KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Hoofdstuk 2 Specifieke Regels Over Functies
Artikel 4 Groen - Landelijk Groen
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Over Functies
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Bestaande Maatvoering
Artikel 8 Aanvraagvereisten
Hoofdstuk 4 Regels Ter Bescherming Van Waarden En Objecten
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 5 Overgangsregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Rijksbeleid En Rijksregels
3.2 Provinciaal Beleid En Provinciale Regels
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Veilige En Gezonde Fysieke Leefomgeving
4.1 Weging Van Het Waterbelang
4.2 Activiteiten En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Spuitzonering
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Geur
4.7 Geluid
4.8 Omgevingsveiligheid
4.9 Trilling
4.10 Explosieven
4.11 Conclusie Veilige En Gezonde Fysieke Leefomgeving
Hoofdstuk 5 Goede Omgevingskwaliteit
5.1 Zorgvuldig Ruimtegebruik
5.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Landschap
5.3 Ecologie
5.4 Verkeer En Parkeren
5.5 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Juridische Systematiek
6.3 Toepassingsbereik Tam Omgevingsplan
6.4 Beschrijving Per Functie
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Participatie
7.2 Kostenverhaal
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Beeldkwaliteitskader
Bijlage 4 Digitale Watertoets
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Geuronderzoek
Bijlage 7 Notitie Geur - Herontwikkeling Keizerstraat 24
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 10 Technische Inspectie Huismus
Bijlage 11 Voortoets Stikstofdepositie

TAM-omgevingsplan IJzendoorn, Keizerstraat 24 (hoofdstuk 22b omgevingsplan Neder-Betuwe)

Bestemmingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Ontwerp op 14-05-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Neder-Betuwe

Dit plan wijzigt het omgevingsplan Neder-Betuwe in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Neder-Betuwe een hoofdstuk 22b wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan Neder-Betuwe. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22b.' gelezen worden.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan IJzendoorn, Keizerstraat 24 (hoofdstuk 22b omgevingsplan Neder-Betuwe), waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk van het omgevingsplan.

2.2 aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.53 gehanteerd.

2.3 plan

Het TAM-omgevingsplan IJzendoorn, Keizerstraat 24 (hoofdstuk 22b omgevingsplan Neder-Betuwe) met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 van de gemeente Neder-Betuwe bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 met de in dit plan opgenomen regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.4 locatievlak

een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.

2.5 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;

2.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.9 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.10 bed & breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening in een woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

2.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

2.12 bedrijfs-/dienstwoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

2.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

2.14 begane grondbouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

2.15 bestaand:

  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit hoofdstuk bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouw- of omgevingsvergunning;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van dit hoofdstuk bestond;

2.16 boomkwekerij:

het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters;

2.17 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

2.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

2.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap). De bouwhoogte van een bouwlaag bedraagt niet meer dan 4 m;

2.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

2.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

2.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.25 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij wordt verstaan onder:

  1. a. aaneengebouwd:
    bebouwing die wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen;

2.26 carport:

een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door maximaal 3 wanden van gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

2.27 gebouw:

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.28 huishouden:

één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;

2.29 internetverkoop

detailhandel zonder showroom en verkoopruimte, waarvan de handel via internet en andere media loopt;

2.30 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

2.31 kamer:

een onzelfstandige woonruimte in een woning en/of vrijstaand bijbehoren bouwwerk, die geen eigen adres heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

2.32 kamerbewoning;

bewoning van een kamer;

2.33 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

2.34 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

2.35 luifel:

afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund;

2.36 maatschappelijk:

voorzieningen en/of activiteiten ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, naschoolse opvang, opvoeding, bibliotheek, lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van mens en dier;

2.37 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

2.38 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

2.39 ondergronds:

onder peil;

2.40 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt en gerelateerd is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan;

2.41 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening behorende bij een functie anders dan horeca, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt en ondersteunend aan deze hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

2.42 overbouwing:

een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein;

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0011.jpg"

2.43 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

2.44 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 15º;

2.45 publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

2.46 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.47 uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;

2.48 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

2.49 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);

2.50 voortuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en);

2.51 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 2.52;

2.52 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

2.53 zijtuin:

het bij de woning behorende perceelsgedeelte, dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor- en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin;

Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen

3.1 Meetbepalingen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

3.2 afstand van een gebouw tot de perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

3.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.6 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein;

3.8 peil

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

3.9 toepassing van maten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Specifieke Regels Over Functies

Artikel 4 Groen - Landelijk Groen

4.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen - Landelijk Groen.

4.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel 'Groen - Landelijk Groen' heeft de volgende functies:

  1. a. grasvelden;
  2. b. weilanden met voorzieningen;
  3. c. evenementen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging' een wadi;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. in- en uitritten en parkeervoorzieningen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.3 Gebruiksactiviteit - nadere regels

4.4 Gebruiksactiviteit - verboden

4.5 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit

4.6 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.

5.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:

  1. a. wonen;
  2. b. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten conform het bepaalde in 5.3.1;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

5.3 Gebruiksactiviteit - nadere regels

5.4 Gebruiksactiviteit - verboden

5.5 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting

5.6 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit

5.7 Bouwactiviteit - algemeen

Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 5.2.

5.8 Bouwactiviteit - hoofdgebouwen

5.9 Bouwactiviteit - bijbehorende bouwwerken

5.10 Bouwactiviteit - bouwwerken, geen gebouwen zijnde

5.11 Bouwactiviteit - ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.

5.12 Geur

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Over Functies

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Bestaande Maatvoering

Voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende omgevingsvergunning geldt dat indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.

Artikel 8 Aanvraagvereisten

  1. 1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    1. a. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een aanlegactiviteit in dit plan; en
    2. b. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan.
  2. 2. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.

Hoofdstuk 4 Regels Ter Bescherming Van Waarden En Objecten

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

9.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen als Waarde - Archeologie 1.

9.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 1 heeft als functie het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

9.4 Bouwactiviteit

9.5 Aanlegactiviteit

9.6 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

10.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1 is aangewezen als Waarde - Archeologie 2.

10.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologie 2 heeft als functie het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

10.4 Bouwactiviteit

10.5 Aanlegactiviteit

10.6 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of,
  3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens 5 woningen te realiseren op het perceel Keizerstraat 24 te IJzendoorn. Hiervoor dient een deel van de aanwezige bijgebouwen gesloopt te worden. De nieuwe woningen zullen als aan-een-gebouwde en twee-onder-een-kap woningen worden gerealiseerd. De ontwikkeling past niet binnen het vigerende omgevingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het omgevingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Omgevingswet.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Keizerstraat 24 in het noordwesten van de kern IJzendoorn. De onderstaande afbeelding toont de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0001.png"

Globale ligging plangebied in omgeving (bron: OpenStreetMap)

1.3 Geldende Plannen

Huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden

Het tijdelijk deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan (archeologieverordening (artikel 38, Monumentenwet 1988), geurverordening (artikel 6, Wet geurhinder en veehouderij), verordening afvoer regen- en grondwater (artikel 10.32a, Wet milieubeheer), hogere waarde besluiten (artikel 110a, Wet geluidhinder), vastgestelde veiligheidscontouren (artikel 14, Besluit externe veiligheid inrichtingen) en de bruidsschat.

De gemeente Neder-Betuwe beschikt nog niet over een omgevingsplan dat is opgesteld op grond van de Omgevingswet. Daarom is voorliggend initiatief getoetst aan het geldende, tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit omvat onder meer het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe', vastgesteld door de gemeente Neder-Betuwe op 14 mei 2020. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Wonen' en 'Groen - Landschappelijk groen'. Voor het gehele plangebied geldt binnen het bestemmingsplan 'Kernen Neder-Betuwe' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende planologische regime.

Voorts zijn ter plaatse de volgende (paraplu)bestemmingsplannen van toepassing:

  • Parapluregeling Parkeren (vastgesteld 26 april 2018) waarin de parkeernormen zijn opgenomen die gelden bij ontwikkelingen;
  • Parapluregeling Archeologie (vastgesteld 27 september 2018) waarin is bepaald dat aan de locatie een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.

Strijdigheden initiatief in relatie tot omgevingsplan

Het plangebied heeft deels de bestemming 'Groen - Landelijk groen' en 'Wonen'. Echter is het niet gestaan woningen te realiseren binnen de bestemming 'Groen - Landelijke groen'. Daarnaast is het realiseren van woningen uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken. Deze zijn niet aanwezig in het plangebied waar voorliggende ontwikkeling de woningen voorziet. Wat betreft de de geldende geurverordening als onderdeel van het omgevingsplan geldt dat op grond daarvan nu niet gebouwd mag en kan worden op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0002.png"

uitsnede bestemmingsplan Kernen Neder-Betuwe (omgevingswet.overheid.nl)

1.4 Leeswijzer

Onderhavige motivering bevat de inhoudelijke onderbouwing van het besluit. Hoofdstuk 2 begint met een beschrijving van de huidige situatie, gevolgd door een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt verwezen naar de voor het plan relevante beleid van gemeente, provincie en Rijk. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de nieuwe ontwikkeling getoetst aan diverse aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving en de toedeling van functies aan locaties. Daarna komen in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Keizerstraat 24, nabij de kruising met de Dorpsstraat, in het noordwestelijke deel van de kern IJzendoorn. Het plangebied bevindt zich in een woonwijk. Ten noorden van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bedrijven. Verder ligt ten zuiden van het plangebied de uiterwaarde van de Waal. In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied een vrijstaande woning aan voorzijde van het plangebied met meerdere bijgebouwen achter op het perceel. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0003.png"

Luchtfoto waarbij het plangebied rood is omkaderd (bron: Pdok).

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie worden er ten zuiden van de bestaande woning 5 woningen gerealiseerd. Een tweekapper wordt parallel gerealiseerd aan de Dorpsstraat. Drie aan-een-gebouwde woningen worden gerealiseerd parallel aan de Cockenhofstraat. De huidige inrit voor de woning aan de Keizerstraat 24 zal behouden blijven en ook dienen voor de nieuwe woningen. Ten behoeve van parkeren worden ca. 21 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. Het ontwerp is tevens verder uitgewerkt door middel van een inrichtingsplan en beplantingsplan welke als bijlagen1 en 2 zijn opgenomen. De meest westelijke strook is als bestaand meegenomen in het ontwerp, echter is deze geen onderdeel van het plan en dan ook niet meegenomen in het beplantingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (bron: Buro SRO).

Ten behoeve van voorliggend plan is een beeldkwaliteitskader opgesteld, welke te vinden is in bijlage 3. Dit beeldkwaliteitskader richt zich op de architectuur en opzet van de woningen. Het beeldkwaliteitskader heeft een functie als sturings- en toetsingskader ten behoeve van de verdere planontwikkeling. Onderstaand een aantal referentiebeelden welke tevens terug te vinden zijn in het bijgevoegde beeldkwaliteitskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0007.png"

Referentiebeelden uit beeldkwaliteitskader (bron: Buro SRO)

Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving

In dit hoofdstuk wordt het initiatief getoetst aan beleid en regelgeving. Er wordt ingegaan op geldend beleid en regelgeving op Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt het beoogde initiatief daaraan getoetst.

3.1 Rijksbeleid En Rijksregels

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt deze omgevingsvisie ook als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden en heeft geen directe uitwerking op de fysieke leefomgeving. Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in een Omgevingsplan of bij het vergunnen van een Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit moeten de verschillende instructieregels en geformuleerde omgevingswaarden in acht genomen worden.

Het gaat hierbij over de instructieregels met het oog op:

  1. 1. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  2. 2. Het behoud van werelderfgoed en cultureel erfgoed;
  3. 3. Natuurbescherming.

Daarnaast gaat het om de volgende omgevingswaarden

  1. 4. Veiligheid primaire waterkeringen;
  2. 5. Veiligheid andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk;
  3. 6. Kwaliteit van de buitenlucht;
  4. 7. Waterkwaliteit;
  5. 8. Kwaliteit van de zwemlocatie.

Artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bepaalt dat de Ladder betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. De aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is.

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen beschermde gebieden uit het Bkl. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke regels voor dit plan. Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van vijf woningen. Hierdoor is de ontwikkeling niet ladderplichtig.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen beschermde gebieden uit de NOVI of het Bkl. Het initiatief heeft daarmee op voorhand geen effect op één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang. De toetsing aan de eventueel van toepassing zijnde omgevingswaarden vindt plaats in hoofdstuk 4 en 5.

Het plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid En Provinciale Regels

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld welke de afgelopen jaren op onderdelen is geactualiseerd. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Planspecifiek

De nieuwe woning wordt goed ingepast in de omgeving. Hiermee draagt het initiatief bij aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van instructieregels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen uit het Bkl.

Klimaatadaptatie

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een plan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.6 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.

Woonlocaties

De provinciale verordening geeft in artikel 5.62 tot en met 5.64 aan wat de instructieregels zijn voor woonlocaties. In de artikelen wordt verwezen naar de regionale woonagenda. Hierbij wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.3.2.

Streekgids

Om de landschappelijke waarden te beschermen en te versterken moeten initiatieven bijdragen aan de op een locatie aanwezige en benoemde kernkwaliteiten. Voor voorliggende binnenstedelijke locatie speelt dit thema niet.

3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het provinciale beleid

Voorliggend plan betreft de realisatie van vijf nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied in de kern Ijzendoorn. De nieuwe woningen voldoet aan het beleid en de regels uit de Provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland. Er worden er in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie gesteld. Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Woondeal Rivierenland 2022-2030

Algemeen

De Woondeal Rivierenland die de 8 gemeenten in de regio Rivierenland opstelden in samenwerking met de provincie Gelderland en het Ministerie van Binnenalandse zaken is de regionale uitwerking van de Nationale Woon- en Bouwagenda die in het voorjaar van 2022 verscheen. De provincie Gelderland koos ervoor de Gelderse Woondeal op te stellen. In Gelderland is afgesproken de komende jaren in te zetten op de bouw van 100.000 woningen, waarvan minimaal 60% betaalbaar en waarvan minimaal 28% sociale huur door corporaties.

Regionaal

De Gelderse Woondeal is vervolgens vertaald in regionale Woondeals. Voor de regio Rivierenland is een woonambitie van 10.000 tot 13.000 te realiseren woningen vanaf 2022 tot en met 2030 bepaald. Concreet is afgesproken regionaal in te zetten op de realisatie van circa 12.550 nieuwe woningen en met daarbij een regionaal streven voor de realisatie van 30% sociale huur en 8% vrije sector huur in het woningbouwprogramma tot 2030.

De ambities vragen om nieuwbouw die is gericht op de lokale behoefte en bijdraagt aan de vraag naar meer levensloopbestendige, betaalbare en duurzame woningen. Dit kan enerzijds door het bouwen van passende woningen voor deze doelgroepen en anderzijds door het zorgen van doorstroming op de woningmarkt, waardoor uiteindelijk starters meer kans krijgen.

Uit navolgende tabel komt naar voren dat voor de gemeente Neder-Betuwe wordt uitgegaan van 1.396 te realiseren woningen (bruto). Daarbij wordt een tekort aan sociale huurwoningen en goedkope koopwoningen geconstateerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0008.png"

Te realiseren woningen gemeente Neder-Betuwe (bron: Woondeal)

Planspecifiek

Binnen de Woondeal Rivierenland heeft de gemeente Neder-Betuwe de ruimte gekregen om 1.396 nieuwe woningen te realiseren. Hierbinnen is voldoende ruimte voor de vijf nieuwe woningen in het middensegment in dit plan. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van vijf woningen, in op een actuele lokale vraag naar meer geschikte woningen voor de doelgroep. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.4. Het plan past daarmee binnen de regionale woondeal Rivierenland.

3.3.2 Regionaal woningbouwprogramma Rivierenland

Het Woningbouwprogramma voor de periode 2020-2030 is vastgesteld door de Provincie Gelderland. Voor de gemeente Neder-Betuwe gaat het om minimaal 950 en maximaal 1.400 woningen tot 2030.

De Omgevingsverordening stelt ten aanzien van nieuwe woonlocaties dat “in een omgevingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.”

De gemeenten in de regio Rivierenland werken al jarenlang samen op het gebied van wonen. De regio heeft een methodiek van kwalitatief programmeren ontwikkeld, die de instemming van de provincie heeft. Om de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte inzichtelijk te krijgen hebben de gemeenten van de regio Rivierenland afspraken gemaakt voor het opstellen en monitoren - actueel houden - van een regionaal woningbouwprogramma. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd.

Planspecifiek

In het regionaal woningbouwprogramma is het plan opgenomen.

3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het regionale beleid

Het initiatief is passend binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Neder-Betuwe

De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft op 24 februari 2022 de 'Omgevingsvisie Neder-Betuwe' vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst een toekomstbeeld met belangrijke waarden, die Neder-Betuwe kenmerken en wil behouden en versterken voor toekomstige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Omgevingsvisie ook een beeld waar de gemeente de komende jaren aan wil werken. De Omgevingsvisie bestaat uit tien speerpunten, een richtinggevende kaart en een waardenkaart.

De speerpunten

  • Een omgeving waarin inwoners een leven lang gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken
  • Een goed ondernemers- en vestigingsklimaat, diversiteit in werk voor onze inwoners en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
  • Wonen voor iedereen.
  • Een goede bereikbaarheid voor gebruikers van het OV, de auto, de fiets en voor de wandelaar.
  • Doorontwikkelen en beleefbaar maken van onze identiteit.
  • Doorontwikkeling van de gemeente als centrum voor laanboomteelt en andere agrarische sectoren.
  • Opwekking en gebruik van energie op een duurzame manier.
  • Voorbereid zijn op de veranderingen in klimaat.
  • Een gezonde, groene en biodiverse omgeving.
  • Behoud en ontwikkeling van sterke dorpen in een nieuwe en nauwe samenwerking met de gemeente.

Richtinggevende kaart:

Vanuit de speerpunten en de bijbehorende opgaven is een richtinggevende kaart opgesteld. Op deze kaart staat aangegeven in welk gebied een bepaalde ontwikkeling wenselijk is. Voor een aantal speerpunten zijn zoekgebieden en mogelijke ontwikkelrichting opgenomen. De zoekgebieden zijn wel specifiek aangegeven, voor de overige ontwikkelingen zijn ze richtinggevend en indicatief op de kaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0009.png"

Richtinggevende kaart Omgevingsvisie Neder-Betuwe (bron: omgevingsvisienederbetuwe.nl)

Waardenkaart

Op de waardenkaart staan gebieden aangegeven waarin de specifiek waarden van de gekozen locatie op aan staan gegeven. Bij een ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de waarden van het gebied waarin de locatie ligt.

IJzendoorn

In de Omgevingsvisie worden op de waardenkaart voor de kern IJzendoorn de volgende waarden benoemd:

  • Gezellig, rustig dorp waar het fijn wonen is
  • Dorpshuis
  • Mooie, groene omgeving met natuur, goede wandel- en fietsverbindingen
  • Rijk verenigingsleven, veel vrijwilligers en activiteiten

Bij ontwikkelingen in de kern IJzendoorn wil de gemeente rekening houden met:

  • Het rustige en dorpse karakter
  • Aanwezigheid en zichtbaarheid van groen in de kern
  • De zichtbaarheid en toegankelijkheid van het omringende landschap met waardevolle cultuurhistorische elementen en waardevolle natuur
  • Het belang van verenigingen en activiteiten

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de kern IJzendoorn. Met onderhavig plan worden vijf woningen gerealiseerd aan de Keizerstraat nabij de kruising met de Dorpstraat. De Keizerstraat is een cultuurhistorisch waardevolle route met eraan beeldbepalende woningen met doorzichten naar het buitengebied. De nieuwe woningen worden achter op het perceel gerealiseerd, ter plaatse van te slopen bijgebouwen. Hiermee wordt de bestaande woning aan de Keizerstraat niet belemmerd. Daarbij, er worden met voorliggend plan geen doorzichten onderbroken. Hiermee blijft de bestaande zichtbaarheid en toegankelijkheid van het omringende landschap met waardevolle cultuurhistorische elementen en waardevolle natuur intact. Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie Neder-Betuwe.

3.4.2 Programma Wonen 2022-2030: wonen voor iedereen

Op 27 januari 2022 is het Programma Wonen 2022-2030: wonen voor iedereen, vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Dit is een verdiepend programma van de (concept) Omgevingsvisie Neder-Betuwe. In het Programma wonen is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, het aanbod en de behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt het Programma Wonen belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw en alle facetten die hiermee samenhangen. Dit borgt de gemeente door randvoorwaarden te stellen voor de realisatie van sociale huur en sociale koop.

Om wonen voor iedereen te realiseren ziet de gemeente de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met inwoners, professionals en de raad:

1. Betaalbaar voor iedereen

Momenteel staat de woningmarkt in heel Nederland onder spanning, ook in Neder-Betuwe. In de koopsector is dit bijvoorbeeld te zien aan de steeds hoger wordende prijzen van koopwoningen en een afname van het aantal beschikbare woningen. In de huursector is de spanning te zien aan de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Door het grote tekort aan woningen en de groei van huishoudens wordt het steeds moeilijker om aan een woning te komen. Vooral voor de lagere inkomens, starters en kwetsbare groepen is de situatie nijpend. Maar ook spoedzoekers en middeninkomens hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dit geldt voor zowel de koop- als de huursector.

2. Beschikbaar voor iedereen

We zetten in op gevarieerde woningbouw in elke kern, zowel qua woningtype als prijsklasse. Dit doen we voor onze lokale inwoners en om aan de autonome inwonersgroei van de gemeente te voldoen. Uit onderzoek van de verhuisstromen blijkt dat we, ondanks gunstige ligging aan de A15, geen grote toestroom hebben vanuit de Randstad. De woningbouwprogrammering is afhankelijk van de bestaande woningen, de behoefte en nieuwbouwmogelijkheden per kern.

3. Vindbaar voor iedereen

Het vinden van een woning is op dit moment geen vanzelfsprekendheid. Het is fijn om te weten welk actueel aanbod er is in de gemeente is. Ook is het handig om te weten bij wie u moet zijn of hoe u kunt reageren om een woning te huren of kopen. Elke verhuurder en verkoper mag zelf bepalen hoe zij dit doen. De gemeente aan de slag om dit voor inwoners beter inzichtelijk te maken.

4. Lagere inkomens

In de dorpen van Neder-Betuwe wordt al jaren gemixt gebouwd. Daarmee bedoelen we dat er verschillende woningtypen en prijsklassen gerealiseerd worden: van sociale huur tot luxe villa's. De keuze wat er gebouwd wordt moet aansluiten bij wat nodig is. De bevolking verandert en dat betekent ook dat het bouwprogramma moet veranderen: meer eenpersoonshuishoudens en zorg aan huis, waarbij het merendeel van deze inwoners een inkomen heeft waarmee ze alleen kans maken op een woning in de sociale huur of lage koop.

5. Starters

Het begrip starter wordt vaak gebruikt, maar wie is nou die starter? De groep starters wordt door iedereen op een andere manier gedefinieerd. Toch worden starters op de woningmarkt vaak wel gezien als 'jonge mensen'. Hierbij denkt men al snel aan de groep 25-35 jaar, vooral bij koopstarters. De groep tot 25 jaar wordt vaak niet meegenomen als starter op de woningmarkt. Je kan huurstarters en koopstarters onderscheiden. Huurstarters starten óf in de sociale huur óf in de particuliere huur. Voor koopstarters gaat het veelal om het bemachtigen van een sociale of goedkope koopwoning, waarbij ze zelf geen zelfstandige koopwoning achter laten. Het kan daarbij wel zijn dat deze koopstarter al een stukje wooncarrière in de (sociale) huur heeft doorlopen en daardoor een huurwoning achterlaat.

6. Senioren

Vanaf 65 jaar val je onder de noemer senior. Neder-Betuwe telt 2.500 inwoners van 65 tot 75 jaar (ruim 10% van de bevolking) en 1.650 inwoners van 75 jaar of ouder (bijna 7% van de bevolking). Onze gemeente is daarmee iets minder vergrijsd dan het landelijk gemiddelde. De komende jaren zal de vergrijzing in Neder-Betuwe verder toenemen. Dat betekent ook een toenemende zorgvraag en een toenemende vraag naar passend wonen. Het belangrijkste is dat 55-plussers, die nog geen senior zijn, zich ervan bewust moeten worden dat ze tijdig kiezen voor een passende woning. Nadenken over verhuizen of verbouwen als de zorgvraag er is, betekent dat er weinig keuze en/of tijd is voor het vinden van een gewenste woning of verbouwen van de bestaande woning. Als er niet op tijd verhuisd is, moet de huidige woning via de WMO aangepast worden op de hulpvraag.

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief worden vijf woningen in het middensegment toegevoegd aan het bestaande stedelijk gebied van de kern IJzendoorn. In het Programma Wonen wordt dit segment als kansrijk benoemd. Voorliggend plan levert met vijf extra woningen een bijdrage aan het invullen van de nieuwbouwopgave voor de kern IJzendoorn. Het plan sluit daarmee aan op de uitgangspunten uit het Programma Wonen

3.4.3 Toetsing van het initiatief in relatie tot omgevingsplan

De activiteit past binnen de doelstellingen en het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Veilige En Gezonde Fysieke Leefomgeving

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze aangetoond wordt dat met de voorgenomen ontwikkeling een veilige en gezonde leefomgeving ontstaat en behouden blijft voor nu en in de toekomst.

4.1 Weging Van Het Waterbelang

Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Het wettelijk kader is afhankelijk van zowel gemeentelijk beleid als het beleid van het waterschap.

Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen, betrokken.

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de omgevingswaarden ten aanzien van water zijn als volgt onderverdeeld:

  • Rijk: omgevingswaarden voor (1) waterkwaliteit, (2) zwemwaterkwaliteit, (3) veiligheid van primaire waterkeringen en (4) de veiligheid van andere dan primaire waterkeringen, voor zover die in het beheer zijn bij het rijk (2.15 Ow);
  • Provincie: omgevingswaarden voor de veiligheid van (1) bij de omgevingsverordening aangewezen andere dan primaire waterkeringen die niet bij het rijk in beheer zijn en (2) de gemiddelde overstromingskans per jaar van bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden met oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop (niet bij het rijk in beheer zijnde) regionale wateren moeten zijn berekend (2.13 Ow);
  • Gemeente: gemeenten kunnen ook zelf besluiten om omgevingswaarden vast te stellen. Indien hiervan sprake is dient ook aan deze omgevingswaarde getoetst te worden.

Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Zodoende is de eerdere, verplichte watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. In elk geval worden de wateraspecten beschreven en wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige maatregelen voor het project moeten worden getroffen. Over het initiatief wordt advies gevraagd aan de betrokken waterbeheerder.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 22 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen.' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een waterschapsverordening. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% (en rekenregel 664 m3/ ha toename verharding) het systeem tot aan het maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen rekening houdend met de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha. De knijpconstructie moet hierop worden gedimensioneerd.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak in open water nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie bij een berging met open water = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436

Òf

Benodigde compensatie bij een berging met technische voorzieningen = Toename verhard oppervlak (in m2) * 0,0664

Planspecifiek

Waterberging

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is bijgevoegd als bijlage 4 van de toelichting. Hieruit blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als tuin en door bijgebouwen met toebehorende verharding. Met onderhavig plan worden deze bijgebouwen gesloopt ten behoeve van vijf woningen. Om eventuele compensatiemaatregelen te kunnen benoemen, is een berekening gemaakt van de huidige situatie en de verwachte toekomstige situatie aan verharding. Aan de hand van het verschil in toename of afname van verharding worden compensatiemaatregelen voorgesteld. De berekening is gebaseerd op het inrichtingsplan dat als bijlage 1 van de regels is opgenomen.

In de huidige situatie is sprake van een totaaloppervlakte aan verharding van circa 1040 m2.

Met voorliggend plan worden vijf kavels ten behoeve van de functie wonen gerealiseerd met een oppervlakte van circa 1102 m2. In de waterschapsverordening wordt uitgegaan van een percentage verharding van 90% bij rijwoningen en 80% bij twee^een-kappers. Op basis hiervan dient bij een oppervlakte van 1102 m2 voor de woonfunctie (nieuw te realiseren) rekening gehouden met 937 m2 verharding (1102 : 2 bouwplots = 551 m2 per bouwplot. 80% van 551 = 441 m2 en 90% van 551 = 496 m2 tezamen betreft het dan 937 m2). Daarnaast wordt circa 1133 m2 aan erfverharding toegevoegd ten behoeve van ontsluiting en parkeren waarmee het totaal verhard oppervlak 2.070 m2 bedraagt. Ten opzichte van de oude situatie zorgt dit voor een toename van het verhard oppervlak van 1.030 m2. Deze toename dient gecompenseerd te worden. Om de benodigde water bergingscapaciteit te bepalen, is er gekeken naar normbuien van eens in de 10 jaar (T=10+10%) en eens in de 100 jaar (T=100+10%). Voor de berekening is gebruik gemaakt van de rekenfactoren die in algemene zin bij ruimtelijke plannen worden gehanteerd.

Bui eens in de 10 jaar (T=10)

Om de benodigde waterbergingscapaciteit te bepalen bij een bui met een omvang die eens in de 10 jaar voorkomt, geldt een factor van 436m³ per ha. Op basis van een toename van verharding als gevolg van voorliggend plan dient de volgende bergingscapaciteit gerealiseerd te worden: 1.030 m² x 0,0436 m = 44,9 m³.

Bui eens in de 100 jaar (T=100)

Om de benodigde waterbergingscapaciteit voor een wadi te bepalen bij een bui met een omvang die eens in de 100 jaar voorkomt, geldt een factor van 664m³ per ha. Op basis van een toename van verharding als gevolg van voorliggend plan dient de volgende bergingscapaciteit gerealiseerd te worden: 1.030 m² x 0,0664 m = 68,4 m³.

Ten behoeve van het compenseren van de toename aan verhard oppervlakte is aan de noord- en zuidzijde van het plangebied een wadi gerealiseerd. Uitgaande van een peilstijging van 0,3 m dient de wadi een oppervlakte te hebben van in totaal 228 m2. Aan de noordzijde is een wadi opgenomen van ca. 178 m2 in de functie 'Groen – Landelijk Groen'. Aan de zuidzijde is een wade opgenomen met een oppervlakte van ca. 107 m2 in de functie 'Wonen'. In totaal is dan ook een oppervlakte van 285 m2 aan wadi's opgenomen waarmee voldaan wordt aan de compensatie van verhard oppervlakte.

Hierbij moet, vanwege de grondslag van de bodem, gedacht worden aan eveneens het aanbrengen van technische maatregelen zoals een slokop met drainage met knijpconstructie. Hierdoor kan in geval van hevige regenval het water versnelt worden afgevoerd. De wadi moet namelijk tussen 48 en 96 uur weer beschikbaar zijn, waarbij de constructie moet worden gedimensioneerd op de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Er is daarbij rekening gehouden met een greppel (laagte) aan de zuidwestzijde van het plangebied die kan fungeren ten behoeve van een eventuele overstort/ overloop in de richting van de bestaande watergang ten zuidwesten van het plangebied voor de wadi die is gelegen in de functie 'Wonen'. In algemene zin geldt dat voorliggend plan geen invloed heeft op het functioneren van het oppervlaktewatersysteem. De technische uitwerking vindt plaats op het moment van realisatie waarvoor een omgevingsvergunning wateractiviteiten bij het waterschap wordt aangevraagd/ ingediend. Op die manier is er waarborg dat de wateropgave met de waterberging wordt aangelegd volgens de richtlijnen en wordt specifiek gekeken naar de technische maatregelen die nodig zijn.

Beheergebied

Er liggen geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen en/of watergangen in het plangebied. Het hemelwater en afvalwater zal overeenkomstig de huidige situatie gescheiden worden afgevoerd.

4.2 Activiteiten En Milieuzonering

Bedrijven (die activiteiten uitvoeren/ ondernemen) kunnen niet zomaar naast een gevoelige functie, zoals een woning, gerealiseerd worden. Ook andersom moet er zorgvuldig gemotiveerd worden dat een nieuwe woning bij bestaande bedrijven gerealiseerd kan worden.

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Ook zorgt dit ervoor dat (bestaande) bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De publicatie “Bedrijven Milieuzonering” van de VNG is, zeker ook gezien jurisprudentie, een goed houvast hierbij. De in deze publicatie genoemde richtafstanden gelden voor gemiddelde situaties. Er kunnen omstandigheden zijn waarom er toch van een andere afstanden uitgegaan kan of moet worden.

Op weg naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is door de VNG een nieuwe publicatie uitgegeven: Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2023. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieunormen. In de nieuwe systematiek wordt de toelating van activiteiten niet meer gekoppeld aan een bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten met milieucategorieën. Dit maakt het ook niet mogelijk de ontwikkeling van nieuwe gevoeligere objecten te toetsen aan bestaande bedrijven. Om die reden wordt voor de beoordeling van de omliggende activiteiten/ functies nog aangesloten bij de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze beoordeling toont een eerste indicatie over het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Planspecifiek

In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele bedrijven aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven en inrichtingen weergegeven.

Adres Inrichting Toelaatbare milieucategorie Maatgevende aspect Richtafstand (in m)* Feitelijke afstand (in m)
Keizerstraat 50 garage 2 Geluid 30 242
Cockenhofstraat naast 2 Elektriciteitshuisje 2 Geluid 30 88
Keizerstraat 19 Transportbedrijf 3.1 Geluid 50 120
Keizerstraat 19a/b Intensieve veehouderij 3.2 Geluid/ Stof 30 122

Tabel aanwezige bedrijven en inrichtingen

In bovenstaande tabel is te zien dat aan de richtafstanden voor geluid wordt voldaan, los van de normen voor geluid zoals opgenomen in de Bruidsschat. Het aspect geur voor de veehouderij aan de Keizerstraat 19 a/b wordt nader toegelicht in paragraaf 4.6.

4.3 Bodem

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn er voor het aspect bodemkwaliteit instructieregels opgenomen in het Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;

  • de bodem te beschermen tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • evenwichtig functies toe te delen aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • de resterende historische verontreinigingen en aantastingen duurzaam en doelmatig te beheren.

Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast (bodemkwaliteitskaart) en neemt dit op in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen.

Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd onder de voorheen geldende wetgeving. De conclusie van het onderzoek luidt dat vanuit milieu hygienisch oogpunt het terrein geschikt is voor de huidige en toekomstige bestemming. Dit was zo onder de voorheen geldende wetgeving en is onder de Omgevingswet nog steeds zo. De conclusies uit de rapportage zijn dan ook nog steeds bruikbaar. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 5.

4.4 Spuitzonering

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater, in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de praktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel die ook binnen de rechtspraak wordt aangehouden.

Planspecifiek

Aan de overzijde van de Keizerstraat is een boomgaard gelegen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van bomen dient er een zekere afstand aangehouden te worden tussen boomgaard en de nieuwe woningen als gevoelige functies. Het aanhouden van de 50 m tot de gevoelige functie is dan ook uitgangspunt. Voor het plangebied geldt dat met het beoogde plan rekening is gehouden met deze contour. De nieuwe woningen liggen dan ook buiten deze 50 m contour.

4.5 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl en zijn de 'omgevingswaarden richtlijn luchtkwaliteit' opgenomen in paragraaf 2.2.1.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een resultaatverplichting;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering komt het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook te vervallen.

Niet in betekende mate (NIBM)

Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  1. 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  2. 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool.

Aandachtsgebieden

Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 (aandachtsgebieden voor zowel stikstofdioxide als fijnstof) en lid 3 (aandachtsgebieden voor fijnstof) Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 (aanwijzing agglomeraties richtlijn luchtkwaliteit en richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht)Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:

  • bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter, of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • bij de aanleg van een autoweg of een autosnelweg.

Planspecifiek

In de tabel hieronder zijn de totale concentraties van stikstofdioxide, fijnstof en de fijnere fractie van fijnstof weergeven.

NO2 (stikstofdioxide) PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) 14-16 µg/m3 16-18 µg/m3 10 -11 µg/m3
Resultaatverplichting concentratie (µg/m3) kalenderjaargemiddelde 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage van het initiatief

Het initiatief zorgt voor een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Het initiatief draagt 'niet in betekenende mate bij' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof kan daarom achterwege blijven. Tevens ligt het plangebied niet binnen de genoemde aandachtsgebieden (artikel 5.51 luchtkwaliteit in aandachtsgebieden) voor stikstofdioxide en/of fijnstof.

4.6 Geur

In de regelgeving is bepaald dat een omgevingsplan erin voorziet dat de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw (artikel 5.91 Bkl) aanvaardbaar moet zijn (artikel 5.92, tweede lid, Bkl). In artikel 5.91 van het Bkl is de definitie van een geurgevoelig gebouw opgenomen. Het gaat dan in ieder geval om woningen, onderwijsinstellingen, gebouwen met gezondheidszorgfuncties en kinderopvang met bedgebied (wat inhoudt dat er slaapgelegenheid is). Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. De gemeente moet onder de Omgevingswet rekening houden met mogelijke cumulatie van geur door meerdere activiteiten.

De activiteiten dienen te voldoen aan de regels die in het tijdelijk omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit/inrichting die/dat voorheen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, dan gelden de regels uit de Bruidsschat. De Bruidsschat bevat regels over:

  • Geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony's voor het berijden in een dierenverblijf (par. 22.3.6.2 BS);
  • Geur door andere agrarische activiteiten, zoals o.a. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie en het composteren of opslaan van groenafval (par. 22.3.6.4 BS);
  • Geur door het exploiteren van zuiveringstechnische werken (par. 22.3.6.5 BS).

Voor geur zijn er voor dierenverblijven voor landbouwhuisdieren specifieke instructieregels waar de gemeente zich aan moet houden. In deze instructieregels zijn voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor, twee typen normen opgenomen: standaardwaarden en grenswaarden. In een omgevingsplan kan de gemeente afwijken van deze standaardwaarden, zolang dit onder de gestelde grenswaarden blijft.

Geurgevoelig gebouw Standaardwaarde Grenswaarde
Gelegen binnen de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied 2,0 ouE/m3 8,0 ouE/m3
Gelegen binnen de bebouwingscontour geur en binnen een concentratiegebied 3,0 ouE/m3 14,0 ouE/m3
Gelegen buiten de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied 8,0 ouE/m3 20,0 ouE/m3
Gelegen buiten de bebouwingscontour geur en binnen een concentratiegebied 14,0 ouE/m 35,0 ouE/m3

Tabel Standaardwaarde en grenswaarde toelaatbare geur (ouE/m3 als 98-percentiel) door houden landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig gebouw

In het Bkl wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en binnen en buiten de bebouwingscontour. Het onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden valt terug te voeren op een verschil in de relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Het RIVM geeft aan dat er geen gezondheidskundige grenswaarden zijn voor geurbelasting of geurhinder. Welk percentage door geur gehinderde omwonenden aanvaardbaar is, is een beleidsmatige keuze.

In het gemeentelijk geurbeleid uit 2011 (de geurgebiedsvisie en de Verordening geurhinder en veehouderij 2011) wordt voor IJzendoorn een percentage van 0-11 % binnen de bebouwingscontour als acceptabel gezien bij een achtergrondbelasting van 4 ouE/m³. Op grond van dit beleid mag de voorgrondbelasting maximaal 2 ouE/m3 bedragen. Doordat deze waarden in de gemeentelijke geurverordening zijn vastgelegd, geldt deze verordening als onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente en geldt er dan ook afwijkend beleid.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan is een geuronderzoek uitgevoerd op grond van de voorheen geldende wetgeving. Het geuronderzoek is te vinden in bijlage 6. In het onderzoek wordt geconstateerd dat er sprake is van een tamelijk slecht woon- en leefklimaat doordat niet aan de gemeentelijke norm wordt voldaan. Om vervolgens de aanvaardbaarheid ten aanzien van het aspect 'geur' te beoordelen is een notitie opgesteld waarin een beoordeling van het aspect is opgenomen in relatie tot de huidige wet- en regelgeving en de feitelijke situatie ter plekke. Deze notitie is opgenomen in bijlage 7. De beoordeling geeft inzicht in de bestaande wet- en regelgeving (nieuwe wetgeving versus verouderd beleid), de aard en omvang en waardering van de geur die vrijkomt, de historie van het bedrijf en de afweging van het belang van woningbouw in IJzendoorn. Immers, geur is één van de vele aspecten die bij dit planinitiatief worden afgewogen. Op basis van de beschouwing/ beoordeling en conclusies wordt geconstateerd dat er sprake is van een geringe overbelaste situatie die in de toekomst niet erger kan worden. Deze geringe overbelaste situatie heeft nog nooit tot klachten geleid en is, indien nodig of wenselijk, enkel op te lossen door maatregelen binnen het agrarisch bedrijf te nemen. Aangenomen wordt dat deze geringe (theoretisch) overbelaste situatie niet zo groot is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet gewaarborgd kan worden. Om te kunnen voldoen aan de regelgeving wordt in voorliggend plan de standaardwaarde voor geur binnen het plangebied vastgelegd op 5,3 ouE/m3 voor het westelijk woonblok en 5,8 ouE/m3 voor het oostelijk woonblok.

4.7 Geluid

Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige functies. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen hoe om te gaan met geluid m.b.t. geluidgevoelige functies en stiltegebieden. Bij geluidgevoelige functies gaat het om gebouwen ten behoeve van functies zoals wonen, onderwijs of zorg. Voor andere gebouwen (functies) of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig functie die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 Bruidsschat waar waarden gelden).

Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid en staan in de volgende tabel.

Geluidbronsoort Standaardwaarde, in dB. Grenswaarde, in dB.
Rijks- en provinciale wegen. In Lden 50 60
Gemeente- en waterschapswegen. In Lden 53 70
Hoofd- en lokale spoorwegen. In Lden 55 65
Industrieterrein Lden 50 55
Lnight 40 45

Standaardwaarde en grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw bij toelaten geluidbron, Tabel 3.34 en .3.35 Bkl

Het bevoegd gezag moet voorzien in een aanvaardbaar geluid door een lokale (spoor)weg op een geluidgevoelig gebouw (artikel 5.78l, lid 2 Bkl). De kans op gezondheidsschade is klein als het geluid voldoet aan de standaardwaarde. Minder geluid dan de standaardwaarde of het geluid op het tijdstip van de wijziging van het omgevingsplan, is aanvaardbaar (artikel 5.78m, lid 1 en lid 2 Bkl). Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan deeisen uit de instructieregels (artikelen 5.78m tot en met 5.78q Bkl). Op grond van artikel 5.78, lid 3 Bkl bepaalt het omgevingsplan dat de waarden gelden:

  • op een aangewezen geluidgevoelig gebouw:
    1. 1. op de gevel, als het gaat om een aanwezig geluidgevoelig gebouw
    2. 2. op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw
  • op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen en in geval van een binnenwaarde, in een geluidgevoelige ruimte

Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als ze:

  1. 1. geen geluidbeperkende maatregelen kan treffen om aan de standaardwaarde te voldoen (artikel 5.78n, lid 1, onder a Bkl);
  2. 2. de overschrijding van de standaardwaarde zoveel mogelijk heeft beperkt door het treffen van geluidbeperkende maatregelen (artikel 5.78n, lid 1b Bkl);
  3. 3. bij voorwaarde 1 en 2 geluidbeperkende maatregelen overweegt die financieel doelmatig zijn en tegen het treffen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan (artikel 5.78n, lid 2 Bkl);
  4. 4. besluit tot geluidwerende maatregelen als het geluid in een geluidgevoelige ruimte hoger is dan de grenswaarde in geluidgevoelig ruimte (binnenwaarde) (artikel 3.52 Bkl). De karakteristieke geluidwering van deze ruimte is minstens 3 dB groter dan het verschil tussen het gezamenlijk geluid en de grenswaarde. Deze grenswaarde in geluidgevoelig ruimte is meestal 36 dB. In een beperkt aantal bestaande situaties is de grenswaarde 41 dB (artikel 3.52, lid 1, onder a sub 1 Bkl);
  5. 5. het gecumuleerd geluid beoordeelt (artikel 5.78p Bkl);
  6. 6. het gezamenlijk geluid bepaalt (artikel 5.78q Bkl).

In lijn met het Bkl dient bij het realiseren van geluidgevoelige functies gekeken te worden naar het aandachtsgebied. Dit omvang van dit aandachtsgebied is afhankelijk van de verkeerdrukte, rijsnelheid, afstand van het project tot de weg en eventuele afschermende bebouwing. Wegen met een verkeersintensiteit van in elk geval minder dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal als kalenderjaargemiddelde hebben geen aandachtsgebied.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt vijf woningen mogelijk binnen de huidige woonomgeving wat geluidgevoelige bebouwing (functie) is. Daarom is getoetst aan de regels uit het Bkl. De planlocatie is niet gelegen in een aandachtsgebied. Het betreft een locatie die is gelegen tussen bestaande woningen langs de openbare weg, waardoor deze woningen een afschermende werking hebben. De Keizerstraat, de Dorpsstraat en de Cockenhofstraat zijn geen drukke wegen waardoor onderzoek niet nodig is. Daarnaast geldt dat de nieuwbouwwoningen ten aanzien van het binnenniveau moeten voldoen aan de wetgeving.

4.8 Omgevingsveiligheid

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico

Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Dit zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl). Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden er dus altijd aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.

Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen. Uitgangspunt is dat personen buiten een aandachtsgebied in een gebouw (dat voldoet aan de eisen uit het BBL) voldoende zijn beschermd tegen de mogelijke effecten van een grootschalig ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld dat er in de directe omgeving geen inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de omgevingsveiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.tamYZkeizerstr24-ont1_0010.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Op ca. 1.400 meter, in westelijke richting, van het plangebied loopt een buisleiding. Hiermee ligt het plangebied ver buiten het invloedsgebied van deze leiding. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een inrichting. Het invloedsgebied van deze inrichting ligt op de aangeduide grens. Hiermee valt het plangebied ver uit het invloedsgebied van de desbetreffende inrichting. Ten zuiden van het plangebied ligt op 1.130 meter afstand de Waal. De plaatsgebonden risicocontour van deze transportroute voor gevaarlijke stoffen reikt tot aan de oevers van de Waal. Daarnaast is de ligging van transportroutes van belang. Ten noorden van het plangebied liggen op ca. 1.500 meter de A15 en de Betuweroute. Dit zijn transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De plaatsgevonden risicocontour van de A15 en de spoorlijn geldt voor 30 meter rond deze infrastructuur, waarmee geconcludeerd wordt dat het plangebied op een ruimschoots afdoende afstand is gelegen. Een nadere verantwoording kan hierdoor achterwege blijven.

4.9 Trilling

Trillingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen effect hebben op het welzijn of schade aan gebouwen veroorzaken. De Omgevingswet beschermt (delen van) gebouwen. Trilling wordt gezien als een milieubelastende activiteit. In het omgevingsplan neemt de gemeente regels op voor trillingen door milieubelastende activiteiten. Vastgelegd wordt welke trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Hiervoor gelden de instructieregels over trillingen door activiteiten op trillinggevoelige gebouwen in het Bkl.

Een trillinggevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:

  1. 7. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  2. 8. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  3. 9. gezondheidszorgfuncties met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
  4. 10. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.

Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen trillingen. Het onderdeel Trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en de uitzondering in artikel 22.87a (in verband met agrarische bedrijvigheid) van de Bruidsschat.

Planspecifiek

In de ruime omgeving van het plangebied zijn geen activiteiten aanwezig die trillingen kunnen veroorzaken zoals grote wegen, spoorlijnen en/of industriële machines.

4.10 Explosieven

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Voor de gehele gemeente is een bureauonderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend plan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichten van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd.

4.11 Conclusie Veilige En Gezonde Fysieke Leefomgeving

De Omgevingswet benoemt een gezonde en veilige fysieke leefomgeving nadrukkelijker in haar doelen. Omdat het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en veiligheid tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit, (water)veiligheid en bodem. Eén omgevingswaarde of –norm voor gezondheid en veiligheid bestaat niet. Dit is een optelsom en weging van de verschillende deelaspecten.

Uit voorgaande paragrafen blijkt dat er geen aspecten zijn die beperkend werken op de gewenste ontwikkeling. Ten aanzien van de aspecten geluid, trilling, luchtkwaliteit, omgevingsveiligheid en bodem worden geen normen overschreden of bijna overschreden. Ten aanzien van geur geldt dat er wel een overschrijding is van de norm uit artikel 3 onder a van de Verordening geurhinder en veehouderij 2011, maar niet van de wettelijk gestelde norm. Het is dan ook mogelijk om hier gemotiveerd een andere/soepelere geurnorm op te nemen. Gezien de overige aspecten en het belang van woningbouw in IJzendoorn, is ervoor gekozen om de geurnorm die wordt overschreden in dit plan bij te stellen naar de grenswaarde van 5,3 respectievelijk 5,8 ouE/m3 zoals die uit de onderzoeken aanvaardbaar blijkt en deze binnen de grenswaarde uit de wet blijft. Dat is dan ook als omgevingswaarde in dit plan geregeld en vastgelegd. Dat laatste is van belang omdat bij gezondheid en veiligheid juist de cumulatieve beoordeling van deze sectorale aspecten van belang is.

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat met de ontwikkeling een veilige en gezonde leefomgeving kan worden gewaarborgd en dat daarmee sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Goede Omgevingskwaliteit

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze een goede omgevingskwaliteit wordt gewaarborgd en verder ontwikkeld door de voorgenomen ontwikkeling.

5.1 Zorgvuldig Ruimtegebruik

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De aard en omvang van de ontwikkeling bepalen het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte wordt afgewogen.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet de bouw van vijf nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 12 nieuwe woningen of meer. Voorliggend initiatief blijft hier qua aantal ruim onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

5.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Landschap

De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van projecten onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet vormen samen het fundament voor de duiding en de bescherming van het cultureel erfgoed. De vuistregel voor de verdeling tussen Erfgoedwet en Omgevingswet is als volgt: de duiding van cultureel erfgoed en de zorg voor cultuurgoederen in overheidsbezit staat in de Erfgoedwet; de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving is geregeld in de Omgevingswet.

Voor gebouwde of aangelegde monumenten betekent dit dat de vergunningverlening voor het wijzigen van rijksmonumenten is geregeld via de Omgevingswet. Ook aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten gebeurt straks op grond van de Omgevingswet. Datzelfde geldt voor de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Deze aspecten vallen nu nog onder het Overgangsrecht in de Erfgoedwet.

Besluit kwaliteit leefomgeving

In het Bkl is ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is veelal opgenomen op de archeologische beleidskaart en/of de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal vertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

Planspecifiek

Cultuurhistorie en landschap

De Keizerstraat is een cultuurhistorisch waardevolle route met eraan beeldbepalende woningen met doorzichten naar het buitengebied. De nieuwe woningen worden achter op het perceel gerealiseerd, ter plaatse van de te slopen bijgebouwen, in de vorm van een boerenerf. Hiermee wordt het aangezicht van de bestaande woning aan de Keizerstraat niet belemmerd. Daarbij, er worden met voorliggend plan geen doorzichten onderbroken. De aanwezige waarden worden hierdoor niet geschaad of belemmerd.

Archeologie

In het omgevingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek is nodig als nieuwe ontwikkelingen bouwwerken mogelijk maken groter dan 100 m² en grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld. Met het voorliggende initiatief wordt deze drempelwaarde overschreden. Een archeologisch onderzoek is daarom nodig. De onderzoeksrapportage is onder de voorheen gelden wetgeving uitgevoerd en is opgenomen in bijlage 8. De conclusies van dit onderzoek zijn onder de huidge wetgeving niet anders dan onder de voorheen gelden wetgeving en daarom nog steeds actueel. Uit het onderzoek is op te maken dat er zich in het plangebied indicatoren bevinden die duiden op de aanwezigheid van archeologische informatie en waardes. Het is gebruikelijk een bufferzone van minimaal 30 cm tussen diepte verstoring en top archeologisch niveau aan te houden ten behoeve van een behoud van eventuele vindplaatsen. Om die reden adviseert het onderzoek van een archeologisch vervolgonderzoek af te zien als bodemingrepen beperkt blijven tot 5,53 m+NAP. Bij de bouw van de woningen wordt het plangebied opgehoogt waardoor de fundering van de woningen maximaal tot een diepte reikt van 5,55 m+NAP. Hiermee blijft de fundering boven de gestelde grenswaarde, inclusief bufferzone. De palenrijen zullen op een afstand van meer dan 4 m van elkaar gesitueerd worden, waarbij gefundeerd wordt met het minimaal constructief benodigd aantal palen. Verder zal gebruik gemaakt worden van grondvervangende palen ten einde het behoud in situ zo veel mogelijk veilig te stellen. Namens de gemeente is de regioarcheoloog akkoord met de resultaten en conclusies van het onderzoek. Het besluit is genomen om het selectieadvies in zijn geheel over te nemen.

5.3 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgenomen in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd. Uitgezonderd van de toets ten aanzien van stikstof. Stikstofdepositie is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet. De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. Na de -nog te bepalen- datum dient stikstof te worden gemonitord als omgevingswaarde.

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

Gebiedsbescherming

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  2. 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  3. 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft. In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd.

Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen en op bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:

  • er soorten aanwezig zijn; en
  • welke soorten dat zijn.

In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

Planspecifiek

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd onder de voorheen gelden wetgeving. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. De conclusies van het uitgevoerde onderzoek zijn ook op grond van de huidige wetgeving actueel. Hieruit blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Voor de huismus wordt aangegeven dat deze is waargenomen in de directe omgeving en dat het plangebied geschikte broedplekken biedt. Er is dan ook aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de huismus in de vorm van een technische inspectie. Deze is opgenomen in bijlage 10. Op basis van de technische inspectie is gebleken dat in de geïnspecteerde schuren geen nestlocaties aanwezig zijn van de huismus. De beoogde sloop leidt derhalve niet tot overtreding van de wet- en regelgeving. Dat neemt niet weg dat altijd de zorgplicht in acht moet worden genomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van ca 300 m ten zuiden van het plangebied ligt het Natura2000-gebied 'Rijntakken'. Ten behoeve van voorliggend plan is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd met behulp van de meest recente Aeriuscalculator. Deze is opgenomen in bijlage 11. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd, neemt de stikstofdepositie niet toe. Er is dan ook geen sprake van mogelijk negatieve effecten op beschermde Natura2000-gebieden.

5.4 Verkeer En Parkeren

De omgevingsvisie van de gemeente moet een visie op verkeer en vervoer op gemeentelijk niveau bevatten. Het initiatief dient hieraan getoetst te worden. Daarnaast blijven de bekende richtlijnen vanuit het CROW bestaan.

Bij het toelaten van een nieuwe functie moet worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's (en evt. ook fietsen en/of scooters). Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn.

De gemeente stelt parkeerbeleid op met daarin parkeernormen waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen.

De Nota Parkeernormen is de nota waaraan de parkeerbehoefte moet voldoen. Uitgangspunt hierbij is dat parkeren op eigen terrein wordt gerealiseerd.

Planspecifiek

Verkeersaantrekkende werking

Het initiatief betreft de realisatie van vijf woningen in het middensegment. De verkeersaantrekkende werking neemt door het voorliggende initiatief marginaal toe met ca 40 verkeersbewegingen per etmaal. De nieuwe woningen worden ontsloten op de Keizerstraat. Deze weg heeft voldoende capaciteit om deze (beperkte) toename aan verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeerbehoefte

Als gevolg van het initiatief neemt ook de vraag naar parkeervoorzieningen in het plangebied toe. In de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Neder-Betuwe. Voor een rijwoning binnen de bebouwde kom in de gemeente Neder-Betuwe geldt een parkeernorm van 2,4. Er worden drie rijwoningen gerealiseerd wat neerkomt op het realiseren van 7,2 parkeerplaatsen. Voor de twee-onder-1 kapwoningen geldt een parkeernorm van 2,6. Er worden twee woningen gerealiseerd als twee-onder-1 kapper wat neerkomt op het realiseren van 5,2 parkeerplaatsen.

Voor de bestaande vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen.

In totaal is het benodigd aantal parkeerplaatsen in het plangebied 15,1.

De volle parkeercapaciteit bij een woning wordt over het algemeen niet gebruikt. Met behulp van parkeerkencijfers uit de CROW wordt dan ook bepaald hoeveel plaatsen geteld mogen worden bij een woning. Op grond daarvan kan gesteld worden dat er 19,4 parkeerplaatsen nodig zijn. Op het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 is te zien dat er 21 parkeerplekken worden gerealiseerd. Daarmee is er voldoende ruimte voor parkeren opgenomen en wordt voldaan aan de wet- en regelgeving.

5.5 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

Wateroverlast

Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat er in het plangebied een toename van het aantal zeer natte dagen verwacht wordt. Gemiddeld neemt de jaarlijkse neerslag toe. Echter geldt de toename voor de gehele omgeving. Voorliggend plangebied blijft in de toekomstige situatie voor een groot deel onverhard waardoor water in de bodem kan infiltreren.

Hittestress

Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat binnen het plangebied meer tropische dagen en langere hitte verwacht kan worden. De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee voldoen de nieuwe woningen aan de toegenomen koelbehoefte die kan ontstaan als een gevolg van hittestress. Daarnaast wordt het plangebied rondom de nieuwbouw zo groen mogelijk ingericht.

Droogte

De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft droogte zien dat er in het plangebied een hoger neerslagtekort verwacht kan worden. Dit heeft gevolgen voor de grondwaterstanden en droogtegevoeligheid van het gebied. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf. De kans op natuurbranden blijft bij langdurige droogte in de toekomst gelijk aan de huidige situatie.

Overstroming

De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat het plangebied op enige afstand tot het grote water de Waal ligt. Mochten ergens de dijken bezwijken dan is er slechts een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar) dat het plangebied overstroomt.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

Het TAM-IMRO omgevingsplan is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) voor gemeenten die in de beginperiode van de Omgevingswet om enige reden nog niet in staat zijn om een omgevingsplan in STOP/TPOD op te stellen of te wijzigen. De TAM is primair bedoeld om urgente gebiedsontwikkeling te kunnen blijven faciliteren. Kort gezegd houdt TAM-IMRO omgevingsplan in dat de oude IMRO-standaard voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet (nieuw juridisch kader, oude techniek).

6.2 Juridische Systematiek

Hoewel onderhavig initiatief gebruik maakt van bestaande techniek, wordt juridisch wel voldaan aan de regels van de Omgevingswet. De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding bij het plan. Dit plan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. De regels zijn onderverdeeld in een preambule en vier hoofdstukken:

  • Preambule;
  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Functieregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 3: Overgangsregels.

6.3 Toepassingsbereik Tam Omgevingsplan

Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een titel met nummer voor dit plan wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Neder-Betuwe. Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In het tijdelijk deel van het omgevingsplan gelden (binnen het omgevingsplan) ook de regels uit de Bruidsschat en voorkomende verordeningen.

In de regels staat ook de verhouding tot de rest van het tijdelijke deel van het omgevingsplan beschreven. Er is een voorrangsregel opgenomen waarin staat dat het bouw- en gebruiksrecht van dit plan op deze locatie voorgaat op het bouw- en gebruiksrecht zoals dat in de geldende bestemmingsplannen staat. Overige regels blijven gelden op basis van de geldende bestemmingsplannen.

6.4 Beschrijving Per Functie

Onderhavig initiatief kent de volgende functies:

Groen - Landelijk groen

Binnen deze functie zijn groenvoorzieningen toegestaan. Deze groenvoorziening bestaat reeds en waarborgt het groene aanzicht vanaf de openbare weg.

Wonen

Binnen de functie Wonen zijn de huidige en nieuw te realiseren woningen met bijbehorende bouwwerken toegestaan. De daarbij behorende bouwregels geven het stedenbouwkundige kader. Binnen de functie wonen is het verplicht om voldoende parkeerplaatsen te realiseren conform het gemeentelijk beleid en dient het geheel landschappelijk te worden ingepast conform het bijgevoegde inrichtingsplan en beplantingsplan. Vangwege de nabijgelegen niet-grondgebonden veehouderij is een aangepaste omgevingswaarde voor geur opgenomen.

Waarde - Archeologie 1 en 2

Deze dubbelfuncties zijn opgenomen om eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond te beschermen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Inspraak

Voor het initiatief heeft de initiatiefnemer de direct belanghebbenden in de omgeving op de hoogte gebracht door middel van keukentafelgesprekken. Tijdens deze gesprekken zijn de tekeningen gedeeld. De reacties zijn veelal positief. Algemene reactie van de omgeving is dat de nieuwe woningen, opgezet vanuit het boerenerf principe, wordt gewaardeerd. Tevens het herstelde aanzicht van de weide, gecombineerd met hoogstam fruitbomen en het handhaven van de bestaande hagen wordt gewaardeerd. Opmerkingen die zijn gemaakt over het behoud van de zichtlijnen en de hoogstamboomgaard zijn meegenomen en verwerkt in het inrichtingsplan. Het gebruik van de bestaande inrit is voor velen een pre. Het verslag van de omgevingsdialoog is in het kader van de AVG separaat verzonden aan het bevoegd gezag.

Voor toekomstige bewoners geldt dat deze actief worden geïnformeerd over de aangepaste geurnorm op deze locatie.

In de voorbereiding van de plannen is het waterschap Rivierenland gevraagd mee te denken en advies te geven op de waterparagraaf en daarmee de wateropgave. Daarin is aangegeven dat de berekening van de ompensatie juist is toegepast en is gevraagd naar de technische maatregelen. Op het moment dat de plannen technisch uitgewerkt kunnen worden, worden de eisen en richtlijnen van het waterschap daarin betrokken.

Zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.

7.2 Kostenverhaal

Het is verboden bouwactiviteiten te verrichten zolang de kostenverhaalbijdrage niet is betaald. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een anterieure privaatrechtelijke overeenkomst over kostenverhaal gesloten. Het privaatrechtelijk kostenverhaal is geregeld in paragraaf 13.6.2 van de Omgevingswet. Onderdeel van deze overeenkomst is ook dat hier wordt vastgelegd op welke wijze omgegaan wordt met de nadeelcompensatie.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 3 Beeldkwaliteitskader

Bijlage 3 Beeldkwaliteitskader

Bijlage 4 Digitale Watertoets

Bijlage 4 Digitale watertoets

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Geuronderzoek

Bijlage 6 Geuronderzoek

Bijlage 7 Notitie Geur - Herontwikkeling Keizerstraat 24

Bijlage 7 Notitie geur - herontwikkeling Keizerstraat 24

Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 8 Archeologisch onderzoek

Bijlage 9 Quick Scan Flora En Fauna

Bijlage 9 Quick scan flora en fauna

Bijlage 10 Technische Inspectie Huismus

Bijlage 10 Technische inspectie huismus

Bijlage 11 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 11 Voortoets stikstofdepositie