KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Kantoor
Artikel 4 Wonen - 1
Artikel 5 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Waterhuishouding
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie & Cultuurhistorie
4.10 Trillingen
4.11 Explosieven
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Ontwerpfase
7.4 Vaststellingsfase
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Memo Beeldkwaliteit
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Flora Fauna
Bijlage 5 Voortoets Stikstofdepositie

Kesteren, Stationsstraat 34a

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 10-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Kesteren, Stationsstraat 34a met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte:

een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.6 Algemene wet bestuursrecht

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.10 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;

1.11 Besluit geluidhinder

Besluit van 20 oktober 2006 houdende uitvoering van de artikelen 1, 47, 64, 82, tweede lid, 85, eerste lid, 89, tweede lid, 90, derde en vierde lid, 100b, 104, 105, 107, 110a, derde en vierde lid, 110c, derde lid, 113, 114, 114a, tweede lid en 174 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;

1.12 bestaand:

  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap);

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw , waarbij:

  1. d. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  2. e. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.24 bruto-vloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van een gebouw conform NEN 2580;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.26 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, foto-atelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 huishouden:

één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;

1.30 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.31 kamer:

een onzelfstandige woonruimte in een woning en/of vrijstaand bijbehorend bouwwerk, die geen eigen adres heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woonruimte;

1.32 kamerbewoning:

bewoning van een kamer;

1.33 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

1.34 nevenfunctie:

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;

1.35 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.36 niet-zelfstandig kantoor:

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.37 ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.38 ondergronds:

onder peil;

1.39 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.40 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;

1.41 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.42 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.43 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.44 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);

1.45 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;

1.46 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.47 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.48 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 1.49

1.49 woning/ wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.50 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

woon-/werkeenheid:

1.51 zelfstandig kantoor:

een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Kantoor

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waterstaat - Waterlopen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een

watergang.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande situatie

Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken binnen deze bestemming ten behoeve van:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  2. b. kamerbewoning;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. detailhandel, inclusief internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald;
  5. e. dienstverlening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kesteren, Stationsstraat 34a'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Lingestroom BV, hierna initiatiefnemer, is voornemens om 21 kleinschalige appartementen te realiseren in een kantoorpand aan de Stationsstraat in Kesteren. Hiermee wordt een passende invulling gegeven aan het pand, dat sinds 2009 leeg staat.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. De gemeente heeft diverse voorwaarden aan de ontwikkeling verbonden, onder meer t.a.v. beeldkwaliteit en externe veiligheid. Deze zijn in het plan verwerkt. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom het plan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uitvoerbaar is.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Stationsstraat 34 / 34a in Kesteren. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0002.png"

De ligging van het plangebied en de omgeving: bron, openstreetmap.nl

Het initiatief heeft betrekking op de ontwikkeling van het kantoorpand dat is gevestigd aan de Stationsstraat 34a, welke op navolgende afbeelding zichtbaar is gemaakt met het blauwe vlak. Het linker kantoorpand binnen het plangebied, waarin Notariskantoor Lemstra was gevestigd, wijzigt vooralsnog niet. Omdat dit in de nabije toekomst wel voorzienbaar is wordt hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0003.png"

Het leegstaande kantoorpand waarin de appartementen worden ontwikkeld is aangegeven met het blauwe vlak: bron, PDOK

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, gevolgd in hoofdstuk 3 door een beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. Hoofdstuk 5 geeft een inhoudelijk verantwoording op de haalbaarheid van het plan en geeft een uiteenzetting van de toetsing van het initiatief aan geldend beleid en (milieu)wetgeving. De economische haalbaarheid van het plan wordt verantwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De locatie is gelegen aan de oostrand van de kern Kesteren. Het perceel grenst in het noordwesten aan een woonperceel waar appartementen zijn toegestaan. Aan de overzijde van de Stationsstraat liggen twee bedrijfswoningen met daarachter het bedrijventerrein Het Panhuis. Ten westen van het plangebied ligt het terrein van een woonzorginstelling en aan de zuidkant van het plangebied loopt een spoorlijn.

In het plangebied zijn twee kantoorpanden gevestigd. Navolgende foto's geven een impressie van het plangebied en haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0004.png"

Vooraanzicht van het plangebied. Het achterste pand wordt gebruikt voor de ontwikkeling van de appartementen: bron, streetview.nl

Op de voorgrond van bovenstaande afbeelding is het huidige Notariskantoor zichtbaar, bestaande uit één bouwlaag. Het pand op de achtergrond is het leegstaande kantoorpand, dat bestaat uit twee bouwlagen. Het gebied rondom de kantoorpanden is verhard en aan de randen van het plangebied staan enkele bomen en overig groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0005.png"

Aanzicht op het toekomstige appartementencomplex: bron, streetview.nl

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Programma

Het plangebied krijgt een combinatie van functies. De bestaande kantoorfunctie van het lagere deel van het pand waar het notariskantoor in was gevestigd, blijft voorlopig behouden. Het gebouw met twee bouwlagen aan de Stationsstraat 34a krijgt een woonfunctie waarbinnen 21 kleinschalige appartementen worden gerealiseerd. De appartementen krijgen een woonoppervlak variërend tussen de 23 m² en 55 m² en zijn daarmee geschikt voor starters en eenpersoonshuishoudens.

De initiatiefnemer heeft de wens om in de toekomst ook het kantoorgedeelte van het plangebied om te zetten naar een woonfunctie en ook daar appartementen te realiseren. Om dit mogelijk te maken is in voorliggend document een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen ter plaatse van het te behouden kantoorpand.

2.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Voor het initiatief zijn stedenbouwkundige aanpassingen van belang, welke zijn vastgelegd in een Memo Beeldkwaliteit. De gehele Memo is te vinden in bijlage 1. De Memo gaat in op de beeldkwaliteitseisen van de architectuur en de buitenruimte van het appartementengebouw. Voor de buiteninrichting is een inrichtingsplan opgesteld, zie bijlage 1 van de regels. De inrichting van de buitenruimte conform het inrichtingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook is als één van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat bij een toekomstige ontwikkeling van appartementen in het bestaande kantoorgebouw, een geactualiseerd inrichtingsplan voorgelegd dient te worden. Daarmee is planologisch gewaarborgd dat het gehele plangebied een inrichting krijgt conform de beeldkwaliteitseisen uit de Memo en het inrichtingsplan.

Het pand waarbinnen de appartementen zijn voorzien wordt verbouwd, zodat het pand een 'meer toegankelijkere uitstraling' krijgt die beter past bij de woonfunctie. Ook de erfinrichting wordt aangepast zodat het geheel een positieve bijdrage levert aan het entreegebied van het station. Deze ontwikkelingen zorgen voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit te plaatse. Bijgevoegd een afbeelding van het inrichtingsplan van het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0006.png"

Inrichtingsplan: bron, Buro SRO

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0007.png"

Aanzicht vanaf de Stationsstraat: bron, Adviesburo Van Zeist.

Uitstraling van het pand:

  • De buitenkant van het pand krijgt een uitstraling waarmee duidelijk zichtbaar wordt dat het een woonfunctie betreft.
  • Dit is o.a. terug te zien aan de vergrootte raamopeningen, waardoor het pand een opener uitstraling krijgt.
  • De gemetselde gevelvlakken worden verkleind.
  • De langgerektheid van het pand wordt doorbroken door de toepassing van verticale geveldelen.
  • Er worden (franse) balkons en/of erkers toegepast.
  • De entree wordt voorzien van een luifel.
  • Ten aanzien van het kleurgebruik van de gevel wordt aangesloten op het naastgelegen kantoorpand (Notariskantoor).

Uitstraling van de buitenruimte:

  • Het perceel rondom het gebouw krijgt een 'meer toegankelijkere uitstraling', waardoor het beter aansluit bij de voorziene woonfunctie.
  • De bestaande bomen blijven gehandhaafd en er worden nieuwe bomen geplaatst om een vriendelijkere uitstraling te creëren.
  • De toegang van het erf aan de noordoostzijde krijgt een gemetselde poort.
  • Er worden hagen geplaatst rondom de parkeerplaatsen.
  • Om een rustig beeld op het plangebied te creëren vanaf de Stationsstraat is gekozen voor haakse parkeerplaatsen.
  • Aan de westzijde van het perceel is ruimte voor een kantoortuin ten behoeve van het kantoorpersoneel waarbij enkele (fruit)bomen, struiken en hagen het terras begrenzen.

2.2.3 Ontsluiting en parkeren

Een aanzienlijk deel van het terrein ten zuiden van het gebouw, wordt gebruikt voor parkeerplaatsen voor de appartementen. De parkeerplaatsen t.b.v. de kantoorfunctie blijven liggen op de huidige locatie ten noorden van pand en aansluitende woongebouw. Dit perceel kadastraal nr 1301 is eigendom. Het terrein wordt ontsloten op de Stationsstraat door een inrit aan de oostkant van het plangebied. Met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per appartement op basis van de gemeentelijke Nota parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt in totaal 32, welke allen worden gerealiseerd op het eigen terrein.

Toekomstige bewoners kunnen hun fiets stallen in de ondergrondse kelder onder de appartementen. Deze kelder kan middels een aflopend talud aan de zuidoostgevel van het pand worden bereikt. De kelder dient zowel als berging en fietsenstalling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

SVIR & Barro

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen beschermde gebieden zoals benoemd in het Barro. Ten noorden van het plangebied ligt een gebied met de aanduiding ''erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden'', subvlak ''Romeinse Limes'' (blauwe arcering op navolgende afbeelding). Voorliggend initiatief heeft geen effect op dit aangewezen beschermde gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0008.png"

Het plangebied (rode stip) en de nabijgelegen 'Romeinse Limes': bron, ruimtelijkeplannen.nl

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het plan voorziet in een functiewijziging van een kantoorfunctie naar een woonfunctie. Het aantal woningen neemt toe met 21. Er kan sprake zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als de aard en omvang sterk afwijkt van de huidige planologische situatie. Omdat er op dit vlak nog niet veel jurisprudentie is, is er voor gekozen te beschrijven in toe te lichten hoe het initiatief aansluit bij de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit is hieronder toegelicht.

Het plan past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve regionale en gemeentelijke woningbouwopgaven zoals onder andere benoemd in het 'Regionaal Woningbouwprogramma regio Rivierenland' en 'Woonvisie 2016-2021 Vitale kernen in een sterke gemeente 2.0', zie ook 3.3 en 3.4.2. Tot aan 2025 is er voor de kern Kesteren een kwantitatieve behoefte van 460 nieuwe woningen. Deze behoefte komt voor een deel voort uit eenpersoonshuishoudens die binnen de gemeente op zoek zijn naar een woning, zowel in de huur- als koopsector. Het woningbouwprogramma uit voorliggend plan, dat bestaat uit 21 kleinschalige appartementen geschikt voor starters en eenpersoonshuishoudens, sluit daarmee aan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte op de lokale woningmarkt. Daarmee is de behoefte van de woningen uit dit plan aangetoond.

De appartementen zijn voorzien op een inbreidingslocatie binnen stedelijk gebied. Het vastgoed binnen het plangebied is in gebruik geweest als kantoorlocatie maar staat nu voor een deel leeg. Voorliggend plan voorziet in een herontwikkeling van het leegstaande kantoorpand naar wonen. Door het pand van een nieuwe functie te voorzien wordt leegstand aangepakt en krijgt de locatie weer een toekomstbestendige invulling. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik. Daarmee is aangetoond dat het initiatief door transformatie gebruik maakt van beschikbare gronden binnen bestaand stedelijk gebied.

Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. De Omgevingsvisie en –verordening zijn in 2018 voor het laatst geactualiseerd.

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. 1. een duurzame economische structuur;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Artikel 2.60 Bescherming Romeinse Lime

Het plangebied ligt binnen het gebied Romeinse Limes. De ambitie van de provincie is om via adequate ruimtelijke regelingen de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen en verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten. In artikel 2.60 wordt gesteld dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de 'Romeinse Limes' de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes niet mogen aantasten. Binnen het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten gelegen en er gelden ter plaatse van het plangebied ook geen nadere regels met betrekking tot de bescherming van mogelijke archeologische en/of cultuurhistorische resten in de bodem. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten van de 'Romeinse Limes'.

Artikel 3.33 Intrekgebieden

Het plangebied ligt in de aangewezen intrekgebieden. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. In artikel 3.33 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat bestemmingsplannen die gelegen zijn in intrekgebieden, geen bestemmingen opnemen die winning van fossiele energie mogelijk maakt. Hiervan is geen sprake bij voorliggend initiatief.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

In paragraaf 3.1, onder het nationale beleid, is de behoefte van voorliggend initiatief vanuit de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling' reeds aangetoond.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal Beleid

Regionaal Woningbouwprogramma regio Rivierenland 2018
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren - actueel houden van een regionaal woningbouwprogramma.

Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd.

Toetsing van projecten

Alle projecten worden getoetst op drie punten:

I. Planstatus

Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'.

Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt `rood`. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in een planologische basis voor de ontwikkeling van 21 appartementen.

II. Urgentie

Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals genoemd in de gemeentelijke woonvisie, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project.

Bij de ontwikkeling van het plan Stationsstraat 34a Kesteren is sprake van een verbetering van locatie en omgeving en wordt voorzien in huisvesting voor een specifieke startersdoelgroep.

Voorliggende ontwikkeling scoort op dit punt 'groen'.

III. Woonmilieu, prijs en woningtype

In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. Dit kan aanleiding zijn om een aantal projecten opnieuw te bezien en mogelijk meer af te stemmen op de actuele vraag. Projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het WBO waarbij maatwerk per gemeente en kern mogelijk is. Een groot deel van de projecten bedient immers een specifieke, lokale vraag.

Wanneer gekeken wordt naar de woningbehoefte als gevolg van huishoudenstoename in de periode 2015 -2025 en vraag als gevolg van veranderingen in huishoudtypen (samenstelling, leeftijd; met als gevolg andere woonvoorkeur) dan is erer is vooral vraag naar woningen voor kleine huishoudens en huishoudens met lagere inkomens. Dit laat zich fysiek vertalen in sociale huurappartement en appartementen met een kleine woonoppervlakte. Appartementen van 45 m² voldoen aan deze behoefte. Het project is in het kader van de Woonagenda ingebracht als kansrijk project (categorie 2A).

Hiermee scoort de ontwikkeling ´groen`.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en staat op de lijst met projecten. Op urgentie en programma scoort de ontwikkeling goed. Het gaat feitelijk om de omzetting in Planstatus van 'rood' naar 'groen'.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling past in de regionale afspraken.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeente Neder-Betuwe de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0009.png"

Uitsnede van de structuurvisiekaart, waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode stip

Planspecifiek

Aspecten die betrekking hebben op de kern Kesteren in relatie tot het plangebied zijn hieronder toegelicht.

Ontwikkelingsrichting wonen tot 2020 (gele vlak)

Op voorgaande afbeelding is zichtbaar dat het plangebied (rode stip) ligt binnen de ontwikkelingsrichting wonen tot 2020. De gemeente streeft naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen. Het initiatief, het omzetten van een leegstaand kantoorpand naar appartementen, past hierbinnen.

In de structuurvisie benoemd de gemeente Neder-Betuwe een aantal verbeterpunten. Zo ook voor het stationsgebied van Kesteren. Er moet worden ingezet op een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Belangrijke aspecten hierbij zijn o.a. de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Met voorliggend initiatief wordt een kans benut om in te spelen op dit beleid. De beeldkwaliteit van zowel het gebouw als de buitenruimte krijgt een kwaliteitsimpuls waar het gehele stationsgebied van Kesteren van profiteert. Voor een nadere toelichting van de toekomstige situatie, zie bijlage 1en de toelichting uit paragraaf 2.2.

Het initiatief sluit aan op de structuurvisie Neder-Betuwe 2018.

3.4.2 Woonvisie 2016-2021 Vitale kernen in een sterke gemeente 2.0

Op 1 februari 2016 is de woonvisie vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.

De gemeente wil het woonklimaat de komende jaren verder versterken en verbeteren zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft. Dit wil de gemeente bereiken door actief woonbeleid te voeren op de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met professionals en de raad:

1. Toevoegen van duurzaam aantrekkelijke woningen

De vergrijzing van Neder-Betuwe zet zich voort, maar zit rond 2035 op haar hoogtepunt. De veranderende bevolkingssamenstelling vraagt om een aanpassing van de woningvoorraad. Levensloopgeschiktheid is daarin een belangrijk criterium. Binnen de ambitie om tot een gevarieerde, levensloopgeschikte woningvoorraad te komen, worden enkele doelgroepen iets meer ondersteund: starters en senioren. Naast de bovengenoemde grote doelgroep zijn er een aantal kleine doelgroepen die ook aandacht vragen: mensen in scheiding, statushouders/vluchtelingen en mensen met een lichte zorgvraag.

2. Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie

Het hanteren van een realistische woningbouwambitie is belangrijk om ervoor te waken dat het woningaanbod goed aansluit bij de woningbehoefte. Op basis van het regionale woningbehoefteonderzoek wordt tot 2025 uitgegaan van een jaarlijkse productie van 60 tot 80 woningen voor de gemeente Neder-Betuwe.

3. Woningbouw in elke kern, volwaardige afronding van huidige plannen

Om de kernen vitaal te houden is het belangrijk dat elke kern de mogelijkheid behoudt om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen, als hier voldoende behoefte aan is. Het is belangrijk dat de plannen die in de afgelopen jaren zijn voorbereid -en waarvan de behoefte is bewezen- nu ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In Kesteren betekent dit een groter woningbouwprogramma om de uitleglocatie Casterhoven goed te kunnen afronden. Binnen de woonvisie is het geplande woningbouwprogramma van de verschillende kernen gecategoriseerd in plannen die goed aansluiten bij de marktvraag voor de korte/middellange termijn (tot 2020) en plannen die minder goed aansluiten of op een langere termijn spelen. Deze zijn afgewogen tegenover de ontwikkeling van afgelopen jaren en de wensen van de gemeente. Hiermee is gekomen tot een 'streefprogramma 2015-2025' per kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0010.png"

Voor de gemeente Neder-Betuwe zijn de volgende segmenten als kansrijk benoemd: grondgebonden sociale huurwoning, tweekamer huurappartement in de vrije sector, goedkope grondgebonden koopwoning, rij-/hoekwoning in het middensegment (levensloopbestendig) en luxe grondgebonden koopwoning in dure segment.

4. Verder verduurzamen van de woningvoorraad

De komende jaren wil de gemeente verder met het energiezuiniger en levensloopgeschikter maken van de bestaande woningvoorraad. In de nieuwbouw houden we vast aan de energieprestatienorm uit het Bouwbesluit. De belangrijkste opgave ligt in de bestaande voorraad. Daar wil de gemeente eigenaar-bewoners stimuleren om hun woning te verduurzamen. Om ervoor te zorgen dat mensen met een zorgvraag zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, is het belangrijk alle nieuwbouw 'maximaal aanpasbaar te ontwikkelen.

5. Betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen

Er zullen voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen moeten worden gerealiseerd. Kwetsbare doelgroepen zijn doelgroepen die niet zonder extra maatregelen aan passende woonruimte kunnen komen. Hierbij richt men op huishoudens met lage inkomens en lage middeninkomens (sociale huur).

Planspecifiek

Het initiatief betreft het realiseren van 21 appartementen. Voor de kern Kesteren is m.b.t. het streefwoningbouwprogramma een kwantitatieve woningvoorraad van 460 woningen opgenomen tot aan 2025. Het initiatief past hierbinnen. De appartementen vallen onder kleinschalige woonruimten voor eenpersoonshuishoudens, zowel in het huur- als het koopsegment. Binnen de gemeente Neder-Betuwe is vooral vraag naar gestapelde huurwoningen. Het initiatief voorziet hierin en sluit dus aan bij kwalitatieve behoefte. De appartementen van dit initiatief zijn qua omvang als een nieuw en onderscheidend producttype te kwalificeren binnen de gemeente.

Het initiatief past binnen het beleid uit de 'Woonvisie 2016-2021 Vitale kernen in een sterke gemeente 2.0'.

3.4.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Bedrijventerrein'', vastgesteld op 27 juni 2013.

Het perceel aan de Stationsstraat 34a heeft de bestemming 'Kantoor', met daarbinnen een bouwvlak. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter en de maximale goothoogte 6 meter.

Daarnaast heeft het perceel een dubbelbestemming ''Waarde Archeologie 4'' en een dubbelbestemming ''Waarde Archeologie 5'' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Tot slot ligt over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding ''wro-zone - geen bedrijfswoningen toegestaan''.

Op navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, het plangebied is met lichtblauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0011.png"

Uitsnede bestemmingsplan ''Bedrijventerrein''.

Naast het bestemmingsplan ''Bedrijventerrein'' gelden ter plaatse van het plangebied ook de parapluplannen:

  • 'Parkeren', vastgesteld door de gemeente op 26 april 2018, en
  • 'Archeologie', vastgesteld door de gemeente op 27 september 2018.

In de betreffende parapluplannen worden ter plaatse van het plangebied regels gesteld ten aanzien van bescherming van archeologische waarden en het voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Het realiseren van de appartementen op de beoogde locatie is niet toegestaan binnen het huidige bestemmingsplan ''Bedrijventerrein''. De appartementen worden gevestigd in het bestaande kantoorpand aan de Stationsstraat 34a, waar een bestemming 'Kantoor' geldt. De oprichting van appartementen is niet toegestaan binnen deze bestemming. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & Parkeren

4.1.1 Verkeer

4.1.2 Parkeren

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De appartementen worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing binnen het plangebied. Van bodemingrepen is met voorliggend initiatief geen sprake. Omdat er sprake is van een functieverandering van een kantoorfunctie naar een woonfunctie, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit voldoende is voor deze nieuwe functie. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek uitgevoerd worden.

4.2.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0012.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.

Doorvertaling bestemmingsplan

Door het initiatief worden 21 geluidsgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. Voor de ontwikkeling is het van belang te kijken naar het wegverkeers- en spoorweglawaai. Met betrekking tot het wegverkeerslawaai is de Spoorstraat van belang, voor het spoorverkeerlawaai gaat het om het spoornetwerk ten zuiden van het plangebied. Om te bepalen wat het effect van deze geluidsbronnen is op het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn:

  • De geluidsbelasting door railverkeer bedraagt ten hoogte 49 dB. Voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daardoor niet overschreden. Een hogere waarde voor railverkeer op deze locatie is daardoor niet nodig.
  • De geluidsbelasting door wegverkeer op de Spoorstraat bedraagt ten hoogste 42 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
  • De geluidsbelasting door wegverkeer op de noordoostgevels van de locatie bedraagt ten hoogste 58 dB. Er kan daarmee aan een goede ruimtelijke ordening worden voldaan mits voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit.

4.3.4 Conclusie

De ontwikkeling van 21 appartementen is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect Geluid.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpKEstationsstr34a-vst1_0013.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving is sprake van een diversiteit aan functies, waaronder woningen en maatschappelijke instellingen en het bedrijventerrein 'Het Panhuis'. De omgeving van het plangebied is daarom aan te merken als een gemengd gebied. Hieronder is een overzicht gegeven van omliggende functies en de bijbehorende richtafstafstanden zoals de VNG die hanteert. Onder de tabel 'VNG-richtafstand' zijn eerst de oorspronkelijke afstanden uit de VNG-bijlagen getoond. De afstand tussen haakjes betreft de afstand van één lagere categorie, vanwege de ligging in gemengd gebied.

VNG-richtafstand werkelijke afstand
Spoorstraat 57 (productiefabriek, Go-Tan B.V.) 200 (100) m. 160 m.
Spoorstraat 59 (Autobedrijf, onderhoud en verkoop materialen) 30 (10) m. 170 m.
Spoorstraat: station Kesteren 100 (50) m. 70 m.
Spoorstraat 6-8 (Den Hartigh BV, opslag in distributiecentra) 50 (30) m. 100 m.
Bedrijf met functieaanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.1 (aan de overzijde van de Stationsstraat): 50 (30) m. 34 m.

Overige functies/bedrijven zijn op een grotere afstand gelegen. De huidige bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door het realiseren van de appartementen.

Dicht bij het plangebied ligt een lpg-tankstation aan de Spoorstraat 4. De invloed van dit tankstation is in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten en wordt behandeld in paragraaf Externe veiligheid.

Het plan is met betrekking tot het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Onderzoek

Bijdrage initiatief aan de luchtkwaliteit

Voorliggend initiatief voorziet in de ontwikkeling van 21 woningen. Dit project ligt ruim onder de grens van 1500 woningen en is daarmee een NIBM-project.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald.

In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Uit metingen van het rekenpunt 15576526 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) 22,3 µg/m3 20,3 µg/m3 12,5 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxiden, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  1. 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  2. 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  3. 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  4. 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  5. 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met voorliggend plan worden 21 kwetsbare objecten aan het plangebied toegevoegd. In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de aanwezigheid van een LPG-tankstation in de nabije omgeving (ca. 50 meter) van het plangebied. Voor externe veiligheid zijn zowel het aanwezige LPG-vulpunt en het LPG-reservoir relevant.

Plaatsgebonden risico

De toekomstige kwetsbare objecten liggen buiten de geldende PR 10-6 contour van 25 meter voor het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir. Hierdoor wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Met betrekking tot het LPG-tankstation geldt voor zowel het LPG-vulpunt als het LPG-reservoir een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied ligt binnen deze invloedsgebieden, waarbij het reservoir dichter bij het plangebied ligt dan het vulpunt. Omdat het plangebied binnen de invloedsgebieden van het LPG-tankstation ligt, dient het groepsrisico berekend te worden. In het kader van Externe veiligheid is het plan daarom beoordeeld door de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR).

Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het verzoek niet in strijd is met de gemeentelijke ambitie in de nieuwe beleidsvisie Externe Veiligheid. Daarnaast wordt de wettelijke grenswaarde niet overschreden. Voor het effect van het tankstation op de ontwikkeling met betrekking tot een verantwoord groepsrisico en acceptabel restrisico is vervolgonderzoek gedaan door de ODR. Met betrekking tot het groepsrisico (GR) dient in de toelichting van een bestemmingsplan te worden ingegaan op de overwegingen van de in het artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) genoemde verantwoordingselementen. Deze verantwoordingselementen zijn navolgend toegelicht op basis van het advies van de ODR.

  • Uit de groepsrisicoberekening die de ODR heeft uitgevoerd, blijkt dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij deze berekening zijn zowel de personenaantallen in de huidige situatie als in de toekomstige situatie meegenomen (overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder a en b, Bevi).
  • Op 19 augustus 2015 is door de gemeente Neder-Betuwe een nieuwe omgevingsvergunning afgegeven voor het LPG-tankstation. In het kader van deze nieuwe omgevingsvergunning is onderzocht of er extra risicobeperkende maatregelen aan het LPG-tankstation mogelijk en/of nodig waren ter bescherming van het te ontwikkelen appartementencomplex (overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder c, Bevi). Dit bleek niet het geval.
  • Er zijn redelijkerwijs geen andere mogelijkheden om het groepsrisico te beperken (artikel 13, lid 1 onder d, f en g, Bevi). Deze beoordeling is mede gebaseerd op het advies van de Veiligheidsregio Gelderland - Zuid (VRGZ).
  • In het advies van de Veiligheidsregio is ingegaan op de mogelijkheden voor het bevorderen van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (artikel 13, lid 1, onder h en i, Bevi).

Bestrijdbaarheid

Er dient een bluswatervoorziening aanwezig te zijn met een minimale capaciteit van 90 m³/uur om de omvang van een ramp te bestrijden en beperken. Een dergelijke bluswatervoorziening is momenteel niet aanwezig. Om hieraan te voldoen zal een put voor bluswater worden geboord, dit wordt voorwaardelijk verplicht in de Regels.

Zelfredzaamheid

De appartementen zijn bestemd voor één- of tweepersoonshuishoudens die doorgaans goed zelfredzaam zijn. Bij een eventueel dreigende calamiteit bij het LPG-tankstation kunnen de bewoners zelf vluchten. Vluchten in westelijke richting is ongewenst, omdat dit vluchten richting de risicobron is. Vluchten in oostelijke is wel gewenst. In deze richting kan men te voet over het braakliggende (rangeer)terrein of over of langs het spoor vluchten. Eventueel kan ook achter het stationsgebouw worden gescholen. Het verdient echter de voorkeur om tot een afstand van minstens 350 meter vanaf de risicobron te vluchten. Er is geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn om een extra ontvluchtingsmogelijkheid te creëren in een andere richting. De personen binnen het plangebied zijn voldoende zelfredzaam, maar de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid ter plekke zijn beperkt en redelijkerwijs niet te optimaliseren.

Na overleg met de Veiligheidsregio en de initiatiefnemer heeft de ODR, in samenspraak met de veiligheidsregio, een advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies heeft het college van B&W op 6 december 2016 besloten om het groepsrisico verantwoord te achten en het restrisico acceptabel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. Ter bevordering van de bestrijdbaarheid dient de initiatiefnemer een put voor bluswater te boren (voorwaardelijke verplichting).

Deze voorwaarde is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van de bestemming 'Wonen' en wordt opgepakt door de initiatiefnemer.

  1. 2. Organisatorische en/of technische maatregelen dienen nader te worden uitgewerkt om alarmering en ontvluchting te optimaliseren (eis vastleggen in exploitatieovereenkomst).

Deze voorwaarden wordt opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

  1. 3. De in- en uitgang van het gebouw wordt uitsluitend aan de zuidoost en/of zuidwestzijde toegestaan (vastleggen in inrichtingsplan).

Deze voorwaarde is opgenomen in de regels van de bestemming 'Wonen'.

Aanvullend blijkt uit de regels dat het realiseren van functies voor verminderd zelfredzame personen niet is toegestaan

Toetsing aan de Circulaire effectafstanden LPG tankstations

Tot slot dient het plan te worden getoetst aan de Circulaire effectafstanden LPG tankstations (28 juni 2016, MvIM). De woningen uit het plan betreffen geen 'zeer kwetsbare objecten', waardoor het initiatief dient te worden getoetst vanuit een effectzone van 60 meter vanaf het LPG-tankstation. De toekomstige bestemmingsvlakken van het kantoor en de woningen liggen buiten deze effectzone. Het plan is daarmee uitvoerbaar vanuit de Circulaire effectafstanden LPG tankstations.

Met inachtneming van voorgaande voorwaarden vormt de aanwezigheid van het LPG-tankstation geen belemmering voor de verdere uitwerking van het bestemmingsplan.

4.6.3 Conclusie

Het initiatief is haalbaar met betrekking tot het aspect Externe veiligheid.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  1. 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  2. 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  3. 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  1. a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  2. b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  3. c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren (2019 tot en met 2023) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan 2014-2018 (GRP)

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:

  • Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
  • Een optimaal functionerende waterketen.
  • Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.

4.7.2 Doorwerking plangebied

Voorliggend initiatief is voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland door het uitvoeren van de watertoets (zie bijlage 3). Hieruit blijkt dat het plan uitvoerbaar is.

Het waterschap Rivierenland hanteert een grenswaarde voor vrijstelling compensatie m.b.t. de toename van het oppervlakte verharding tot 500 m². Door het initiatief zal het oppervlakte verharding niet toenemen. Doordat een deel van de bestaande verharding wordt vervangen door tuin, neemt het oppervlakte verharding af. Compensatie is niet nodig.

Hemelwater wordt binnen het eigen plangebied middels een gescheiden stelsel opgevangen en afgevoerd.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de sloop van een deel van de bestaande bebouwing is een Quickscan Flora Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 4 toegevoegd.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. In de quickscan worden een aantal te treffen maatregelen genoemd. In de uitvoering zal met deze maatregelen rekening worden gehouden.

4.9 Archeologie & Cultuurhistorie

4.9.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

4.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Trillingen

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillinghinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen
  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
  • Deel C, Storing aan apparatuur

Planspecifiek

Ten zuiden van het plangebied ligt een spoorlijn die enkel voor beperkt personen vervoer wordt gebruik. In de huidige situatie is er reeds sprake van een gebouw waarin mensen verblijven. Deze situatie verandert niet door de beoogde functiewijziging. Trillingshinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Afhankelijk van de exacte locatie en omvang van bodemingrepen zal een oppervlaktedetectie onderzoek moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggende ontwikkeling is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Voorafgaand aan het verrichten van verdere bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Er worden bij het initiatief zeer beperkt bodemingrepen uitgevoerd.

Het initiatief is haalbaar met betrekking tot het aspect Explosieven.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende Regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.

Kantoor

Dit bestemmingsvlak is verkleind ten opzichte van het huidige bestemmingsplan ten behoeve van de nieuwe woonfunctie binnen het plangebied. Ter plaatse van deze bestemming is de gebiedsaanduiding 'wro-zone - geen bedrijfswoningen toegestaan' neergelegd.

Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is de mogelijkheid opgenomen om de bestemming 'Kantoor' te wijzigen naar de bestemming wonen. Hierbij is bij de beoordeling van een eventueel verzoek om wijziging van belang dat hieraan slechts invulling kan worden gegeven op het moment dat aangetoond is, dat elders in de gemeente vierkante meters zelfstandige kantoorruimte zijn toegevoegd. Ook staat in de wijzigingsvoorwaarden opgenomen dat er regels gesteld kunnen worden ten aanzien van het aantal woningen, de bouwwijze, inrichting buitenruimte, parkeren en situering.

Wonen - 1

Het bestaande bouwvlak zal worden verkleind ten behoeve van de buitenruimte. De huidige goot- en bouwhoogte blijft gehandhaafd. Met betrekking tot voorliggend initiatief is de bouwaanduiding gestapeld opgenomen, met als reden om te waarborgen dat de appartementen bedoeld zijn voor een specifieke doelgroep. Tevens ligt over het bouwvlak m.b.t. de bestemming Wonen de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden - 21'. In de regels zijn binnen deze bestemming voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die erin voorzien dat op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen worden opgenomen en de buitenruimte op eigen terrein wordt ingericht conform het inrichtingsplan uit bijlage 1 van de regels. Ook zijn er verplichtingen opgenomen ten aanzien van het voorzien in een bluswatervoorziening en het binneniveau.

Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen"

De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" is toegekend aan de beschermingszones langs de watergang die ten weten van het plangebied ligt. Binnen de beschermingszone mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

5.4 Algemene Regels

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen en jongerenontmoetingsplaatsen.

Overige regels

In dit artikel is opgenomen dat het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' en het bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren' van toepassing zijn op het plangebied.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet voorzover niet strijdig met het voorgaande en/of huidige bestemmingsplan.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Voorliggend plan betreft, op basis van artikel 6.2.1. onder d, een explotatieplanplichtige ontwikkeling, zodat hiervoor een overeenkomst dient te worden gesloten. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin de plankosten zijn opgenomen. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens is een overeenkomst betreffende planschade gesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is geadviseerd als voorwaarde in de exploitatieovereenkomst op te nemen dat organisatorische en/of technische maatregelen nader dienen te worden uitgewerkt om alarmering en ontvluchting te optimaliseren. Ook het beheer en onderhoud van de bluswaterput wordt in de overeenkomst opgenomen.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.2 Inspraak

Het bestemmingsplan is direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 september 2020 tot en met 21 oktober 2020 gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

7.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Memo Beeldkwaliteit

Bijlage 1 Memo Beeldkwaliteit

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quickscan Flora Fauna

Bijlage 4 Quickscan Flora Fauna

Bijlage 5 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 5 Voortoets stikstofdepositie