30 m.

Plant Research International (verder PRI) in Wageningen doet al jaren wetenschappelijk onderzoek naar drift bij gewasbespuitingen. Over de blootstelling van omwonenden en omstanders door toepassing van pesticiden in de agrarische sector zijn diverse onderzoeksrapporten gepubliceerd. Voor de fruitteelt in laagstam boomgaarden zijn deze gebaseerd op driftgrafieken naar de lucht.

Het meest actuele rapport van de PRI betreft 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen', J.C. van de Zande en M. Wenneker, nr. 609, d.d. mei 2015 (verder: PRI 2015). In PRI 2015 wordt geconcludeerd dat de werkzame stof Captan, mede door de hoge frequentie en dosering van gebruik (en het gebruik in het voor- en najaar als de fruitbomen nog kaal zijn), het hoogste risico voor huidblootstelling (dermaal) met zich meebrengt. Hierbij is de hoogte 0 - 3 m representatief voor blootstelling van personen die zich buiten bevinden en de hoogte 3 - 6 m voor de blootstelling van de gevel van de bebouwing. Voor inhalatieblootstelling en secundaire blootstelling kon op 5,0 m van de gewasrand voor de onderzochte gewasbeschermingsmiddelen geen overschrijding van de blootstellingsrisico's vastgesteld worden.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State van 6 juni 2018 (ABRS 201702431/1/R1) heeft echter duidelijk gemaakt dat PRI 2015, niet als basis kan dienen voor locatiespecifiek onderzoek naar de spuitzone. De driftcurve uit 2015 mag niet langer gebruikt worden. Dit geldt wel voor de driftcurves uit 2008 - 2012. Deze driftcurves zijn vaker gebruikt en geven hogere driftpercentages en blootstelling dan PRI 2015. De voor de spuitzone aan te houden minimale afstanden zijn daardoor ongeveer 5 m groter dan in PRI2015. Voor het overige is PRI 2015 nog wel bruikbaar.

Om die reden heeft onderzoeksburo SPA WNP in een onderzoek voor een andere locatie (Spuitzone onderzoek Tolakkerlaan 7 Zeist, SPA-WNP, rapportnr. 217220192.R02b, d.d. 30 januari 2019) naar de drift van gewasbeschermingsmiddelen het blootstellingseindpunt bepaald middels regressieanalyse van de PRI driftcurves en bijbehorende meetcijfers uit de onderzoekjaren 2008 t/m 2012 (die wel zijn toegestaan volgens de ABRS), met invulling voor de dermale blootstelling aan Captan vanwege druppeldrift naar de lucht in de kale boomsituatie, en voor de onderste 0 tot 3 m, die voor drift maatgevend is. Dit leidt tot de volgende vergelijking die in zijn algemeenheid bruikbaar is voor spuitzones:

Y = 9858,4 * e^(-0,133 * X)

  • Y = invulling gezondheidskundige norm (AEL) in %
  • X = afstand vanaf de laatste bomenrij in meter
  • e = het grondgetal van de natuurlijke logaritme

Met behulp van deze vergelijking kan berekend worden welke spuitzone voor omstanders en omwonenden aangehouden dient te worden vanwege blootstellingsrisico door drift.

Opgemerkt wordt dat PRI het blootstellingsrisico heeft bepaald uitgaande van een enkele maatgevende bespuiting. De frequentie van het middelengebruik is daarmee niet relevant.

Op basis van eerdere aangehaalde formule kan de minimum aan te houden afstand van boomgaarden tot het plangebied berekend worden. Hierbij moeten er voor onderhavig plangebied specifieke correcties worden toegepast op PRI 2015 vanwege verschillen in omstandigheden. In navolgende tabel is een overzicht opgenomen voor spuittechnieken met 75 % driftreductie en specifieke omstandigheden ten opzichte van PRI 2015. Omdat in onderhavig plangebied aan de zijde van de boomgaard wordt voorzien in een enkele groenblijvende haag, wordt daar in de berekening rekening mee gehouden en wordt hier voor gecorrigeerd:

Variabele Correctie vanwege verschil in Correctiefactor
D Toegestane dosering Captan (2,5 l/ha in PRI 2015) 1 (= n.v.t.)
L Luchtondersteuning 1 (= n.v.t.)
S Spuitoplossing (meerdere actieve stoffen in spuitmix t.o.v. PRI 2015) 3
DRO Driftreductie voorzieningen (groenblijvende windhaag) 80 %
DRT Driftreductie spuittechniek (wettelijke eis sinds 1 januari 2018) 75 %

Y = 9858,4 * e^(-0,133 * X) * D * L * S * (100 % - DRO) * (100 % - DRT)

Dit leidt tot de volgende uitkomsten voor de huidblootstelling (dermaal) voor de te beschouwen voor drift maatgevende situatie:

Afstand (X) vanaf laatste bomenrij in (m) 75 % driftreductie AEL huidblootstelling direct contact voor luchtlaag 0 - 3 m (Y) in (%)
5 760
10 391
15 201
20 103
20,3 100
25 53
30 27
35 14
40 7
45 4
50 2

AEL (%) voor Captan in kale boomsituatie (in de boomgaard) met gebruik van een driftreducerende spuittechniek (75 %) en een enkele groenblijvend windhaag binnen het plangebied

Uit de laatste kolom van voorgaande tabel blijkt dat de percentages voor het dermale blootstellingseindpunt (AEL) op een afstand van circa 20 m (in casu 20,3 m) vanaf de laatste bomenrij beneden de norm (getalswaarde 100) blijven.

Uitgaande van een conservatieve benadering, kan op basis van de PRI meetcijfers uit de onderzoekjaren 2008 t/m 2012, worden geconcludeerd dat er op 20,3 m afstand van de te bespuiten bomenrij sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Door het opnemen van een groenblijvende windhaag met een hoogte van 3,0 m in het plan en deze voorwaardelijk te verplichten in de regels (zie 4.3.1Voorwaardelijke verplichting windhaag) biedt de huidige afstand van tussen de boomkwekerijgewassen en het toekomstige woongebied voldoende waarborgen voor een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde woningen in het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'spuitzones' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.6.2 Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt vijf nieuwe vrijstaande woningen mogelijk, waardoor 41 extra voertuigbewegingen worden gegenereerd (voor de berekening zie subparagraaf 4.1.1 Verkeer). Deze woningen zorgen voor een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zodoende levert het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (A15, N323 en N233) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.

In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0014.jpg"Afbeelding 4.2: NSL-monitoringstool

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Geur

4.7.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel:

Concentratiegebied Niet-concentratiegebied
Binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³ max. 2 ouE/m³
andere diercategorieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
Buiten bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³
andere diercategorieën min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object

Tabel 4.3: beoordelingskader

Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen met een geurhindercontour die tot in het plangebied reikt.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoet. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015 - 2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  1. 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  2. 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  3. 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  4. 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  5. 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Om na te gaan of er knelpunten zijn op het gebied van de externe veiligheid is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Uit navolgende uitsnede van deze kaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0015.jpg"Afbeelding 4.3: Uitsnede provinciale risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Het plangebied ligt wel binnen het grote invloedsgebied van de Betuweroute (4 km), maar niet binnen de 200 m zone van deze basisnetroute. Op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De afstand tot de Betuweroute is dermate groot dat de risico's van het plangebied bij een ongeval zeer klein zijn. Gezien de ligging nabij ontsluitingswegen, met goede vluchtmogelijkheden en het gegeven dat de doelgroep die er verblijft geen 'kwetsbare' groep betreft, kan de zelfredzaamheid als goed worden beschouwd.

Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Waterhuishouding

4.9.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  1. 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  2. 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  3. 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  1. a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  2. b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  3. c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan
Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. De bekostiging van het gemeentelijke deel van de wateropgave is opgenomen in de kostendekking GRP.

Belangrijke aanleiding voor het losknippen van de watertaak uit het GRP in een apart plan was de destijds grote opgave op het gebied van waterberging, het benodigde specialisme en de genoemde gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een gemeentelijk waterspecialist begeleid de uitvoering van de watertaken. Op dit moment zijn veel van de gestelde doelen bereikt of verkeren in een afrondende fase. De nog uit te voeren waterbergingsopgave is kleiner en duidelijk. Het waterplan maakt daarom weer geïntegreerd onderdeel uit van het GRP 2019 - 2023.

Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.

Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.

Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).

4.9.2 Doorwerking plangebied

Oppervlaktewatersysteem
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.

De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.

Aan de noord- en westzijde van het plangebied bevinden zich A-watergangen. Het gewoon en buitengewoon onderhoud van de slootbodem van deze A-Watergangen (gedeeld onderhoud) is de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het gewoon onderhoud van het talud gerekend vanaf de insteek tot de teen van het onderwatertalud is de verantwoordelijkheid van de aangrenzende perceelseigenaren. De aanwezige A-watergangen zijn gelegen buiten het plangebied. Wel zijn in het voorliggende plangebied de onderhoudsstroken voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterlopen'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg en het onderhoud van een watergang. Met het waterschap is afgesproken dat de huidige status van de watergang wordt aangepast. Het noordelijke gedeelte zal een B-watergang worden, hierlangs wordt geen dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Het westelijke deel blijft een A-watergang, waarbij het onderhoud zal plaatsvinden vanaf de zijde Spoorstraat. Dat betekent dat aan de zijde van het plangebied bij de inrichting van de percelen enkel rekening gehouden hoeft te worden met een beheerzone van 1,0 m.

Kwantitatieve wateropgave
Om eventuele compensatiemaatregelen te kunnen benoemen heeft Adcim een berekening gemaakt van de huidige situatie en de verwachte toekomstige situatie aan verharding. Aan de hand van het verschil in toename of afname van verharding worden compensatiemaatregelen voorgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0016.png"

Op basis van de door waterschap Rivierenland gehanteerde vuistregel van 664 m³/ha verharding komt dit neer op een totaal van 0,12423 ha x 664 m³/ha = 82 m³. Er wordt daarom extra waterberging aangelegd direct aansluitend aan de bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied. Hierover is reeds overeenstemming met het waterschap. Op navolgende afbeelding is de beoogde ligging van deze waterberging (wadi) aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0017.png"

In de bestaande situatie heeft de waterberging ter plaatse een bovenoppervlak van 145 m² en een onderoppervlak van 26 m². Dit betekent dat er bij een diepte van 1,0 m een bergingscapaciteit van 98 m³ beschikbaar is.

In de toekomstige situatie zal de watergang ter plaatse een bovenoppervlak van 285 m² en een onderoppervlak van 89 m². Dit betekent dat er bij een diepte van 1,0 m een bergingscapaciteit van 186 m³ beschikbaar is: Samengevat betekent dit een extra bergingscapaciteit van 186 - 98 = 88 m³. Dat is voldoende om in de benodigde 82 m³ te voorzien. Om deze extra waterberging te kunnen aanleggen zal te zijner tijd een watervergunning aangevraagd worden bij het waterschap. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de realisatie van voldoende waterberging borgt.

Kwalitatieve wateropgave
Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, moet het regenwater worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

De riolering van de nieuwe woningen zal worden aangesloten op de bestaande riolering in de Boveneindsestraat.

Natte natuur/ verdroging
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.

Grondwateroverlast
Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten. In de plannen wordt geen rekening gehouden met ondergrondse constructies.

Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is in de Keur bepaald dat een strook van 4,0 m langs de A-watergang in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder. Dit geldt ook voor mogelijke bijbehorende bouwwerken op de nieuwe woonkavels. De hoofdgebouwen zijn reeds buiten deze zone gesitueerd. De watergang krijgt in overleg met het waterschap aan de noordzijde de status van een B-watergang. De watergang wordt aan de noord- en westzijde via de noordzijde respectievelijk westzijde van deze watergangen onderhouden. Hiermee is geborgd dat de watergangen kunnen worden onderhouden aan minimaal één zijde, waardoor de beoogde inrichting geen belemmering vormt. Wel wordt verlangd dat er minimaal 1,0 m beschikbaar is voor maai-/ baggerafval aan de zijde van de woningen. Hieraan wordt voldaan.

Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Naar aanleiding van dit overleg is de bergingsopgave nader uitgewerkt. Tevens is er een digitale watertoets uitgevoerd op www.dewatertoets.nl (zie Bijlage 6 Digitale watertoets)

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Ecologie

4.10.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een oriënterend onderzoek flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2019/252/r, d.d. 23 april 2019, zie Bijlage 7) uitgevoerd in het plangebied.

In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De boomkwekerij, weide en te slopen woning en garage hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Ter controle zijn een aanvullende Aeriusberekening voor de gebruiksfase (zie Bijlage 8) en een stikstofdepositieonderzoek voor de aanlegfase (zie Bijlage 9) uitgevoerd. Uit de stikstofberekening en het -onderzoek blijkt dat er geen resultaten zijn hoger dan 0,0 mol/ha/j. Er is geen sprake van een meldings- danwel vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

In het plangebied zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

Uitvoerbaarheid
De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, artikel 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).

Conclusie
De beoogde verwijdering van weide en boomkwekerij en sloop van woning en garage bebouwing aan de Boveneindsestraat 1 te Kesteren leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen aan de Boveneindsestraat 1 te Kesteren uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Te treffen algemene maatregelen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Archeologie & Cultuurhistorie

4.11.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2019 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die - naar verwachting in 2021 - naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

4.11.3 Conclusie

Het 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor archeologie zal een nader verkennend booronderzoek uitgevoerd worden.

4.12 Leidingen

4.12.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.

4.12.3 Conclusie

Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.13 Explosieven

4.13.1 Doorvertaling bestemmingsplan

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben er oorlogshandelingen plaatsgevonden in de nabijheid van Kesteren. Gezien het voorgaande is de kans aanwezig dat er zich binnen het plangebied nog niet-gesprongen explosieven bevinden. Bij de aanlegwerkzaamheden c.q. grondroerende activiteiten is er een risico dat op resten van explosieven wordt gestuit. Dit aspect verdient om die reden nadere aandacht.

Uit de kaart behorende bij het rapport 'Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe' (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de hele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen. Het plangebied is niet verdacht voor andere vormen van explosieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vst1_0020.png"

Afbeelding 4.5: Uitsnede kaart vooronderzoek explosieven met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

Bij het verrichten van werkzaamheden moet hier, in het kader van de Arbowetgeving, rekening mee worden gehouden. De gemeente Neder-Betuwe heeft als bevoegd gezag voor de openbare orde en veiligheid geen verantwoordelijkheid in de borging van Arbo-veiligheid. De primaire verantwoordelijkheid voor de maatregelen die men treft is conform de Arbowetgeving aan diegene die werkzaamheden aan de bodem verricht.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende Regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent twee enkelbestemmingen en drie dubbelbestemmingen. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Verkeer - Verblijfsgebied
Alle wegen en verblijfsgebieden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor voorzieningen ten behoeve van verkeer, vervoer en verblijf, hondenuitlaatplaatsen, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, terrassen, standplaatsen voor ambulante handel, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Wonen
De nieuwe woningen in het plangebied zijn over het voorzien van de bestemming 'Wonen'. Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming is door middel van aanduidingen onderscheid gemaakt in het type woning, in dit plan betreft het:

  • vrijstaande woningen [vrij].

Voor zover een bouwvlak is voorzien van meerdere aanduidingen, zijn alle aangeduide bouwwijzen toegestaan. Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven
bouwvlak gerealiseerd worden. De toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen is op de verbeelding weergegeven.

Bijbehorende bouwwerken
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen zijn standaardbepalingen opgenomen in de regels. Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden opgericht, op een minimale afstand van 1 m achter de voorgevelrooilijn. Omdat de aanduiding 'bijgebouwen' in dit plan beperkt is opgenomen, is er voor gekozen de standaardregel dat maar 50% van het achtererf mag worden bebouwd, niet op te nemen. Het maximum aantal vierkante meters bebouwing is afhankelijk gesteld van de perceelsgrootte, de toegestane oppervlakten sluiten aan bij de standaardregels van de gemeente. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen 3 en 5 m. Voor het overige deel van het bebouwingsensemble is, vanwege het beoogde beeld met woningen op ruime en groene percelen, een regeling opgenomen die vergunningvrij realiseren van bijbehorende bouwwerken uitsluit.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een maximale maatvoering opgenomen. Hierbij is bepaald dat erfafscheidingen in het achtererfgebied tot een hoogte van 2 m mogen worden opgericht. Voor de voorgevel mogen erfafscheidingen tot maximaal 1 m hoogte worden opgericht.

Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie 2 voor de gronden met een hoge archeologische trefkans. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische (verwachtings)waarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.

De laanboomteelt heeft het bodemarchief in aanzienlijke mate verstoord. Derhalve zijn alle (voormalige) laanboomteeltpercelen voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - aangetast'. Voor de betreffende percelen kan redelijkerwijs worden uitgegaan van een gemiddelde bodemverstoring van 50 cm -mv. Bij alle andere gronden, niet zijnde aantoonbare laanboom- of fruitteeltpercelen, wordt een verstoringsdiepte van 30 cm -mv gehanteerd.

Waterstaat - Waterlopen
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 4 m in principe onbebouwd moet blijven. Een en ander is geregeld met de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterlopen’. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.

5.4 Algemene Regels

Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij (bedrijfs)woningen is een algemene regeling opgenomen. Deze regeling geldt voor alle (bedrijfs)woningen.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het gebruik van een deel van een (bedrijfs)woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits voldaan aan de voorwaarden.

In dit artikel is tevens een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van dit bestemmingsplan wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (d.d. 11 mei 2017). Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, moet getoetst worden aan de rechtsopvolger(s) van de voorgenoemde nota.

Indien niet voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken, mits voldaan wordt aan de voorwaarden voor afwijken zoals genoemd in de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe'.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van het ruimtelijke plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een exploitatieovereenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Planschade wordt afgewenteld op de initiatiefnemer. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 7 november t/m woensdag 4 december 2019 ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was digitaal raadpleegbaar op: www.ruimtelijkeplannen.nl/?planidn=NL.IMRO.1740.bpKEboveneindse1-vop1.

Er is tevens een inloopavond georganiseerd op woensdag 27 november 2019 in het Dorpshuis Kesteren (Nedereindsestraat 27a in Kesteren).

Tijdens de inspraakperiode is er één inspraakreactie over het voorontwerp bestemmingsplan ingediend. Dit vanwege de gewenste privacy bij een zwembad op het aangrenzende woonperceel. Om aan deze reactie tegemoet te komen is ter plaatse van het bouwvlak van de betreffende (nieuwe) woning een specifieke bouwaanduiding opgenomen, waarin is bepaald dat hier geen transparante gevelopeningen op de verdieping(en) mogen worden gerealiseerd.

7.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

7.4 Vaststellingsfase

Het onwterpbestemmingsplan heeft van 24 september 2020 t/m 4 november 2020 als ontwerp ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De vaststelling heeft plaatsgevonden op 10 december 2020.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek & Onderzoek Naar Asbest In Bodem

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek & onderzoek naar asbest in bodem

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden (Ontwerp)

Bijlage 4 Besluit hogere waarden (ontwerp)

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 6 Digitale Watertoets

Bijlage 6 Digitale watertoets

Bijlage 7 Oriënterend Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 7 Oriënterend onderzoek flora en fauna

Bijlage 8 Aeriusberekening Gebruiksfase

Bijlage 8 Aeriusberekening gebruiksfase

Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek Aanlegfase

Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek aanlegfase

Bijlage 10 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 10 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch inventariserend veldonderzoek