bestemmingsplan Bedrijfsvestiging Dodewaardsestraat
Bestemmingsplan - gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 20-11-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bedrijfsvestiging Dodewaardsestraat met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpOPdodewaardsestr-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpOPdodewaardsestr-vst1 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 ABC
de gronden die gelegen zijn in het gebied grofweg begrensd door de Dodewaardsestraat, de westelijke grens van het plangebied, de Betuwelijn / A15 en de Linge nabij de kern Opheusden, waarvoor de Gemeente een structuurvisie voorbereidt die zich richt op het faciliteren van de totstandkoming van een Agro-Business-Centre (ABC);
1.5 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.6 archeologisch waardevol gebied
een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden of bouwvlak of bestemmingsvlak of bouwperceel;
1.9 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 bestaand
- a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 Bevi-inrichting
een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is;
1.16 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.25 geluidsbelasting
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats;
1.26 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 kantoor
een ruimte, of bij elkaar behorende ruimten, die bedoeld zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;
1.28 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.29 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.30 opslagbedrijf
bedrijf dat gericht is op het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, verwerking, handel of soortgelijke activiteiten, zoals onder meer: caravanstallingen en meubelopslagbedrijven;
1.31 plasbrandaandachtgebied (PAG)
een zone van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) van de Rijksweg A15 Bemmel - Rotterdam of 30 meter gemeten vanaf het midden van de spoorbaan van de Betuweroute;
1.32 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
1.33 vloeroppervlak
de gezamenlijke oppervlakte van de bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
- a. De afstand van een bouwwerk tot de perceelgrens:
het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.
- b. De dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- c. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. - d. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
- e. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. - f. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- g. beschermingszones van hoogspanningsleidingen: vanuit de lijn door het hart van de hoogspanningsmasten.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Opslag En Handel In Zand En Grond
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. handel in, transport van en opslag van zand, grind en grond;
- b. opslag en recycling van puin, bouw- en sloopafval en puin met een maximum van 100.000 ton per jaar;
- c. opslag en verwerking van groenafval;
- d. het stallen en onderhouden van materieel en materialen ten behoeve van de hierboven genoemde bedrijfsactiviteiten;
- e. opslag van materiaal en materieel verband houdend met het verrichten van transport hiervan ten behoeve van bouw- en aannemingsbedrijven;
met daarbijbehorende:
- f. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. kantoren;
- i. erven;
- j. terreinen;
- k. opslag;
- l. ontsluitingspaden;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat:
- p. voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte;
- q. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- r. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- s. op- en overslag van huishoudelijk afval en/of exploitatie van een milieustraat is niet toegestaan;
- t. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. een grondwal voorzien van hoogopgaande beplanting;
- c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden;
- d. watergangen, waterberging en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. bijbehorende voorzieningen;
- f. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
- g. het parkeren van personenauto's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het niet aanleggen en in stand houden van een grondwal met een hoogte van tenminste 4 m in het westelijke bestemmingsvlak;
- b. het niet aanleggen en in stand houden van hoogopgaande beplanting in het westelijke bestemmingsvlak,
met dien verstande dat:
- 1. in het oostelijke deel van het westelijke bestemmingsvlak in plaats van een grondwal een geluidscherm mag worden opgericht met een bouwhoogte van tenminste 4 m, mits hoogopgaande beplanting wordt aangelegd en in stand gehouden over een zone van ten minste 10 m breed op het perceel kadastraal bekend Dodewaard sectie C nummer 1200;
- 2. indien in het noordelijke deel van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf - Opslag en handel in zand en grond' een bedrijfsgebouw wordt opgericht en dit bedrijfsgebouw een afschermende werking heeft die tenminste gelijk is aan die van een minimaal 4 m hoge grondwal voorzien van hoogopgaande beplanting, kan van de aanleg van de grondwal met hoogopgaande beplanting in het westelijke bestemmingsvlak worden afgezien ter plaatse van de afschermende werking;
- c. het niet aanleggen en in stand houden van een waterberging in het oostelijke bestemmingsvlak, welke waterberging een omvang moet hebben van tenminste 840 m3 of 2.800 m2 exclusief het reeds aanwezige oppervlaktewater van 400 m2.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer - Voorlopig
5.1 Voorlopige bestemming
5.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De voorlopige bestemming als bedoeld in 5.1 geldt voor een termijn van niet meer dan 5 jaar na inwerkingtreding van het plan.
5.3 Definitieve bestemming
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van aardgas.
6.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
7.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
met dien verstande dat het bepaalde in a en b niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
8.2 Bouwregels
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
9.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
- b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
- c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 10 Waterstaat - Beheerszone Watergang
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Beheerszone Watergang' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak en direct aansluitend binnen een afstand van 10 m van bijbehorende in- en uitritten;
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 m beneden peil bedragen.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 geluidzone - spoor
14.2 vrijwaringszone - weg
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 16 Algemene Procedureregels
16.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht Bouwwerken
17.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
17.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
17.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 18 Overgangsrecht Gebruik
18.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
18.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
18.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
18.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBedrijfsvestiging Dodewaardsestraat.
20 november 2014.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Initiatiefnemers
Kegelaar Transport BV (verder te noemen Kegelaar) is voornemens het bedrijf welke nu is gelegen aan de Peijenkampseveldweg 2 te Dodewaard en de Hamsestraat 49 te Opheusden in de gemeente Neder-Betuwe te verplaatsen naar de Dodewaardsestraat te Opheusden, eveneens gelegen in de gemeente Neder Betuwe.
1.2 Planvoornemen
Kegelaar is een bedrijf dat al jarenlang vanuit Opheusden een onderneming exploiteert op het gebied van de op- en overslag (acceptatie), bewerking en transport van grond-, bouw- en afvalstoffen.
Een deel van de activiteiten zijn in 2008 verplaatst naar de Peijenkampseveldweg 2 te Dodewaard. De activiteiten met afval- en bouwstoffen vinden thans plaats op deze locatie. Op de locatie aan de Hamsestraat 49 te Opheusden worden momenteel alleen nog vrachtwagens en containers gestald en is een werkplaats in gebruik. Kegelaar is al geruime tijd in overleg met de gemeente Neder-Betuwe (verder gemeente) over de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten vanaf de bedrijfslocaties aan de Hamsestraat 49 te Opheusden en de Peijenkampseveldweg 2 te Dodewaard.
In overleg met de gemeente is de achterliggende jaren intensief gezocht naar een alternatieve bedrijfslocatie. De nu voorliggende optie is de vestiging van Kegelaar op een nabijgelegen terrein. De ligging van dit terrein is indicatief aangegeven op onderstaande afbeeldingen.
Het planologisch kader is af te leiden uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het betreft het bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld 2012. Het vigerende bestemmingsplan laat de voorgenomen activiteiten van een transportbedrijf en handel in zand en grind, niet toe. In deze plantoelichting wordt ingegaan op en gemotiveerd aangegeven waarom via artikel 3.1 Wro een bestemmingsplan wordt opgesteld om het planvoornemen van Kegelaar mogelijk te maken. Alle relevante aspecten komen aan de orde op basis waarvan beoordeeld kan worden of het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke onderbouwing. Doel van dit bestemmingsplan is derhalve het inzichtelijk maken dat het voorliggende initiatief op de locatie toelaatbaar en aanvaardbaar is.
Figuur 1 Plankaart Buitengebied 2012 Dodewaard en Echteld
Figuur 2: Overzichtsfoto plangebied
1.3 Leeswijzer
De huidige en toekomstige situatie en ontwikkelingen worden beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van alle vigerende beleidsstukken voor de locatie en beschrijft de planologische aspecten met betrekking tot het initiatief.
In hoofdstuk 4 volgt de milieukundige afweging die in het kader van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is gemaakt. In hoofdstuk 5 worden de natuurwaarden beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de cultuurhistorische- en archeologische waarden behandeld. In hoofdstuk 7 volgt de waterparagraaf. In hoofdstuk 8 volgen de conclusies met betrekking tot de milieuhygiënische en planologische verantwoording De haalbaarheid van het planvoornemen en de juridische opzet zijn opgenomen in respectievelijk hoofdstuk 9 en 10.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
De activiteiten van Kegelaar met afval- en bouwstoffen vinden thans plaats aan de Peijenkampse-veldweg 2 te Dodewaard. Op de locatie aan de Hamsestraat 49 te Opheusden worden momenteel alleen nog vrachtwagens en containers gestald en is een werkplaats in gebruik. Kegelaar is al jaren in overleg met de gemeente over de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten vanaf de voormalige bedrijfslocatie aan de Hamsestraat 49 te Opheusden en de Peijenkampseveldweg 2 te Dodewaard. Inmiddels staat vast dat de vestiging aan de Peijenkampseveldweg 2 te Dodewaard tijdelijk is en dat de huidige situatie van het bedrijf in strijd met het bestemmingsplan is.
2.2 Toekomstige Ontwikkelingen
Aangezien de huidige activiteiten niet passen binnen de aldaar voorgestane ruimtelijke ontwikkeling (ABC park), is besloten de vestiging op de locatie aan de Dodewaardesestraat te initiëren. Door de voorgestelde bedrijfsverplaatsing wordt een einde gemaakt aan de illegale situatie. De twee huidige bedrijfsvestigingen van Kegelaar worden samengevoegd tot één nieuwe locatie. De locatie aan de Hamsestraat 49 krijgt een gebruik als wonen en het terrein aan de Peijenkampse-veldweg 2 wordt opgenomen in het in ontwikkeling te brengen ABC. De nieuwe locatie krijgt geen algemene bedrijfsbestemming, maar een maatwerkbestemming specifiek voor de activiteiten van Kegelaar.
Op de voorgenomen locatie zullen de huidige bedrijfsactiviteiten worden voortgezet te weten:
- de op- en overslag en het beperkt sorteren van bouw- en sloopafval en bedrijfsafval;
- het breken en zeven van steenachtige afvalstoffen, inclusief asfalt (niet-teerhoudend);
- de op- en overslag en het shredderen (klepelen) van groenafval (snoeihout);
- de op- en overslag en het shredderen van houtafval;
- de op- en overslag en het zeven van grond;
- de op- en overslag van zand, grind en grond;
- transport van afval- en bouwstoffen (o.a. zand, grind en grond);
- overige activiteiten zoals werkplaats voor onderhoud aan voertuigen en materieel en materiaal, reinigen en tanken van materieel en voertuigen, stalling van materieel en materiaal ten behoeve van bouw- en aannemingsbedrijven, stalling van lege en volle containers, kantooractiviteiten.
Ten behoeve van de genoemde bedrijfsactiviteiten wordt divers materieel en materiaal ingezet waaronder twee shovels en een (mobiele)kraan en stationaire installaties als een puinbreker, houtshredder en grondzeef. Binnen de inrichting wordt gemengd bouw- en sloopafval, bedrijfsafval en deelstromen daaruit geaccepteerd van zowel bedrijfsmatige als particuliere opdrachtgevers. Deze stromen omvatten onder andere steenachtige materialen, hout, glas, metaal, kunststof, grond en asbesthoudend afval. Daarnaast worden bouwstoffen (zand, grind e.d.) op- en overgeslagen en verkocht (zowel aan bedrijfsmatige als particuliere opdrachtgevers). De jaarcapaciteit (doorzet) aan afvalstoffen bedraagt circa 100.000 ton, hiervan bedraagt circa 30.000 tot 50.000 ton steenachtige materialen. De doorzet aan bouwstoffen bedraagt circa 40.000 ton per jaar.
Overige activiteiten
De overige activiteiten betreffen het in werking hebben van een werkplaats voor onderhoud aan materieel en materiaal. Deze werkzaamheden omvatten onder andere het doorsmeren en olie verversen, las- en slijpwerkzaamheden en beperkte verfwerkzaamheden (geen spuitcabine).
Binnen de inrichting zal ook een was- en tankplaats worden gerealiseerd voor het tanken en reinigen van materieel en materiaal. Verder zal het kantoor van Kegelaar binnen de inrichting worden gevestigd.
Kegelaar verricht haar werkzaamheden voor zowel bedrijfsmatige als particuliere opdrachtgevers uit met name de gemeente Neder-Betuwe en omliggende kernen. Hiermee voorziet Kegelaar, van oudsher, in een lokale behoefte voor haar bedrijfsactiviteiten. Daarnaast wordt materieel en materiaal van Kegelaar ingezet ten behoeve van dienstverlening voor gladheidbestrijding (strooien), ondersteuning brandweer en nutsbedrijven.
Hemelwatercompensatie
Ten behoeve van de hemelwatercompensatie als gevolg van de verharding van het terrein, is een terrein ten noordoosten van de voormalige zandafgraving gereserveerd.
De locatie waar de watercompensatie zal worden gerealiseerd, maakt onderdeel uit van het plangebied en de aanleg en instandhouding ervan is in de regels vastgelegd. In hoofdstuk 7.3 is dit verder uitgewerkt.
Ruimtelijke inpassing
Het voorgenomen plan ligt aan de Dodewaardsestraat te Opheusden kadastraal bekend Dodewaard sectie C nummer 1202. Aan de westelijke zijde grenst het terrein aan het geprojecteerde ABC park. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door de Betuwelijn en de A15. Ten oosten ligt een zandwinput. Kenmerkende overige aanwezige objecten of situaties in de directe omgeving zijn: de kern Opheusden, de rivier de Linge, het spoorwegtraject Tiel-Arnhem, weilanden, industriegebied- en kern Dodewaard. Op circa 250 meter van het terrein zijn aan de noordoostzijde een aantal woningen gelegen.
Op het gehele plangebied is een gronddepot aanwezig, aangebracht ten tijde van de aanleg van het spoorwegtracé 'Betuweroute'. Momenteel is deze nog deels aanwezig.
Het terrein dat circa 18.500 m2 omvat, gaat bestaan uit een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van 15.000 m2 en voor het overige deel een groenbestemming, bestaande uit een zone van minimaal 10 meter breed aan alle zijden van het terrein. Binnen deze zone zal een grondwal worden opgericht met een hoogte van tenminste 4 meter voorzien van hoogopgaande beplanting.
Binnen de bestemming Waterstaat - Beheerszone watergang (langs de A-watergang aan de zuidzijde van het plangebied) kan geen grondwal worden opgericht. Teneinde toch voldoende afscherming te bewerkstelligen zal ter plaatse een keerwand worden aangebracht. Aan de buitenzijde wordt de grondwal aangebracht. Door de wal op deze wijze vorm te geven kan dezelfde hoogte en beplantingsbreedte worden bereikt waardoor het aanbrengen van hoogopgaand groen kan worden gerealiseerd. Hiermee is de afscherming verzekerd.
In figuur 3 is van deze constructie een impressie weergegeven waarin exacte invulling in een bestek verder uitgewerkt dienen te worden.
Uitgangspunt hierbij is dat de breedte van de wal minimaal 7 meter bedraagt, de hoogte van de grondwal 4 meter wordt en dat de hoogte van de opgaande beplanting minimaal 6 meter is (dus totaal 10 meter).
Figuur 3: Impressie afscherming zuidzijde
Aan de oostzijde van de locatie zal in plaats van een grondwal een geluidscherm van 4 meter hoog worden opgericht, in combinatie met de oprichting en duurzame instandhouding van hoogopgaande beplanting over een zone van minimaal 10 meter breed. De hoogopgaande beplanting rondom het terrein zal bestaan uit een variëteit aan streekeigen beplanting waaronder 60% struikvormers, minimaal 10% bladhoudend en 40% boomvormers met totale te bereiken minimale hoogte van 6 meter. Door de groenblijvende landschappelijke inpassing rondom in combinatie met de standhouding van bestaand groen aan de oostzijde wordt het bedrijfsterrein grotendeels aan het zicht vanuit de omgeving onttrokken en wordt mogelijke hinder beperkt.
Figuur 4 bevat een overzicht van het planvoornemen.
Figuur 4: Overzicht planvoornemen
Een impressie van de voorgenomen terreinindeling is in figuur 5 weergegeven. Er wordt een representatief bedrijfsgebouw opgericht met hierin kantoren, werkplaats en stalling, dat bij zal dragen aan een goede beeldkwaliteit. Verder zal het terrein worden ingericht met opslagdepots waarin de verschillende (afval)stoffen zullen worden ondergebracht. Verder zal een deel van het terrein worden gebruikt voor de opslag van materiaal en materieel.
Figuur 5 : impressie voorlopige terreinindeling
2.3 Samenwerkingsovereenkomst
De afspraken tussen de verschillende partijen (gemeente Neder-Betuwe, Kegelaar en de grondeigenaar) hieromtrent zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst welke getekend is op 14 november 2013. Ten aanzien van de ruimtelijke consequenties en het bestemmingsplan zijn in de samenwerkingsovereenkomst de volgende uitgangspunten geformuleerd.
- Binnen de bestemming 'Bedrijven' mogen geen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend zolang de groenvoorzieningen niet conform het als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde inrichtingsplan zijn aangelegd. De bedrijfsactiviteiten mogen slechts worden uitgeoefend indien en voor zover de groenvoorzieningen conform het inrichtingsplan in stand worden gehouden. Aan de voorwaardelijke verplichting zal een ontheffingsmogelijkheid worden gekoppeld om van deze verplichting bij omgevingsvergunning af te wijken om de oprichting van een bedrijfsgebouw aan de voorzijde van de locatie mogelijk te maken mits wordt voldaan aan de in het volgende gedachtestreepje vastgelegde vereisten.
- Het terrein bevat een bedrijfsbestemming voor 15.000 m2 en een groenbestemming voor een zone van minimaal 10 meter breed aan alle zijden van het terrein. Binnen deze zone dient een grondwal te worden opgericht met een hoogte van tenminste 4 meter. Aan de oostzijde van het plangebied kan in plaats van een grondwal een geluidscherm van ten minste 4 meter hoog worden opgericht, in combinatie met de oprichting en duurzame instandhouding van hoogopgaande beplanting over een zone van minimaal 10 meter breed op het perceel kadastraal bekend Dodewaard sectie C nummer 1200. Indien Kegelaar zou besluiten aan de voorzijde van het plangebied binnen de bedrijfsbestemming direct grenzend aan de groenbestemming een bedrijfsgebouw op te richten en dit bedrijfsgebouw een afschermende werking heeft die tenminste gelijk is aan die van de groenvoorziening met grondwal met een hoogte van minimaal 4 meter zoals vastgelegd in het inrichtingsplan als bedoeld in Artikel 4.4 en het bedrijfsgebouw voldoet aan de eisen van beeldkwaliteit die de Gemeente in het kader van het ABC-terrein zal opstellen, is Kegelaar gerechtigd ter plaatse van het bedrijfsgebouw van de oprichting van een groenvoorziening conform het inrichtingsplan af te zien. Voorts zal ter plaatse van de inrit, mits deze wordt verwezenlijkt conform het inrichtingsplan, geen groenvoorziening en/of grondwal aangelegd worden.
- Binnen de bestemming 'Bedrijven' worden uitsluitend de in de Samenwerkingsovereenkomst genoemde 'Bedrijfsactiviteiten' mogelijk gemaakt. Het Bestemmingsplan voorziet derhalve in een maatbestemming.
- In de planregels wordt geborgd dat de geluidbelasting op de gevels van de omliggende woningen mag niet meer bedragen dan 45 dB(A) etmaalwaarde en de geluidbelasting op het ABC terrein, te rekenen vanaf een grens van 50 meter vanaf de westelijke perceelsgrens, mag niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde (waarneemhoogte 1,5m).
- In de planregels wordt vastgelegd dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen. Er kan voorzien worden in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van maximaal 10% van deze bouwhoogte.
- In de planregels wordt vastgelegd dat buitenopslag tot een maximale hoogte van 10 meter is toegestaan.
Betreffende uitgangspunten zijn in de bestemmingsplanregels opgenomen.
2.4 Tijdelijke Bestemming
Het terreindeel aan de westzijde van het plangebied zal tijdelijk in gebruik blijven als gronddepot.
Voor de ontsluiting van dit terrein zal tijdelijk een bouwweg worden gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied parallel aan de Dodewaardsestraat. De bouwweg zal lopen over het aan de noordzijde als 'Groen' bestemde deel van het plangebied. Dit terreindeel zal tijdelijk bestemd worden voor verkeer. Hierdoor is het realiseren van een definitieve grondwal met groenvoorziening conform het inrichtingsplan ter plaatse niet mogelijk. Naast de bouwweg zal op het terreindeel tijdelijk een grondwal met groen worden aangebracht. Na afloop van de periode van tijdelijke bestemming zal de grondwal met groen op de definitieve locatie worden aangelegd.
De tijdelijke bestemming zal gelden voor een periode van 5 jaar na vergunningverlening voor het gronddepot. Daarna zal het terreindeel worden heringericht conform het inrichtingsplan met de bestemming "Groen". Betreffende uitgangspunten zijn in de bestemmingsplanregels opgenomen.
2.5 Conclusie
Het plan van Kegelaar omvat de ontwikkeling van een bedrijfslocatie aan de Dodewaardsestraat ten behoeve van de activiteiten van Kegelaar. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan niet in strijd is met het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijke beleid dat relevant is voor het voorgenomen initiatief. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nota Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Omgevingsvisie Gelderland uit 2010. Het planologisch kader is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld uit 2012.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen.
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie.
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
- Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de structuurvisie infrastructuur en ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverant-woordelijkheid aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is, bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Conclusie
Geconstateerd wordt dat de aanleg geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging doormiddel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. In 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn in dit geval geen regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (Streekplan, 2005), Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties (2010).
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Het is in september 2005 van kracht geworden en geldt nog steeds. Het streekplan is na 2005 aangevuld met een aantal uitwerkingen, bijvoorbeeld van de kernkwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur, van regionale waterberging en van zoekzones voor stedelijke functies (uitbreidingsruimte rond kernen).
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Op 30 juni 2010 is door Provinciale Staten van Gelderland de Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties vastgesteld. Deze structuurvisie dient als uitwerking van de programmeringsopgave bedrijventerreinen die aangekondigd was in het provinciaal streekplan. De opgave ligt in het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling, van goede kwaliteit en in het voorkomen van overschotten en leegstand. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat allereerst wordt ingezet op benutting van bestaande bedrijventerreinen, vervolgens op revitalisering en pas daarna op uitbreiding en aanleg van nieuwe terreinen (de ladder voor duurzame verstedelijking).
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) bevat de ruimtelijke regels ten aanzien van de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen van de Provincie Gelderland. Het is de juridische uitwerking van het beleid uit de structuurvisie. De RVG is op 15 december 2010 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en deze is op 2 maart 2011 in werking getreden. De RVG vormt een beleid neutrale vertaling van de Structuurvisie Gelderland 2005 en de beleidsuitwerkingen daarvan. Hier is verder geen nieuw beleid aan toegevoegd.
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan slechts is toegestaan:
- binnen bestaand bebouwd gebied;
- binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking.
De Zoekzones bevinden zich in en nabij bestaand verstedelijkt gebied, waaruit duidelijk blijkt dat de provincie in haar beleid streeft naar een niet verdere verstedelijking van het gebied buiten de contouren. In artikel 4.4 van de RVG - Lokale bedrijventerreinen -, is opgenomen dat het beleid nieuwe vestiging van lokale bedrijven in principe is gemaximeerd op 0,5 ha kavelgrootte. Grotere bedrijven dienen zich te vestigen op regionale bedrijfsterreinen (bijvoorbeeld Medel). In afwijking hiervan kan een ruimere kavelgrootte worden toegestaan, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt.
Regionale afspraken programmering bedrijventerreinen
Als uitwerking van de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties hebben de regio's een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) opgesteld. Het RPB is een bestuurlijk document en bevat regionale afspraken over regionale programmering van bedrijventerreinen. Hierin is voor de economische ontwikkeling van het Rivierengebied met name het gebied bij Opheusden, alwaar het plangebied van Kegelaar is gelegen, als ontwikkelgebied voor een Agro Business Centre voor de laanbomenteelt benoemd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Neder-Betuwe en de laanboomsector wensen tot een Agro Business Centre (ABC) in Opheusden te komen, waaronder wordt verstaan: een concentratie van bedrijven en activiteiten uit de laanboomsector en daaraan gerelateerde activiteiten. Deze wens wordt door de provincie en de regio ondersteund. Ten behoeve van de ontwikkeling van het ABC is een bedrijfsverplaatsing van Kegelaar noodzakelijk, aangezien een dergelijk bedrijf niet past binnen de kaders voor het ABC en de aanwezigheid van de bedrijfsactiviteiten een goede fysieke ontwikkeling van het ABC in de weg staat.
Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020
De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het grondgebied van de gemeente. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het nemen van projectbesluiten, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Het gebied bij de entree van Opheusden, grofweg begrensd door de Dodewaardsestraat, Betuweroute en de Linge, is in de structuurvisie Neder Betuwe 2010 -2020, aangewezen als ontwikkelgebied voor een Agro Business Centre - (verder ABC park).
Agrarische bedrijvigheid
In de gemeente Neder-Betuwe is vanouds veel boom- en fruitteelt aanwezig. Er zijn circa 120 (laan)boomteeltbedrijven aanwezig, die een gezamenlijk areaal van ca 1.400 ha bewerken. Hiermee is deze regio het belangrijkste productiegebied binnen de sector in Nederland en Europa. De concentratie van bedrijven heeft geleid tot een agro business complex (in voorbereiding).
Dat betekent dat producenten, toeleveranciers, afnemers en kennisontwikkeling een hecht locaal netwerk vormen waardoor productvernieuwing wordt gestimuleerd. Er zijn plannen om nabij Opheusden een Agro Business Centre (hierna het ABC), dat ondersteunend zal zijn aan de laanboomsector, te realiseren. Het Agro Business Centrum is primair bedoeld voor logistieke doeleinden. Daarnaast is er binnen dit centrum ruimte voor aanverwante bedrijven (ondersteuning/toelevering, informatievoorziening).
Bestemmingsplan
De locatie Dodewaardsestraat te Opheusden, kadastraal bekend gemeente Dodewaard sectie C nummer 1202 heeft volgens het bestemmingsplan Buitengebied 2012 Echteld en Dodewaard de bestemming groen.
Ten aanzien van deze bestemming melden de in het bestemmingsplan opgenomen regels:
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden
- c. en de natuurwaarden;
- d. opgaand groen ter afscherming van terreinen die, gezien de aard van de bestemmingen
- e. van de betreffende terreinen en omliggende gronden, landschappelijke
- f. inpassing behoeven;
- g. inritten;
- h. fiets- en voetpaden met bermen;
- i. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- j. bijbehorende voorzieningen;
- k. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Op de gronden met de bestemming "Groen" mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- b. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;
- c. abri's en rijwielstallingen;
- d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
Het vigerende bestemmingsplan laat de vestiging van Kegelaar op de voorgenomen locatie aan de Dodewaardsestraat niet toe. De verplaatsing naar een lokaal bedrijventerrein (Medel) en een lokaal bedrijventerrein (Bonegraaf-West) is onderzocht, maar vanuit het bedrijf niet haalbaar gebleken (zowel financieel als vanuit de sterke lokale verbondenheid met Opheusden). Door de gemeente is besloten vestiging op een terrein aan de Dodewaardseweg te faciliteren. De huidige vestiging wordt ontruimd en het terrein kan geschikt gemaakt worden voor de voorgenomen ontwikkelingen (ABC park). Er wordt hierbij dus geen extra bedrijfsruimte ontwikkeld door de voorgestelde bedrijfsverplaatsing, aangezien tegelijk sprake is van twee vrijkomende locaties die worden herbestemd.
Het voorstel is voorgelegd aan de regio (Programmaraad Welvarend). De Programmaraad heeft op 3 oktober 2013 ingestemd met de beoogde locatie en daarbij aandacht gevraagd voor afbakening van de bedrijfsactiviteiten.
De gemeente wil medewerking verlenen aan het voornemen tot vestiging van de initiatiefnemer op het betreffende perceel aan de Dodewaardsestraat.
Het is dus noodzakelijk de bestemming voor het terreindeel waarop de initiatiefnemer zich wil vestigen van bestemming te wijzigen van groen- naar bedrijfsbestemming. Hiertoe zal dus een procedure tot bestemmingsplanwijziging dienen te worden gevolgd.
3.4 Conclusie Beleid
De vestiging van Kegelaar op de beoogde locatie aan de Dodewaardsestraat te Opheusden past niet in het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Daarom is in overleg met de provincie, de regio (Programmaraad Welvarend) en de gemeente een specifieke afweging gemaakt. Hierin speelt de breed gedragen wens om tot de ontwikkeling van een ABC te komen een belangrijke rol. Ook de wens om een lokaal gebonden bedrijf te behouden is van belang.
De gemeente Neder-Betuwe en de laanboomsector wensen tot een Agro Business Centre (ABC) in Opheusden te komen. Ten behoeve van de ontwikkeling van het ABC is een bedrijfsverplaatsing van Kegelaar noodzakelijk, een dergelijk bedrijf past niet binnen de kaders voor het ABC en de aanwezigheid van de bedrijfsactiviteiten staan een goede fysieke ontwikkeling van het ABC in de weg. In de achterliggende jaren is de verplaatsing van het bedrijf naar een lokaal bedrijventerrein (Bonegraaf-West) en een regionaal bedrijventerrein ((Medel) onderzocht, maar vanuit het bedrijf niet haalbaar gebleken (zowel financieel als vanuit de sterke lokale verbondenheid met Opheusden).
Door een verplaatsing van het bedrijf naar de voorliggende locatie aan de Dodewaardsestraat wordt per saldo geen bedrijfsruimte toegevoegd, aangezien tegelijk sprake is van twee vrijkomende locaties met eenzelfde oppervlakte die worden herbestemd. Verder krijgt de locatie geen algemene bedrijfsbestemming maar een op het bedrijf toegesneden maatbestemming. Het wordt dus geen bedrijventerrein maar een specifieke bedrijfslocatie. Verder worden er goede waarborgen opgenomen voor een landschappelijke inpassing (grondwal met hoogopgaand groen rondom) en het voorkomen van negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het ABC (het stellen van geluidgrenzen, het zorg dragen van een goede ontsluiting).
Het voorstel is voorgelegd aan de regio (Programmaraad Welvarend). De Programmaraad heeft ingestemd met de beoogde locatie en daarbij aandacht gevraagd voor afbakening van de bedrijfs-activiteiten. De voorgenomen verplaatsing van Kegelaar behoeft niet te worden meegenomen met de 'herijking van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB)' aangezien er is geen sprake van toevoeging van nieuw bedrijventerrein. De provincie heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de bedrijfsverplaatsing. Het voorliggend bestemmingsplan is in het kader van het doorlopen van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) ter advisering aan de provincie voorgelegd. Gedeputeerde Staten hebben aangegeven voorliggend plan te onderschrijven.
De gemeente (College en Raad) hebben zich eveneens achter de bedrijfsverplaatsing geschaard. Met de beoogde bedrijfsverplaatsing wordt maatwerk geleverd en is de situatie gegeven de specifieke omstandigheden en geschiedenis, te vatten binnen het credo "het juiste bedrijf op de juiste plek" waarbij (ook) de wensen van het bedrijf zijn meegewogen. Met de bedrijfsverplaatsing wordt een belangrijke conditie ingevuld voor de ontwikkeling van het ABC.
De gemeente wil op basis van bovenstaande medewerking verlenen aan het voornemen tot vestiging van de initiatiefnemer op het betreffende perceel aan de Dodewaardsestraat. Het is dus noodzakelijk de bestemming voor het terreindeel waarop de initiatiefnemer zich wil vestigen van bestemming te wijzigen van groen- naar bedrijfsbestemming. Hiertoe zal een procedure tot bestemmingsplanwijziging dienen te worden gevolgd.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Verantwoording
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij speelt de uitvoerbaar-heid op basis van milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven een rol. Ook spelen de milieuaspecten water, archeologie en flora en fauna. De uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan is dan ook getoetst op genoemde aspecten. In de onderstaande paragrafen worden de resultaten van deze toetsing gerapporteerd.
4.1 Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Milieuzonering levert hieraan een bijdrage maar beperkt zich tot nieuwe initiatieven en tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie met name geluid, geur, gevaar en stof.
De VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering biedt bouwstenen om milieuzonering in concrete situaties uit te werken waarbij bedrijfsactiviteiten (SBI code) worden gekoppeld aan een milieucategorie welke op zijn beurt van richtafstanden wordt voorzien.
Voor Kegelaar zijn in hoofdstuk 2 de belangrijkste activiteiten genoemd. De zwaarste milieucategorie die van toepassing is, zijn de puinbreekactiviteiten (<100.000 ton per jaar). Hieraan wordt milieucategorie 4.2 toegekend, waarvoor een richtafstand van 300 meter tot een gevoelige bestemming (in dit geval een woning) bedraagt. In onderstaande figuur staat de categorie-indeling uit de VNG publicatie weergegeven.
Figuur 6: Richtafstanden maatgevende activiteit puinbreken uit VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering
In onderstaande verbeelding is te zien dat binnen een straal van 300 meter van het voorgenomen initiatief er zich een gevoelige bestemming bevindt (afstand tot dichtstbijzijnde woning bedraagt 250 m). Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand van 300 meter voor de voorgenomen aktiviteiten.
De richtafstand wordt in dit geval bepaald door het aspect geluid. Door het vastleggen van geluidbeperkende normen in de regels is de vestiging van een categorie 4.2 bedrijf op minder dan 300 meter van woningen aanvaardbaar. In hoofdstuk 4.2 is beschreven hoe hieraan invulling wordt gegeven.
Figuur 7: Verbeelding milieuzonering, contour van 300 meter rondom planlocatie
4.2 Geluidhinder
In het vervolg van dit hoofdstuk volgt een verantwoording van de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen van Kegelaar is onderzoek uitgevoerd naar de potentiële milieubelasting voor geluid en luchtkwaliteit (hoofdstuk 4.4).
De dichtst bij gesitueerde woningen zijn, gelegen ten noorden van de inrichting op een afstand van circa 250 meter. Aan de westzijde wordt het ABC terrein ontwikkeld. Als gevolg van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten zoals puinbreken, zeven en shredderen kan geluidemissie naar de omgeving ontstaan en dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder dateert van 16 februari 1979. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting naar de omgeving. Planologisch nieuwe situaties dienen te worden getoetst aan de wet. In het gebied zijn een aantal geluidgevoelige objecten aanwezig, met name woningen. In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor industrieterreinen.
Door de gemeente Neder-Betuwe is aangegeven dat het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de perceelsgrens van het, naast de inrichting nog aan te leggen ABC-terrein, niet hoger mag zijn dan 50 dB(A).Tevens dient bij woningen in de omgeving te worden uitgegaan van een etmaal waarde van ten hoogste 45 dB(A).
Op basis van deze uitgangspunten en de voorgenomen bedrijfsactiviteiten is door Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd De resultaten daarvan (rapport met kenmerk F 20413-4-RA-002) is bijgevoegd als bijlage 3.
Conclusie
Op basis van het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat betreffende de langtijd gemiddelde beoordelingsniveaus kan worden voldaan aan de voorgestelde grenswaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van dichtbij gelegen woningen. Ter plaatse van het ABC-park kan eveneens worden voldaan aan de gestelde eis van 50 dB(A) op de perceelgrens.
Betreffende de maximale geluidniveaus worden ter plaatse van de beschouwde woningen waarden berekend van 57 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermede wordt ruimschoots voldaan aan de normaliter te hanteren grenswaarde van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Om aan de toepasselijke geluidsgrenswaarden te kunnen voldoen wordt het terrein rondom voorzien van een 4 meter hoge wal (aan de oostzijde een geluidscherm) en aan de zijde van het geprojecteerde ABC-park van een 6 meter hoog geluidscherm. In het bestemmingsplan zijn aanvullende regels opgenomen ten aanzien van geluidsnormen.
4.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
Situatie
Het gebied is in het verleden uitsluitend ten behoeve van agrarische doeleinden gebruikt. Met de aanleg van de Betuwelijn is het terrein ingericht als gronddepot. Voordien was het terrein in gebruik voor agrarische doeleinden.
Bodem- en grondwateronderzoek
Voorafgaand aan de inrichting als gronddepot is op het terrein een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek dat is uitgevoerd in 1994 ((Grontmij - De Weger Vof 44017/U/PBB/RAP/DO/3755/PAS), concludeert dat de kwaliteit van de bodem ter plaatse vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik (gronddepot) t.a.v. het toetsingskader 1994 (interventiewaarden bodemsanering, VROM 1994). In 2003 is op de locatie een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. In zowel de grond als het grondwater zijn geen gehalten boven de streefwaarden aangetoond (toetsingskader Streef- en Interventiewaarden bodemsanering febr. 2000).
Na verwijdering van het gronddepot en voor de aanlag van infrastructuur ten behoeve van de vestiging van Kegelaar op het terrein, zal onderzoek naar de kwaliteit van de onderliggende grond en het grondwater kunnen worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal conform NEN 5740-2009 worden verricht. Bij de toepassing van grond ten behoeve van de oprichting van de grondwal zal worden getoetst aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit
Bovengenoemde bodemonderzoeken zijn opgenomen in bijlage 5.
Nederlandse richtlijn bodembescherming
De Wet bodembescherming is op 3 juli 1986 inwerking getreden en bevat het wettelijk kader voor het bodembeleid. Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.
De bedrijfsactiviteiten zullen voldoen aan NRB hetgeen betekent dat bodembedreigende activiteiten zullen worden voorzien van passende bodembeschermende maatregelen. Hiertoe zal ten behoeve van omgevingsvergunningaanvraag een bodemrisicoanalyse worden uitgevoerd voor concreet te treffen maatregelen en voorzieningen.
Bodem- en grondwaterkwaliteit
Uiterlijk bij de aanvraag omgevingsvergunning zal worden bepaald of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Gezien de feitelijke situatie (aanwezigheid gronddepot) wordt fysiek onderzoek in de fase van het bestemmingsplan niet haalbaar geacht.
4.4 Luchtkwaliteit
Situatie
Naar verwachting zullen als gevolg van de voorgenomen activiteiten (onder andere het breken van steenachtige materialen en de op- en overslag van stuifgevoelige stoffen, machine- en wagenpark), emissies van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de directe omgeving van Kegelaar optreden. Voor het planvoornemen van Kegelaar is zonder onderzoek niet op voorhand vast te stellen of deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Wet Luchtkwaliteit
Kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Het NSL is een bundeling maatregelen (op regionaal, nationaal en internationaal niveau) die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen / projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxine (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn.
Met het van kracht worden van de NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 µg/m3 aangepast. Voor de PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate" (NIBM) een belangrijk onderdeel van het systeem. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dit geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Of het planvoornemen van Kegelaar nadelige invloed op de luchtkwaliteit heeft en als NIBM kan worden aangemerkt is middels een luchtkwaliteitonderzoek bepaald. Dit onderzoek is uitgevoerd door Peutz en de resultaten daarvan zijn bijgevoegd als bijlage 4 (rapport kenmerk F 20413-5-RA).
Met het project zijn geen problemen met betrekking tot geurhinder te verwachten aangezien er geen (langdurige) opslag of bewerking van biologisch afbreekbare afvalstoffen plaatsvindt.
Conclusie
Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) geen van de in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) gestelde grenswaarden worden overschreden. Derhalve zijn er inzake luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen van Kegelaar aan de Dodewaardsestraat te Opheusden.
4.5 Externe Veiligheid
Situatie
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In de nabijheid van het plangebied liggen de volgende mogelijke risicobronnen:
- hogedruk aardgastransportleiding;
- Betuweroute;
- A15.
Figuur 8: Risicokaart plangebied
Buisleiding
Op circa 300 meter ten oosten van het plangebied loopt van noord naar zuid een hoge druk aardgastransportleiding met een diameter van 6 inch. De bedrijfsdruk bedraagt maximaal 40 bar.
Gezien de afstand van de gasleiding tot het plangebied (>70 m.) behoeft deze buisleiding niet als risico te worden beschouwd.
Betuweroute en A15; plaatsgebonden risico
Op basis van de geldende versie van de Circulaire en de Regeling Basisnet ligt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 ten gevolge van de Betuweroute en de A15 op 30 m. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten geprojecteerd. Een deel van de bestemming "Groen" aan de zuidzijde van het terrein ligt binnen de 10-6 contour echter binnen deze bestemming worden geen (beperkt) kwetsbare objecten toegelaten. Tevens ligt het plangebied niet binnen de 10-6 contour van de A15.
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatgebonden risico.
Betuweroute en A15; groepsrisico
Het geplande kantoorpand en werkplaats komen te liggen binnen de 200 meter zone (invloedsgebied) van de Betuweroute en A15. Conform de EV-visie van de gemeente moeten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de 200 meter zone van de Betuweroute en A15 bouwkundige maatregelen in overweging worden genomen. Kegelaar zal hiertoe een aantal maatregelen voorstellen. Het bruto vloeroppervlak kantoor zal beperkt worden tot 1500 m2. Verder zullen er geen verblijfsruimtes worden gebouwd binnen het (toekomstige) plasbrandaandachtsgebied (PAG).
De toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied zal beperkt zijn (max. 5 personen door aktiviteiten in het plangebied in de dagsituatie). Er zal dan ook slechts sprake zijn van een (zeer) beperkte toename van het groepsrisico (<10%). Een berekening van het groepsrisico wordt daarom niet zinvol geacht. In het algemeen zal er ook hiervoor sprake zijn van mensen die voldoende zelfredzaam zijn, dan wel mensen in hun nabijheid die voor hen zorg kunnen dragen. Er zijn meerdere vluchtmogelijkheden en vluchtrichtingen (in noordelijke richting) in geval van calamiteiten.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen dit invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding.
Het plangebied ligt niet binnen de 10-6 contour van de A15 en slechts voor een gering deel (bestemming "Groen") binnen de 10-6 contour van de Betuweroute.
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatgebonden risico. Door het nemen van een aantal maatregelen en de geringe toename van het groepsrisico worden geen knelpunten verwacht met betrekking tot het groepsrisico (ligt ruim onder de oriënterende waarde).
4.6 Verkeer En Parkeren
Situatie
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.
Het plangebied zal via een uitrit aan de Dodewaardsestraat worden ontsloten. Deze ontsluiting komt tussen twee bochten te liggen waardoor noodzakelijk rijzicht, oprijzicht en stopzicht beperkt kunnen zijn. Het maximum aantal verkeersbewegingen als gevolg van de activiteiten op het plangebied is ingeschat op 20 ingaande en uitgaande vrachtbewegingen per uur. In het bijgevoegde akoestisch onderzoek (bijlage 3) is dit nader gespecificeerd in 100 vrachtwagenbewegingen en 100 personenwagenbewegingen tussen 07.00 - 19.00 uur (18 voertuigen per uur). Dit is vergelijkbaar met het de bovengenoemde schatting. Voor een veilige verkeersafwikkeling vereist dit een goede vormgeving van het wegvak en de nieuwe aansluiting.
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
Megaborn heeft ten behoeve van een goede en veilige verkeersontsluiting van de locatie een ontwerp opgesteld (25 februari 2013). Ten behoeve van de doorstroming en de verkeersveiligheid worden afslagstroken aangelegd op de Dodewaardsestraat ter hoogte van de inrit van het bedrijf. Ten opzichte van het ontwerp wordt de inrit verplaatst. Deze situatie is door Megaborn verkeerskundig beoordeeld op 21 juli 2014. Conform het advies van Megaborn zullen attentieborden in de westelijke bocht van de Dodewaardestraat worden geplaatst, zodat het verkeer wordt geattendeerd op de aanwezigheid van de (nieuwe) uitrit en desgewenst de snelheid kan aanpassen.
Beide rapporten zijn opgenomen in bijlage 1.
Figuur 9: impressie verkeersontsluiting ter hoogte van planlocatie
Parkeren
De uitgangspunten omtrent parkeren zijn vastgelegd in de Beleidsregels parkeernormen Gemeente Neder-Betuwe. Elke initiatiefnemer van een bouwplan (woning, winkel, kantoor, bedrijf) is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van z'n eigen parkeeroplossing. Dit betekent ook dat alle kosten voor rekening van de ontwikkelende partij komen. Een nieuw initiatief tot bouwen (verbouw, nieuwbouw, nieuwe functie etc.) mag geen parkeerproblemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent in principe dat de oplossing van de parkeerbehoefte op eigen terrein moet plaatsvinden.
Ten aanzien van het parkeren van vrachtwagens is op het bedrijfsterrein een opstelplaats voor materieel en machines ingericht welke hiervoor voldoende groot is (zie figuur 4). Voor wat betreft de parkeervoorzieningen voor werknemers en bezoekers wordt verder de in de Beleidsregels parkeernormen Gemeente Neder-Betuwe opgenomen parkeernorm gevolgd, zoals weergegeven in figuur 10.
Figuur 10: Parkeernormen Beleidsregels parkeernormen Gemeente Neder-Betuwe
Vooralsnog bedraagt het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van werknemers en bezoekers circa 10 vakken. Er is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen nu, maar ook rekening houdend met toekomstige uitbreiding, op eigen terrein te realiseren.
Conclusie
Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de nieuwe ontwikkeling, na aanpassingen aan het wegvak, geen nadelige gevolgen op de verkeerskundige situatie met zich meebrengt. De voorgenomen ontwikkeling ondervindt voor wat betreft het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen. Vrachtwagens en overig materieel worden op een speciaal hiervoor ingerichte opstelplaats op het terrein gestald. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen zal tenminste conform de geldende parkeernorm worden uitgevoerd.
4.7 Kabels En Leidingen
Op de projectlocatie komen geen kabels en leidingen voor die een belemmering zijn voor het realiseren van het voorgenomen project.
4.8 Spuitzone
Vanuit de planologische situatie aan de noordzijde van de planlocatie is bomenteelt toegestaan. In dergelijke gevallen wordt als vuistregel een spuitzone van 50 meter gehanteerd. Een spuitzone kan worden omschreven als een buffer tussen (meestal) boomteelt en een gevoelig object, bijvoorbeeld een woning. Bij boomteelt worden bestrijdingsmiddelen toegepast die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid. Gevoelige objecten moeten worden beschermd en moeten daarom op gepaste afstand blijven.
De bestemming waarbinnen bomenteelt mogelijk is ligt op minder dan 50 m. van het plangebied cq de bedrijfsbestemming. Aangezien aan de noordzijde van de Dodewaardsestraat een A-watergang is gelegen mag binnen een afstand van 5 meter tot de watergang niet worden gespoten met bestrijdingsmiddelen. Hierdoor wordt in een afstand van de spuitzone tot het plangebied van tenminste 30 meter voorzien. De plangebied ligt weliswaar nog binnen de 50 meter grens, echter door het tevens realiseren van een grondwal met hoogopgaande begroeing van tenminste 4 meter aan de noordzijde van het plangebied, zal voldoende afschermende werking worden gecreëerd. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verantwoorde situatie.
Hoofdstuk 5 Natuurwaarden
5.1 Vogel- En Habitatrichtlijn
Om de Europese biodiversiteit te behouden en te herstellen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, 'Natura 2000'. Om dit te bereiken zijn onder meer de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) opgesteld. Op basis van deze Europese richtlijnen zijn alle lidstaten, dus ook Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen.
Voor de aangewezen gebieden, veelal reeds onderdeel uitmakend van de (nationale) Ecologische Hoofdstructuur, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden zal er getoetst moeten worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden (met name licht, geluid en stikstof depositie).
Het plangebied is niet gelegen in of in de directe nabijheid van een aangewezen dan wel aangemeld Vogel- of Habitatrichtlijngebied en heeft hier derhalve geen invloed op. Het plangebied ligt niet in een gebied beschermd in het kader van de Nbw 1998. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ligt op ongeveer 3.000 meter van het plangebied. Het gaat hierbij om de uiterwaarden van de Waal en Nederrijn.
Aangezien het plangebied en het huidige terrein van Kegelaar slechts een paar honderd meter van elkaar verwijderd zijn en er geen wezenlijke uitbreiding van activiteiten gaat plaatsvinden, kan de situatie derhalve in ieder geval als bestaand worden aangemerkt. Bestaand gebruik behoeft in principe niet getoetst te worden aan de NB-wet .
5.2 Ecologische Hoofdstructuur Ehs
Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden.
De gemeenten wordt verzocht om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven. Schadelijke ingrepen en ontwikkelingen in deze gebieden zijn in beginsel niet toegestaan.
Wanneer gemeenten bestemmingsplannen willen bijstellen om rode ontwikkelingen in de EHS mogelijk te maken, dienen provincies het maatschappelijke belang van de betreffende rode ontwikkeling af te wegen tegen het belang van natuurwaarden. Hierbij wordt het 'nee, tenzij' principe gehanteerd. Het plangebied is niet gelegen binnen de EHS.
5.3 Flora- En Faunawet
Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn moet een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantensoorten worden beschermd. Deze soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora en Faunawet (april 2002). In Nederland komen zo'n 36.000 dier- en plantensoorten voor. Ongeveer 500 soorten vallen onder de bescherming van de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet is niet bedoeld om individuele planten of dieren te beschermen, maar het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.
Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit onontkoombaar is en uitdrukkelijk is toegestaan (het "nee, tenzij"- principe).
Dit betekent in de praktijk dat een voorgenomen activiteit, of initiatief moet worden beoordeeld op de effecten ervan op beschermde soorten. Om deze kwetsbare soorten te beschermen bevat de Flora- en Faunawet een aantal verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod om planten te plukken.
Vanwege de ligging van het plangebied nabij een zandput en groen, alsmede de voorgenomen demping van een watergang mag er niet op voorhand van uit worden gegaan dat er geen schade zal worden toegebracht aan biotopen van beschermde planten- en diersoorten. Hiertoe is een quickscan flora en fauna derhalve noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door Blom Ecologie en de resultaten daarvan zijn bijgevoegd in bijlage 2 (rapportnummer BE/2013/0118). De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Figuur 11: Impressie oostzijde planlocatie
Figuur 12: Impressie zuidzijde planlocatie
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora en faunawet voor. Er zijn standplaatsen van grote kaardenbol aangetroffen (Ffbwet tabel 1:vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen) en de locatie biedt potentie voor de rugstreeppad en kleine modderkruiper. Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.
Aangezien het plangebied wordt afgegraven veranderen de natuurwaarden permanent. Hierdoor kan een geschikt leefgebied van de rugstreeppad ontstaan. De aanwezigheid is weliswaar niet vastgesteld maar er zullen voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen bevolking in het plangebied. De voorzorgsmaatregelen betreffende de rugstreeppad en kleine modderkruiper worden middels een nog op te stellen ecologisch werkprotocol en onder supervisie van een ecoloog uitgevoerd. In de gedragscode zijn (voorzorg)maatregelen opgenomen welke dienen te worden toegepast bij het dempen van de watergang. De bevindingen zullen vastgelegd worden door een logboek/(foto)verslag van de werkzaamheden op te stellen en bij te houden (uitvoerder).
Conclusie
Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van Natura-2000 gebieden zal er getoetst moeten worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden.
Aangezien de planlocatie in de directe omgeving ligt van de huidige bedrijfslocatie, is er hier sprake van bestaand gebruik en behoeft niet getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.
Het plangebied is niet gelegen binnen de EHS. Derhalve behoeven geen afwegingen te worden gemaakt omtrent het belang van natuurwaarden en het maatschappelijk belang.
Aangezien het plangebied wordt afgegraven kan een geschikt leefgebied van de rugstreeppad ontstaan. Verder bestaat de mogelijkheid van de aanwezigheid van de kleine modderkruiper in de nog te dempen watergang. De aanwezigheid van beiden is weliswaar niet vastgesteld maar er zullen middels een nog op te stellen ecologisch werkprotocol voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen bevolking/verwijdering in het plangebied.
Hoofdstuk 6 Archeologie En Cultuurhistorie
6.1 Historische Geografie En Cultuurhistorie
Op 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg ("Momo"") in werking getreden. Momo is een veelomvattende beleidsagenda van De Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed bedoeld om cultuurhistorie een uitgesproken rol de ruimtelijke ordening te geven. Hiertoe is onder meer het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) aangepast. In artikel 3.1.6 tweede lid onderdeel a Bro is vastgelegd dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving gegeven te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden is rekening is gehouden. Deze paragraaf voorziet hierin.
Het plangebied is volgens de Cultuurhistorische beleidskaart van de provincie Gelderland gelegen in het Rivierengebied, waarvoor de volgende cultuurhistorische identiteitsdragers gelden:
- gelaagd landschap: iedere periode uit 5000 jaar bewoning heeft een, soms inmiddels begraven, laag in het land gelegd, zandige oeverwallen en kleikommen vormen een ingewikkeld driedimensionaal patroon;
- in de omgeving van het plangebied handelt het hoofdzakelijk om meandergordels, oeverafzet-tingen, crevassecomplexen en pleistocene rivieropduikingen;
- strijd en leven met water: de rivieren creëerden kansen maar vormden ook bedreigingen, binnendijks ontstond een ingenieus ontwateringstelsel;
- grens en front: grensregio in Romeinse tijd en Middeleeuwen, later via waterlinies te verdedigen;
- bouwmarkt: klei, zand en grind zijn door de rivieren in grote hoeveelheden neergelegd, in de loop der jaren gewonnen voor de bouw;
- (inter)nationaal netwerk: rivieren waren voorwaarde voor bloeiende handel in de Middeleeuwen, kasteelbouw ter verdediging van het land.
De provincie hanteert de beleidskaart om bij de ruimtelijke ontwikkeling actief bij te dragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische kwaliteiten. De cultuurhistorische beleidskaart geeft regionale cultuurhistorische kenmerken weer die inspiratie leveren bij planvorming door anderen.
Ook heeft de provincie alle Gelderse cultuurhistorische waarden geïnventariseerd. Die zijn vertaald naar de Cultuurhistorische Waardenkaart met de lagen:
gebouwde monumenten;
(historische) landschappen;
archeologische waarden.
Volgens deze waarden kaart zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig of is sprake van historische landschappen.
6.2 Archeologie
Aan de noordwestzijde (Dalwagen-Noord; Matensestraat; Peyenkampse Veldweg) van het plangebied is archeologisch onderzoek verricht waaruit blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn. In het plangebied is echter geen onderzoek verricht.
De onderstaande figuur bevat een afbeelding van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.
Figuur 13: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden
Voor het plan gebied zal in het bestemmingsplan een dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 4 voor het westelijk deel van het plangebied en Waarde - Archeologie 1 en 3 voor het oostelijk deel van het plangebied) ter bescherming van de archeologische waarden worden opgenomen.
Door de aanwezigheid van het gronddepot kan momenteel geen archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Dit onderzoek zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning worden gedaan.
Indien sporen van vondsten worden aangetroffen bestaat er een wettelijke verplichting tot het zo snel mogelijk melden hiervan aan het bevoegd gezag (Monumentenwet 1988, artikel 47).
6.3 Conclusie
In het plangebied (bedrijfsbestemming+gebied t.b.v. waterberging) zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig en is geen sprake van historische landschappen. Wel zijn er in het plangebied mogelijk archeologische waarden aanwezig.
Gezien de feitelijke situatie (aanwezigheid gronddepot) wordt fysiek onderzoek op de bedrijfsbestemmingslocatie in fase bestemmingsplan niet haalbaar geacht. Dit onderzoek zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning worden gedaan.
In het bestemmingsplan zal een dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden worden opgenomen. Hierin wordt vastgelegd om behoud in de huidige staat na te streven en bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv en groter dan 500 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren.
Hoofdstuk 7 Waterparagraaf
In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens beschreven het huidige waterbeleid, watersysteem, waterhuishoudkundige functies, knelpunten en mogelijkheden beschreven, alsmede de resultaten van het overleg tussen gemeente en waterschap.
7.1 Beleidskaders
Rijksbeleid
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Uitgangspunt van het beleid is integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen, zoals de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Daarbij heeft het plan het karakter van een kapstokplan, waar grote beleidsvelden zoals Stroomgebiedsbeheersplannen, Waterbeheer 21e eeuw e.d. als min of meer zelfstandige eenheden zijn aangehaakt. De beleidskaders ten aanzien van het beheren van de waterkwantiteit worden hier nader toegelicht.
Waterbeleid 21e eeuw
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen. Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Provinciaal beleid
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
In het plan staan de doelen en uitvoeringsmaatregelen voor het waterbeheer. Voor oppervlakte- waterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
De benodigde maatregelen of aanpassingen van de natuurdoelen worden via een GGOR-proces bepaald en vervolgens gerealiseerd.
Waterschapsbeleid Rivierenland
Het Waterbeheerplan 2010-2015 is in oktober 2009 vastgesteld en vervangt ondermeer het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2. Het Waterbeheerplan van het waterschap Rivierenland, heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. Centraal staat het doel het watersysteem klimaatbestendig te maken. In de planperiode wordt op de volgende aspecten gericht:
- het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
- het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
- het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
- het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
- het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.
Het beleid gaat voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld.
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor instandhouding en beheer van de waterkeringen zoals plaatselijk langs de Linge en voor de waterhuishouding in de buitengebieden. Ingrepen in de inrichting van dit gebied, zoals dit plan beoogt voor de realisatie van open water, kunnen van invloed zijn op de waterhuishouding en/of het beheer van het gebied.
Gemeentelijk beleid
Vanuit het oogpunt van duurzaam waterbeheer streeft de gemeente Neder-Betuwe ernaar zoveel mogelijk hemelwater van het riool af te koppelen c.q. niet aan te koppelen. De gemeente Neder-Betuwe beziet de mogelijkheden van afkoppelen op basis van de 'beslisboom voor hemelwater' zoals vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg Rioleringen Gelderland (BOR-G). De oplossingen worden gezocht op basis van de volgende voorkeursvolgorde:
- voorkomen van afvoer;
- infiltreren van hemelwater;
- vertraagde afvoer naar en berging van hemelwater in oppervlaktewater.
7.2 Bestaande Situatie
Bodem en grondwater
De bodem in het deelgebied zuidelijk van de Linge bestaat uit kalkloze poldervaaggronden, bestaande uit zavel en lichte klei. De gronden liggen tussen de hoger gelegen, lichtere stroomruggronden ten zuiden en de lager gelegen zwaardere komgronden ten noorden van het plangebied. Er is een grondwatercomplex V/VI aanwezig, wat inhoudt dat door de sterk wisselende bodemopbouw de grondwatertrappen V en VI moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn.
De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) is meer dan 120 cm beneden maaiveld en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is minder dan 40 cm beneden maaiveld (GHG V) of gelegen tussen de 40 en 80 cm beneden maaiveld (GHG VI). Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan de bodemkaart van Nederland (STIBOKA). Om meer inzicht in de feitelijke situatie in het plangebied te verkrijgen is nader onderzoek nodig.
Hoogteligging
De natuurlijke hoogteverschillen binnen het plangebied zijn normaliter beperkt. Door de aanwezigheid van het gronddepot is deze niet te bepalen. Na afgraven van het depot zal het maaiveld op ongeveer 5m +NAP liggen.
Oppervlaktewater
In en rond het plangebied komen oppervlaktewateren voor van verschillende aard en status.
Langs de oostelijke grens van het plangebied ligt een voormalige zandwinput. Deze heeft hydrologisch geen relatie met het plangebied. Langs de zuidelijke terreingrens loopt A-watergang, Verder loopt aan de oostelijke zijde, tussen de zandwinplas en het plangebied dwars door het plangebied een B-watergang welke zal worden gedempt. Zie onderstaande figuur voor een impressie van de huidige situatie.
Figuur 14: Bestaande A-watergang terreingrens aan de zuidzijde
Afvalwatersysteem
Rond het plangebied is nog geen DWA-rioolstelsel aanwezig. Er zal een rioolpersleiding tot aan de westelijke perceelsgrens van het plangebied worden aangelegd. Het hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken zal worden geloosd op de zandwinput via een aan te leggen hemelwaterriolering op het terrein. Met de eigenaar van de zandwinput is hieromtrent overeenstemming.
7.3 Plan (Maatregelen En Aanpak)
Taakstelling afvoer hemelwater
De afvoer van hemelwater, zowel afkomstig van oppervlakteverhardingen, als van dakvlakken wordt buiten het rioolstelsel om geregeld. Dit water zal worden geloosd op de om het terrein liggende watergangen.
Het totale oppervlak aan dakvlakken en verhardingen, althans voor zover deze niet zijdelings af kunnen wateren op hun bermen, bepaalt de behoefte aan retentiecapaciteit. Aan te leggen (en af te koppelen) verhardingen bedragen ca.15.000 m2. Hiervan bedraagt het te realiseren bebouwings-oppervlak circa1200 m2.
Watercompensatie
De norm voor watercompensatie van Waterschap Rivierenland ligt op 436 m3 benodigde waterberging per netto verharde hectare oppervlak, uitgaande van waterberging in open water. De eerste 1500 m2 toename van het verhard oppervlak in het buitengebied is door WSRL vrijgesteld van compensatie. De omvang van de benodigde compensatie bedraagt dus (15.000 - 1500m2) x 436 m3/ha = 589 m3. De oppervlakte van de te dempen sloot bedraagt ca. 833 m2. Het plangebied ligt in een gebied met een maximaal toegestane peilstijging van 0,30 m. In totaal moet 589 m3 / 0,3 m = 1963 m2 compenserend water worden gegraven. Tezamen met de compensatie ten behoeve van de te dempen sloot bedraagt de benodigde compensatie circa 2800 m2.
Hiervoor is vooralsnog een terrein ten noordoosten van de voormalige zandafgraving gereserveerd.
Er is overeenstemming met de betreffende grondeigenaar om dit te realiseren. De locatie waar de watercompensatie zal worden gerealiseerd maakt onderdeel uit van het plangebied en de aanleg en instandhouding ervan is in de regels vastgelegd.
Indien de zandafgraving zelf in verbinding wordt gebracht met het omringende watersysteem kan deze voor de benodigde watercompensatie dienen en is bovenstaande reservering niet noodzakelijk.
Figuur 15: Compenserende waterberging oostzijde planlocatie
7.4 Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Rivierenland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl/. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat, met name als gevolg van de toename van het verhard oppervlak (>2000m2), de normale procedure van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een relevante invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
7.5 Overleg Waterschap Rivierenland
Voor het tot stand komen van het ontwerpbestemmingsplan heeft er mondeling overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland. Het gaat daarbij om de volgende aandachtspunten uit een mail van het Waterschap Rivierenland d.d. 11 maart 2013.
In ons overleg d.d. 30-9 hebben we afgesproken dat ik zou nagaan of buitenplanse berging toe te staan is. In overleg met de afd. vergunningen kom ik tot de conclusie dat dit via de watervergunning geregeld kan worden. Ik kom hiertoe omdat er een gerede kans is dat de ruimtelijke planvorming en de uitvoering erg dicht op elkaar zitten. De watervergunning wordt aangevraagd voor het aanleggen van verhard oppervlak waarvoor watercompensatie moet worden gerealiseerd. In het vooroverleg voor deze vergunning zullen we dan komen tot een uitgewerkt ontwerp hoe dit te realiseren. Op basis daarvan wordt dan de vergunning verleend. Ten aanzien van milieu vergunningen is de gemeente bevoegd gezag. Het waterschap zal daarom niet op voorhand eisen in de vergunning opnemen over het lozen van stoffen.
7.6 Conclusie Waterparagraaf
De Watertoets heeft uitgewezen dat het initiatief van Kegelaar valt in de categorie kleine complexe en grote plannen, waarvoor de normale procedure geldt. De verhardingstoename bedraagt 15.000 m2. In dit geval is altijd sprake van maatwerk. Dit betekent dat in overleg met de waterbeheerder een waterparagraaf is opgesteld. Ten aanzien van de belangrijkste waterstromen als grondwater, oppervlaktewater, regen- en afvalwater kan het volgende worden geconcludeerd.
Grondwater
Er wordt vooralsnog in het plan geen grondwater onttrokken. Kegelaar wil echter wel de mogelijkheid hebben om na vestiging een grondwaterpuls te slaan waarna het grondwater zal worden gebruikt ter bevochtiging van het terrein. De te onttrekken grondwaterhoeveelheid zal de 10 m3/uur niet overschrijden. De realisatie van het planvoornemen van Kegelaar zal echter geen verstoring van de grondwaterstand tot gevolg hebben. De activiteiten in dit planvoornemen hebben geen nadelige invloed op de bodem en grondwater. Er vinden in het kader van een bodembescherming geen schadelijke bodemactiviteiten plaats of indien deze plaatsvinden worden er afdoende maatregelen getroffen (vloeistofdichte voorzieningen).
Oppervlaktewater
Het planvoornemen heeft consequenties voor het oppervlaktewater. Een op het terrein liggende watergang zal worden gedempt. Het planvoornemen heeft geen negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Regen- en afvalwater
Het betreft nieuwe gebouwen en verharde oppervlakten, die nu nog niet het vrijkomende hemelwater afvoeren op riolering of oppervlaktewater. Aangezien het verhard oppervlak door het planvoornemen wijzigt dient de afvoer van het hemelwater anders geregeld te worden. Er zal dus een infiltratievoorziening of buffering met vertraagde afvoer gerealiseerd worden ten behoeve van de lozing op de zandput. Als compensatie van het verharden van het terreinoppervlak is een terrein ten noordoosten van de voormalige zandafgraving gereserveerd. Ruimtelijk dient dit buitensplans te worden geformaliseerd. Indien de zandafgraving zelf door uitbreiding en/of verdieping voor de benodigde watercompensatie kan dienen, dan is bovenstaande reservering niet noodzakelijk.
De afvoer van huishoudelijk afvalwater wordt op de gebruikelijke manier aangesloten op het riool.
Hoofdstuk 8 Conclusie Milieuhygiënische En Planologische Verantwoording
Uit de verantwoording van de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling in het plangebied, blijkt dat met het nemen van een aantal gerichte maatregelen, met name op het gebied van geluid, de vestiging van Kegelaar Transport BV aan de Dodewaardseweg mogelijk is. Deze conclusie is onderbouwd met de hiervoor noodzakelijk onderzoeken.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planologische ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk wordt hierop ingegaan.
Maatschappelijk
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld in verband met het voornemen van Kegelaar Transport BV tot vestiging aan de Dodewaardsestraat. Er wordt vanuit gegaan dat het voorgenomen plan geen aantasting oplevert van de belangen van de omliggende belanghebbenden.
Op grond van de Wro wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan door een ieder een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend. Daarnaast is het plan voor inspraak ter inzage gelegd en is vooroverleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners en belanghebbenden. In hoofdstuk 11 wordt hier nader op ingegaan.
Economisch
Het plan vindt plaats op eigen grond en wordt uitgevoerd door en voor rekening van Kegelaar Transport BV. Tussen initiatiefnemer en gemeente is een verhaalsovereenkomst gesloten waarin is geregeld dat initiatiefnemers de plankosten en de financiële risico's met betrekking tot een mogelijke planschade zullen dragen.
Hoofdstuk 10 Juridische Opzet
Dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals deze geldt vanaf januari 2010. Het bestemmingsplan omvat een verzameling geometrisch bepaalde objecten, die is opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen is via een interface , zoals een website. Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven. Deze standaarden betreffen regels over de vormgeving (SVBP2012), naamgeving en kwaliteits-kenmerken van bestanden (STRI2012) en de plansystematiek (IMRO2012).
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld.
De volledige verbeelding op papier voor dit bestemmingsplan omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels, de bijlagen bij de regels en een kaartblad schaal 1:2.000. Indien na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
10.1 Systematiek Van De Regels
Voor wat betreft de regels van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld van de gemeente Neder-Betuwe. Hier is voor gekozen omdat het plangebied gelegen is binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen:
Inleidende regels
Het eerste deel van de regels betreft de artikelen begrippen en wijze van meten. Deze zijn bedoeld om misverstanden bij de interpretatie van het plan te voorkomen. In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen die in het plan worden gebruikt nader gedefinieerd. In artikel 2, de wijze van meten, wordt nader gedefinieerd hoe de in het plan bedoelde afstanden en oppervlakten gemeten moeten worden.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels (artikel 3 t/m 4) bevatten regels met betrekking tot het gebruik van de gronden die voor de bewuste bestemming specifiek gelden. De bestemmingsregels zijn, overeenkomstig de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2012, ingedeeld in een aantal elementen, die in de tekst herkenbaar zijn door een extra vermelding boven de bepalingen.
Bestemmingsomschrijving
Per bestemming zijn onder dit element de doeleinden weergegeven waarvoor de bewuste gronden zijn bestemd. Alle onder de navolgende elementen opgenomen bepalingen zijn gerelateerd aan deze doeleinden. Gebruik van de gronden, inclusief de zich hierop bevindende bouwwerken, dat in strijd is met de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd, is verboden en als zodanig ook strafbaar. Een uitzondering hierop vormt slechts het gebruik dat is toegestaan volgens de overgangsbepalingen".
Bouwregels
Voor alle bestemmingen is vermeld welke, aan de doeleinden gerelateerde, bebouwing is toegestaan. Voor de toegestane bebouwing zijn regels opgenomen met betrekking tot de toegestane omvang en situering.
Afwijken van de bouwregels
In een aantal bestemmingen zijn, met gebruikmaking van het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de in het plan opgenomen bouwregels. Met behulp hiervan kan worden afgeweken van elders in het plan gestelde regels. Hiermee wordt het plan flexibel gehouden ten aanzien van ontwikkelingen die wel te verwachten zijn, maar waarvan de juiste omvang en/of situering vooralsnog niet is te voorzien.
Specifieke gebruiksregels
Voor een aantal bestemmingen is, onder een apart element, nadrukkelijk vermeld welk gebruik niet is toegestaan. Hiermee is een nadere afweging gemaakt tussen doeleinden die met elkaar strijdig kunnen zijn en met de belangen van de omgeving.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de in de doeleinden beschreven bestemming en ter handhaving van een verwerkelijkte bestemming, is in een aantal bestemmingen een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hierin is aangegeven welke werken en werkzaamheden vergunningplichtig zijn en onder welke voorwaarden de bewuste vergunning(en) door het bevoegd gezag kunnen worden verleend. De bestemmingsregels zelf worden verderop per bestemming nader beschreven.
Algemene regels
Dit deel bevat een aantal artikelen, waarvan de regels de bestemmingen en dubbelbestemmingen te boven gaan:
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is overeenkomstig hetgeen in de Wet ruimtelijke ordening is voor- geschreven, opgenomen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bepaalt aanvullende regels inzake ondergrondse bouwwerken
Algemene gebruiksregels
Dit artikel bepaalt, in aanvulling op het algemene gebruiksverbod in de Wet ruimtelijke ordening, dat bepaald gebruik in ieder geval strijdig is met de in het plan gegeven bestemmingen.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor algemene, de bestemmingen overstijgende aspecten. In dit geval zijn dat geluidszones en vrijwaringszones.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat een aantal bijzondere mogelijkheden tot afwijking van het plan die van toepassing zijn op het gehele plangebied. De afwijkingsregels zelf worden verderop nader beschreven.
Algemene procedureregels
Dit artikel beschrijft de voorbereidingsprocedure ten aanzien van de bekendmaking, terinzagelegging, het inbrengen van zienswijze en mededeling van burgemeester en wethouders omtrent de beslissing op de zienswijze.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht bouwwerken en gebruik
Dit artikel bevat regels met betrekking tot wel aanwezige, maar volgens het plan niet toegestane bouwwerken en/of aanwezig gebruik. De opgenomen regels zijn overeenkomstig hetgeen de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft.
Slotregel
Dit artikel bepaalt de aanhaaltitel van het plan.
10.2 Toelichting Specifieke Regels
Bedrijf - Zand-, grind- en grondhandel, verwerker bouw- en sloopafval (artikel 3). Aangezien het hier om een maatwerkbestemming gaat is, is specifiek omschreven welke activiteiten zijn toegestaan.
Specifieke gebruiksregels (artikel 3)
Teneinde mogelijk geluidoverlast te beperken zijn geluidnormen in de planregels opgenomen ten aanzien van omliggende woningen en de westelijke perceelsgrens (ABC terrein).
Voorwaardelijke verplichtingen (artikel 3)
Ter bescherming van de omgeving, met name waar het gaat om geluidoverlast, maar ook ten aanzien van visuele hinder, dient een grondwal te worden opgericht met een hoogte van tenminste 4 meter. Aan de oostzijde van de Locatie kan in plaats van een grondwal een geluidscherm van ten minste 4 meter hoog worden opgericht, in combinatie met de oprichting en duurzame instandhouding van hoogopgaande beplanting over een zone van minimaal 10 meter breed op het perceel kadastraal bekend Dodewaard sectie C nummer 1200.
Indien Kegelaar besluit aan de noordzijde van het plangebied binnen de bedrijfsbestemming een bedrijfsgebouw op te richten en dit bedrijfsgebouw een afschermende werking heeft die tenminste gelijk is aan die van de groenvoorziening met grondwal, met een hoogte van minimaal 4 meter zoals vastgelegd in het inrichtingsplan als bedoeld in Artikel 4.4 en het bedrijfsgebouw voldoet aan de eisen van beeldkwaliteit, dan kan ter hoogte van het bedrijfsgebouw van de oprichting van een groenvoorziening worden afgezien. Voorts zal ter plaatse van de inrit, mits deze wordt verwezenlijkt conform het inrichtingsplan, geen groenvoorziening en/of grondwal aangelegd behoeven te worden.
Aan de zuidzijde dient bij de aanleg van de groenvoorziening met grondwal rekening te worden gehouden met de onderhoudsstrook van de hier aanwezige A-watergang, zodanig dat deze in voldoende mate bereikbaar en begaanbaar is.
Bouwregels (artikel 3)
In de planregels is vastgelegd dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen. Er kan voorzien worden in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van maximaal 10% van deze bouwhoogte. De buitenopslag is tot een maximale hoogte van 10 meter toegestaan. Lichtmasten zijn toegestaan tot 18 m hoogte. Aan de plaats van de lichtmasten kunnen wel nadere eisen worden gesteld met het oog op bepaalde belangen.
Groen (artikel 4)
Ten behoeve van landschappelijke inpassing is in de regels opgenomen dat opgaand groen ter afscherming van terreinen die te worden aangebracht. Er mogen geen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend zolang de groenvoorzieningen niet conform het als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegde inrichtingsplan zijn aangelegd. De bedrijfsactiviteiten mogen slechts worden uitgeoefend indien en voor zover de groenvoorzieningen conform het inrichtingsplan in stand worden gehouden.
Tevens zijn in dit artikel regels opgenomen voor het in het bestemmingsplan opgenomen terrein oostelijk gelegen van de zandafgraving dat ten behoeve van de hemelwatercompensatie zal worden ingericht.
Tijdelijke bestemming -Verkeer- (artikel 5)
Het terreindeel aan de westzijde van het plangebied zal tijdelijk in gebruik blijven als gronddepot.
Voor de ontsluiting van dit terrein zal tijdelijk een bouwweg worden gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied parallel aan de Dodewaardsestraat. De bouwweg zal lopen over het aan de noordzijde als 'Groen' bestemde deel van het plangebied. Dit terreindeel zal tijdelijk bestemd worden voor verkeer. Hierdoor is het realiseren van een definitieve grondwal met groenvoorziening conform het inrichtingsplan ter plaatse niet mogelijk. Naast de bouwweg zal op het terreindeel tijdelijk een grondwal met groen worden aangebracht. Na afloop van de periode van tijdelijke bestemming zal de grondwal met groenvoorziening op de definitieve locatie worden aangelegd. De tijdelijke bestemming geldt voor een periode van 5 jaar. Daarna zal het terreindeel worden heringericht conform het inrichtingsplan.
Leiding - Gas (Artikel 6)
De zogenoemde dubbelbestemming "Leiding - Gas" is toegekend aan de in het plangebied gelegen gastransportleidingen en aan de hierbij behorende zakelijk rechtstrook van 2 x 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van deze leidingen.
De dubbelbestemming is gericht op het bieden van optimale mogelijkheden voor het onderhoud en de verbetering van de bewuste gastransportleidingen en op het voorkomen van onveilige situaties. Hiertoe maakt de dubbelbestemming werkzaamheden mogelijk met betrekking tot het onderhoud van de gastransportleiding.
Waarde - Archeologie -1, -3, -4 (artikel 7, 8, 9)
De zogenoemde dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is toegekend aan:
- a. terreinen van (hoge) archeologische waarde/betekenis:
Dit betreft een aantal kleine, verspreid liggende terreinen die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn aangewezen als "Terrein van (zeer) hoge archeologische waarde" of van "Archeologische betekenis". De dubbelbestemming is gericht op het behoud en het beheer van het hier voorkomende bodemarchief. Hiertoe zijn onder meer alle bouwmogelijkheden die gelden voor de onderliggende bestemmingen, voor zover hierbij grondwerkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken
dan 30 cm beneden het bestaande maaiveld, gekoppeld aan een bevoegdheid tot afwijken van het plan en is een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningen) opgenomen. Deze gebieden zijn opgenomen binnen de dubbelbestemming "Waarde - archeologie 1".
- b. oude woongronden:
Dit betreft in het verleden bewoonde gronden, waar een grote kans bestaat op het voorkomen van nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen en vroegere perioden.
Behoud in de huidige staat wordt nagestreefd en bij bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm-mv en met een groter oppervlak dan 100 m² dient bij het bouwen en bij werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, voorafgaand inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Deze gebieden zijn opgenomen binnen de dubbelbestemming "Waarde - archeologie 3".
- c. gebieden met een hoge archeologische verwachting:
In gebieden met een hoge verwachting is de kans op het aantreffen van archeologische resten groot. Het betreft gebieden waar op basis van het aan de verwachtingskaart ten grondslag liggende onderzoek een hoge verwachting is gegeven. Voorgesteld wordt om behoud in de huidige staat wordt nagestreefd en bij bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm-mv en met een groter oppervlak dan 500 m² dient bij het bouwen en bij werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, voorafgaand inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Deze gebieden zijn opgenomen binnen de dubbelbestemming "Waarde - archeologie 4".
Waterstaat - Beheerszone watergang (artikel 10):
De zogenoemde dubbelbestemming "Waterstaat - Beheerszone watergang" is toegekend aan de "beschermingszones" langs watergangen, zoals deze zijn vastgelegd in de Algemene Keur van het Waterschap Rivierenland (de waterbeheerder). Het 4 m brede zones uit de insteek van de A-watergangen. De bestemming is gericht op de waterstaatkundige belangen, waarbij de mogelijkheid
voor het beheer van de aangrenzende watergangen centraal staat. De bestemming regelt het tegengaan van bebouwing en opgaande beplanting die het onderhoud belemmeren. Uiteraard blijft de Keur van het waterschap van toepassing.
Hoofdstuk 11 Overleg En Inspraak
Overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening is het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, het waterschap Rivierenland en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Deze zijn samengevat en beantwoord in bijgevoegde Nota inspraak en overleg (bijlage 6). Inhoudelijk zijn de reacties in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan "Bedrijfsvestiging Dodewaardsestraat" heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 28 mei tot en met 9 juli 2014 ter inzage gelegen. Gedurende de zienswijzentermijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
20 november 2014.