KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Leiding - Riool
Artikel 7 Waterstaat - Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Geur
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Waterhuishouding
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
4.11 Explosieven
4.12 Trillingen
4.13 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Ontwerpfase
7.4 Vaststellingsfase
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Groepsrisicoberekening Ev
Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Gelderland-zuid
Bijlage 4 Waterbank Abc 2019
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Onderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 9 Trillingsonderzoek

Opheusden, ABC-bedrijfskavels zuidzijde

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 24-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan Opheusden, ABC-bedrijfskavels zuidzijde met identificatienummer NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.

1.2 De verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.3 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.9 Bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.10 Bedrijfsbouwwerk

een bouwwerk, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 Bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.12 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.16 Bijgebouw

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt en dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Bruto vloeroppervlak

Oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau(s);

1.24 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.25 Dienstverlening

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, foto-atelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.26 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.28 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 Kamerbewoning

het bewonen van (een gedeelte van) een woning door meer dan één huishouden, met dien verstande dat het bewonen van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, door maximaal twee personen, waarbij de eigenaar (hospita) in dezelfde woning woont, niet als kamerbewoning wordt aangemerkt;

1.30 Kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.31 Kwetsbare groepen

doelgroepen met een permanente functionele beperking. Concreet groepen van personen die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door detentie niet in staat zijn om zichzelf zonder daadwerkelijke hulp van buitenaf binnen korte tijd in veiligheid te brengen (vluchten) of bescherming te zoeken tegen de nadelige effecten van een calamiteit (schuilen);

1.32 laanboomteelt gerelateerde bedrijven

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van de laanboomteelt;

1.33 Luifel

afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;

1.34 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.35 Omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 Ondergronds

onder peil;

1.37 Ondergeschikte detailhandel

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan. Maximaal 20% van het bvo mag gebruikt worden voor een dergelijke functie;

1.38 Overkapping

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.39 Peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.40 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 Risicovolle inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.42 Uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.43 Woning

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 zeer kwetsbare gebouwen

een gebouw met één van de volgende gebruiksfuncties, alleen voor zover het gaat om die gebruiksfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan:

  1. a. een woonfunctie voor 24-uurszorg;
  2. b. een bijeenkomstfunctie:
    1. 1. voor kinderopvang; of
    2. 2. voor dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
  3. c. een celfunctie voor dwangverblijf van personen;
  4. d. een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied, of
  5. e. een onderwijsfunctie:
    1. 1. voor basisschoolonderwijs; of
    2. 2. voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, bedrijfsinstallaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt, met dien verstande dat de overschrijding op bedrijfsgebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen.

2.3 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. aan laanboom gerelateerde bedrijven behorende tot maximaal milieucategorie 3.2, met in acht name van het bepaalde in artikel 3.1.1;
  2. b. bijbehorende voorzieningen en opslag;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen, erven en terreinen;
  2. g. groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, fiets- en voetpaden met bermen;
  2. b. bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  3. c. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
  4. d. watergangen­ en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. e. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.

4.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden tot niet hoger dan 10 m;
  2. b. abri's en rijwielstallingen waarbij voldaan moet worden aan:
    1. 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
    2. 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming waarbij voldaan moet worden aan:
    1. 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
    2. 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  3. c. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
  4. d. beeldende kunstwerken;
  5. e. vijvers;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Leiding - Riool

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van afvalwater door een rioolwaterpersleiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”.

6.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Leiding - Riool mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterlopen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, onderhoud en bescherming van een watergang.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bestaande situatie

Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken binnen deze bestemming ten behoeve van:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  2. b. kamerbewoning;
  3. c. seksinrichtingen;
  4. d. detailhandel, inclusief internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald;
  5. e. dienstverlening.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 geluidzone - spoor

11.2 vrijwaringszone - weg

11.3 overige zone - parkeren uitgesloten

11.4 overige zone - veiligheidszone betuweroute

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - veiligheidszone betuweroute' is de oprichting en ingebruikname van gebouwen met verblijfsruimtes voor personen niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Opheusden, ABC-bedrijfskavels zuidzijde.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan

Gemeente Neder-Betuwe ontwikkelt het Agro Business Centre (hierna ABC) in het gebied aan de Dodewaardsestraat te Opheusden. Op het ABC kunnen zich bedrijven vestigen die aan de laanboomgerelateerde activiteiten uitvoeren.

De realisatie van het ABC terrein begint steeds meer vorm te krijgen. De afgelopen jaren zijn er verspreid over het terrein de eerste kavels in gebruik genomen of reeds in ontwikkeling. Aan de zuidoostzijde van het terrein liggen nog één braakliggende kavel. In de visie van het ABC-terrein wordt ook deze grond uitgegeven als bedrijfskavels. Voorliggend initiatief voorziet in het planologisch toekennen van een bedrijfsfunctie aan de locatie, zodat ook deze fase van de ontwikkeling van het ABC terrein in gang kan worden gezet. De exacte uitwerking van de gebouwen en de landschappelijke inpassing krijgen haar definitieve vorm in een later stadium, binnen de kwalitatieve kaders die zijn opgesteld voor het gehele ABC-terrein. Om deze reden is een zekere flexibiliteit behouden in voorliggend plan.

De realisatie van bedrijfsgebouwen en het bijbehorend parkeren binnen het plangebied is strijdig met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' uit 2013. De gemeente Neder-Betuwe heeft besloten medewerking te verlenen aan het initiatief, omdat het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals onder andere verwoord in de structuurvisie voor het ABC terrein. Hierbij moet worden voldaan aan een aantal (kwalitatieve) voorwaarden. Omdat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan, wordt het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Pottenveld ten zuiden van de kern Opheusden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Direct ten zuiden is de Betuweroute gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0001.png"

Afbeelding 1.1: Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: www.openstreetmap.org)

1.3 Geldende Plannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' uit 2013 en 'Infrastructuur ABC' uit 2015. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende plannen. Daarnaast is sinds september 2018 voor de gehele gemeente Neder-Betuwe de parapluregeling 'Archeologie' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0002.png"

Uitsnede van de geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' en 'Infrastructuur ABC'.

Het plangebied betreft het gebied binnen het rode kader (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 2', 'Groen' en 'verkeer'. Ten behoeve van het beheer van de binnen het plangebied aanwezige watergangen is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' opgenomen. Verder ligt over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' en aan de zuidzijde de aanduiding 'vrijwaringszone - weg'. In de parapluregeling Archeologie geldt voor het merendeel van de gronden een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In het zuiden en in een hoekje in het uiterste noorden geldt 'Waarde - Archeologie 1'.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Binnen het plangebied is een nieuwe bedrijfslocatie gewenst waar. Het oprichten van bedrijven is niet toegestaan binnen de ter plaatse geldende bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 2' en 'Groen'. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het ABC terrein is een bedrijventerrein in ontwikkeling, ten zuiden van de kern Opheusden. Het bedrijventerrein ligt grofweg ingesloten tussen de spoorlijn Tiel - Arnhem aan de noordkant en de Rijkssnelweg A15 en de Betuwelijn aan de zuidkant. De Dodewaardseweg is de doorgaande weg door het gebied en verbindt Opheusden met Dodewaard en voorziet tevens in een snelle ontsluiting op de A15.

Binnen het ABC-terrein zijn enkel aan laanboom gerelateerde bedrijven toegestaan. Het merendeel van de kavels zijn ontwikkeld of nu in ontwikkeling. Zo is direct ten noorden van het plangebied het Laanboomhuis in ontwikkeling.

Het plangebied bestaat uit de nieuwe Pottenveld (links) en braakliggende grond (rechts). Op de westelijke grens van het braakliggende stuk grond ligt een net geraliseerde watergang. Navolgende luchtfoto uit 2019 geeft deze situatie goed weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0003.png"

Luchtfoto uit 2019 (bron: gemeente Neder-Betuwe)

Recent is de Pottenveld (voormalige Pijenkampseveldweg) verlengd tot aan de zuidwestelijke grens van het plangebied.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Programma en ruimtelijke ontwikkeling

Voorliggend document voorziet in het toekennen van een bedrijfsfunctie aan het plangebied. Daarmee worden de laatste nog braakliggende gronden van het representatieve hart van het ABC-terrein ontwikkeld.

De toekomstige bedrijfslocatie heeft een totaal oppervlakte van ca 1,6 ha. Bebouwing is alleen binnen het bouwvlak toegestaan. De bouwvolumes en bouw- en goothoogtes van de toekomstige bedrijfsbebouwing sluiten aan op omliggende bebouwing zodat er een eenheid ontstaat in de bebouwingsstructuur.

Toekomstige bedrijven die zich willen vestigen dienen voor belangrijke mate actief te zijn in de laanboombranche. De bedrijfsvoering en kavelinrichting dient tevens te passen binnen de kwantitatieve- en kwalitatieve kwaliteitskaders zoals deze voor dit plan zijn opgesteld (zie bijlage 1 van de regels). Een onafhankelijke adviseur zal beoordelen of potentiële bedrijven passen binnen dit kader. In het kwaliteitskader is veel aandacht voor de totstandkoming van representatieve kavels met aandacht voor water, groen en bedrijfsgebouwen die alzijdig een hoogwaardig aanzien hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0004.png"

Het plangebied (rode kader) maakt onderdeel uit van het 'Hart van het ABC' (bron: RKK ABC Opheusden)

2.2.2 Ontsluiting en parkeren

De toekomstige bedrijfslocatie krijgt een ontluiting op de Pottenveld. Deze bestaande weg langs de westkant van het plangebied is recent verlengd in zuidwestelijke richting. De ontsluiting van wegverkeer vindt daardoor plaats aan de achterzijde van de bedrijfslocaties. Niet ver ten noorden van het plangebied vindt de Pottenveld aansluiting op de Dodewaardesestraat. Deze doorgaande weg staat in verbinding met de A15, waardoor sprake is van een optimale ontsluiting op het landelijke wegennet.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.


Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."


Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.


Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Het gebied in en rond Neder-Betuwe is aangemerkt als satellietgebied boomkwekerij. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een aan een laanboom gelieerd bedrijf en past wat dat betreft binnen het SVIR. Het Barro stelt verder geen regels voor het plangebied.


Ladder duurzame verstedelijking

In de marktanalyse Agro Business Centre Opheusden (Stec Groep) uit 2016 is de behoefte in kaart gebracht voor bestaande keten- en gelieerde bedrijven en voor nieuwe bedrijvigheid.

  • Reële mogelijke ruimtevragers voor ABC zijn bijvoorbeeld (1) een fysieke beursruimte, (2) een testruimte, waar innovatie met (bijvoorbeeld) de WUR kan worden georganiseerd, (3) een bedrijfsverzamelgebouw, (4) een onderwijsruimte en (5) een installatie voor biovergisting.
  • Gezien de (langzaam) toenemende samenwerking en afhankelijk van de omvang van gedeelde faciliteiten, wordt een reële behoefte naar ABC vanuit dit segment van ca. 3 tot 4 hectare tot 2025 verwacht.

De totale behoefte vanuit bestaande en nieuwe bedrijven wordt op basis van het bovenstaande ingeschat op ca. 9 ha tot 11 ha. Er wordt ontwikkeld volgens het model van organische groei, waarbij geen grote eenheden bouwrijp worden gemaakt, maar (vraaggestuurd) perceel voor perceel wordt ontwikkeld. In voorliggend plan

worden de percelen aan de zuidzijde van het ABC terrein geschikt gemaakt voor aan laanbomen gerelateerde bedrijfsvoering. Op basis van de rapportage van de STEC groep is de ontwikkeling van het ABC onder verwijzing aan het regionale aanbod en de (regionale) behoefte opgenomen in het vastgestelde Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Rivierenland (juli 2016).

Hiermee is aangetoond dat er zowel vanuit de regio als vanuit de concrete toekomstige bedrijven op het ABC-terrein behoefte is aan de ontwikkeling van het plangebied.

De planlocatie is gelegen in het buitengebied tussen de kernen Dodewaard en Opheusden, in het hart van het gebied voor de laanboomteelt dat zich uitstrekt binnen de gemeenten Buren, Neder-Betuwe en Overbetuwe. Rondom de Betuwelijn en de A15 is naar verloop van tijd steeds meer sprake van verstedelijking. Er zijn reeds een aantal omgevingsvergunningen verstrekt op het ABC voor de vestiging van andere bedrijven. Daarnaast is het oprichten van een cluster van in totaal 30 hectare (ABC) niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied. (Verplaatsende) bedrijven bevinden zich momenteel verspreid over het buitengebied, waar de clustervoordelen van het ABC niet behaald kunnen worden. De locaties bieden onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden om door te groeien of tot een clustering van laanboomteelt gelieerde bedrijven te komen. In verband met de toenemende verstedelijking in de omgeving van de planlocatie en de gunstige bereikbaarheid wordt deze locatie als meest geschikte alternatief beschouwd om tot een cluster van bedrijven in deze sector te komen.


Op basis van voorgaande alinea's kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het betreffende bedrijfsperceel past binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Conclusie

Het rijksbeleid staat de uitvoer van voorliggend initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. De meest recente actualisatie dateert van 1 januari 2018.

3.2.2 Omgevingsvisie

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen betrekking op gebieden die in de Omgevingsvisie en -verordening zijn aangewezen als beschermingswaardig of waar specifieke provinciale doelen zijn gesteld.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland

In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2016) is aangegeven dat de laanboomteelt in de gemeenten Neder-Betuwe en Buren (en buiten de regio gemeente Overbetuwe) een prominente plaats inneemt op economisch en sociaal vlak. Om het laanboomcluster te versterken, wordt beoogd om het Agro Business Centre (ABC) Opheusden te ontwikkelen. Doelgroep van het ABC zijn aan de boom gerelateerde bedrijven, niet de kwekerijen zelf. Het gaat om de eerste schil rondom de kernactiviteit van het laanboomteeltcluster. 'Reguliere' bedrijvigheid zal zich niet kunnen vestigen op het ABC. Bovendien worden geïnteresseerde bedrijven kwalitatief beoordeeld op hun link met het laanboomcluster. Daarmee wordt het profiel van het ABC geborgd en voorkomen dat ABC gaat concurreren met 'reguliere' bedrijventerreinen in de regio (of daarbuiten). De ruimtebehoefte is dus aanvullend ten opzichte van de bestaande prognose. Vanuit dit RPB volgt tevens dat er behoefte is aan dit terrein.

Planspecifiek

Het plangebied maakt onderdeel uit van het ABC-terrein. Dit plan voorziet in een invulling van de laatse ontwikkelocatie van het 'Hart van ABC'. Binnen de bedrijfskavel is straks enkel een laanboomgerelateerd bedrijf toegestaan, geen kwekerijen en ook geen andere type bedrijfsvoering. Daarmee wordt concurrentie met bedrijventerreinen uit de omgeving voorkomen en sluit voorliggend plan aan op de reeds gemaakte afstemming van het regionale programma.

Het initiatief past binnen het regionaal programma bedrijventerrein rivierenland.

3.3.2 Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland

In mei 2018 hebben de samenwerkende gemeenten van de regio Rivierenland de 'Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland' uitgebracht. De regio Rivierenland staat traditioneel bekend als de fruitregio van Nederland. Het economisch beleid van de regio is erop gericht fruit en andere teelten zoals paddenstoelen- en laanboomteelt te versterken.
Enkele kwaliteitsambities die van belang zijn voor de regio Rivierenland:

  • streven naar goede omgang met landschappelijke, cultuurhistorische en natuurkwaliteiten vanuit de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in o.a. agrobusiness;
  • versterking van een samenhangende regio met geconcentreerde centrumfuncties, vitale dorpen en duurzame land- en tuinbouwclusters.

planspecifiek

De laanboomteelt heeft zich van oorsprong ontwikkeld rondom Opheusden en Kesteren. Om toonaangevend te blijven in Europa en om de tuinbouw in de regio te houden wil de gemeente de tuinbouw, waarin de regio onderscheidend is, in de volle breedte blijven doorontwikkelen. Onderdeel van deze doorontwikkeling is het ABC-terrein. Na voltooiing van voorliggend plan is het volledige ABC-terrein ontwikkeld tot een hoogwaardige vestigingsplaats voor aan laanboom gerelateerde bedrijven. Voorliggend plan levert daarmee een directe bijdrage aan de versterking van de regionale tuinbouw-, en in het bijzonder, laanboomsector.

Het initiatief past binnen de ruimtelijke strategische visie regio rivierenland.

3.3.3 Intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt

In juli 2015 is door de Gemeenten Neder-Betuwe, Overbetuwe en Buren een intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt in de Betuwe opgesteld. Het integrale karakter van de visie wordt primair gezocht in een samenhangende benadering van de aspecten laanboomteelt, infrastructuur, landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen en werken. De visie dient als input voor de structuurvisie van de deelnemende gemeenten en voor activiteiten gericht op de versterking van de laanboomteelt.

De visie doet een uitspraak over waar de sector op ruimtelijke aspecten gefaciliteerd dient te worden en op welke wijze. Daarnaast gaat de visie in op hoe de sector een bijdrage kan leveren aan landschappelijke, ruimtelijke en milieukwaliteiten.

De laanboomteeltsector is een belangrijk fundament voor de economie van het gebied en heeft een intensieve samenwerking op regionaal en landelijk niveau. Het Laanboomcentrum Betuwe is een groen, gezond en gerespecteerd cluster. Hierbij heeft het Laanboomcentrum Betuwe een sterke internationale marktpositie en een ketenregiefunctie in de laanboomteelt gekregen. Het gebied herbergt diverse gecertificeerde laanboomteeltbedrijven van de toekomst aangevuld met ondersteunende bedrijven, waardoor een optimalisatie van de hele keten van bedrijven plaatsvindt. Tevens heeft het Laanboomcentrum Betuwe een toonaangevende positie in kennis, innovatie en hoogwaardige arbeid.

De gemeente wil dat de sector zich verder kan ontplooien en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien en zich verder te ontwikkelen met ruimte voor innovatie. Dit betekent dat het gehele buitengebied, met uitzondering van de uiterwaarden en het weidevogel- en ganzengebied, kan worden ingezet om groei van deze sector mogelijk te maken en heeft het de prioriteit ten opzichte van andere functies, zoals recreatie en toerisme en wonen. Als vanzelfsprekend zal rekening moeten worden gehouden met landschappelijke inpassing van de laanboomteeltbedrijven en de groene dooradering met boomteeltproducten. Indien dit vanuit de kwaliteiten van het landschap nodig en mogelijk is, zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de inpassing van nieuwe agrarische bouwpercelen, niet grondgebonden teelten (containerteelt) en teeltondersteunende voorzieningen. De randvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard en de locatie van de voorzieningen.

Planspecifiek

De ontwikkeling van de bedrijfslocaties op het ABC-terrein biedt ruimte voor fysieke en virtuele handel, representatieve ontvangstruimtes, scholing en innovatie. Dit zorgt voor een versterking van de laanboomteeltsector in het gebied. De sector kan zich met behulp hiervan verder ontplooien en innoveren. Zodoende past de ontwikkeling binnen de intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeente Neder-Betuwe de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart, onderdeel 'Opheusden', waar de zuidelijke ontwikkel locaties uit het plangebied zijn aangegeven met de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0005.png"

Uitsnede uit de Structuurvisiekaart Neder-Betuwe 2018, het plangebied ligt binnen de rode cirkel (bron: gemeente Neder-Betuwe)


Planspecifiek

Het plangebied behoort tot de gronden die in de structuurvisie zijn aangewezen tot 'Agro Business Centre' (ABC). Het eigenlijke doel van het ABC-terrein betreft het versterken van het laanboomcluster binnen het gebied. Voorliggende ontwikkeling voorziet in een invulling van de laatste nog te ontwikkelen gronden van het ABC-terrein.

Voorliggend plan past daarmee binnen de structuurvisie.

3.4.2 Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC. De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0006.png"

Structuurvisiekaart Agro Business Centre Opheusden

De kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling van het ABC zijn vervat in een reeks randvoorwaarden: ontsluiting, ruimtelijke kwaliteit, kavels en water. Nieuwe bedrijven dienen hun bedrijfsvoering en kavelinrichting uit te voeren binnen dit kwaliteitskader. Op deze wijze wordt sturing gegeven aan de beoogde ontwikkeling. De randvoorwaarden richten zich op de ontsluiting van het gebied, de ruimtelijke kwaliteit, de bedrijfskavels en de waterhuishouding. Daarbij is er speciale aandacht voor het hart van het ABC.


Planspecifiek

Het plangebied behoort tot het 'hart van het ABC'. Het hart van het ABC betreft de representatieve zone binnen het ABC-terrein. Nieuwe kavelinrichtingen en bedrijven dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit bestaande uit een hoogwaardige presentatie door groen, water en beeldkwaliteit van bebouwing. Daartoe is een kwaliteitskader opgesteld. In navolgende subparagraaf wordt dit kwaliteitskader nader toegelicht. Voorliggend document vormt na inwerkingtreding samen met het kwaliteitskader het toetsingskader voor de toekomstige vestiging van bedrijven. Welke bedrijven dit zullen zijn volgt niet uit een dwingende volgtijdelijkheid maar wordt overgelaten aan marktinitiatieven.

Voorliggend initiatief past binnen de structuurvisie voor het ABC-terrein.

3.4.3 Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden

Om de ruimtelijke kwaliteit bij de bedrijfsontwikkelingen op de particuliere kavels in goede banen te leiden is het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden op 26 september 2017 vastgesteld door het college van B&W. Het geldt als toetsingskader voor initiatieven en als welstandskader voor de omgevingsvergunning. Er wordt gestreefd naar een specifieke uitstraling, die in het bijzonder vanaf de gebiedsentree en de Bomenlaan beleefbaar is. De specifieke uitstraling komt tot stand in de inrichting van openbaar en privé terrein, maar ook in de architectuur van gebouwen. Het rasterpatroon, dat voortkomt uit de oorspronkelijke agrarische verkaveling van het gebied, vormt de basis voor wegen, sloten, kavelgrenzen, lanen en bouwvolumes. De voorkant van de kavel wordt georiënteerd op de interne ontsluitingsweg. In aanvulling op het algemene kwaliteitskader waar bedrijven aan dienen te voldoen, gelden voor de representatieve zone de volgende aanvullende voorwaarden:

  • Bebouwing dienen alzijdig representatief te zijn;
  • De bedrijfskavels krijgen een specifieke uitstraling van gebouwen en/of terreinrichting waarmee het unieke karakter van het ABC wordt ondersteunt.
  • Hoge architectonische kwaliteit van de representatieve bouwdelen.

In de representatieve zone langs de Dodewaardsestraat zijn de bedrijfsvestigingen alzijdig representatief.


Planspecifiek

Voor het gehele ABC-terrein is het kwaliteitskader voor bedrijfsvestiging vastgesteld in een 'Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden'. Het kwaliteitskader geldt als onderdeel van de regels (bijlage 1) als bindend kader waar toekomstige bedrijven binnen dienen te passen. Voor de aspecten 'Gebouwen', 'Terreininrichting' en 'Duurzaamheid' is concreet aangegeven waar de toekomstige inrichting aan dient te voldoen. Dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn en dat binnen het plangebied voldoende watercompensatie plaatsvindt wordt toegelicht in paragraaf 4.1.2 respectievelijk paragraaf 4.8. Ook met de duurzaamheidsaspecten wordt rekening gehouden. Voorliggend plan sluit daarmee aan op het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & Parkeren

4.1.1 Verkeer

4.1.2 Parkeren

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Ter plaatse van peilbuis 3 is een verhoogde concentratie nikkel in het grondwater aangetroffen. Op basis van de onderzoeksgegevens kan worden gesteld dat het zeer waarschijnlijk een van nature voortkomend gehalte betreft. De resterende conclusie van het onderzoek luidt dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig functiegebruik. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan verder geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0007.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Doorvertaling bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur in voorliggend plan niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.

Doorvertaling bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de "geluidszone - spoor". Binnen deze zone mogen geen woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd. Voorliggend plan heeft betrekking op de ontwikkeling van een bedrijfslocatie en staat geen geluidgevoelige objecten toe. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van spoorweglawaai is daarom niet noodzakelijk.

Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.4 Conclusie

Op de geluidsproductie van het initiatief en eventuele gevolgen voor de omgeving wordt ingegaan in paragraaf 4.4. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0008.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het plangebied zelf worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Daarmee ondervindt het initiatief geen negatieve effecten als gevolg van de ligging op het (in ontwikkeling zijnde) bedrijventerrein.

Binnen het plangebied zijn in de toekomstige situatie bedrijven tot aan milieucategorie 3.2 toegestaan. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' hanteert voor deze milieucategorie een maximale richtafstand van 100 m. De Dichtstbijzijnde woning ligt op 230 m afstand. Enige milieuhinder afkomstig van de nieuwe bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied op gevoelige objecten uit de omgeving is daarmee op voorhand uit te sluiten.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Onderzoek

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals blijkt uit paragraaf 4.1 leidt de voorgenomen ontwikkeling tot 310 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool (zie navolgende afbeelding) blijkt dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0009.png"

Afbeelding: berekening NIBM-tool

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 734287 (aan de A15 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2 (stikstofdioxide) PM10 (Fijn stof) PM2,5(Zeer Fijn Stof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) 29,6 µg/m³ 20,0 µg/m³ 12,0 µg/m³
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m³ 40 µg/m³ 25 µg/m³

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

Concentratiegebied Niet-concentratiegebied
Binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³ max. 2 ouE/m³
andere diercategorieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
Buiten
bebouwde kom
diercategorieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³
andere diercategorieën min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe

Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voorliggend project maakt geen geurgevoelige objecten mogelijk. Vanuit geur kan er daarom geconcludeerd worden dat er geen sprake is van geuroverlast en agrarische veeteelt bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  1. 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  2. 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  3. 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  4. 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  5. 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Gemeentelijk beleid

Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting op het bedrijventerrein. Tevens betreft het geen bijzonder kwetsbaar object. Ten aanzien van de toetsing van het initiatief aan de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute) wordt verwezen naar onderstaande alinea's.

Risicokaart

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Navolgend is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0010.png"
Afbeelding 4.3: uitsnede provinciale risicokaart met plangebied blauw omcirkeld (bron http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html)

In navolgende alinea's wordt ingegaan op de risico's voor de nieuwe bedrijfspanden.


Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.


Transport buisleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding op een afstand van ruim 160 m. Deze doorkruist de Pottenveld. Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour en het invloedsgebied van deze leiding.


Transport gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt binnen de basisnetafstand en binnen de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De omgevingsdienst Rivierenland (ODR) heeft daartoe een groepsrisicoberekening opgesteld, zie bijlage 2.

Plasbandaandachtsgebied (PAG)

Vanwege het plasbandaandachtsgebied (PAG) van de Betuweroute luidt het advies om een zonering op de verbeelding op te nemen, 30 m vanaf de buitenkant van het spoor. In voorliggend bestemmingsplan ligt het op te nemen bouwvlak op een afstand verder dan 30 m van de buitenste (noordelijke) zijde van de spoorlijn. Daarmee is via het directe recht van dit bestemmingsplan al geregeld dat gebouwen buiten de veiligheidszone worden opgericht. Om te waarborgen dat ook het gebruik van afwijkingsbevoegdheden er in de toekomst niet toe leidt dat gebouwen binnen de veiligheidszone worden opgericht, is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone betuweroute' opgenomen. In de achterliggende regels is vastgelegd dat binnen deze zone geen gebouwen zijn toegestaan die plaats bieden aan verblijfsruimtes voor personen. Daarmee is het advies van de ODR overgenomen in voorliggend plan.

Beperkte verantwoording groepsrisico & mogelijkheden voor de zelfredzaamheid

Op basis van de risicoberekening van de ODR blijkt dat het groepsrisico niet heel hoog is en niet sterk toeneemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling (zie bijlage 1 van de groepsrisicoberekening uit bijlage 2). Zowel in de bestaande als toekomstige situatie bedraagt het groepsrisico niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor de mogelijkheden van zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van mogelijke incidenten heeft de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) aanvullend advies uitgebracht, zie bijlage 3. In relatie tot mogelijke ongevallen waarbij een toxische stof (gas/vloeistof) vrijkomt, luidt het advies om toekomstige bebouwing binnen het plangebied te voorzien van afschakelbare ventilatie. In de latere planuitwerking van voorliggend initiatief, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, zal dit aspect nader zijn uitgewerkt. In de regels van voorliggend plan is tevens geborgd dat het verblijf van kwetsbare groepen en de oprichting en ingebruikname van 'zeer kwetsbare gebouwen' binnen het gehele plangebied niet is toegestaan. Daarmee komt het plan tegemoet aan de adviezen van de ODR en de VRGZ.

4.7.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  1. 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  2. 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  3. 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  1. a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  2. b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  3. c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Masterplan Riool ABC-terrein Opheusden 2015

Daarnaast is er voor de ontwikkeling van het ABC-terrein een masterplan Riool opgesteld op basis waarvan het riool ontwerp is/wordt opgesteld.

Waterplan 2014-2018

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:

  • Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
  • Een optimaal functionerende waterketen.
  • Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.

4.8.2 Doorwerking plangebied

Als gevolg van voorliggend initiatief zijn er enkele waterhuishoudkundige aspecten van belang. De toekomstige invulling zal een toename van het verhard oppervlak tot gevolg hebben. Ook gaat het plan in op een recente watergang die is verplaatst en van invloed is op de locatie.

Watergang

Onderdeel van voorliggend plan is het planologisch toekennen van een recent verplaatste A-watergang die van noord naar zuid het plangebied doorkruist. Aan weerszijden van de watergang komt er een beschermingszone van 4 m breed. Daarbinnen is bebouwing niet toegestaan. Gelijktijdig met de aanleg van de watergang is direct ten oosten hiervan een rioolpersleiding aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldA-vst1_0011.png"

Uitsnede ligging nieuwe watergang (bron: gemeente Neder-Betuwe)

Waterbank

In het kader van de aanleg van de infrastructuur (rotonde en hoofdontsluiting) van het ABC terrein zijn bestaande watergangen gedempt, nieuwe watergangen en een waterpartij ten oosten van de Dodewaardsestraat gegraven, bestaande verharding verwijderd en nieuwe verharding aangelegd. Per saldo geeft dit een 'overschot' aan gerealiseerd water. Dit overschot is in overleg met het Waterschap Rivierenland opgenomen in een 'waterbank'. Deze waterbank wordt ingezet ter compensatie van toekomstige verharding van de uit te geven percelen in gemeentelijk eigendom in het betreffende peilgebied (dus ten oosten van de Pottenveld). Dit is opgenomen in de verkregen watervergunning. De gronden van voorliggend plangebied zijn reeds opgenomen in deze waterbank, zie ook bijlage 4. De toename van het verhard oppervlak is daarmee reeds gecompenseerd.

Waterkwaliteit

Met betrekking tot de riolering wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd. Hierbij wordt het hemelwater van de dakoppervlakten direct op de omliggende watergangen afgevoerd, het hemelwater op de verharde terreindelen op de hemelwaterafvoer en het vuilwater op de vuilwaterafvoer.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 5 voor het volledige rapport. De belangrijkste conclusies vanuit gebieds- en soortenbescherming zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.

4.9.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt, met inachtneming van het treffen van (algemene) maatregelen, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming. Voorliggende ontwikkeling is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6. Bro).

4.10 Archeologie & Cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn. Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek (Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe, AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017; Proces-Verbaal van Oplevering (PVvO) opsporingswerkzaamheden van Conventionele Explosieven (CE) binnen het opsporingsgebied ‘Rotonde Opheusden fase 2’, Explosive Clearance Group BV, rapportnummer 302-015-PVvO-02, 14 december 2017; en Resultaat opsporingswerkzaamheden rotonde Opheusden, 18 mei 2018) gedaan of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Conclusie van het onderzoek is dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen.

Planspecifiek

Voor dit plan is een explosievenonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 8 toegevoegd. Tijdens het onderzoek zijn een tweetal explosieve objecten gevonden die zijn overgedragen aan de EODD. Gelet op de gebruikte onderzoeksmethoden luidt de conclusie dat na het verwijderen van deze twee explosieven er geen overige significante objecten die overeenkomen met die van een CE, aanwezig zijn binnen het plangebied. Wel valt niet stellig uit te sluiten dat er nog kleine kalibers munitie aanwezig zijn. Om dit restrisco op te vangen luidt het advies om het protocol 'toeval vondst' te overleggen. Voor het project betekent dit dat de werkzaamheden vanuit het aspect explosieven doorgang kunnen ondervinden, maar dat bij een toeval vondst van klein kaliber munitie, het protocol van toepassing is zoals opgenomen in bijlage 3 van het rapport uit bijlage 8. De initiatiefnemer ziet hier als verantwoordelijke partij op toe.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect explosieven.

4.12 Trillingen

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillingshinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen
  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
  • Deel C, Storing aan apparatuur

Planspecifiek

Door de aanwezigheid van de Betuwelijn in de nabijheid van het plangebied is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van trillingshinder. Het rapport is als bijlage 9 toegevoegd. In het onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen de effecten op personen en op apparatuur. De conclusie luidt dat bij bepaalde afstanden tot de spoorlijn zowel voor personen als gevoelige apparatuur nadelige trillingseffecten optreden. Voorliggend document is een ontwikkelgericht initiatief waarbij de definitieve inrichting van het plangebied nog niet vast staat. Bedrijven die zich willen vestigen zullen daarom bij de aanvraag van een omgevingsvergunning aan de hand van aanvullend onderzoek aan dienen te tonen wat de trillingseffecten zijn. Ook is het noodzakelijk om dempende effecten van mogelijke maatregelen te berekenen. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend plan.

De conclusie is dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect trillingshinder.

4.13 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. In totaal gaat het om een uitbreiding van circa 1,6 ha bedrijfsoppervlak waar in de regels van dit plan de bouwmogelijkheden zijn begrensd tot een bebouwingsoppervlak onder de 10.000 m². Het plan blijft (ver) onder de drempel van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer uit bijlage D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten wordt in hoofdstuk 2 van voorliggend bestemmingsplan ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven.Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in voorliggend bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende Regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.

Bedrijf

Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn aan laanboom gerelateerde bedrijven toegestaan zoals bedoeld in lid 3.1 van de regels van voorliggend plan. Voor de zuidelijke kavels heeft voorliggend plan een ontwikkelingsgericht karakter. Met bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen is nader gedefinieerd waar en en welke mate bedrijfsvoering mogelijk is. Het bebouwen en gebruiken van de gronden is verder uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat er een door bevoegd gezag goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan conform het 'Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden' d.d. juli 2017, is overlegd en er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid (beiden voorwaardelijk verplicht).

Verkeer

De Pottenveld is reeds verlengd aan de zuidwestzijde van het plangebied. Deze gronden krijgen in voorliggend plan de bestemming ''Verkeer''.

Water

Voorliggend plan voorziet mede in het planologisch toekennen van de nieuwe ligging van de watergang die van noord naar zuid het plangebied doorkruist. Aan weerszijden van deze watergang is een onderhoud- en beschermingszone toegekend.

Dubbelbestemming ''Leiding - Riool''

Binnen het plangebied ligt een rioolpersleiding. De leiding zelf is aangeduid als ''hartlijn leiding – riool''. Aan weerzijden van de leiding is een beschermingszone van 4 m opgenomen, waar de dubbelbestemming ''Leiding - Riool'' geldt.

Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen"

De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" is toegekend aan de beschermingszones langs de watergangen. Het betreft hier een 4 m brede zone uit de insteek van de A-watergangen. Op deze gronden, met uitzondering van de gronden met de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming Water, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.4 Algemene Regels

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 30 mei 2013. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven.

Gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg"

De Pottenveld grenst aan het plangebied. Ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - weg", voor zover niet behorend tot gronden met de bestemming Verkeer, mogen vanwege verkeersveiligheid niet zonder meer bouwwerken worden gebouwd.

Gebiedsaanduiding "geluidzone - spoor"

Langs het tracé van de Betuweroute is een "57 dB(A)-contour" aanwezig. Binnen deze contour mogen geen planologische mogelijkheden worden gecreëerd voor de bouw van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.

Gebiedsaanduding "overige zone - parkeren uitgesloten"

Omwille van de beeldkwaliteit vanaf de Dodewaardsestraatweg op het plangebied is een verbod op het parkeren binnen minimaal 14 meter uit de plangrens aan de oostzijde van het plangebied. Met een omgevingsvergunning kan hier gemotiveerd van afgeweken worden.

Gebiedsaanduding 'overige zone - veiligheidszone betuweroute'

Vanwege het plasbandaandachtsgebied (PAG) van de Betuweroute is er 30 m vanaf de buitenzijde van de noordelijke spoorlijn de gebiedsaanduiding 'overige zone - veiligheidszone betuweroute' opgenomen. Daarbinnen is de oprichting en de ingebruikname van gebouwen die voorzien in verblijfsruimtes voor personen, niet toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen en jongerenontmoetingsplaatsen.

Overige regels

In dit artikel is opgenomen dat het bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie' en het bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren' van toepassing zijn op het plangebied.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden in eigendom heeft, wordt een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is aangeboden aan de provincie Gelderland, Prorail en Rijkswaterstaat. In onderstaande tabel is een samenvatting van de reacties opgenomen, alsmede het antwoord van het college van burgemeester en wethouders.

Nr. Naam Vooroverlegreactie Antwoord gemeente
1. Provincie Gelderland De ontwikkeling is afgestemd in het RPB, de behoefte is onderbouwd.
Geadviseerd wordt om een Aerius berekening uit te voeren, indien deze hoger uitvalt dan 0,00 mol/ha/jr, moet een Wnb-vergunning worden aangevraagd.
Voor kennisgeving aangenomen.
Er is een Aeriusberekening uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen toename is hoger dan 0,00 mol/ha/jr, zodat er geen sprake is van significante effecten op Natura 2000-gebieden en er dus geen Wnb-vergunning noodzakelijk is.
2. ProRail Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Rechten worden voorbehouden. Voor kennisgeving aangenomen.
3. Rijkswaterstaat Verzocht wordt om rekening te houden met eventuele risico's voor de verkeersveiligheid i.v.m. mogelijke afleiding weggebruikers en hiertoe een regeling op te nemen die een beschouwing van de verkeersveiligheid voorschrijft en consultatie van RwS. Voor eenvoudige teksten en logo's is dit niet nodig. Voor Led-schermen dient voldaan te worden aan de richtlijn lichthinder (versie 2017)
De stukken bevatten geen gegevens omtrent de effecten op het verkeer. Geadviseerd wordt om de verkeersafwikkeling in beeld te brengen en daarbij het effect op de I/C-waarden van de A15 aansluiting te betrekken. Een verslechtering van de afwikkeling kan terugslaan op de A15 en daar extra filevorming opleveren en beperkt ook de bereikbaarheid van het provinciaal en gemeentelijk wegennet.
Er is in het plan een
aanduiding 'vrijwaringszone-weg' opgenomen. Binnen deze zone mag slechts gebouwd worden na een afweging van belangen. Daarvoor is bepaald dat het bevoegd gezag de betrokken wegbeheerder zal horen. De genoemde belangen kunnen dan gewogen worden. De omgevingsvergunning voor bouwen kan pas worden verleend indien is gebleken dat de belangen van de bescherming van de desbetreffende verkeerswegen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Uit verkeersonderzoek (Roelofs, 2019) blijkt dat de langste wachtrij in de spits vanaf de A15 max. 140 meter is. Gezien de beperkte toename van de etmaalintensiteit door de ontwikkeling, is het niet aannemelijk dat er in de spits terugslag ontstaat op de A15 a.g.v. deze ontwikkeling. De geprognosticeerde intensiteit voor 2030 (incl. de voorgenomen ontwikkeling) bedraagt 12571 mvt/werkdag (Verkeersmodel Rivierenland 2017, Goudappel Coffeng). Dit betreft een gebiedsontsluitingsweg 80 km/h. met een maximale capaciteit van ca. 20.000 mvt/werkdag. De I/C-waarden blijven daarbij ruim onder de 0,8.

Advies Omgevingsdienst Rivierenland & Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

In aanvulling op de reacties door de hiervoor genoemde instanties op het voorontwerpbestemmingsplan hebben ook de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid advies (VRGZ) uitgebracht in verband met de aanwezigheid van enkele risicobronnen (o.a. de A15 en de Betuweroute) in de nabijheid van het plangebied. Deze adviezen zijn verwerkt in de paragraaf 'externe veiligheid' (4.7) en hebben er onder andere toe geleid dat de oprichting en ingebruikname van gebouwen met verblijfsruimtes voor personen binnen een zone van 30 m vanaf de buitenzijde van het dichtstbijzijnde spoor van de Betuwelijn, niet is toegestaan. Voor een volledige toelichting op de groepsrisicoberekening en het advies van de VRGZ, zie bijlagen 2 en 3.

7.2 Inspraak

Dit bestemmingsplan is een uitvloeisel van de structuurvisie ABC die eind 2014 de procedure heeft doorlopen (deze is gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegestuurd). Daarom is afgezien van het doorlopen van inspraak.

7.3 Ontwerpfase

Van donderdag 4 juni 2020 tot en met woensdag 15 juli 2020 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende een perdiode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze inzagetermijn zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

7.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Groepsrisicoberekening Ev

Bijlage 2 Groepsrisicoberekening EV

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Gelderland-zuid

Bijlage 3 Advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Bijlage 4 Waterbank Abc 2019

Bijlage 4 Waterbank ABC 2019

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 6 Voortoets stikstofdepositie

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Onderzoek Conventionele Explosieven

Bijlage 8 Onderzoek conventionele explosieven

Bijlage 9 Trillingsonderzoek

Bijlage 9 Trillingsonderzoek