Kesteren, Nedereindsestraat 1
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 28-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kesteren, Nedereindsestraat 1 met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEnedereindsest1-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische deskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.7 asielzoekerscentrum (azc):
een opvangcentrum voor asielzoekers die tijdelijk in het land verblijven tot over hun asielaanvraag is beslist;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 bebouwingspercentage:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.11 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.13 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouw- of omgevingsvergunning;
- b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap). De bouwhoogte van een bouwlaag bedraagt niet meer dan 4 m;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij wordt verstaan onder:
aaneengebouwd:
bebouwing die wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen;
geschakeld:
bebouwing, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
gestapeld:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;
twee-aan-een:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan die zijde in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;
vrijstaand:
bebouwing waarbij het hoofdgebouw aan beide zijden niet in de perceelsgrens is gebouwd;
rug-aan-rug:
een woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning;
1.25 carport:
een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.26 dakruiter:
een kleine toren op de nok van een dak, uitsluitend ter decoratie van een gebouw;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.28 diepploegen:
het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.31 horecabedrijf:
een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;
1.32 huishouden:
één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;
1.33 internetverkoop:
detailhandel zonder showroom en verkoopruimte, waarvan de handel via internet en andere media loopt;
1.34 kamer:
een onzelfstandige woonruimte in een woning en/of vrijstaand bijbehorend bouwwerk, die geen eigen adres heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;
1.35 kamerbewoning:
bewoning van een kamer;
1.36 kampeermiddelen:
- a. een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
1.37 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.38 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
1.39 luifel:
afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;
1.40 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband;
1.41 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.42 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.43 ondergronds:
onder peil;
1.44 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt en gerelateerd is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan;
1.45 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt en ondersteunend aan deze hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.46 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.47 permanente bewoning c.q. hoofdwoonverblijf:
gebruik van een woning, recreatiewoning of andere woonruimte door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente Neder-Betuwe;
1.48 publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.49 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.50 sociale huurwoning:
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste 10 jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.51 vegetatiedak:
een dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit aarde, levende planten, zoals sedum, mos of vergelijkbare vegetatie;
1.52 verblijfsgebied:
verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eertse lid, onder b. van het Bouwbesluit 2012;
1.53 verblijfsruimte:
verblijfsruimten als bedoel in arikel 1.1, eerste lid, van het Besluit geluidhinder;
1.54 voorgevel:
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.55 voorgevelrooilijn:
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);
1.56 wonen:
het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 1.57;
1.57 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. huisartsenpraktijk, met dien verstande dat het aantal behandelkamers, die gebruikt worden door een huisarts, niet meer dan 6 mag bedragen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', tevens voor wonen, uitsluitend op de verdieping en met inachtname van het bepaalde in 3.4.2;
- c. ondersteunende horeca;
- d. speelvoorzieningen;
- e. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten conform het bepaalde in 8.3;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
4.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
- a. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of,
- b. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;
- c. met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
5.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of,
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of,
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 1.000 m²;
- d. met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan zodanig te wijzigen dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat toegangen tot ondergrondse gebouwen tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' zijn toegestaan;
- b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
7.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 1 m;
- b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 2 m;
- c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
- d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Mantelzorg
Het gebruik van een deel van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg is toegestaan.
8.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
- a. de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in een woning en/of bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen;
- e. internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald anders dan op gronden en in bouwwerken waar detailhandel, niet zijnde ondergeschikte detailhandel, is toegestaan;
- f. de verkoop van motorbrandstoffen.
8.3 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
Het gebruik van een deel van een woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;
- c. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
- d. detailhandel mag niet plaatsvinden;
- e. buitenopslag is niet toegestaan;
- f. er mogen maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt.
8.4 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen de bestemming wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en veilig gesteld is dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
- b. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen of de nadien gewijzigde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden ten tijde van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kesteren, Nedereindsestraat 1.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
Op het perceel aan de Nedereindsestraat 1 te Kesteren is momenteel het pand van het voormalige politiebureau gelegen. Het voornemen bestaat om het pand te verwijderen om ruimte te creëren voor een huisartsenpraktijk en 12 appartementen ( huurappartementen met 30% sociale huur). De huisartsenpraktijk zal bestaan uit 6 behandelkamers en biedt plaats aan 4 huisartsen. In de kelder van het gebouw worden 14 parkeerplaatsen en 12 bergingen voorzien. Op het maaiveld zullen 20 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
De beoogde ontwikkeling past in functionele zin niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' (vastgesteld 8 november 2019), waarin het plangebied de bestemming 'Dienstverlening' heeft. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan een huisartsenpraktijk te realiseren. Het oprichten van woningen is wel toegestaan. Daarnaast wordt de beoogde bebouwing voorzien buiten het bouwvlak.
Voorliggend bestemmingsplan betreft het nieuwe juridisch-planologische kader voor het plangebied. Er wordt aangetoond dat het initiatief haalbaar is en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft bebouwing ten behoeve van een politiebureau en is gelegen aan de Nedereindsestraat 1 te Kesteren, kadastraal bekend als 'gemeente Kesteren, sectie E, nummers 1927' en kent een oppervlak van 1.536 m². Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Kesteren en is direct gelegen aan de Nedereindsestraat. De omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woonbebouwing en detailhandel. Het plangebied wordt langs de noordzijde omsloten door de Nedereindsestraat. Ten oosten grenst het plangebied aan de Hoofdstraat.
De locatie van het plangebied bestaat uit een pand van een voormalige politiebureau met aan de achterzijde parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er enkele groenstroken gelegen binnen het plangebied. De omliggende bebouwing bestaat deels uit vrijstaande woningen en deels uit hoofdgebouwen waarin woningen en detailhandel zijn gelegen.
De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven in afbeelding 1.1. De exacte begrenzing volgt uit de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied |
1.3 Geldende Plannen
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' (zie afbeelding 1.2) het geldende juridische kader. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 november 2019. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Dienstverlening'. De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
- b. wonen;
- c. ondersteunende horeca;
- d. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit conform het bepaalde in artikel 34.3;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- b. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de volgende dubbelbestemmingen:
- Waarde - Archeologie 1;
- Waarde - Archeologie 2.
Binnen het plangebied is het oprichten van een huisartsenpraktijk volgens het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Woningen (appartementen) zijn conform het vigerende bestemmingsplan wel toegestaan.
Naast het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' zijn er twee paraplubestemmingsplannen vigerend, namelijk 'Parapluregeling Archeologie en Parapluregeling Parkeren. Een paraplubestemmingsplan is een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen. De paraplubestemmingsplannen zijn specifiek opgesteld met betrekking tot het regelen van het aspect parkeren en het aspect archeologie."
Voorliggend bestemmingsplan stelt het nieuwe planologisch-juridische kader voor het plangebied.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is centraal gelegen aan de Nedereindsestraat in de kern Kesteren, zie afbeelding 1.1. Ten oosten van het perceel is de Hoofdstraat gelegen. Aan de zuidzijde (achterzijde van het pand) bevinden zich parkeerplaatsen en een gedeelte van de tuin. De tuin is eveneens onderdeel van het plangebied. Daarachter staat een vrijstaande woning. In het westen is een gebouw met woningen en detailhandel gesitueerd. Ten noorden van het plangebied is een parkeerterrein gelegen. Aan de overzijde van de Nedereindsestraat bevindt zich het centrum van de kern Kesteren, waar winkels gesitueerd zijn. Aan de overzijde van de Hoofdstraat zijn voornamelijk vrijstaande woningen gelegen. In de huidige situatie staat er een pand waarin voorheen het politiebureau van Kesteren gevestigd was. De hoofdingang van de huidige situatie bevindt zich in het noorden van het pand, aan de Nedereindsestraat. Aan de randen van het plangebied zijn bosschages en enkele bomen gelegen.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Programma
Het voornemen een huisartsenpraktijk en 12 appartementen ( huurappartementen met 30% sociale huur) te realiseren. De huisartsenpraktijk zal bestaan uit 6 behandelkamers en biedt plaats aan 4 huisartsen. In de kelder van het gebouw worden 14 parkeerplaatsen en 12 bergingen voorzien. Op het maaiveld zullen 20 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
![]() |
Afbeelding 2.1a: Voorgevel toekomstige situatie |
![]() |
Afbeelding 2.1b: Achtergevel toekomstige situatie |
2.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling
De huisartsenpraktijk is gelegen op de begane grond en bestaat uit een wachtkamer, koffiekamer, backoffice en meerdere spreek- en behandelkamers. Op de eerste en tweede verdieping worden appartementen voorzien. De derde verdieping bestaat uit een plat dak met enkele dakophogingen in de vorm van een puntdak met enkele dakkapellen. De dakken van het gebouw worden maximaal voorzien van zonnepanelen.
De huisartsenpraktijk en de bovengelegen appartementen hebben een eigen ingang. De ingang van de huisartsenpraktijk is aan de noodzijde van het pand. De ingang van de appartementen is voorzien aan de zuidwestzijde van het beoogde gebouw. Afbeelding 2.2 geeft een schets van de beoogde inrichting van de buitenruimte. Het is niet mogelijk om de huidige beplanting te sparen. De nieuwe aanplant is een verbetering ten opzichte van de huidige kwaliteit. Aan de voorzijde komt een exta boom, bijvoorbeeld een Liriodendron tulipifera Fastigiata. De boombeplanting langs de Hoofdstraat zal bestaan uit Prunus avium Plena. Het heestervak langs de Hoofdstraat en aansluiting op particuliere tuin bestaat uit een basis van lage heesters tot 1,25m1. Het gaat om verschillende soorten heesters in groepen van 3 tot 7: Diervilla sessiifolia Splendens, Lonicera nitida Maigrun, Hypericum Hidcote, Deutsia gracilis, Phildelphus Manteau d'Hermine, Stephenandra incisa Crispa. De hagen zullen bestaand uit Carpinus betulus.
![]() |
Afbeelding 2.2: Inrichting buitenruimte toekomstige situatie (ook als bijlage bijgevoegd) |
2.2.3 Ontsluiting en parkeren
Ontsluiting
Het plangebied wordt op dezelfde manier ontsloten als in de huidige situatie, namelijk via de Nedereindsestraat.
Parkeren
In de kelder wordt een parkeergarage gerealiseerd met 14 parkeerplaatsen. Daarnaast worden in de parkeerkelder 12 bergingen voorzien. Op het maaiveld worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader, dat relevant is voor het plan, toegelicht en wordt het plan hieraan getoetst. Er is sprake van een doorwerking van beleid dat is vastgesteld op verschillende niveaus van bestuur.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
![]() |
Afbeelding 3.1: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie) |
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. Combineren boven enkelvoudig;
- 2. Kenmerken & identiteit;
- 3. Afwentelen voorkomen.
Doorwerking plangebied
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
- Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
- Beperken van klimaatverandering;
- Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
- Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten aan de orde komen.
Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut door in bestaand bebouwd gebied te voorzien in nieuwbouw (inbreiding) en dient overprogrammering te worden voorkomen. De behoefte naar de voorgenomen ontwikkeling is nader onderbouwd in paragraaf 3.1.3.
Het nationale belang ''Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur'' is gericht op de energietransitie en het verminderen van de uitstoot en het duurzaam opwekken van energie. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal volledig gasloos worden gerealiseerd en indien mogelijk, zal het toekomstige pand voorzien in het duurzaam opwekken van energie.
Voor het nationale belang “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid" wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Water.
Gelet op het bovenstaande staat de Nationale Omgevingsvisie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de NOVI. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Doorwerking plangebied
Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ruimtelijk initiatief is daarmee in overeenstemming met het Barro.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn. O.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Het initiatief geldt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat de beoogde functie niet is toegestaan in het huidige bestemmingsplan en er een functiewijziging nodig is. Het doorlopen van de Ladder voor Duurzame verstedelijking voor de functie wonen is noodzakelijk.
Voor de onderbouwing via de Ladder is relevant of de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
- Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de volgende bestemming: Dienstverlening. Dit betekent dat het plangebied een stedelijke functie heeft.
- In de directe omgeving zijn stedelijke functies gelegen. Op de aangrenzende percelen zijn de bestemmingen Detailhandel, Wonen, Verkeer, Centrum en Maatschappelijk vigerend.
Gezien het voorgaande is dus sprake van een ligging 'binnen bestaand stedelijk gebied' en is een verder motivering op dit punt niet nodig.
De gemeenten in Rivierenland werken samen op het beleidsterrein Wonen. Elke vier jaar voeren de regio gemeenten gezamenlijk een woningbehoefteonderzoek uit. Deze woningbehoefteonderzoeken bevatten demografische ontwikkelingen en trends. De uitkomsten worden gebruikt om regionaal en lokaal woonbeleid te actualiseren. In het najaar van 2020 is de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 vastgesteld. De gemeente Neder-Betuwe heeft samen met de andere regiogemeenten vijf thema's gekozen waarin we samenwerking zoeken:
- Continuïteit in productie waarbij we de bestaande woningbouwplannen versneld uitvoeren en waar gaan proberen om adaptief (flexibeler) te programmeren.
- Betaalbaarheid waarbij we ons extra inzetten voor huishoudens met een laag- of middeninkomen.
- Flexibiliteit op de woningmarkt: er is een toenemend aantal inwoners dat behoefte heeft aan betaalbare en snel beschikbare woonruimte.
- Wonen en zorg waarbij er voldoende passende en betaalbare woonruimte beschikbaar moet zijn in een breed scala aan woonvormen.
- Duurzame woningvoorraad waarbij we kijken naar de Regionale Energie Strategie (RES) die invulling moet geven aan de ambities uit het Klimaatakkoord en het Gelders Energie Akkoord.
Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen
Het Programma Wonen 2022-2030 bevat speerpunten tot 2030, zie paragraaf 3.3.2. Voor deze tijdsperiode zijn er afspraken gemaakt met de regio Rivierenland en provincie Gelderland over het bouwprogramma. Met het Programma Wonen wordt verwacht die afspraken te kunnen realiseren.
Er worden 12 huurappartementen gerealiseerd, waarvan 30% sociale huur. Het initiatief past binnen het Programma Wonen 2022-2030.
Daarnaast is de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen voor de huisartsenpraktijk. Navolgend worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Voor de volledige Ladder onderbouwing wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan.
Beleidskaders
De beoogde verplaatsing van de huisartsenpraktijk past binnen de vigerende beleidskaders. Op verschillende beleidsniveaus is aandacht voor gezondheid in de sociale en fysieke leefomgeving. De vraag naar goede gezondheidszorg zal de komende jaren alleen maar toenemen. Vanuit de GGD wordt het belang van een huisartsenpraktijk benadrukt. De huisartsen helpen regionaal gezondheidsmonitors opzetten, zodat de gezondheidsopgaven steeds meer integraal kunnen worden benaderd.
Daarnaast vormen de huisarts en andere eerstelijns professionals de basisvoorzieningen van de verzekerde zorg. Om de gezondheid en herstel na ziekte in de eigen leefomgeving te verhogen is een koppeling tussen persoonsgerichte eerste- en tweedelijnszorg (ziekenhuizen) en de collectieve preventie noodzakelijk. Huisartsen hebben hierin een cruciale rol. De aanwezigheid van deze praktijk maakt het voorzieningenpakket compleet. Het is daarom belangrijk dat het pakket modern blijft. Ook de gemeente Neder-Betuwe benadrukt het belang van de versterking van de huisartsenpraktijk. Het initiatief realiseert een modernisering en uitbreiding van de huisartsenpraktijk in Kesteren en daarmee in lijn met het beleid.
Kwantitatieve behoefte
De kwantitatieve behoefte naar de capaciteit van huisartsen stijgt naarmate het inwonertal van de kern Kesteren stijgt. In de huidige situatie is het verzorgingsgebied (rondom de Nedereindsestraat 1) 7.000 inwoners. Dit inwoneraantal is gebaseerd op de CBS Kerncijfers wijken en buurten 2022. Voor een exacte uiteenzetting van het inwoneraantal in het verzorgingsgebied wordt verwezen naar de volledige ladderonderbouwing in de bijlagen.
Voor de gemeente Neder-Betuwe wordt voor de periode 2022 tot en met 2030 een bevolkingsgroei van 4,2% geschat. Voor het inwoneraantal van het verzorgingsgebied in 2030 is een schatting gemaakt op basis van de groei van de gehele gemeente. In dat geval zal het verzorgingsgebied met 294 inwoners groeien tot 7.294 inwoners in 2030. Als alle plannen die nu in procedure zijn worden gerealiseerd en bewoond groeit het aantal inwoners voor 2023 harder.
Om de behoefte voor de huisarts te berekenen wordt er uitgegaan van een aantal patiënten/cliënten, oftewel per fte. Voor een huisarts betreft dit 2.095 patiënten per fte. In de 2022 was er een behoefte aan een huisartsencapaciteit van 3,3 fte. In 2030 zal er behoefte zijn aan 3,4 fte aan huisartscapaciteit.
Huidige situatie
Binnen het verzorgingsgebied is één huisartspraktijk gevestigd met vier werkzame huisartsen. Dit gaat om Huisartsenpraktijk Kesteren, gelegen aan de Torenstraat 1 in Kesteren. Deze praktijk zal verhuizen naar de nieuwe praktijk die met onderhavige ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Op basis van de werkdagen van de huisartsen op de website kan er geconcludeerd worden dat er 2,6 fte huisartsen (excl. huisartsen in opleiding aanwezig zijn: Bron: Huisartsenpraktijk Kesteren, datum van raadplegen 6-7-2022). Wanneer huisartsen in opleiding worden meegenomen, is er 3,2 fte aan huisarts capaciteit aanwezig in de huidige situatie.
Het huidige pand waar de huisartspraktijk is in gevestigd kent een oppervlak van 276 m² bvo (BAG 2022). De LHV geeft aan dat een hedendaagse praktijk een oppervlakte heeft van 300 m² bij 2,5 fte aan huisartsen. Op het moment voldoet het huidige pand niet aan de eisen van een hedendaagse praktijk.
Huidige behoefte huisarts
Op basis van het inwoneraantal van het verzorgingsgebied, kan worden gesteld dat er een behoefte is aan 3,3 fte aan huisarts capaciteit. Dit is behoorlijk in balans met de huidige huisartscapaciteit wanneer artsen in opleiding worden meegenomen. Wanneer deze niet worden meegenomen, is er een tekort van 0,7 fte.
Passend bij deze behoefte van 3,3 fte huisartscapaciteit, is een praktijk met een bvo van 396 m2. Ten opzichte van de huidige praktijk, is er een tekort aan praktijk oppervlakte van circa 120 m2.
Tabel 1: capaciteit en behoefte | |||
Capaciteit bestaande huisarts | Behoefte 2022 | Behoefte 2030 | |
Fte | 2,6 | 3,3 | 3,5 |
Oppervlakte (bvo) | 276 m2 | 396 m2 | 420 m2 |
Tekort t.o.v. bestaande capaciteit (fte) | 0,7 | 0,9 | |
Tekort t.o.v. oppervlakte bestaande pand (bvo) | 120 m2 | 144 m2 |
Toekomstige behoefte huisarts
Met de groeiende bevolking, groeit ook de behoefte naar meer huisarts capaciteit. Op basis van het inwoneraantal van Kesteren in 2030, kan worden gesteld dat er een behoefte is aan 3,5 fte aan huisarts capaciteit. In dat geval is er een tekort aan 0,9 fte.
Bij een behoefte van 3,4 fte is 2030 is er een oppervlakte nodig van 420-276 m² bvo om te kunnen voldoen aan de afmetingen van een moderne huisartsen praktijk. Dit is een tekort van 144 m2 bvo.
Conclusie kwantitatieve behoefte
In de huidige situatie kan de huisartsencapaciteit nagenoeg voorzien in de behoefte wanneer de artsen in opleiding worden meegenomen. Wanneer alleen gekeken wordt naar de volledig opgeleide artsen, is er een tekort aan 0,7 fte. Ook zal de behoefte aan huisartsenzorg in de toekomst stijgen, waardoor de behoefte stijgt naar een extra 0,9 fte.
Daarnaast is het huidige pand van de huisartsenpraktijk reeds te klein om de voldoen aan de normen voor een hedendaagse praktijk. Om te kunnen voorzien in de behoefte in 2030, is er een uitbreiding van circa 144 m2 bvo noodzakelijk. Er kan in de huidige situatie dus niet worden voorzien in de toekomstige huisartsenbehoefte.
Kwalitatieve behoefte
Er is in kwalitatieve zin behoefte naar de verplaatsing en daarmee modernisering en uitbreiding van de huisartsenpraktijk in de kern Kesteren. Naar verwachting zal het aantal mensen dat gebruik gaat maken van de eerstelijnsvoorziening huisarts sterk gaan toenemen in de gemeente Neder-Betuwe (Statistisch Zakboek Provincie Gelderland, 2022). Deze stijgende trends is relatief zelf sterker dan in Nederland of de COROP regio Zuid-West-Gelderland (Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn, RIVM (geraadpleegd op: 7-7-2022)). Het aantal mensen dat ouder is dan 65 jaar neemt toe in de gemeente. De vergrijzing zorgt direct voor een toenemende vraag naar zorgvoorzieningen. Specifiek de oudere bevolkingsgroepen (met name 65+ers) hebben een bovengemiddelde (eerstelijns)zorgvraag ten opzichte van andere leeftijdscategorieën. Voor huisartsenzorg blijkt dit bijvoorbeeld op te lopen tot twee- à driemaal de gemiddelde vraag naar huisartsenzorg (NIVEL, 2014). Het ligt in de lijn der verwachtingen dat ook andere (eerstelijns)zorgvoorzieningen hierdoor in kwantiteit zullen groeien de komende jaren.
De gemiddelde afstand naar een ziekenhuis en de huisartsenpost is in de gemeente Neder-Betuwe bijna twee keer zo hoog als het landelijke gemiddelde (CBS, 2022, Nabijheid voorzieningen). Hiermee is het aannemelijk dat mensen uit de gemeente eerder naar de huisartsen gaan dan dat zij kiezen voor het bezoeken van een ziekenhuis of huisartsenpost. Er moet voldoende capaciteit (zowel kwantitatieve zin als in afstand, moderniteit etc.) zijn om dit op te kunnen vangen.
Het algemeen perspectief voor vraag naar gezondheidszorg en zorgvoorzieningen is positief, want de vergrijzende bevolking, zorginnovaties, toename van welvaartsziekten en ook de mondigheid van patiënten leiden tot een consistente groei van de vraag naar gezondheidszorg (Rabobank (2019). Een praktijkondersteuner helpt mensen met diabetes, COPD/Astma of een (verhoogde kans op een) hart- of vaatziekte. In de gemeenten Neder-Betuwe ligt het aantal mensen dat nu en in de toekomst gaat lijden aan de ziekten Diabetes en COPD relatief hoger dan in Nederland (Regiobeeld.nl van het RIVM, 'gezondheid en leefstijl' (geraadpleegd 7-7-2022)) . In het nieuwe pand is er ook ruimte opgenomen voor een poh (praktijkondersteuner) en voorziet daarmee in een behoefte.
Naar verwachting zal het initiatief niet tot leegstand leiden. Het betreft immers een verplaatsing. De nieuwe locatie (Nedereindsestraat 1) kende een oud politiebureau.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladderonderbouwing is uitgewerkt in paragraaf 3.1.3.
3.2.2 Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De meest recente actualisatie van de Omgevingsverordening dateert van 1 januari 2023.
Doorwerking plangebied
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende aanduidingen vigerend:
- Glastuinbouw;
- Grond- en drinkwater;
- Natuur en landschap.
Het plan betreft geen glastuinbouw. Regels met betrekking tot de bescherming van grond- en drinkwater zullen worden nageleefd. Het betreft de provinciale aanduiding intrekgebied. Er is met onderhavig plan echter geen sprake van de winning van fossiele energie. Deze aanduidingen zorgen niet voor belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Vanuit de aanduiding 'Natuur en landschap', is het gebied indicatief aangewezen als 'Romeinse Limes'. Op grond van artikel 2.13.4 Barro dienen bij provinciale verordening ten behoeve van de bescherming van de kernkwaliteiten van de erfgoederen regels gesteld te worden voor bestemmingsplannen en de toelichting daarbij. Voor de erfgoederen bewerkstelligen de regels in ieder geval het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen bij wijziging van een desbetreffend bestemmingsplan.
De kernkwaliteiten zijn als volgt geformuleerd: De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
- forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
- militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
- scheepswrakken.
In het plangebied zijn geen nederzettingen, infrastructuur, scheepswrakken etc. van de Limes aanwezig. Daarnaast is er geen sprake van ondergrondse archeologische waarden, hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.10. De ontwikkeling gaat uit van vervangende nieuwbouw. Van aantasting van de waarden van de Limes is geen sprake.
3.2.3 Duurzaamheid en klimaatadaptatie
Ons klimaat verandert merkbaar en raakt alle facetten van onze leefomgeving. De provincie streeft ernaar om in 2050 in Gelderland goed voorbereid en toegerust te zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt daarom gevraagd om een toelichting op de maatregelen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Het gaat hierbij om risico's als waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordeningen. Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belangrijk dat het waterschap betrokken wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Conclusie
De dakken van het gebouw worden maximaal voorzien van zonnepanelen. Gezien de beperkte ruimte in het plangebied is een vergroening van het plangebied maar beperkt mogelijk. Wel zal de nieuwe inrichting van de buitenruimte en de aanplant een verbetering zijn ten opzichte van de huidige kwaliteit en zal de verharding niet veel toenemen t.o.v. bestaande situatie.
3.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Neder-Betuwe
De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 24 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe' vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst een toekomstbeeld met belangrijke waarden, die Neder-Betuwe kenmerken en wil behouden en versterken voor toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Omgevingsvisie ook een beeld waar de gemeente de komende jaren aan wil werken. Er zit geen einddatum aan de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie wordt (indien nodig) om de 4 jaar geactualiseerd. Als daar aanleiding toe is kan de Omgevingsvisie ook tussentijds aangepast worden. De Omgevingsvisie bestaat uit tien speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart.
De tien speerpunten zijn:
- 1. Een omgeving waarin inwoners een leven lang gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken;
- 2. Een goed ondernemers- en vestigingsklimaat, diversiteit in werk voor onze inwoners en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;
- 3. Wonen voor iedereen;
- 4. Een goede bereikbaarheid voor gebruikers van het OV, de auto, de fiets en voor de wandelaar;
- 5. Doorontwikkelen en beleefbaar maken van onze identiteit;
- 6. Doorontwikkeling van de gemeente als centrum voor laanboomteelt en andere agrarische sectoren;
- 7. Opwekking en gebruik van energie op een duurzame manier;
- 8. Voorbereid zijn op de veranderingen in klimaat;
- 9. Een gezonde, groene en biodiverse omgeving;
- 10. Behoud en ontwikkeling van sterke dorpen in een nieuwe en nauwe samenwerking met de gemeente.
![]() |
Afbeelding 3.2: Richtinggevende kaart Omgevingsvisie Neder-Betuwe |
In de Omgevingsvisie worden voor de kern Kesteren de volgende waarden benoemd:
- Mooi dorp, met onder meer karakteristiek station;
- Veel woningbouw;
- Aanwezigheid van alle basisvoorzieningen (winkels voor dagelijkse boodschap, ruimte voor ontmoeting, sport en beweging, basisscholen);
- Centrale ligging, goede bereikbaarheid (OV, auto en fiets);
- Groene omgeving en goede verbindingen en hiermee saamhorigheid en betrokkenheid.
Voor de kern Kesteren wil de gemeente rekeningen houden met:
- De zichtbaarheid en waarde van karakteristieke gebouwen en elementen zoals het station;
- Levendigheid in het centrum en rust in de woonwijken;
- Aanwezigheid en zichtbaarheid van groen in de kern;
- De zichtbaarheid en toegankelijkheid van het omringende landschap met waardevolle
- Het belang van saamhorigheid en betrokkenheid.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een bestaande huisartsenpraktijk op de begane grond en 12 appartementen op de eerste en tweede verdieping. De ontwikkeling levert een bijdrage aan meerdere speerpunt in de Omgevingsvisie. Met de modernisering van de huisartsenpraktijk draagt bij aan een omgeving waarin inwoners een leven lang gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken. Daarnaast draagt het initiatief bij aan het behoud en ontwikkeling van sterke dorpen in een nieuwe en nauwe samenwerking met de gemeente en wonen voor iedereen.
3.3.2 Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen
Op 27 januari 2022 is het Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen, vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Dit is een verdiepend programma van de (concept) Omgevingsvisie Neder-Betuwe. In het Programma Wonen is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, het aanbod en de behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt het Programma Wonen belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw en alle facetten die hiermee samenhangen. Dit borgt de gemeente door randvoorwaarden te stellen voor de realisatie van sociale huur en sociale koop.
Om wonen voor iedereen te realiseren ziet de gemeente de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met inwoners, professionals en de raad:
- 1. Betaalbaar voor iedereen
Midden 2021 staat de woningmarkt in heel Nederland onder spanning, ook in Neder-Betuwe. In de koopsector is dit bijvoorbeeld te zien aan de steeds hoger wordende prijzen van koopwoningen en een afname van het aantal beschikbare woningen. In de huursector is de spanning te zien aan de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Door het grote tekort aan woningen en de groei van huishoudens wordt het steeds moeilijker om aan een woning te komen. Vooral voor de lagere inkomens, starters en kwetsbare groepen is de situatie nijpend. Maar ook spoedzoekers en middeninkomens hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dit geldt voor zowel de koop- als de huursector. - 2. Beschikbaar voor iedereen
We zetten in op gevarieerde woningbouw in elke kern, zowel qua woningtype als prijsklasse. Dit doen we voor onze lokale inwoners en om aan de autonome inwonersgroei van de gemeente te voldoen. Uit onderzoek van de verhuisstromen blijkt dat we, ondanks gunstige ligging aan de A15, geen grote toestroom hebben vanuit de Randstad. De woningbouwprogrammering is afhankelijk van de bestaande woningen, de behoefte en nieuwbouwmogelijkheden per kern. - 3. Vindbaar voor iedereen
Het vinden van een woning is op dit moment geen vanzelfsprekendheid. Het is fijn om te weten welk actueel aanbod er is in de gemeente is. Ook is het handig om te weten bij wie u moet zijn of hoe u kunt reageren om een woning te huren of kopen. Elke verhuurder en verkoper mag zelf bepalen hoe zij dit doen. De gemeente aan de slag om dit voor inwoners beter inzichtelijk te maken. - 4. Lagere inkomens
In de dorpen van Neder-Betuwe wordt al jaren gemixt gebouwd. Daarmee bedoelen we dat er verschillende woningtypen en prijsklassen gerealiseerd worden: van sociale huur tot luxe villa's. De keuze wat er gebouwd wordt moet aansluiten bij wat nodig is. De bevolking verandert en dat betekent ook dat het bouwprogramma moet veranderen: meer eenpersoonshuishoudens en zorg aan huis, waarbij het merendeel van deze inwoners een inkomen heeft waarmee ze alleen kans maken op een woning in de sociale huur of lage koop. - 5. Starters
Het begrip starter wordt vaak gebruikt, maar wie is nou die starter? De groep starters wordt door iedereen op een andere manier gedefinieerd. Toch worden starters op de woningmarkt vaak wel gezien als 'jonge mensen'. Hierbij denkt men al snel aan de groep 25-35 jaar, vooral bij koopstarters. De groep tot 25 jaar wordt vaak niet meegenomen als starter op de woningmarkt. Je kan huurstarters en koopstarters onderscheiden. Huurstarters starten óf in de sociale huur óf in de particuliere huur. Voor koopstarters gaat het veelal om het bemachtigen van een sociale of goedkope koopwoning, waarbij ze zelf geen zelfstandige koopwoning achter laten. Het kan daarbij wel zijn dat deze koopstarter al een stukje wooncarrière in de (sociale) huur heeft doorlopen en daardoor een huurwoning achterlaat. - 6. Senioren
Vanaf 65 jaar val je onder de noemer senior. Neder-Betuwe telt 2.500 inwoners van 65 tot 75 jaar (ruim 10% van de bevolking) en 1.650 inwoners van 75 jaar of ouder (bijna 7% van de bevolking). Onze gemeente is daarmee iets minder vergrijsd dan het landelijk gemiddelde. De komende jaren zal de vergrijzing in Neder-Betuwe verder toenemen. Dat betekent ook een toenemende zorgvraag en een toenemende vraag naar passend wonen. Het belangrijkste is dat 55-plussers, die nog geen senior zijn, zich ervan bewust moeten worden dat ze tijdig kiezen voor een passende woning. Nadenken over verhuizen of verbouwen als de zorgvraag er is, betekent dat er weinig keuze en/of tijd is voor het vinden van een gewenste woning of verbouwen van de bestaande woning. Als er niet op tijd verhuisd is, moet de huidige woning via de WMO aangepast worden op de hulpvraag.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van een huisartsenpraktijk op de begane grond en 12 huurappartementen op de eerste en tweede verdieping in het goedkope segment, waarvan 30% sociale huur. Het initiatief past binnen het Programma Wonen 2022-2030.
3.3.3 Masterplan centrum Kesteren
Voor het centrumgebied van Kesteren is het Masterplan centrum Kesteren opgesteld. De gemeenteraad heeft dit plan op 15 december 2011 vastgesteld. Het plan heeft het doel om ruimtelijke en functionele sturing voor toekomstige ontwikkelingen in het centrum van Kesteren te geven. Het is een kader dat marktpartijen moet stimuleren om te werken aan een vernieuwd centrum. Naast een sturingsinstrument en inspiratiebron is het Masterplan een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Het plan geeft een beleids-, historische, ruimtelijke en functionele analyse van het centrum van Kesteren en formuleert uitgangspunten voor de herontwikkeling van het centrum. Op onderstaande afbeelding wordt de visie op de herontwikkeling ter plaatse van het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3: Visie Masterplan centrum Kesteren |
Conform de huidige situatie blijft de Hoofdstraat de slagader van het centrum van Kesteren met een clustering van voorzieningen rondom een plein aan de noordzijde. De begrenzing van het centrum is herkenbaar door een eenduidige inrichting van de Hoofdstraat. De inrichting van het centrum is gericht op een comfortabel verblijf voor bezoekers en goede parkeervoorzieningen. Deze inrichting wijkt af van de aanloopstraten waar de stroomfunctie centraal staat. De overgangen van de aanloopstraten naar het centrumgebied krijgen een markering met centrumvoorzieningen zodat de entrees van het centrum duidelijk herkenbaar zijn. De markeringen bij de entrees zijn functionele trekkers. Buitensporig markante gebouwen als markering van het centrum passen niet in de dorpse context. Globaal zijn drie deelgebieden te onderscheiden in het centrum. Nabij de Rijnbandijk komt een centraal dorpsplein met concentratie van centrumvoorzieningen: het Dorpshart. Dit plein vormt ook meteen de entree van het centrum vanaf de noordzijde.
Als verbindend element vormt de Hoofdstraat het derde deelgebied. Tussen het Dorpshart aan de noordzijde en Entree Zuid blijft de bestaande mix van woningen, met verspreid gelegen voorzieningen, behouden. Er zijn uitgangspunten geformuleerd voor de locatie en ten aanzien van de deelaspecten verschijningsvorm bebouwing, inrichting van de openbare ruimte, verkeersaspecten, parkeren, laden en lossen, maar ook reclame, rolluiken en terrassen
Doorwerking plangebied
Het plangebied is weliswaar opgenomen in het Masterplan centrum Kesteren, maar voor de locatie worden verder geen ontwikkelingsrichtingen aangegeven. Onderhavige ontwikkeling sluit goed aan bij de ontwikkeling van detailhandel en appartementen aan de Hoofdstraat 31 en vormt een extra markering als entree van het zuidelijke centrum.
De bebouwing dient te voldoen aan een dorps karakter. Hiervoor geld dat over het algemeen boven de voorzieningen in één laag met kap wordt gebouwd, incidenteel is twee lagen met kap toegestaan boven de voorzieningenlaag. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen in twee lagen met een kap boven de voorzieningenlaag. Derhalve kan worden geconstateerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in lijn is met het Masterplan centrum Kesteren.
3.3.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt het plan hieraan getoetst.
4.1 Verkeer & Parkeren
Het realiseren van een huisartsenpraktijk en appartementen (wel al planologisch mogelijk conform het vigerende bestemmingsplan) zorgt voor een verandering in de verkeersintensiteit. Daarnaast moeten er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernormen. De gemeenteraad heeft op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vastgesteld. Deze geeft de gemeentelijke verkeersvisie tot 2025.
4.1.1 Verkeersgeneratie
De ontwikkeling zorgt voor ongeveer 160 extra voertuigbewegingen per weekdag, zie tabel 2. Omdat het om woningen en een huisartsenpraktijk gaat, betreft het allemaal personenauto's. Bij het bepalen van deze verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kencijfers voor verkeersgeneratie van het CROW (ASVV2021). De toename is berekend aan de hand van het bouwprogramma, met de bijbehorende verkeersgeneratie, minus de verkeersgeneratie van de huidige bebouwing. De omgeving is getypeerd als 'niet-stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Een en ander conform de Nota parkeernormen van de gemeente Neder Betuwe.
Tabel 2: Berekening verkeersgeneratie toekomstige situatie (Bron: Verkeerskundige onderbouwing ontwikkeling Nedereindsestraat 1 Kesteren, Exante) |
![]() |
Het extra verkeer zal zich over het wegennetwerk verspreiden via de Nedereindsestraat, Hoofdstraat en Schenkhofstraat. De verdeling over de windrichtingen is ingeschat, gelijk aan de verdeling van de intensiteiten op deze straten volgens het verkeersmodel. De toename in intensiteiten leidt niet tot capaciteitsproblemen op het nabijgelegen kruispunt Nedereindsestraat-Hoofdstraat. Daarnaast zijn de wegen in zijn algemeenheid ingericht volgens de CROW-richtlijnen voor erftoegangswegen. De beperkte toename leidt niet tot verkeersveiligheidsknelpunten.
Laden en lossen
Er is geen sprake van laden en lossen, omdat het een ontwikkeling betreft van appartementen en een huisartsenpraktijk.
4.1.2 Parkeren
Het bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren' 8) en de beleidsregels Nota Parkeernormen Neder-Betuwe 2017 zijn van toepassing. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van toe te voegen functies.
De onderbouwing van het aspect parkeren is opgenomen in de notitie Verkeersonderbouwing ontwikkeling Nedereindsestraat 1 Kesteren en opgenomen in de bijlage. Daarin is geconcludeerd dat het plan voldoet aan de 'Nota Parkeernormen Neder-Betuwe 2017'.
Bij de ontwikkeling worden 34 parkeerplaatsen gerealiseerd. 20 parkeerplaatsen worden op maaiveld gerealiseerd, waarvan twee gehandicapten-parkeerplaatsen. 14 parkeerplaatsen worden in een stallingsgarage onder het gebouw gerealiseerd. 6 van de parkeerplaatsen aan de voorzijde van het gebouw zijn tijdens marktdagen (woensdagochtend en zaterdag overdag) niet bereikbaar, omdat zich marktkramen opstellen voor deze parkeerplaatsen. Daarnaast is het noodzakelijk twee bomen te rooien, om de parkeerplaatsen aan de voorzijde bereikbaar te maken. Het aantal gehandicaptenparkeerplaatsen is volgens de eis vanuit de Nota Parkeernormen 2017. Deze stelt dat bij publieke voorzieningen minimaal 5% van de parkeerplaatsen een algemene gehandicaptenparkeerplaats moet zijn. De huisartsenpraktijk is voor deze parkeerbeoordeling aangemerkt als publieke voorziening.
Op het achterterrein en in de parkeerkelder is, uitgezonderd de woensdagochtend voldoende ruimte beschikbaar om te voldoen aan de parkeerbehoefte. De parkeerbalans is opgenomen in tabel 3. Op de woensdagochtend, als er op het parkeerterrein voor de ontwikkeling markt is en er daardoor zes parkeerplaatsen op het eigen terrein niet bereikbaar zijn, is er een tekort van drie parkeerplaatsen op eigen terrein. Op de ochtend van de andere werkdagen zijn er wel voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein om de parkeerbehoefte op te vangen. Het tekort op de woensdagochtend kan worden opgevangen in de openbare ruimte. Dit is binnen de gemeentelijke regels toegestaan.
Tabel 3: Parkeerbalans (Bron: Verkeerskundige onderbouwing ontwikkeling Nedereindsestraat 1 Kesteren, Exante) |
![]() |
4.1.3 Conclusie
De ontwikkeling is uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.
4.2 Bodem
4.2.1 Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.
4.2.2 Onderzoek
Doordat er met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een gevoelige functie mogelijk wordt gemaakt is inzicht in de kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Derhalve is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Navolgend worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan.
Er zijn slechts licht verhoogde gehalten van enkele parameters aangetoond, waardoor het uitgevoerde onderzoek als voldoende wordt beschouwd voor het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In de bodem van de onderzoekslocatie is visueel geen asbest aangetroffen. Er zijn geen bezwaren voor de voorgenomen ontwikkelingen op basis van het verkennend bodemonderzoek.
Indien een deel van de vrijkomende grond niet binnen het werk kan worden hergebruikt en elders afgezet dient te worden, is mogelijk een partijkeuring conform BRL 1001 benodigd. Geadviseerd wordt om rekening te houden met te verwachten bodemkwaliteitsklassen, zoals vastgesteld tijdens onderhavig onderzoek. Indien er grond afkomstig van de locatie elders wordt toegepast, dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en Handelingskader PFAS.
Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de realisatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden gegeven in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader zijn de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.
Wegverkeerslawaai
Voor woningbouw binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. In artikel 74 van de Wet geluidhinder wordt de breedte van de zone van een weg in stedelijk gebied, bestaande uit 1 of 2 rijstroken bepaald op 200 meter. Conform artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder geldt voor de geluidbelasting op de gevel van een woning binnen de zone van een weg een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hebben geen geluidszone.
Spoorverkeerslawaai
Er is geen spoorlijn in de omgeving van het plangebied. Toetsing aan spoorwegverkeersawaai is niet nodig.
4.3.2 Onderzoek
Voor onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd. Navolgend worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
De gevels van de nieuw te realiseren appartementen zijn gelegen aan de Nedereindsestraat en Hoofdstraat te Kesteren. Alle te beoordelen wegen zijn 30 km/uur wegen en hoeven conform de Wet geluidhinder niet beoordeeld te worden. In het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet wel aangetoond worden dat er sprake is van een voldoende laag binnenniveau in de appartementen. In het akoestisch onderzoek zijn de wegen op dezelfde manier beoordeeld alsof er sprake is van toetsing aan de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting op de gevels van de appartementen is bepaald ten gevolge van de Carvonestraat, Fruitstraat, Hoofdstraat, Nedereindsestraat en Schenkhofstraat. De berekening is gedaan volgens standaard-rekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Bij de berekening is uitgegaan van de situatie volgens bijlage I en van de verkeersintensiteiten op de wegen volgens het regionaal verkeersmodel verkregen van de Omgevingsdienst Rivierenland.
De hoogste berekende geluidbelasting op de gevel bedraagt 64 dB ten gevolge van de Hoofdstraat en Nedereindsestraat. Gezien beide wegen een 30 km/u weg bedragen, is het niet noodzakelijk hogere waarde aan te vragen. Wel dient er aangetoond te worden dat de geluidwering van de gevel voldoende is.
Indien de voorzieningen zoals omschreven in het akoestisch onderzoek worden uitgevoerd, wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de geluidwering van de gevel. In de regels is dit als voorwaarde vastgelegd via een voorwaardelijke verplichting.
4.3.3 Conclusie
Het aspect akoestiek wegverkeerlawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.4.1 Toetsingskader
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'''. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid. Bij gemengde gebieden mogen de richtafstanden een afstandstrap worden verlaagd.
4.4.2 Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn woningen, maatschappelijke functies, centrumfuncties en detailhandel gelegen. Er kan bij de toetsing uitgegaan worden van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Voor de beschrijving van het aspect bedrijven en milieuzonering wordt getoetst op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe', vigerend vanaf 8 november 2019, zie afbeelding 4.1.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede vigerende en omliggende bestemmingsplannen met omliggende bedrijvigheid |
Hoofdstraat 38
Het plangebied grenst in het uiterst zuidelijke deel aan een maatschappelijke bestemming. Hier is een kinderopvang gevestigd. Voor een kinderopvang geldt milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van maximaal 30 meter (voor het aspect geluid). Door de ligging in gemengd gebied mag de richtafstand met een afstandsstap worden verlaagd. Hierdoor bedraagt de richtafstand 10 meter. Doordat het plangebied in het uiterst zuidelijke deel grenst aan de maatschappelijke bestemming wordt de richtafstand niet gehaald. Echter worden er in dit deel van het plangebied uitsluitend parkeerplaatsen gerealiseerd. De gevel van de huisartsenpraktijk en de woningen worden gerealiseerd op circa 20 meter van de maatschappelijke bestemming. Derhalve kan worden verondersteld dat de richtafstand van de locatie aan de Hoofdstraat 38 wordt behaald en derhalve geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Doordat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling het realiseren van een huisartsenpraktijk betreft, kent de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Derhalve kan worden verondersteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de naastgelegen maatschappelijke bestemming.
Nedereindsestraat 5 - 11
Het plangebied grenst in het westen aan de bestemming Detailhandel. Hier zijn onder meer post en koeriersdiensten, een bakker en boekhandel gelegen op de begane grond. Op de verdiepingen zijn woningen gelegen. De maximale milieucategorie binnen de bestemming Detailhandel bedraagt milieucategorie 2. Hiervoor geldt een bijbehorende richtafstand van maximaal 30 meter (voor het aspect geluid). Door de ligging in gemengd gebied mag de richtafstand met een afstandsstap worden verlaagd. Hierdoor bedraagt de richtafstand 10 meter. Deze richtafstand is in het westen deels over het plangebied gelegen. Echter worden er in dit deel van het plangebied uitsluitend parkeerplaatsen gerealiseerd. De gevel van de huisartsenpraktijk en de woningen wordt gerealiseerd op circa 10 meter van de bestemming 'Detailhandel'. Derhalve kan worden verondersteld dat de richtafstand van de locatie aan de Hoofdstraat 38 wordt behaald en derhalve geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Daarnaast zijn er binnen de bestemming Detailhandel reeds woningen toegestaan die maatgevend zijn voor mogelijke potentiele overlast. Er kan worden uitgegaan dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn vanuit de bedrijfsactiviteiten binnen deze bestemming.
Doordat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling de realisatie van een huisartsenpraktijk betreft, kent de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt een maximale richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Derhalve kan worden verondersteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de maatschappelijke bestemming.
Nedereindsestraat 2
In het noorden van het plangebied zijn enkele centrumbestemmingen gelegen. De maximale milieucategorie binnen deze bestemming betreft milieucategorie 2. De maximale milieucategorie binnen de bestemming 'Detailhandel bedraagt milieucategorie 2. Hiervoor geldt een bijbehorende richtafstand van maximaal 30 meter (voor het aspect geluid). Door de ligging in gemengd gebied mag de richtafstand met een afstandsstap worden verlaagd. Hierdoor bedraagt de richtafstand 10 meter. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is gelegen op meer dan 20 meter van de meest nabijgelegen centrumbestemming.
Doordat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling de realisatie van een huisartsenpraktijk betreft, kent de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Derhalve kan worden verondersteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de maatschappelijke bestemming.
Voorgenomen ontwikkeling
In de omgeving van het plangebied zijn enkele woonbestemmingen gelegen. Doordat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling de realisatie van een huisartsenpraktijk betreft, kent de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt een richtafstand in gemengd gebied van 0 meter. Derhalve kan worden verondersteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de omliggende woonbestemmingen. Daarnaast zal de ruimtelijke impact van onderhavige ontwikkeling met het toevoegen van een huisartsenpraktijk vergelijkbaar zijn met dat van de voorgaande situatie met het politiebureau.
Binnen de te realiseren maatschappelijke bestemming zijn zowel woningen (milieugevoelige functies) als milieubelastende functies ( huisartsenpraktijk) toegestaan. Beide functies worden in één gebouw gerealiseerd. Er is in dit geval sprake van functiemenging. Een huisartsenpraktijk valt onder categorie A. Categorie A is toelaatbaar aanpandig aan woningen.
4.4.3 Conclusie
Onderhavige ontwikkeling maakt appartementen mogelijk in gemengd gebied. De richtafstanden van omliggende bedrijven zullen gedeeltelijk het plangebied doorkruisen. Echter komen deze richtastanden niet tot aan de gevel van de appartementen. Binnen de te realiseren maatschappelijke bestemming is tevens een huisartsenpraktijk toegestaan. In de omgeving van het plangebied zijn enkele woonbestemmingen gelegen. Een huisartsenpraktijk valt onder milieucategorie 1. Voor milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. De huisartsenparktijk en de appartementen worden in één gebouw gerealiseerd. Er is in dit geval sprake van functiemenging. Een huisartsenpraktijk valt onder categorie A. Categorie A is toelaatbaar aanpandig aan woningen. Gelet op de specifieke invulling van het perceel en de reeds aanwezige woonfuncties in de omgeving van het plangebied kan worden geconcludeerd dat er op het gebied van bedrijven en milieuzonering geen belemmering is voor onderhavige ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Toetsingskader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
- het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
- het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
- het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2 µg/m3 ).
4.5.2 Onderzoek
Onderzoek NIBM toets
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie tot 1.500 woningen). Desondanks is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:
- 158 motorvoertuigen per etmaal (gebaseerd op paragraaf 4.1 Verkeer en parkeren).
- Aandeel vrachtverkeer van 1%.
Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2024 (worst-case scenario), zie onderstaande afbeelding.
![]() |
Afbeelding 4.2: NIBM-tool: worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer |
Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijnstof) niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 0,19 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,04 µg/m3 bijdragen.
Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019
Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool. De beschouwde rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel en geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 29,7 µg/m3 en voor PM10 19,5 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 11,9 µg/m3.
Tabel 4: NSL Monitoringstool: rekenpunten met bijbehorende concentraties
Id | NO2 ìg/m3 | PM10 ìg/m3 | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 ìg/m3 | Jaar | |
Rekenpunt | 15576525 | 17.4 | 16.7 | 6.0 | 9.2 | 2020 |
Rekenpunt | 15576519 | 16.5 | 16.6 | 6.0 | 9.3 | 2020 |
Rekenpunt | 15576513 | 16.9 | 16.7 | 6.0 | 9.3 | 2020 |
Rekenpunt | 15536296 | 16.3 | 16.6 | 6.0 | 9.3 | 2020 |
Norm | 40 | 40 | 35 | 25 |
Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor NO2 en PM10 respectievelijk 17,6 µg/m3 en 16,8 µg/m3. Deze concentraties blijven met de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijnstof) en PM2,5 (fijnstof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.
4.5.3 Conclusie
De bijdrage van de verkeersbewegingen ten gevolge van de beoogde ontwikkeling draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd met gebruikmaking van de Monitoringstool. Hieruit blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. In de huidige situatie is er een kantoorpand gelegen waarvoor een hogere verkeersgeneratie geldt. Hierdoor kan worden verondersteld dat de luchtkwaliteit ter plaatse alleen maar zal verbeteren en dat het aspect luchtkwaliteit derhalve geen belemmering vormt voor onderhavig ruimtelijk initiatief.
4.6 Geur
4.6.1 Toetsingskader
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening.
4.6.2 Onderzoek
In een straal van 500 meter rondom het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Binnen het plangebied kan daarom uit het oogpunt van geur een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Tegelijkertijd zal de ontwikkeling geen belemmering opleveren voor de bedrijfsvoering van omliggende veehouderijbedrijven.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. |
Beleidsvisie externe veiligheid 2015 – 2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
- 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
- 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
- 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
- 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
- 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.
4.7.2 Onderzoek
De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de Atlas van de leefomgeving geïnventariseerd.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd) |
Risicovolle inrichtingen
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting betreft de opslag van lpg. Het invloedsgebied van deze risicovolle inrichting bedraagt 150 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 450 meter van de risicovolle inrichting. Gezien de dermate grote afstand tussen het plangebied en de risicovolle inrichting vormt dit geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied is een buisleidingen gelegen, te weten N-574-10.
Tabel 5: Letaliteitsafstanden en werkelijke afstand buisleiding
Buisleiding | Diameter (inch) | Werkdruk (bar) | 100% - letaliteitsafstand (in m.) | 1% - letaliteitsafstand (in m.) | Werkelijke afstand (in m.) |
N-574-10 | 6 | 40 | 40 | 70 | 1.240 |
Tabel 5 geeft de letaliteitsafstanden en werkelijke afstand van het plangebied tot de buisleiding weer. Hieruit valt op te maken dat het plangebied gelegen is buiten de invloedsgebieden van de buisleiding.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Volgens de risicokaart zoals is afgebeeld op figuur 9 is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van transportroutes van gevaarlijke stoffen. Echter is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute. Het invloedsgebied voor de Betuweroute bedraagt namelijk 4.000 meter. Binnen deze zone kunnen personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied is op 1,35 kilometer vanaf de Betuwelijn gelegen. Het plangebied ligt hiermee wel buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute( s) en;
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 6 Bevt moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover advies uit te brengen. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 4 oktober 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijk besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) zeer kwetsbaar gebouw, bestemd voor het verblijf van verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
4.7.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat er geen nadere eisen hoeven te worden gesteld in dit bestemmingsplan met betrekking tot externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoer van het initiatief.
4.8 Waterhuishouding
4.8.1 Toetsingskader
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor de komende jaren is omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan Neder-Betuwe (GRP) 2019 - 2023. In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan
Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. De bekostiging van het gemeentelijke deel van de wateropgave is opgenomen in de kostendekking GRP.
Belangrijke aanleiding voor het losknippen van de watertaak uit het GRP in een apart plan was de destijds grote opgave op het gebied van waterberging, het benodigde specialisme en de genoemde gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een gemeentelijk waterspecialist begeleid de uitvoering van de watertaken. Op dit moment zijn veel van de gestelde doelen bereikt of verkeren in een afrondende fase. De nog uit te voeren waterbergingsopgave is kleiner en duidelijk. Het waterplan maakt daarom weer geïntegreerd onderdeel uit van het GRP 2019 - 2023.
Gemeente en Waterschap streven voor stedelijk gebied naar een robuust watersysteem waardoor overstroming alleen optreedt bij extreme situaties. Dit betekent dat er watersysteemmaatregelen moeten worden getroffen. Dit kan door extra ruimte voor oppervlaktewater in het bestaande watersysteem te creëren of door het realiseren van extra waterpartijen.
Om de doelstellingen van het rijk (2050) te halen moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen die nu gerealiseerd worden klimaatbestendig en water robuust zijn. Als ze dat niet zijn komt de rekening voor aanpassingen bij toekomstige inwoners of de gemeente voor herinrichting van de openbare ruimte. Ruimtelijke functies moeten onderling op elkaar worden afgestemd en de ruimtelijke effecten op waterhuishouding (en vice versa) moeten vastgelegd worden in een bestemmingsplan of omgevingsplan. Klimaatbestendig inrichten heeft niet enkel betrekking op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen maar betreft ook de (herinrichting van) bestaande openbare ruimte.
Een klimaatbestendig oppervlaktewatersysteem betekent een robuust watersysteem van belang dat zowel extreme droge als natte situaties aan kan (regenwater-, droogte- en hittebestendig). In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn afspraken gemaakt over wateroverlast en watertekort. In het NBW zijn werknormen opgenomen ten aanzien van het noodzakelijke beschermingsniveau. Om nu en in de toekomst aan deze beschermingsniveaus te voldoen is de realisatie van aanvullende waterberging noodzakelijk. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van modelleringen (hydrologische berekening van het oppervlaktewatersysteem).
4.8.2 Doorwerking plangebied
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren welke opgenomen zijn in de leggerkaart van het waterschap Rivierenland. Het meest nabijgelegen A-water bevindt zich op meer dan 100 meter ten oosten van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen waterstaatswerken gelegen. Het planvoornemen heeft geen negatieve invloed op de oppervlaktewateren en waterkeringen in de omgeving van het plangebied.
Grondwater
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van een parkeerkelder onder maaiveld. De ondergrondse constructies dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. Ter plaatse van het plangebied zijn geen meldingen van grondwateroverlast bekend.
Hemelwater
In de huidige situatie bestaat het terrein dat gebruikt gaat worden voor de uitbreiding uit rijbaan, parkeerplaatsen en een pand. Het te ontwikkelen gebied is reeds grotendeels verhard en omvat 886,5 m² verharding. De nieuwe ontwikkeling zorgt voor een andere inrichting van het terrein. Het verharde oppervlak van de nieuwe situatie is 720 m². Dit bestaat uit 620,25 m² op kadastraal perceel E1927 en 99,75 m² op een gedeelte van perceel E1928. Dus na de te realiseren nieuwbouw ontstaat er geen toename van verhard oppervlak.
Op grond van de keur van waterschap Rivierenland (artikel 3.4) is het niet toegestaan om zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen. De negatieve effecten die de toename van nieuw verhard oppervlak heeft op het watersysteem dienen gecompenseerd te worden. Aangezien er bij deze ontwikkeling geen toename van verhard oppervlak plaatsvindt wordt er op dit gebied aan de eisen van het waterschap Rivierenland voldaan.
Vanuit de gemeente Neder-Betuwe zijn er geen eisen bekend met betrekking tot de afvoer van hemelwater of compensatie voor het verharde oppervlak. De hemelwaterafvoer (hwa) en de vuilwaterafvoer (vwa) worden in het plangebied gescheiden van elkaar aangelegd. Om de ontwikkeling van 720 m² nieuwe verharding aan de Nedereindsestraat 1 te Kesteren te compenseren is geen nieuwe waterberging benodigd.
Afvalwater
Hemelwater en vuilwater moeten gescheiden uit het gebouw worden afgevoerd (eis gemeente Neder-Betuwe). Ter plaatse van de erfgrens kunnen ze worden gekoppeld en aangesloten op het gemeentelijk riool. Balkons worden aangesloten op het afvalwatersysteem. Dit is een tijdelijke situatie omdat er nog geen hemelwaterafvoer hoofdriool aangelegd is.
Watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).
Het waterschap Rivierenland wordt betrokken bij de verdere bestemmingsplanprocedure. Voor de volledigheid is het advies dat voortvloeit uit de digitale watertoets opgenomen in de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure voor uitvoering van het planvoornemen doorlopen kan worden.
4.8.3 Conclusie
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
4.9 Ecologie
4.9.1 Toetsingskader
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Bij ruimtelijke ingrepen, waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd het Natuurnetwerk. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Bescherende houtopstanden
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Soortenbescherming
De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
- soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
- soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
- andere soorten (artikel 3.10).
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 van de Wnb zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10, niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer of gebruik dan wel ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
4.9.2 Onderzoek
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een natuurtoets opgesteld. Navolgend worden de belangrijkste conclusies van de natuurtoets weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Uit de kaarten van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied op 7 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone ligt. Gezien de ingreep en de afstand is het uit te sluiten dat er een negatief effect optreedt ten aanzien van de beschermde gebieden.
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de 'Rijntakken' en is gelegen op een afstand van circa 1,8 kilometer van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Er is voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een stikstofdepositieberekening opgesteld. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied is het mogelijk dat er beschermde soorten als de gewone, kleine en ruige dwergvleermuis en laatvlieger voorkomen. Het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Het pand bestaat uit Trespa gevels waaronder rubber zit die er voor zorgt dat er tussen de kieren geen ruimte zit waardoor spouw of isolatie niet te bereiken is. Het plangebied is geschikt als mogelijk foerageergebied voor de gewone/kleine/ruige dwergvleermuis. Het is echter geen essentieel foerageergebied vanwege het ontbreken van aaneen gesloten groen en vanwege de omvang. Daarnaast verandert er weinig aan het huidige terrein anders dan dat er een deel van de puinverharding verdwijnt. Er blijven echter voldoende alternatieven over nadat de nieuwbouw gerealiseerd is. Het plangebied is geschikt als vliegroute. Echter zal dat na de ingreep niet veranderen. Er worden geen mogelijke vliegroutes onderbroken door de aanbouw.
Het plangebied is geschikt voor algemene broedvogels. Er staan bomen en struiken die geschikt zijn als broedplaats voor vogels. Nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten zijn binnen het plangebied niet aangetroffen. Ook is het pand niet geschikt voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten als de huismus en de gierzwaluw. De constructie is zodanig dat er geen ruimtes zijn waar vogels in kunnen nestelen. Het plangebied beschikt voor overige beschermde flora en fauna (o.a. amfibieën, vissen, libellen, overige ongewervelden) geen geschikte biotoop waardoor het voorkomen van deze soorten binnen het plangebied is uitgesloten.
4.9.3 Conclusie
De aspecten ecologie en stikstof vormen geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
4.10.1 Toetsingskader
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2024 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stadsen orpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2024. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2024 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.10.3 Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.11 Leidingen
In het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die bescherming behoeven en daarom een belemmering van het initiatief vormen. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd zal een KLIC-melding worden aangevraagd om ervoor te zorgen dat geen kabels worden beschadigd.
4.11.1 Explosieven
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Doorwerking plangebied
Voor de hele gemeente is een bureauonderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichten van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
4.12 M.e.r.-plicht
Gemeenten en provincies moeten ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden is het opstellen van een milieueffectrapport dan nodig.
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Ook is de activiteit niet opgenomen in onderdeel D (categorie D 11.1) van bijlage II van het Besluit m.e.r.. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, omdat het plangebied nu reeds de bestemming Dienstverlening heeft. Daarnaast neemt het bebouwd en verhard oppervlak door dit plan niet wezenlijk toe en bevindt het plangebied zich in de bebouwde kom van Kesteren.
Dit betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit en er verder geen besluitvorming nodig is met betrekking tot de m.e.r.-plicht.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan beschreven.
Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat het bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Dit brengt met zich mee dat het bestemmingsplan digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moet worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal beschikbaar gesteld.
5.2 Inleidende Regels
In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan:
- Begrippen: In deze regels zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begrippen zijn alleen nodig wanneer die gebruikt worden in de regels en wanneer deze tot verwarring kunnen leiden of op meerdere manieren te interpreteren zijn.
- Wijze van meten: Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komt de bestemming aan de orde. De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functie.
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart).
- Nadere eisen: voor zover opgenomen, stelt dit burgemeester en wethouders in staat om bij verlening van een omgevingsvergunning vanuit bepaalde nader omschreven doelen nadere eisen te stellen aan de positionering, hoogte, e.d. van bebouwing.
- Afwijken van de bouwregels: burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van specifiek bepaalde bouwregels en daarmee bouwmogelijkheden, die conform de bouwregels niet zijn toegestaan, toch toestaan. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden.
- Afwijken van de gebruiksregels: burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van een bepaalde gebruiksregel. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden: dit lid bevat een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde categorieën van werken en werkzaamheden. Deze vergunning wordt door burgemeester en wethouders verleend. In het lid worden de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning, eventuele uitzonderingen en een eventuele adviesplicht beschreven.
De in het plan opgenomen bestemmingen zijn toegelicht in paragraaf 5.6.
5.4 Algemene Regels
In het derde hoofdstuk zijn de regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. De algemene regels zijn (evenals de inleidende regels) van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels.
- Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene bouwregels: dit artikel bevat regels met betrekking tot ondergronds bouwen, overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen en over het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- Algemene gebruiksregels: deze regels geven algemene regels over enerzijds wat onder een strijdig gebruik wordt verstaan en anderzijds onder welke voorwaarden bepaald gebruik (mantelzorg en aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten) juist wél is toegestaan. Ook is een regeling opgenomen ter waarborging van voldoende parkeergelegenheid.
5.5 Overgang En Slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen:
- Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsregel houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. Een hardheidsclausule is opgenomen zodat het bevoegd gezag kan afwijken van het overgangsrecht voor gebruik.
- Slotregel: deze regel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald (de naam van het bestemmingsplan).
5.6 Toelichting Op De Bestemmingen
In dit bestemmingsplan is slechts één enkelbestemming opgenomen: 'Maatschappelijk'. Daarnaast zijn twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Hierna worden de opgenomen bestemmingen kort toegelicht.
Maatschappelijk
Gekozen is voor de bestemming 'Maatschappelijk' binnen het gehele plangebied, met een functieaanduiding 'wonen'. Deze bestemming wordt het meest passend gevonden voor het beoogde gebruik. Binnen de bestemming zijn maatschappelijke doeleinden, zorginstellingen, speelvoorzieningen, e.d. toegestaan. Hierbij geldt dat, in verband met de parkeersituatie, maximaal 6 behandelkamers, die door een huisarts worden gebruikt, binnen de bestemming zijn toegestaan.
Door het opnemen van de functieaanduiding 'wonen' is aangegeven dat ook wonen in woningen is toegestaan, uitsluitend op de verdiepingen. Hierbij is onder voorwaarden een niet-publieksgericht beroep of bedrijf aan huis toegestaan.
Binnen de bestemming is één bouwvlak opgenomen. Gebouwen moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte voor de gebouwen aangegeven. Voor bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden lagere hoogten, die in de regels zijn aangegeven. Er zijn maximaal 12 gestapelde woningen toegestaan. De bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de algemene bouwregels opgenomen.
Waarde – Archeologie 1 en 2
Deze archeologische dubbelbestemmingen zijn overgenomen uit het geldende paraplubestemming over het thema archeologie. Zolang de gronden niet zijn vrijgegeven op basis van een selectie-advies van de gemeente, is hierdoor het belang van de eventueel aanwezige archeologische waarden geborgd in het bestemmingsplan. Op basis van de dubbelbestemmingen geldt een onderzoeks- en vergunningplicht voor het bouwen en/of uitvoeren van andere werkzaamheden in de grond, voor zover de in de bestemmingen benoemde drempelwaarden worden overschreden. Bij strijdigheid tussen de dubbelbestemming en de onderliggende bestemming, gaan de bepalingen uit de dubbelbestemming voor.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Onderhavig bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk dat is bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Op grond daarvan is de gemeenteraad verplicht om voor het wettelijk kostenverhaal een exploitatieplan vast te stellen in de zin van artikel 6.12, eerste lid, Wro. De raad kan besluiten daarvan af te zien wanneer het wettelijk kostenverhaal wordt verzekerd met een anterieure grond exploitatieovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, Wro juncto artikel 6.24 Wro.
De uitvoering van de ontwikkeling is volledig voor rekening en risico van initiatiefnemer. Met deze initiatiefnemer heeft de gemeente een anterieure grondexploitatieovereenkomst gesloten zoals bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, Wro juncto artikel 6.24 Wro. Met die overeenkomst is verzekerd dat alle wettelijk te verhalen kosten die de gemeente maakt, worden verhaald op de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de inrichting en overige voorzieningen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Op grond daarvan kan de gemeenteraad afzien van het vaststellen van een exploitatieplan, omdat het verhaal van de kosten anderszins is verzekerd.
De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Er heeft een (digitale) informatiebijeenkomst voor belangstellenden plaatsgevonden op 19 juli 2022 in het kader van de omgevingsdialoog. In de bijlagen is de informatieflyer, het verspreidingsgebied en een verslag van de informatiebijeenkomst opgenomen. Er waren 11 belangstellende aanwezig bij de informatiebijeenkomst. Tijdens de informatiebijeenkomst is het plan gepresenteerd door de architect en zijn vragen beantwoord.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Wat betreft het onderdeel Water is een digitale watertoets gevoerd. En er zijn geen provinciale belangen in het geding.
7.2 Inspraak
Er is een omgevingsdialoog gevoerd (zie paragraaf 6.2). Omdat er een omgevingsdialoog heeft plaatstgevonden wordt inspraak achterwege gelaten en wordt er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
7.3 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nog worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb) en is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb) en is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
7.4 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.