Kesteren, Nedereindsestraat 29
Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 14-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Kesteren, Nedereindsestraat 29' met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEnedereindstr29-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bed & breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.10 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.11 bestaand:
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bijgebouw:
een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap). De bouwhoogte van een bouwlaag bedraagt niet meer dan 4 m;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij wordt verstaan onder:
- a. aaneengebouwd:
bebouwing die wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen; - b. geschakeld:
bebouwing, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd; - c. gestapeld:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten; - d. twee-aan-een:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan die zijde in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd; - e. vrijstaand:
bebouwing waarbij het hoofdgebouw aan beide zijden niet in de perceelsgrens is gebouwd;
1.24 carport:
een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.28 internetverkoop
detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media loopt;
1.29 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.30 kamerbewoning:
het bewonen van (een gedeelte van) een woning door meer dan één huishouden, met dien verstande dat het bewonen van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, door maximaal twee personen, waarbij de eigenaar (hospita) in dezelfde woning woont, niet als kamerbewoning wordt aangemerkt;
1.31 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.32 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
1.33 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.34 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.35 ondergronds:
onder peil;
1.36 overbouwing:
een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;
1.37 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.38 plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 15º;
1.39 publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.40 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;
1.42 voorgevel:
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.43 voorgevelrooilijn:
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);
1.44 voortuin:
het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);
1.45 woning:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.46 woon-/werkeenheid:
een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend;
1.47 zijtuin:
het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. hondenuitlaatplaatsen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. bestaande parkeervoorzieningen;
- f. beeldende kunstwerken;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. bestaande in- en uitritten;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. waterberging onder meer in de vorm van een wadi, ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer, vervoer en verblijf;
- b. hondenuitlaatplaatsen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. straatmeubilair;
- e. speelvoorzieningen;
- f. kunstobjecten;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. waterstaatkundige (kunst)werken;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. kunstobjecten;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten conform het bepaalde in 11.2;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Waterstaat - Waterlopen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang.
8.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in 8.1 zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande situatie
Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.
10.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
10.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen
10.4 Zwembaden
10.4 Zwembaden
Voor het bouwen van een zwembad gelden de volgende regels:
- a. een zwembad is uitsluitend toegestaan bij een (bedrijfs)woning;
- b. het aantal zwembaden mag niet meer bedragen dan één per (bedrijfs)woning;
- c. een zwembad is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
- d. de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1,2 m;
- e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
10.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
10.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 1 m;
- b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 2 m;
- c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m;
- d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken binnen deze bestemming ten behoeve van:
- a. de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen;
- e. internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald anders dan op gronden en in bouwwerken waar detailhandel, niet zijnde ondergeschikte detailhandel, is toegestaan.
11.2 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
Het gebruik van een deel van een (bedrijfs)woning en/of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;
- c. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
- d. detailhandel mag niet plaatsvinden.
11.3 Voorwaardelijke verplichting hydrologisch neutraal bouwen
- a. Bij bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden door een bergingscapaciteit van minstens 123,7 m³ te realiseren. De te realiseren voorzieningen dienen op het eigen terrein aangebracht te worden danwel op het terrein van anderen waarbij, indien terrein van anderen gebruikt wordt, dient te worden aangetoond dat dit terrein daar duurzaam voor mag, kan en zal worden gebruikt. Deze hydrologische voorzieningen dienen daarna in stand te worden gehouden.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.2 onder a voor een andere norm en / of andere methode om te voorzien in de omgang met het regenwater.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijking publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 sub a om binnen een (bedrijfs)woning en/of bijbehorende aangebouwde bouwwerken de uitoefening van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan. Hierbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten in de woning of de aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.
- d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
- e. detailhandel mag niet plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en uitsluitend in verband met die activiteit;
12.2 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 om in een (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende aangebouwde bouwwerken een bed & breakfast toe te staan. Hierbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruik ten behoeve van de bed & breakfast is gekoppeld en ondergeschikt aan de woonfunctie van de woning;
- c. het vloeroppervlak van de bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 80 m²;
- d. er mag tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal 4 kamers bed & breakfast worden geboden;
- e. de bed & breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kunnen functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent in ieder geval dat een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
- f. als gevolg van de bed & breakfast mogen geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Van toepassing verklaring archeologie
Het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' is van toepassing op het plangebied van dit bestemmingsplan.
13.2 Voorwaardelijke verplichting Parkeervoorzieningen
Voor de in voorliggend plan toegestane bouwwerken wordt niet eerder een omgevingsvergunning verleend, en worden de werken en werkzaamheden niet eerder uitgevoerd dan nadat burgemeester en wethouders een inrichtingsplan hebben goedgekeurd, waarin ten minste het aantal parkeerplaatsen worden gerealiseerd zoals bepaald in de meest recente versie van de Nota Parkeernormen.
13.3 Voorwaardelijke verplichting Verlichting
Voor de in voorliggend plan toegestane bouwwerken wordt niet eerder een omgevingsvergunning verleend, dan nadat aangetoond is dat de lichthinder op de gevels van de nieuw te realiseren bebouwing, afkomstig van de verlichtingsarmaturen van de naastgelegen tennisbanen, de grenswaarden voor lichthinder (10lux maximale Ev, gemeten op een hoogte van 1,80m en 10.000 cd) niet meer overschreden wordt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Kesteren, Nedereindsestraat 29.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
Jan Oosterhout ontwikkeling is voornemens om op de locatie aan de Nedereindsestraat 29 een aantal nieuwe woningen te realiseren. In de huidige situatie is er een volledig afgebrande boerderij aanwezig met daaromheen liggend de voormalige tuin. De boerderij is niet meer te herstellen en niet meer behoudenswaardig. De gronden liggen daarom al geruime tijd braak en het plan is nu om het gebied in te richten als nieuw woonbuurtje.
Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Kern Kesteren’ niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Kesteren nabij de kruising/onderdoorgang van de Nedereindsestraat en de N233 (Cuneraweg). De Nedereindsestraat vormt een belangrijke verbindingsroute tussen de wijk aan de westzijde van de N233 en het centrum van Kesteren. Het plangebied betreft een 3-hoekig perceel, welke aan de westzijde grenst aan de provinciale weg en aan de zuidoostzijde aan de plaatselijke tennisvelden.
Globale ligging en begrenzing plangebied
1.3 Geldende Plannen
Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeert thans het bestemmingsplan 'Kern Kesteren', dat op 7 april 2010 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld. Voor het plangebied geldt de bestemming Wonen - 2. Daarnaast geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 en zijn de bouwaanduidingen 'vrijstaand' en 'specifieke bouwaanduiding-monument' van kracht. De laatste bouwaanduiding heeft het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de omgeving ten doel. Op de locatie zijn daarnaast een tweetal parapluplannen van kracht ten aanzien van parkeren en archeologie.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kern Kesteren'
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De woonbestemming verandert niet. Het initiatief gaat echter uit van 13 woningen die grotendeels buiten het opgenomen bouwvlak vallen. Ook is er sprake van rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen die niet voldoen aan de bouwaanduiding vrijstaand. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
In de huidige situatie staat op het driehoekige perceel een t-vormige afgebrande boerderij. De boerderij heeft een vervallen uitstraling en was oorspronkelijk een traditionele Betuwse boerderij.
vogelvluchtfoto van afgebrande boerderij
De restanten van de boerderij staan midden op het perceel en heeft een bouwhoogte van ca 10m. Het voorhuis bestond uit 2 bouwlagen met een kap uitgevoerd als schilddak. De voorzijde is gericht naar de Nedereindsestraat. Het achterhuis bestond uit 1 bouwlaag met forse kap.
Aan de oostzijde bevindt zich een eveneens vervallen bijgebouw/schuur met een hoogte van ca. 7m. De rest van het perceel bestaat hoofdzakelijk uit door brandresten vervuild grasland. Aan de west- en noordzijde ligt een kleine afwateringssloot.
Ten noorden van het plangebied liggen een aantal appartementengebouwen. De oostkant wordt gevormd door een achttal woningen die rondom een rond pleintje zijn gesitueerd. De westzijde wordt begrensd door het talud van de A-watergang en het begroeide talud van de N233. Aan de zuidoostzijde bevinden zich een viertal tennisbanen met bijbehorend clubhuis en parkeerterrein.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Programma
Het voorziene programma bestaat uit 13 woningen. Deze woningen zijn verdeeld over een viertal woonblokken bestaande uit een woonblok met 3 rijwoningen, een woonblok met 6 rijwoningen, 2 woningen in een twee-onder-een-kap blok en twee aan elkaar geschakelde patiowoningen. Hiermee wordt voorzien in een mix van typologieën. De twee patiowoningen zijn levensloopbestendige woningen waarvan alle primaire voorzieningen (woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, toilet) gelijkvloers bereikbaar zijn. Deze patiowoningen zijn dus in beginsel geschikt voor senioren. De woningen worden projectmatig gerealiseerd. Ten behoeve van het initiatief is een stedenbouwkundig plan in combinatie met een toelichting vanuit beeldkwaliteit opgesteld. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het plan, zie ook bijlage 1 voor een volledig exemplaar. In het vervolg van deze paragraaf zal het plan tekstueel worden toegelicht. Het Gelders Genootschap heeft inmiddels een positief advies afgegeven op het ontwerp, zie bijlage 2.
Situatietekening februari 2019 (Factor Architecten)
2.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling
De 13 nieuwe woningen vormen samen een ensemble dat refereert aan de historische situatie van een boerenerf. Belangrijke onderdelen in het ontwerp zijn het woonhuis aan de Nedereindsestraat, de grote schuur achter dit woonhuis en een aantal kleinere schuren gegroepeerd rond een erf achter het woonhuis. De nieuwe bebouwing refereert als ensemble, in de architectuur en de terrein inrichting aan een boerenerf. Dit betekent niet dat de nieuwe bebouwing een replica van de historische bebouwing moet zijn. Stedenbouwkundig is de hiërarchie tussen gebouwen en de herkenbaarheid van hoofd- en bijgebouwen in het ensemble van belang. Dit komt o.a. terug in het duidelijk zichtbaar maken van de (nog aanwezige) terp met daarop een hoofdgebouw, met de uitstraling van één woonhuis. De kapvorm en -richting van dit hoofdgebouw komen overeen met die van het oorspronkelijke woongebouw. Binnen dit hoofdgebouw bevinden zich 3 woningen. De 6 rijwoningen achter het hoofdgebouw refereren aan de grote schuur achter het woonhuis en hebben een kap richting haaks op het hoofdgebouw. De twee-onder-een-kap woningen en de twee geschakelde patiowoningen krijgen de uitstraling van kleinere schuren die samen met de hierboven beschreven grote schuur staan gegroepeerd rond het achtererf.
2.2.3 Architectuur
De architectonische uitwerking sluit aan bij het beoogde ensemble welke refereert naar de historische situatie van een boerenerf. Het hoofdgebouw, het meest noordelijke blok van drie woningen, krijgt het aanzien en details die doen denken aan het woongedeelte van een historische boerderij. Hoewel het een blok van drie woningen betreft wordt bij het ontwerp gestreefd naar een aanzien van één gezamenlijke woning. Het hoofdgebouw is daarmee het belangrijkste gebouw op het erf.
De grote en kleine schuren zijn wat qua massaopzet uitstraling ondergeschikt aan het hoofdgebouw, de boerderij. Forse kappen (met overstekken) bepalen in belangrijke mate het beeld. Deze woonblokken hebben in tegenstelling tot het hoofdgebouw een meer ingetogen en sobere uitstraling.
In bijlage 1 wordt uitgebreider ingegaan op de beeldkwaliteitseisen. Navolgende afbeeldingen geven een indruk van de toekomstige uitstraling van de bebouwing.
Referentiebeelden m.b.t. de toekomstige bebouwing (bron: JongenOntwerp)
2.2.4 Ontsluiting, parkeren en openbare ruimte
Ontsluiting
Het perceel wordt ontsloten vanaf de noordzijde aan de Nedereindsestraat. De inrit loopt door het midden van de locatie in zuidelijke richting door tot aan het meest zuidelijke woonblok.
Parkeren
Parkeren gebeurd veelal in de openbare ruimte. De meeste parkeerplaatsen zijn opgenomen aan de oostkant van het plangebied. Verder in zuidelijke richting liggen geconcentreerd nog een aantal parkeerplaatsen. De twee patiowoningen, de twee twee-onder-een-kap woningen en één van 6 rijwoningen krijgen daarnaast de gelegenheid tot het parkeren van één voertuig op eigen terrein. Meer over het aspect parkeren volgt in paragraaf 4.1.
Openbare ruimte
Ook bij de inrichting van de openbare ruimte is gekozen voor elementen die refereren naar een historisch boerenerf. In de noordwestelijke hoek en aan de zuidkant zijn bijvoorbeeld clusters met hoogstam fruitbomen voorzien. Verspreid over de locatie komen solitaire bomen voor. Te denken valt aan soorten als de zomereik of de walnoot. Ter afbakening van privetuinen en parkeerplaatsen komen gemengde hagen ( zoals bijvoorbeeld veldesdoorn, sleedoorn, meidoorn, Gelderse roos). Het geheel wordt afgerond door bestrating te leggen met klinkers van dik formaat en stoepjes of andere verhogingen af te werken met graskeien en/of grind. De groene ruimte zal 'bespeelbaar' worden ingericht. Er wordt een bijdrage aan de gemeente geleverd voor speelvoorzieningen op een locatie elders in Kesteren. Navolgende afbeeldingen geven een sfeerbeeld van de toekomstige openbare ruimte.
Sfeerbeelden van de toekomstige inrichting van de openbare ruimte (bron: JongenOntwerp)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
- Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwater-voorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan betreft de realisatie van 13 nieuwe grondgebonden woningen. Hiermee is geen nationaal belang in het geding. Wat betreft nationaal belang 13 wordt verwezen naar de toetsing aan het Barro, zie 3.1.2.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden.
Het Barro heeft een nauwe band met de SVIR. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. De Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) Uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
Planspecifiek
De meeste regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking wordt in de volgende paragraaf ingegaan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Ladder
Trede 1:
Onderhavig bestemmingsplan betreft de realisatie van 13 woningen. Uit recent onderzoek van Stec (Update Thermometer woningmarkt, 5 februari 2018) wordt op grond van de bevolkingsprognose Primos 2017 aangegeven dat er ruimte is voor toevoeging van 970 woningen in de periode 2017 - 2027 binnen de gemeente Neder-Betuwe. De plancapaciteit in Neder-Betuwe in harde plannen tot 2027 bedraagt op dit moment 427 woningen. Hiermee is trede 1 voldoende aangetoond.
Trede 2:
Met betrekking tot de behoefte moet het plan zowel in de kwantitatieve als kwalitatieve zin passen in de woningbouwopgave zoals benoemd in de gemeentelijke 'Woonvisie 2016-2021 Vitale kernen in een sterke gemeente 2.0'. Met betrekking tot het kwantitatieve aanbod is aangetoond dat er voldoende behoeft is.
In de gemeente is daarnaast vraag naar woonruimte voor starters en senioren. Ook hier sluit het plan op aan. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het plan aansluit op de behoefte. Een nadere toelichting op de inpassing van het plan op het regionale- en gemeentelijke woonbeleid volgt in de navolgende paragraaf 3.2.
Het initiatief betreft het transformeren van een bestaande, vervallen woning naar nieuwe woonmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied door inbreiding. Hiermee is ook aangetoond dat de het initiatief gebruik maakt van beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied.
Trede 3:
Het plan Nedereindsestraat 29 is met het OV passend ontsloten. Een groot deel van de doelgroep, gezinnen en ouderen, maakt veelal gebruik van de auto. De ontsluiting per fiets en langzaamverkeer is goed.
Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
Op 9 juli 2014 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de nieuwe omgevingsvisie Gelderland Anders vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt het Streekplan Gelderland 2005, het Waterplan, het Milieubeleidsplan, het Verkeers- en vervoersplan en de Reconstructieplannen.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
- 1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;
- 2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
- 3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.
Bij het maken van de Omgevingsvisie zijn vier majeure opgaven naar voren gekomen. De provincie ziet voor zichzelf hier een relatief grotere rol dan in de vorige omgevingsplannen.
- 1. Economische kracht van de Stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen, Stedendriehoek).
- 2. Gelderse corridor (Rivierengebied, Stadsregio Arnhem Nijmegen).
- 3. Veluwe (Noord-Veluwe, FoodValley, Stedendriehoek, Stadsregio Arnhem Nijmegen).
- 4. Krimp (Achterhoek maar niet alleen in deze regio).
Wonen
De regio Rivierenland, waarvan Neder-Betuwe deel uitmaakt, heeft in 2015 een regionale Woonagenda opgesteld. Op 30 mei 2016 zijn er afspraken gemaakt tussen regio en provincie over het de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015-2024. Op deze afspraken zijn op 13 juli 2016 door Gedeputeerde Staten formeel bekrachtigd.
Behoefte
Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de rijksladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld d.d. 24 september 2014. In de Verordening is aangegeven dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor stedelijke voorzieningen moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Ruimtelijke Verordening Gelderland richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. Met een verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Bij de afzonderlijke bepalingen uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen.
Planspecifiek
In artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening is opgenomen dat: "nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts [worden] toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio".
Voor wat betreft de toets aan de regionale Woonagenda wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4
3.2.3 Woonvisie Gelderland
De provinciale woonvisie formuleert drie centrale doelen:
- 1. bewoners meer vrijheid en meer kansen bieden om hun woonwensen te realiseren;
- 2. een aanbod aan woningen en woonmilieus, dat beter aansluit bij de voorkeuren van bewoners;
- 3. de provincie optredend als partner in wonen: stimulerend, ondersteunend en in dialoog met andere actoren in het veld.
3.2.4 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en
monitoren/actueel houden van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst die jaarlijks wordt geactualiseerd.
Toetsing van projecten
Alle projecten worden getoetst op drie punten:
- I. Planstatus:
Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'.
Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt nog 'rood'. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot een omslag naar 'groen'. - II. Urgentie
Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project.
Voorliggend plan scoort op deze ontwikkeling 'groen'. - III. Woonmilieu, prijs en woningtype
In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.
Voorliggend plan scoort op deze ontwikkeling 'groen'.
Indeling projecten
Alle bekende projecten zijn getoetst en ingedeeld in drie categorieën.
- 1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorggerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2. - 2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar) De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving. Bij de toetsing wordt onderscheid gemaakt tussen plannen in categorie 2A waarvan verwacht wordt dat de oplevering gepland is voor de middellange termijn (2020-2025) en plannen in categorie 2B met aandachtspunten of belemmeringen.
- 3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder) Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen. De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen gezamenlijk het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland. De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 2. Op planstatus, urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed.
Conclusie
Voorliggend plan past in de regionale afspraken.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2015
De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Inbreiden voor uitbreiden
De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: kwaliteit) van de kern niet verloren gaat.
De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied.
De gemeente telt zes kernen: vier grote kernen (Dodewaard, Kesteren, Ochten en Opheusden), twee kleine kernen (Echteld en IJzendoorn) en enkele bebouwingsclusters, zoals Hien en Wely. Momenteel vindt concentratie van woningbouw vindt plaats bij de vier grote kernen. De kernen Echteld en IJzendoorn voorzien in hun eigen behoefte.
Voor iedere kern moet voor iedere doelgroep voldoende passende huisvesting aanwezig zijn. Een aantrekkelijke woonomgeving is daarbij nog steeds belangrijk. Dit betekent dat op de ontwikkelingslocaties niet teveel hetzelfde is gebouwd, maar juist een grote differentiatie wordt geboden, waarbij zoveel mogelijk een landelijk woonmilieu is gerealiseerd.
Uitsnede structuurvisiekaart Kesteren (locatie gele driehoek westzijde)
3.3.2 Woonvisie 2016-2021 'Vitale kernen in een sterke gemeente'
Het meest recente woningbouwbeleid staat vermeld in de woonvisie 2016-2021: "Vitale kernen in een sterke gemeente Neder-Betuwe 2.0".
De koers van de woonvisie voor Neder-Betuwe is bepaald na afstemming met marktkenners en organisaties zoals zorgvastgoedpartijen, zorgverlenersorganisaties, makelaars, projectontwikkelaars en medewerkers van de gemeente. De basis van de woonvisie is het regionale woningbehoefteonderzoek in 2015. Duidelijk is dat door demografische ontwikkelingen de bevolkingssamenstelling en woningbehoefte flink verandert. Vooral na 2025 gaat Neder-Betuwe vergrijzen. Het aantal huishoudens neemt iets toe, maar deze zullen kleiner zijn.
Woningbouwprogramma
Volgens het regionale onderzoek is er in Neder-Betuwe tot 2025 een woningbehoefte van 600 tot 800 huishoudens. Het overgrote deel van de behoefte komt uit Neder-Betuwe zelf. Demografische tendensen en de lange-termijnvraag voor Neder-Betuwe wijzen erop dat er een behoefte aan duurdere grondgebonden koopwoningen bestaat. De gemeente Neder-Betuwe verwacht aan deze vraag te kunnen voldoen door realisatie van circa 500 huizen tot 2021. Voor de periode daarna vindt de gemeente het belangrijk om de markt goed te blijven volgen. Bij een laag/middenconjunctuur mag de gemeente in totaal 746 woningen bouwen tot 2025. Dit aantal kan hoger worden, mocht de conjunctuur aantrekken. Om die reden wordt het woningbouwprogramma jaarlijks geëvalueerd, waarbij de woningbouwaantallen tegen het licht gehouden worden.
Thema's
In de woonvisie zijn vier thema's benoemd om aan te sluiten op woningbehoefte in Neder-Betuwe.
- 1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen
Er wordt sterk ingezet op het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. Daar gaan we de komende jaren mee verder. De gemeente wil verder extra inspanningen leveren om meer bewustwording over het belang van een duurzame woning te creëren. - 2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie
Neder-Betuwe wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan de woonwensen van de inwoners, als deze bijdragen aan de verhoging van kwaliteit en duurzaamheid van koop- en huurwoningen. Inwoners moeten hun wooncarrière in Neder-Betuwe kunnen realiseren. De gemeente streeft ernaar om de komende tijd voldoende woningen toe te voegen om in de lokale woningbehoefte te voorzien. - 3. Woningbouw in elke kern
Neder-Betuwe wil een vitale gemeente blijven. Een groot deel van de toekomstige woningbehoefte komt van gezinnen. Hierin kunnen nieuwbouwwoningen voorzien. Tegelijkertijd vergrijst Neder-Betuwe. Na 2035 zal er een forse vraag naar (gelijkvloerse) ouderenwoningen ontstaan. Daarom komen er gaandeweg meer woningen voor ouderen en eenpersoonshuishoudens. Er moet voldoende aanbod in de meeste woningtypen en prijsklassen zijn. Om deze diversiteit te bereiken wil de gemeente in elke kern blijven bouwen en staat de gemeente open voor initiatieven van particulieren. - 4. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen
De gemeente vindt de betaalbaarheid van het wonen voor alle inkomensgroepen belangrijk, maar legt de focus op de huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens. De gemeente werkt met de lokale woningstichting samen bij deze gezamenlijke opgave.
Planspecifiek
Het plan past binnen de in de Woonvisie kwantitatieve en kwalitatieve gestelde kaders.
3.3.3 Groenbeleidsplan Nederbetuwe 2017-2021
Om de gewenste ontwikkeling van de groenstructuur mogelijk te maken, heeft de gemeenteraad op 9 maart 2017 het Groenbeleidsplan vastgesteld. Het groenbeleidsplan biedt de gemeente de handvatten om de ontwikkeling van de groenstructuur te sturen en gezamenlijk toe te werken naar de gewenste inrichting. Daarbij verliest de gemeente het onderhoud niet uit het oog, waardoor een beheervriendelijke en toekomstbestendige groenstructuur wordt gerealiseerd. Doelstelling is toe te werken naar een groenstructuur die de eigenheid van de gemeente Neder-Betuwe en ieder dorp op zich herkenbaar maakt. Het groenbeleidsplan is opgesteld voor de periode 2017-2021. De visie op het groen kijkt verder door, aangezien de ontwikkeling van de groenstructuur een lange termijn visie vereist.
In het groenbeleidsplan is per kern een beschrijving gegeven van de dorpskarakteristiek en huidige groenstructuur. Vervolgens is per kern een visie gegeven op de gewenste groenstructuur, waarbij (per kern) concrete verbetervoorstellen worden gedaan.
Groenbeleidsplan Neder-Betuwe 2017-2021
De Cuneraweg (N233) doorsnijdt de kern van noord naar zuid en wordt afgeschermd door een geluidswal die is begroeid met een doorgaande groenstructuur. Aansluitend aan de Cuneraweg (N233) liggen enkele groene gebieden die als buffer fungeren, waaronder een sportcomplex, een parkzone en een volkstuinencomplex. De groene buffer is ook in de structuurvisie al aangemerkt als waardevol.
Planspecifiek
In voorliggend initiatief wordt de als waardevol aangemerkte groene buffer behouden. Ook de laanbeplanting langs de Nedereindsestraat blijft behouden. Het initiatief past binnen de kaders van het Groenbeleidsplan.
3.3.4 Duurzaamheidsvisie Neder-Betuwe 2016-2020 en Klimaatnota Neder-Betuwe 2018-2023
In de Duurzaamheidsvisie en Klimaatnota zijn de duurzaamheidsambities van de gemeente vastgelegd. Hierin is bepaald dat wordt aangesloten op de verplichting voor 'gasloos bouwen' zoals opgenomen in omgevingsvergunningen voor woningen vanaf juli 2018. Dit is een resultante van gewijzigde landelijke wetgeving. Voor wat betreft energiezuinige woningen onderschrijft de gemeente het principe van “BENG” (bijna energie neutraal gebouw). De gemeente Neder-Betuwe heeft hierover lokaal niets vastgelegd maar onderschrijft het uitgangspunt van de provincie dat ‘de Opgave’ niet mag worden vergroot. Resumerend zijn de uitgangspunten voor Neder-Betuwe de landelijke wettelijk voorgeschreven normen zoals gasloos bouwen en een eventuele BENG norm voor bouwen.
Planspecifiek
De ontwikkeling zal voldoen aan de wettelijk voorgeschreven normen. De woningen worden allen gasloos gerealiseerd. De ontwikkeling is niet in strijd met het duurzaamheidbeleid van de gemeente.
3.4 Conclusie
Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
4.1.2 Parkeren
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn als bijlagen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bij de toelichting opgenomen. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven.
In het verkennend onderzoek van De Bruin werd geconstateerd dat in een aantal boringen het DDT-gehalte boven de tussenwaarde en het loodgehalte boven de interventiewaarde zijn gelegen. De waarden gaven aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar deze stoffen.
Nader onderzoek naar DDT wijst uit dat er sprake is van ca. 40m3 vervuilde grond met gehaltes boven de interventiewaarde. Hiermee is volgens de Wet bodembescherming sprake van een geval van ernstige vervuiling omdat het criterium van 25 m3 bodem met gehaltes boven de interventiewaarde wordt overschreden. De provincie is hierbij het bevoegde gezag. Een relatief eenvoudige sanering dient te worden uitgevoerd.
Nader onderzoek naar lood wijst uit dat er sprake is van ca. 7m3 vervuilde grond met gehaltes boven de interventiewaarde. Hiermee is volgens de Wet bodembescherming geen sprake van ernstige vervuiling omdat het criterium van 25 m3 bodem met gehaltes boven de interventiewaarde niet wordt overschreden. De gemeente is m.b.t. de loodvervuiling het bevoegde gezag. De onderzoekslocatie valt in de functie- en kwaliteitsklasse wonen. Hierbij geldt als terugsaneerwaarde bij een loodvervuiling de zogenoemde generieke waarde voor lood klasse wonen. Het oppervlak binnen de klasse wonen contour voor lood wordt geraamd op ca. 19 m3. T.b.v. de sanering van de loodvervuiling dient een eenvoudig Plan van Aanpak te worden ingediend bij de gemeente Neder-Betuwe.
Vanwege de brand die bij het pand heeft gewoed is door Asbestinventarisatie Lieren een asbestinventarisatie uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat er een spoedeisende asbestsanering noodzakelijk is in verband met brandschade.
Naar aanleiding van de aangetroffen asbest in het gebouw rees de vraag of dit asbest ook op de omliggende gronden en in het omliggende grondwater terecht gekomen kunnen zijn. Ten aanzien van de omliggende gronden is nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 8). T.b.v. het vaststellen van de kwaliteit van het grondwater is de bestaande peilbuis opnieuw bemonsterd. Deze peilbuis staat kort op de afgebrande boerderij en het grondwater is representatief t.b.v. het vaststellen van eventueel effect van bluswater. Het bluswater toegepast bij de brand heeft geen aantoonbaar effect op de kwaliteit van het grondwater ter plaatse. De gemeten kwaliteit van het grondwater is dusdanig dat elke (bouw)activiteit ter plaatse is toegestaan.
Door Econsultancy is op 9 okt. 2017 een Verkennend bodemonderzoek (Econsultancy) uitgevoerd. Ten behoeve van het bodemonderzoek is, op basis van vooronderzoek, een aantal deellocaties geïdentificeerd. Het betreft deellocatie A (verdacht van: bovengronds asbest) en deellocatie B (verdacht van: toplaag > PAK, asbest).
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er ter plaatse van deellocatie B géén reden voor een nader bodemonderzoek naar de parameters PAK en/of asbest. Op basis van het hoogst aangetoonde asbestgehalte binnen deellocatie A, bestaat er hier echter wél reden voor een nader onderzoek asbest in bodem. Om die reden is een nader onderzoek naar asbest uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.
Door Econsultancy is op 15 mrt. 2018 een Nader onderzoek asbest (Econsultancy) uitgevoerd. Plaatselijk is in de bovengrond zowel zintuiglijk als analytisch (hechtgebonden) asbest aangetoond. Echter, in géén van de sleuven overschrijdt het berekende (gewogen) gehalte de interventiewaarde / restconcentratienorm voor asbest in bodem/puin. Derhalve kan worden gesteld dat op de onderzoekslocatie géén sprake is van een verontreiniging met asbest in bodem en/of puin. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat de onderzoekslocatie voldoende is onderzocht.
De bodem is plaatselijk vervuild met DDT en lood. Het betreffen waardes boven de interventiewaarde. Hier dient sanering plaats te vinden. Het afgebrande gebouw bevat zichtbare restanten van asbest, ook hier dient sanering plaats te vinden. De gemeten kwaliteit van het grondwater (i.h.k. van eventuele asbestvervuiling) is dusdanig dat elke (bouw)activiteit ter plaatse is toegestaan. Ook voor de omliggende gronden geldt dat er géén sprake is van een verontreiniging met asbest in bodem.
Samengevat is de verontreinigingssituatie als volgt:
- a. ernstig geval van bodemverontreiniging in de grond (DDT/DDD/DDE verontreiniging circa 40 m3, bevoegd gezag provincie);
- b. niet-ernstig geval van bodemverontreiniging in de grond (loodverontreiniging circa 19 m3, bevoegd gezag gemeente);
- c. niet-ernstig geval van bodemverontreiniging in de grond (zintuiglijk en analytisch hechtgebonden asbest aangetoond. Officieel geen saneringsgeval).
De drie hierboven beschreven gevallen van bodemverontreiniging worden allen gesaneerd, gelijktijdig met de sloop van de vervallen woning. Na sanering is er sprake van grond die voldoet ten behoeve van de bestemming wonen en levert dan geen belemmering meer op voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
Doorvertaling bestemmingsplan
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage Akoestisch onderzoek bij de toelichting opgenomen.
De maximum snelheid op de Nedereindsestraat bedraagt 30 km/uur, deze weg heeft geen geluidzone in de zin van de Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de Cuneraweg N233 bedraagt ten hoogste 52 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij diverse rekenpunten op 7,5 meter hoogte overschreden.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet toereikend en tevens niet haalbaar door financiële overwegingen en ten gevolge van extra onderhoud. Afscherming van alle woonlagen van de woning is op deze locatie reeds aanwezig (aanwezige geluidsscherm langs N233). Op basis van de maatregelenstudie is de conclusie getrokken dat er een ontheffing voor hogere waarden dient te worden aangevraagd. Voor 9 woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 52 dB op de gevels voor wegverkeer op de N233 conform tabel III.2.
4.3.3 Conclusie
Voor de 9 woningen zal een “hogere waarde procedure” worden doorlopen, deze procedure loopt tegelijkertijd met het 'ontwerpbestemmingsplan'. Met het vaststellen van hogere grenswaarden en de eisen uit het bouwbesluit m.b.t. isolatie van woningen, vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn geen bedrijven aanwezig. Wel bevindt zich in de nabijheid een tennisbaan. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven en inrichtingen weergegeven.
Adres | Inrichting | Toelaatbare milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (in m)* | Feitelijke afstand (in m) |
Joost van den Vondelstraat 36 | Tennisbaan | 3.1 | Geluid | 30 | 15 |
* de gereduceerde richtafstand is tussen haakjes weergegeven
Tabel 4.3: overzicht relevante bedrijvigheid
Op basis van de VNG-brochure is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. De locatie is gelegen tussen de Provinciale weg N233 en de tennisbanen. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden – zoals opgenomen in tabel 4.3 – van toepassing zijn.
De minimale afstand tussen de woningen en de tennisbanen (8m ter hoogte van de patiowoningen) voldoet niet aan de richtafstand van 30 meter uit "Bedrijven en Milieuzonering". Om die reden is door Adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluid van de tennisbanen. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.
Volgens het toetsingskader voor geluid (stap 2) is inpassing mogelijk indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 50 dB(A), dat is 45 dB(A) in de avondperiode. Bij de beoordeling van de geluidbelasting door de tennisbanen wordt de geluidbelasting op dove gevels (rekenpunt 16 – 18) niet meegenomen. De geluidbelasting door de tennisbanen bedraagt ten hoogste 43 dB(A) (rekenpunt 23) in de avondperiode. Daarmee wordt aan de richtwaarde van 45 dB(A) voldaan, onder de gebruikte uitgangspunten waarbij voor een goede ruimtelijke ordening stemgeluid wel wordt meegenomen. Aan de richtwaarde voor piekniveaus wordt met maxima van 61 dB(A) in de avondperiode eveneens voldaan.
Ook wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor de verkeersaantrekkende werking. Deze contour ligt op 3 meter van de wegas. De dichtbij zijnde woning is op ca. 65 meter gelegen.
Correctie voor impulstoeslag
In bovenstaande toetsing is ervan uitgegaan dat geen impulstoeslag hoeft te worden toegepast op de geluidbelasting voor de tennisbanen omdat stemgeluid maatgevend is bij de toetsing vanuit een goede ruimtelijke ordening. Indien wel met een impulstoeslag rekening gehouden wordt (worst-case scenario), wordt de streefwaarde voor een 'gemengd gebied' op 2 punten met 2db overschreden. De grenswaarden voor een 'gemengd gebied' worden echter niet overschreden. Ook de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit worden niet overschreden. Gesteld kan dan ook worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.4.3 Conclusie
Ten aanzien van milieuzonering blijkt het geluid van de tennisbanen maatgevend. Uitgaande van een goede ruimtelijke ordening waarbij stemgeluid maatgevend is, wordt de richtwaarde op de gevels van de nieuw te bouwen woningen niet overschreden. Het aspect geluid levert in het kader van de milieuzonering geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.5 Lichthinder
4.5.1 Regelgeving
Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor mens en natuur. Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Doordat de naastgelegen tennisvelden 's avonds ook gebruik worden kan hinder ontstaan voor de nieuw te realiseren woningen. Om die reden heeft Oostendorp Nederland b.v. een lichthinderonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.
4.5.3 Conclusie
Door de commissie lichthinder van de NSVV is een algemene richtlijn met grenswaarden voor lichthinder van omwonenden van sportveld- en terreinverlichting gepubliceerd. In de richtlijn wordt gesproken van een maximale Ev van 10lux, gemeten op een hoogte van 1,80 meter.
De gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de nieuwe woningen voldoen niet aan deze criteria. De tweede parameter is de lichtintensiteit, waarvoor een maximale grenswaarde van 10.000 cd wordt opgegeven. De gevonden maxima van 35.101 voldoen eveneens niet aan de grenswaarde (noot: ook hier moet, net als voor het akoestisch onderzoek, opgemerkt worden dat de plannen gewijzigd zijn ten opzichte van het plan gehanteerd in het lichtonderzoek. Geconcludeerd wordt dat met de huidige armaturen de nieuw te realiseren woningen hinder ondervinden van verlichting van het sportcomplex. Ook concludeert het onderzoeksburo dat zij de kans zeer groot achten dat de huidige omwonenden ook al hinder zullen ondervinden van de huidige lichtinstallatie.
Vanwege de lichthinder is door Oostendorp Nederland b.v. een oplossing gezocht middels toepassing van vernieuwende LED-armaturen. De resultaten hiervan zijn als bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.
Wanneer deze nieuwe armaturen toegepast worden voldoen de gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de woningen aan de gestelde maxima met een maximum waarde van 4,35 lux. Ook voor de lichtintensiteit (max 10.000 cd) wordt met een maximum waarde van 6.313 voldaan aan de grenswaarde. Deze waarden gelden voor het oude plan. In de nieuwe situatie zijn de meest zuidelijke woningen verder van de tennisbaan af komen te liggen waardoor de situatie verbeterd. De 2 nieuwe patiowoningen zijn echter dichter bij de tennisbanen komen te liggen. Doordat deze woningen aan de zijde van de tennisbaan met blinde en dove gevels uitgevoerd worden is er geen sprake van lichthinder. De tuin/patiozijde bevindt zich aan de westkant en bevindt zich daarmee, gezien vanaf de tennisbanen, achter het huis. Ook voor de tuin kan daarmee gesteld worden dat er geen sprake is van lichthinder.
Indien de bestaande armaturen vervangen worden door (LED-)armaturen (conform het voorstel van Oostendorp Nederland b.v.) die minder lichthinder veroorzaken richting de woningen (o.a. de 2-o-1-kapwoningen) vormt het aspect 'lichthinder' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De nieuwe armaturen die voldoen aan de gestelde grenswaarden zijn als voorwaardelijke verplichting (art. 13.3) in het bestemmingsplan opgenomen.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.6.2 Onderzoek
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van 13 woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen N233 de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.
In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2016. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool
4.6.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.7 Geur
4.7.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wcm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen of andere geurgerelateerde bedrijvigheid gelegen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
- 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
- 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
- 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
- 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
- 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
In de directe nabijheid van de locatie (zie zwarte pijl) bevinden zich geen risicobronnen. De dichtstbijzijnde risicobron is gelegen op ca. 675m en bestaat uit een bovengrondse propaantank met een plaatsgebonden risicocontour van 20m. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Afbeelding 4.3: uitsnede provinciale risicokaart
Betuwelijn
Het plangebied is op circa 1,2 km van de Betuwelijn gelegen. Hierdoor ligt het plangebied binnen het grote invloedsgebied van de Betuweroute (4 km), maar niet binnen de 200 meter zone van deze basisnetroute. Op grond van art. 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De afstand tot de Betuweroute is dermate groot dat de risico's van het plangebied bij een ongeval zeer klein is. De doelgroep die hier zal wonen betreft geen 'kwetsbare' groep, de zelfredzaamheid is erg goed.
4.8.3 Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.9 Waterhuishouding
4.9.1 Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan 2014-2018 (GRP)
Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).
Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:
- Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
- Een optimaal functionerende waterketen.
- Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.
Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.
4.9.2 Doorwerking plangebied
Plangebied
Het plangebied bestaat uit een driehoekige vorm in de oksel van de N233 en de Nedereindsestraat. Aan de westzijde bevindt zich een bestaande watergang die onder meer dienst doet als afwateringssloot van het talud van de N233. Ook aan de noordzijde van het plangebied ligt een kleine greppel / sloot t.b.v. de afwatering van de Nedereindsestraat.
Oppervlaktewatersysteem
Aan de west- en de noordzijde van het plangebied bevindt zich een A-Watergang. Tevens is een zonering rond deze A-Watergang opgenomen. Voor het initiatief is de digitale watertoets uitgevoerd. De resultaten hieruit zijn opgenomen in Watertoets.
Watersysteem ter plaatse van het plangebied.
Kwantitatieve wateropgave
Om eventuele compensatiemaatregelen te kunnen benoemen is een berekening gemaakt van de huidige situatie en de verwachte toekomstige situatie aan verharding. Aan de hand van het verschil in toename of afname van verharding worden compensatiemaatregelen voorgesteld.
Het huidige percentage verhard oppervlak en het verwachte toekomstig percentage verhard oppervlak zijn weergegeven in de Oppervlakte kaart.
Bestaande situatie
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 5.561m2. Daarvan is ca 635m2 bebouwd en is ca. 1272m2 halfverhard door grind voor paden. Het overige grondoppervlak is groen en bedraagt ca. 3.654m2
Toekomstige situatie
Van het plangebied (5.561m2)is ca. 955m2 bebouwd. De gezamenlijke tuinen bedragen ca. 1.630m2 en het omliggende groen heeft een oppervlak van 1.577m2, Wegen nemen ca. 1.025m2 aan ruimte in beslag en voor halfverharde parkeerplaatsen is 352m2 gereserveerd. Aan de westkant van het plangebied is daarnaast een beperkte uitbreiding van de sloot voorzien.
Toename verharding
Om de toename van de verharding te berekenen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. Tuinen zijn voor 60% verhard. Halfverharde parkeerplaatsen tellen voor 50% mee, Straten en daken van bebouwing zijn 100% verhard en groen telt niet mee als verharding (0%).
Het verhard oppervlak in de bestaande situatie bedraagt (635m2 x 100%)+(1.272m2 x 50%) = 1.271m2.
Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt (955m2 x 100%)+(1.630m2 x 60%)+(352m2 x 50%) + (1.025m2 x 100% ) = 3.134m2.
Benodigde waterbergingscapaciteit
Daarmee komt de toename van het verhard oppervlak neer op 1.863m2. Deze toename dient gecompenseerd te worden. Een combinatie van het verbreden van de bestaande sloot en het aanleggen van een wadi kunnen gezamenlijk voorzien in het behalen van de benodigde compensatie. Om de benodigde water bergingscapaciteit te bepalen, is er gekeken naar normbuien van eens in de 10 jaar (T=10+10%) en eens in de 100 jaar (T=100=10%). Voor de berekening is gebruik gemaakt van de rekenfactoren die in algemene zin bij ruimtelijke plannen worden gehanteerd.
Bui eens in de 10 jaar
Om de benodigde waterbergingscapaciteit te bepalen bij een bui met een omvang die eens in de 10 jaar voorkomt, geldt een factor van 436m³ per ha. Op basis van een toename van verharding als gevolg van voorliggend plan van 1.863m2 dient de volgende bergingscapaciteit gerealiseerd te worden: 1.863m2 x 0,0436m = 81,2m³.
Bui eens in de 100 jaar
Om de benodigde waterbergingscapaciteit te bepalen bij een bui met een omvang die eens in de 100 jaar voorkomt, geldt een factor van 664m³ per ha. Op basis van een toename van verharding als gevolg van voorliggend plan van 1.863m2 dient de volgende bergingscapaciteit gerealiseerd te worden: 1.863m2 x 0,0664m = 123,7 m³.
Gerealiseerde waterbergingscapaciteit
Om te kunnen bepalen hoeveel het oppervlak bedraagt van de gronden die nodig zijn om voldoende water te kunnen bergen, is een bui eens in de 10 jaar leidend. De norm behorende bij een bui eens in de 100 jaar heeft betrekking op droogvallende retentie. Daarvan is bij dit plan geen sprake.
locatie en oppervlaktes verbreding sloot (blauw) en wadi (rood)
Voor zowel het verbreden van de sloot als de aanleg van een wadi wordt gerekend met een peilstijging van 0,3 m. Gelet op de benodigde m³ aan compensatie komt dit neer op 270 m2 aan benodigd oppervlak om deze compensatie ook daadwerkelijk te bewerkstelligen. Deze 270 m2 wordt bereikt door op drie plekken (40+35+54m2=129m2) de sloot te verbreden tot de maximale breedte van 8m en voor het resterende deel een wadi aan te leggen van 146m2. Hiermee is aangetoond dat binnen het eigen plangebied voldoende ruimte aanwezig is om de toename van het verhard oppervlak te kunnen compenseren. De aangewezen plekken voor compensatie zijn ook geborgd op de verbeelding.
Kwalitatieve wateropgave
Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Doordat alleen schoon hemelwater het plangebied verlaat (met uitzondering van het vuilwater dat via het riool wordt afgevoerd), kunnen natte natuurwaarden niet via het oppervlaktewater worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.
Kwel en hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen. De plannen leiden niet tot aantrekken van kwel, de locatie is immers op ruime afstand van de rivieren gelegen.
Grondwateroverlast
Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat. De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koudewarmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten. In de plannen wordt geen rekening gehouden met ondergrondse constructies.
Keur en Legger
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.
De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is. Het plangebied is niet in de buurt gelegen van dergelijke waterwerken.
Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 4 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder. Dit geldt ook voor mogelijke bijbehorende bouwwerken op de nieuwe woonkavels. De hoofdgebouwen zijn reeds buiten deze zone gesitueerd. De naastgelegen A-watergang wordt via de westzijde van de watergang onderhouden. Hiermee is geborgd dat de watergang kan worden onderhouden aan minimaal 1 zijde, waardoor de beoogde inrichting geen belemmering vormt. Wel wordt verlangd dat er minimaal 1 meter beschikbaar is voor maai/baggerafval aan de zijde van de woningen. Hieraan kan het plan voldoen.
Overleg Waterschap Rivierenland
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.
4.9.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Ecologie
4.10.1 Regelgeving
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.10.3 Conclusie
Uitvoering van dit initiatief heeft geen nadelige gevolgen voor beschermde soorten en gebieden. Op basis van het aspect ecologie kan gesteld worden dat het plan uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
4.11 Archeologie & Cultuurhistorie
4.11.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan
4.11.3 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor het onderdeel archeologie is een programma van eisen voorgesteld en worden proefsleuven gegraven. Tot dat de resultaten uit het archeologisch onderzoek bekend zijn, blijft de bestemming Waarde-Archeologie (uit het parapluplan Archeologie) en de daarbij horende bouwregels die momenteel over de locatie ligt gehandhaafd. Hiermee is geborgd dat de mogelijke archeologische waarde niet worden aangetast.
4.12 Leidingen
4.12.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
4.13 Explosieven
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Bedrijf - Nutsvoorziening - waarbij de bestaande nutsvoorziening in het nieuwe bestemmingsplan wordt ingepast;
- Groen - ten behoeve van een groene inrichting, speelplekken en plaatsen voor tijdelijke waterberging en waterafvoer. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidsscherm' is tevens een geluidsscherm toegestaan met een maximale hoogte van 4m.
- Verkeer - Verblijfsgebied ten behoeve van gronden voor wegen en parkeren;
- Water - ten behoeve van de gronden voor water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- Wonen - waarbij de functie wonen wordt neergelegd voor maximaal 13 woningen. Bijgebouwen zijn enkel toegestaan binnen de aanduiding 'bijgebouwen' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - blinde dove gevel' moeten de zuid- en oostgevel van de woningen ter plaatse bestaan uit een blinde dove gevel.
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, bijbehorende bouwwerken bij woningen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, en parkeren.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met diverse belanghebbenden. in Hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van overleg en inspraakmomenten.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
7.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze inspraaktermijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
In bijlage 19 zijn de inspraakreacties op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
7.3 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nog worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 november 2019 tot en met 2 januari 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Tegen het plan zijn twee zienswijzen ingediend. In de Zienswijzennota uit bijlage 20 komen deze zienswijzen inhoudelijk aan bod. Eén zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van de verbeelding zodat de aansluiting van het plangebied op de Nedereindsestraat haaks (zonder bocht) wordt vormgegeven.
7.4 Vaststellingsfase
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Situatietekening Ontwerp En Beeldkwaliteit
Bijlage 1 Situatietekening ontwerp en beeldkwaliteit
Bijlage 2 Advies Gelders Genootschap
Bijlage 2 Advies Gelders Genootschap
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (De Bruin)
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek (De Bruin)
Bijlage 4 Nader Onderzoek (De Bruin)
Bijlage 4 Nader onderzoek (De Bruin)
Bijlage 5 Asbestinventarisatie (Al)
Bijlage 5 Asbestinventarisatie (AL)
Bijlage 6 Briefrapportage Brand En Asbest (De Bruin)
Bijlage 6 Briefrapportage brand en asbest (De Bruin)
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek (Econsultancy)
Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek (Econsultancy)
Bijlage 8 Nader Onderzoek Asbest (Econsultancy)
Bijlage 8 Nader onderzoek asbest (Econsultancy)
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek
Bijlage 10 Lichthinderonderzoek Bestaand
Bijlage 10 Lichthinderonderzoek bestaand
Bijlage 11 Lichthinderonderzoek Nieuw
Bijlage 11 Lichthinderonderzoek nieuw
Bijlage 12 Oppervlakte Kaart
Bijlage 13 Watertoets
Bijlage 14 Oriënterend Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 14 Oriënterend onderzoek Flora en Fauna
Bijlage 15 Aanvullend Huismus- En Vleermuisonderzoek
Bijlage 15 Aanvullend huismus- en vleermuisonderzoek
Bijlage 16 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 16 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 17 Cultuurhistorisch Onderzoek
Bijlage 17 Cultuurhistorisch onderzoek
Bijlage 18 Stikstofonderzoek
Bijlage 19 Nota Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 19 Nota inspraak en vooroverleg