KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol Gebied 1
Artikel 6 Waarde - Ecologie
Artikel 7 Waterstaat - Beheerszone Watergang
Artikel 8 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Karakteristiek Van De Omgeving
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.2 Functionele Structuur
3.3 Afwijkingen Van Het Vigerende Bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Ecologie
5.4 Verkeer
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
5.6 Explosieven
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Algemeen
8.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
8.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Flora En Fauna Onderzoek

Bosche Dreef 2 in Kesteren

Wijzigingsplan - Gemeente Neder-Betuwe

Vastgesteld op 12-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.2 plan

het wijzigingsplan Bosche Dreef 2 in Kesteren met identificatienummer NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.

1.3 aan huis verbonden nevenactiviteiten:

consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een (bedrijfs)woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.4 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 afhankelijke woonruimte:

een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.10 bestaand:

  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.14 bijgebouw:

een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is.

1.15 boomkwekerij:

het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.16 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap);

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  1. a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. b. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  3. c. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  4. d. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.25 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, foto-atelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.26 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.27 extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.31 kampeermiddel

een tent, tentwagen, vouwwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.

1.32 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.33 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.34 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

1.35 kleinschalig kamperen:

een vorm van kamperen waarbij voor een korte periode en uitsluitend tussen 1 maart en 1 november, maximaal 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst.

1.36 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.37 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.38 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.39 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.40 ondergronds:

onder peil;

1.41 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.42 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;

1.43 plat dak:

een dak met een dakhelling van minder dan 15º;

1.44 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.45 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;

1.47 voorgevel:

de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;

1.48 voorgevelrooilijn:

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);

1.49 woning/ wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.50 woon-/werkeenheid:

een ruimte, in en in combinatie met een woning, waarin een al dan niet publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt uitgeoefend;

1.51 woongebouw

een gebouw bestaande uit twee woningen die onder één kap gerealiseerd zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik als volkstuin;
  2. b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;
  3. c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;
  4. d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwpercelen;
  5. e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;
  6. f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  7. g. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie 4” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

4.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of:
  2. b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
  3. c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming “Waarde - Archeologie 4” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorisch Waardevol Gebied 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 5.1.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Ecologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Ecologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor ecologische linten.

6.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden de gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 6.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

Artikel 7 Waterstaat - Beheerszone Watergang

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Beheerszone watergang" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
  2. b. voorzieningen voor de waterhuishouding.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bewoning;
  2. b. bijbehorende voorzieningen;
  3. c. landschappelijke beplanting.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of de opstallen ten behoeve van:

  1. a. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  2. b. het gebruik van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. c. gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen, tenzij toepassing is gegeven aan de algemene afwijkingsregels van dit plan ten aanzien van kleinschalig kamperen;
  5. e. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Milieuzone - spuitzone

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

12.2 Aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten, indien en voor zover:

  1. a. de desbetreffende woning bewoond blijft;
  2. b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
  3. c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
  5. e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  6. f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.

12.3 Antennemasten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van antennemasten, indien en voor zover:

  1. a. de antennemast wordt geplaatst binnen een afstand van 5 m van een bestaande woning;
  2. b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m.

12.4 Bed & breakfast in een woning en/of behorend bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van een woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:

  1. a. de woning tevens bewoond blijft;
  2. b. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
  3. c. totaal niet meer dan 50 m2 van de woning en/of het bijgebouw wordt ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
  4. d. het beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  5. e. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.

12.5 Kleine uitbouwen woningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan woningen, indien en voor zover:

  1. a. de overschrijding van de lijn door de bestaande gevels van de woning niet meer bedraagt dan 2 m;
  2. b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.

12.6 Mantelzorg/inwoning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover:

  1. a. de bouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan een woonruimte voor inwonende personen;
  2. b. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en/of de aanbouw op maximaal 30% van de grondoppervlakte en uitsluitend op de begane grond;
  3. c. de woning met maximaal 50 m2 extra wordt vergroot tot een absoluut maximum van 750 m3;
  4. d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
  5. e. het nieuwe gedeelte voor inwoning technisch/functioneel eenvoudig weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
  6. f. minimaal één directe verbinding tussen beide wooneenheden aanwezig is

12.7 Monumenten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in de Monumentenwet, dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening.

12.8 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw van kleine bouwwerken voor nutsvoorzieningen, indien en voor zover:

  1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2;
  2. b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

13.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bosche Dreef 2 in Kesteren'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aan de Bosche Dreef 2 in Kesteren stopt een agrarisch bedrijf met zijn bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsbebouwing (schuur) op het perceel wordt gesloopt. In het kader van het gemeentelijke VAB-beleid wordt een nieuwe woning op het perceel gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen wordt omgezet naar burgerwoning. Binnen de huidige bestemming zijn een burgerwoning en het realiseren van een woning niet toegestaan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bosche Dreef 2 te Kesteren in het buitengebied van de gemeente Neder-Betuwe. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Hogeweg, die een grens vormt tussen de gemeente Neder-Betuwe en de gemeente Buren. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0002.png"

Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: Openstreetmap.org)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied kent 2 vigerende bestemmingsplannen, namelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' en het bestemmingsplan 'VAB-beleid'. Beide bestemmingsplannen worden in deze paragraaf toegelicht.

Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' is door gemeente Neder-Betuwe vastgesteld op24 mei 2012. Bijgevoegd een uitsnede van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - I' met bouwvlak. Het geldend bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning en een extra woning op het perceel te realiseren.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een A-watergang. Voor deze watergang geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming, het beheer en verbetering van de watergang.

In het noordoosten van het plangebied ligt een strook met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Deze bestemming is bedoeld voor het betreffende ecologische lint. Zowel op de locatie van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' als de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' is bouwen juridisch niet toegestaan.

Bestemmingsplan VAB-beleid

Voor het plangebied geldt ook het bestemmingsplan VAB-beleid, vastgesteld op 9 maart 2017. Het VAB-beleid is gericht op functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. Op basis van artikel 3.5 van het bestemmingsplan VAB-beleid kan het college van Burgemeester en wethouders een functiewijziging naar wonen doorvoeren na sloop van voormalige bedrijfsgebouwen. De voorwaarden van dit artikel zijn nader toegelicht in paragraaf 3.3.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en hoofdstuk 3 van de planbeschrijving. Daarna wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Karakteristiek Van De Omgeving

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Kesteren, in het buitengebied aan de Bosche Dreef 2. Rondom het plangebied liggen weilanden en fruitkwekerijen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Hogeweg en een A-watergang van het waterschap Rivierenland. De Hogeweg vormt de grens tussen de gemeente Neder-Betuwe en de gemeente Buren.. In de omgeving zijn veel weilanden met solitair gelegen erven. De Bosche Dreef is een straat met lintbebouwing. Het plangebied ligt nabij de N233.

2.2 Het Plangebied

Aan de Bosche Dreef 2 staat een voormalig agrarisch bedrijf met een karakteristieke bedrijfswoning. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0004.png"

Luchtfoto met begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied bestaat uit een tweetal kadastrale percelen. Op deze percelen zijn momenteel een bedrijfswoning en twee schuren aanwezig. Het erf tussen de bestaande gebouwen is verhard. Het oostelijke deel van het plangebied wordt gebruikt als weiland. De weg die door het plangebied ligt is in eigendom van de eigenaar en is dus geen openbare weg. Bijgevoegd een foto van de voormalige schuur in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0005.png"

Plangebied gezien vanaf de Hogeweg (bron: Google Maps)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijke Structuur

De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning, waardoor de karakteristieke bebouwing behouden wordt. De nieuwe woning wordt in het oosten van het plangebied gerealiseerd. De nieuw te realiseren woning zal samen met de bestaande woning een solitair erf vormen. Het erf wordt gesplitst door een (eigen) weg. De schuur in het noorden van het plangebied wordt gesloopt, waardoor de karakteristieke bestaande woning zichtbaar wordt vanaf de Hogeweg. De bestaande schuur naast de bedrijfswoning blijft behouden. Deze schuur zal door de bewoners in gebruik worden genomen als bijgebouw.

Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Boerderij het Bosch is een oud en waardevol erf. Om dit karakter te behouden zal het nieuwe erf ten oosten van de Bosche Dreef gerealiseerd worden. Hierdoor ontstaat er hierarchisch onderverdeling in de erven en wordt de bestaande boerderij ook zichtbaar vanaf de Hogeweg. De nieuwe bebouwing is ondergeschikt zijn aan de boerderij, maar vormt wel een eenheid met de boerderij. Deze eenheid wordt gevormd door de kap van de nieuwe bebouwing in dezelfde richting te situeren als de boerderij. Door de beperkte omvang en sombere detaillering is het erf ondergeschikt aan de grote hoofdboerderij. Het nieuwe erf heeft de structuur van een achtererf doordat een struweelhaag als perceelbegrenzing wordt toegepast, terwijl bij de oude boerderij een geschoren beukenhaag aanwezig is en wordt verlengd. De struweelhaag heeft een minder formele uitstraling en zorgt voor begrenzing van het erf en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing. Rondom het voorerf staat een beukenhaag. Deze wordt deels ten westen van de boerderij doorgetrokken naar het noorden tot aan het nieuw aangelegde weiland, waar de te slopen schuur staat.

De waardevolle en karakteristieke erfbeplanting op het voorerf van de boerderij blijft behouden. De entree van het voorerf wordt benadrukt door de waardevolle treurbeuk. Om gelaagdheid in de beplanting te creëren op het nieuwe erf worden er twee gewone essen aangeplant. Hier is niet gekozen voor een solitaire boom omdat dit een kenmerk van een voorerf is en er geen concurrentie wordt aangegaan met de treurbeuk van het hoofderf.

De boerderij wordt ontsloten via de zuidzijde van de Bosche Dreef. Aan deze zijde wordt de weg benadrukt door aan weerszijden een bomenrij van eiken. Langs de noordzijde van de Bosche Dreef, vanaf de Hogeweg over het water, staan in de huidige situatie eenzijdig lindebomen. De nieuwe woning wordt ontsloten via deze zijde. Om deze entree en daarmee het erf aan de Bosche Dreef te benadrukken, komt er een nieuwe rij van lindebomen. Deze komen aan de andere zijnde van de toegangsweg, tegenover de bestaande bomenrij.

Verder wordt de erfinrichting sober en doelmatig gehouden.

In de regels is het realiseren en instandhouden van het landschappelijk inpassingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

3.2 Functionele Structuur

Op de weilanden in de omgeving van het plangebied vindt voornamelijk fruitteelt plaats. Op de solitaire erven worden de woonbestemmingen afgewisseld met agrarische bestemmingen. Ten zuiden van het plangebied zijn langs de lintbebouwing burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven gevestigd. Door de afwisselende functies in de omgeving is de functie wonen passend in het plangebied.

3.3 Afwijkingen Van Het Vigerende Bestemmingsplan

De huidige bestemming biedt ruimte voor agrarische bedrijven. Burgerwoningen passen niet binnen het huidige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan VAB-beleid bevat een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming van het plangebied te wijzigen naar 'wonen'. De voorwaarden van artikel 3.5 uit het bestemmingsplan VAB-beleid die voor de functiewijziging gelden zijn hieronder toegelicht.

Bestemmingsplan VAB-Beleid artikel 3.5

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de bouw van een woning of woningen in geval van sloop van alle voormalige bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, buitengebied gebonden bedrijf, niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of niet-agrarisch bedrijf, in het geval sprake is van de aanwezigheid van (voormalige) bedrijfsgebouwen, indien en voor zover:

  1. a. het geen bebouwing betreft welke als Rijks- of gemeentelijk monument is aangemerkt dan wel voor de betreffende bebouwing in het plan de bestemming “Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek” is opgenomen;
  2. b. het legale bebouwing betreft die minstens 5 jaar rechtmatig is gebruikt;
  3. c. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat alle aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing, inclusief bouwwerken en bijbehorende voorzieningen, wordt gesloopt;
  4. d. het plan ertoe strekt te voorzien in de bouw van één of meerdere individuele woningen, worden de volgende regels gehanteerd:
bij sloop van toegestane aantal woningen
1.000 - 2.500 m2 bedrijfsgebouwen 1 vrijstaande woning van ten hoogste 750 m3
2.500-5.000 m2 bedrijfsgebouwen 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 1 woning van ten hoogste 1.500 m3
>5.000 m2 bedrijfsgebouwen 3 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 1.500 m3
3.500 - 20.000 m2 glasopstallen 1 vrijstaande woning van ten hoogste 750 m3
20.000 - 40.000 m2 glasopstallen 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 1 woning van ten hoogste 1.500 m3
>40.000 m2 glasopstallen 3 vrijstaande woningen van ten hoogste 750 m3 of 2 vrijstaande woningen van ten hoogste 1.500 m3
  1. e. per woning ten hoogste één bijgebouw wordt toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m2, met dien verstande dat, indien het bij de woning behorende, direct aan-sluitende perceel een omvang heeft van tenminste 1 ha, het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2 per woning;
  2. f. de nieuwbouw dient plaats te vinden in de directe nabijheid van het reeds aanwezige hoofdgebouw, waarvan kan worden afgeweken indien op basis van een advies van een onafhankelijke stedebouwkundige of landschappelijk deskundige is gebleken dat de bouw van (een) woning(en) in de directe nabijheid onevenredige afbreuk doet aan de ruimtelijke en/of landschappelijk waarden ter plaatse en dat nieuwbouw op een andere locatie vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit de voorkeur verdient;
  3. g. het gestelde in dit artikellid geldt ook indien sprake is van saldering van mogelijkheden op meerdere percelen, tot een maximum van 2 percelen, met dien verstande dat:
    1. 1. per perceel minimaal 250 m2 aan bedrijfsgebouwen danwel minimaal 1.000 m2 glasopstanden moet worden gesloopt;
    2. 2. voor elk perceel geldt dat alle aanwezige bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt;
    3. 3. de vervangende nieuwbouw dient gebouwd te worden op het perceel waar dat uit ruimtelijk oogpunt het meest wenselijk is;
  4. h. in het wijzigingsplan inzicht wordt gegeven in de gewenste beeldkwaliteit van de nieuw te realiseren bebouwing, waaruit blijkt op welke wijze voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke en stedebouwkundige inpassing in de omgeving en de daarmee samenhangende gewenste verschijningvorm van de bebouwing en waaruit tevens blijkt, in het geval de nieuw te realiseren bebouwing niet in de directe nabijheid van de te slopen bedrijfsgebouwen tot stand komt, waarom hieraan niet kan worden voldaan;
  5. i. de beoogde woonfunctie geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  6. j. de bedrijfsontwikkeling van agrarische en/of andere bedrijven in de omgeving niet onevenredig wordt belemmerd;
  7. k. de wijziging geschiedt door het voor zover nodig verwijderen van de bestaande bestemming en door het opnemen van de nieuwe bestemming(en), tenminste het verwijderde gedeelte volledig betreffende en, voor zover nodig, het geven van regels;
  8. l. in het plan van wijziging inzicht wordt gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, archeologische waarden, flora en fauna, geluidhinder ten gevolge van wegverkeer en/of spoorwegverkeer, hemelwaterretentie en financieel-economische uitvoerbaarheid en is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd.

Ad.

  1. a. de te slopen bebouwing betreft geen Rijks- of gemeentelijk monument en is in het bestemmingsplan niet aangeduid als 'Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek';
  2. b. de bestaande agrarische bebouwing is minstens 5 jaar rechtmatig in gebruik;
  3. c. Met het plan wordt de voormalige stal gesloopt. Een kleine schuur wordt in de toekomst privaatrechtelijk gebruikt als bijgebouw. De sloop van de voormalige stal is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan;
  4. d. met het plan wordt circa 1380 m2 aan (voormalige) bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiermee is 1 vrijstaande woning van ten hoogste 750 m² toegestaan;
  5. e. onderhavig plan staat ten hoogste één bijgebouw toe met een oppervlakte van 150 m². Dit omdat het direct aansluitende perceel dat bij de woning hoort een grotere omvang heeft dan 1 ha;
  6. f. de te realiseren woning wordt naast het bestaande hoofdgebouw gerealiseerd;
  7. g. de voormalige stal van 1380 m² wordt gesloopt;
  8. h. onderhavig plan is landschappelijk ingepast door middel van het landschappelijk inpassingsplan, welke is bijgevoegd in bijlage 1 van de regels. De uitvoer van het landschappelijk inpassingsplan is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van het bestemmingsplan;
  9. i. de te realiseren woning wordt afgestemd op de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 5.4;
  10. j. de bedrijfsontwikkeling van agrarische en/of andere bedrijven in de omgeving worden niet onevenredig belemmerd. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 5.1.5;
  11. k. de huidige bestemming wordt vervangen door een woonbestemming. Daarmee verdwijnen de mogelijkheden voor een agrarisch bedrijf op het perceel. De bestemming van de overige grond, die zal blijven functioneren als weiland, wordt enkel het bouwvlak van verwijderd.
  12. l. in onderhavig plan is inzicht gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, archeologische waarden, flora en fauna, geluidhinder ten gevolge van wegverkeer en/of spoorwegverkeer, hemelwaterretentie en financieel-economische uitvoerbaarheid en is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd. Deze aspecten zijn nader toegelicht in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Het realiseren van een woning volgens het VAB-beleid is volgens de 'handleiding ladder voor duurzame verstedelijking' geen stedelijke ontwikkeling die aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden getoetst.

4.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  1. 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  1. 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de regio Rivierenland. Het gebied kenmerkt zich door groen open gebied, omzoomd door rivieren, ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, agribusiness en logistiek. Met de ontwikkelingen in het gebied wordt de balans gezocht tussen koesteren, vernieuwen en benutten. Eén van de uitgangspunten van het beleid van deze regio is het stimuleren van functieverandering van agrarische bebouwing. Het initiatief sluit aan op dit beleidsaspect.

Voor het plan is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet van toepassing. Dit aspect is reeds behandeld in paragraaf 4.1.

Handreiking hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB)

In ruil voor de sanering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van nieuwe woningen. Door de opbrengsten van een extra bouwkavel in te zetten voor de sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing denken de samenwerkende gemeenten de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten. Afhankelijk van de hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen mag/mogen:

  • de vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen met een monumentale of beeldbepalende waarde verbouwd worden tot één of meerdere wooneenheden;
  • een nieuwe woning of woningen worden gebouwd;
  • een nieuw bijgebouw worden opgericht of een bestaand bijgebouw worden vergroot;
  • de inhoud van een bestaande woning worden vergroot.

In dit beleidskader worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van woningen of bijgebouwen, het uitbreiden van de bestaande woning of nieuwbouw voor werkfuncties, op voorwaarde dat alle (agrarische) bedrijfsgebouwen, bouwwerken en bijbehorende voorzieningen op het bouwperceel worden gesloopt/verwijderd. Hieronder worden verstaan:

  • stallen/opslagruimtes/loodsen;
  • glasopstanden/tunnelkassen/teeltondersteunende voorzieningen;
  • sleufsilo’s;
  • mestsilo;
  • mestzak/foliebassin;
  • laad- en spuitplaatsen;
  • buitenuitloop bij varkens (niet overdekt);
  • buitenuitloop bij varkens (overdekt);
  • voer- of mestplaat zonder wanden;
  • silovoet van een voorsilo;
  • erfverharding, kavelpad.

Planspecifiek

Met het plan wordt de voormalige schuur aan de noordzijde van het plangebied gesloopt. Door de sloop van deze schuur wordt de karakteristieke bedrijfswoning op het perceel zichtbaar vanaf de Hogeweg. De kleinere schuur naast de bedrijfswoning blijft behouden en wordt in gebruik genomen als bijgebouw. Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de handreiking.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2015

De Structuurvisie Neder-Betuwe 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juni 2015. De Structuurvisie is voor de gemeente een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

Planspecifiek

Volgens de structuurvisiekaart (zie bijgevoegde uitsnede) ligt het gebied in de oude Rijnbedding (blauwe zone op bijgevoegde afbeelding). Voor deze gebieden is het behoud van het aantrekkelijke landschap met specifieke kenmerken van het watererfgoed het belangrijkste doel, waaraan alle functies, zoals natuur, landbouw en recreatief medegebruik een bijdrage moeten leveren. Met het plan maakt een voormalig agrarisch bedrijf plaats voor een burgerwoning. Deze ontwikkeling voorkomt leegstand in het gebied. De te realiseren woning wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. De groene strepen in de structuurvisiekaart geven aan dat ontwikkeling van laanboomteelt is toegestaan. Het initiatief sluit aan bij de Structuurvisie Neder-Betuwe 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0006.png"

Uitsnede uit de Structuurvisiekaart Neder-Betuwe 2015, plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Neder-Betuwe)

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Neder-Betuwe

In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP, 2009) Neder-Betuwe wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de ontwikkeling van het landschap voor de komende 10 jaar wil begeleiden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Op hoofdlijnen kent de landschappelijke visie de volgende elementen, geordend naar ontwikkelingsgerichtheid:

  • De Linge als nieuwe landschappelijke structuurdrager
  • De kernen en het landelijk gebied verknopen
  • Nieuwe kwaliteiten toevoegen aan het dynamisch middengebied
  • Heldere keuzes in de kommen
  • Waaien (wielen) als dragers van de geschiedenis
  • Kleinschalige diversiteit oeverwallen behouden
  • Eigenheid van de uiterwaarden bewaren

Planspecifiek

Volgens het landschapsontwikkelingsplan is het gebied gelegen in de oude Rijnbedding. Binnen dit gebied heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. Zoals eerder is beschreven is het binnen de oude Rijnbedding van belang dat het aantrekkelijke landschap behouden blijft. Onderhavig plan sluit aan bij dit beleid door voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en daar een landschappelijk ingepaste woning voor in de plaats te realiseren. Bijgevoegd een uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan oude Rijnbedding. In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0007.png"

Uitsnede uit delandschapsontwikkelingvisie oude Rijnbedding, plangebied rood omcirkeld (bron: gemeente Neder-Betuwe)

4.3.3 Woonvisie 2016 - 2021

In de Woonvisie (vastgesteld door de gemeenteraad op 1 februari 2016) is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. De visie geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Doel is om het woonklimaat de komende jaren verder te versterken en te verbeteren, zodat Neder-Betuwe een sterke gemeente met vitale kernen blijft.

Planspecifiek

De woonvisie omschrijft dat de gemeente streeft om 460 woningen te realiseren in Kesterenvoor 2021. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt slechts 1 woning toegevoegd. Dit plan is daarmee dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de lokale woningbehoefte.

4.3.4 VAB-beleid

Het VAB-beleid van de gemeente Neder-Betuwe is verwerkt in het bestemmingsplan VAB-beleid.

Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 3.3.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Aangezien in het plangebied sprake is van een functiewijziging, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Voor het uitvoeren van onderhavig plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek staat in bijlage 1.

Ter plaatse van de bestaande bebouwing zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten voor zware metalen en DDE aangetoond. Ter plaatste van één boring het gehalte voor lood de indexwaarde van 0,5 overschrijdt.

Het aangetoonde gehalte voor lood ter plaatse van de betreffende boring bevindt zich inpandig onder de bestaande bebouwing. Verder onderzoek naar het verhoogde gehalte met lood is enkel noodzakelijk indien ter plaatse van het erf civieltechnische werkzaamheden en/of nieuwbouw plaatsvinden. In onderhavige situatie betreft deze locatie enkel een bestemmingswijziging. Verder onderzoek naar het loodgehalte is dus niet noodzakelijk.

De aangetroffen hoeveelheid asbest in het plangebied is dusdanig laag dat een nader onderzoek naar asbest niet noodzakelijk is.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor bodem is hiermee aangetoond.

5.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het toevoegen van 1 woning. Aangezien de ontwikkeling van één woning ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de Hogeweg en de Victorieweg. Op deze wegen is een snelheid van 60 km per uur toegestaan. Voor deze wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor beide wegen niet wordt overschreden. Nader onderzoek of het aanvragen van hogere waarden is daarom niet noodzakelijk.

De woning ligt ook langs de Bosche Dreef. Het plangebied ligt aan het einde van deze doodlopende onverharde weg. Het dichtstbijzijnde adres langs deze weg ligt op circa 200 m afstand van het plangebied. Vanaf deze locatie wordt de weg enkel gebruikt door de bewoners en bezoekers van het plangebied. Vanwege de beperkte verkeersintensiteit op de Bosche Dreef wordt ervan uitgegaan dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor geluid is hiermee aangetoond.

5.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de omgeving (<1000m) van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Vanwege deze grote afstand tot veehouderijen is voor het plan geen geurhinder van veehouderijen te verwachten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

5.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid voor het voeren van een agrarisch bedrijf verwijderd. Hierdoor verbetert het woon- en leefklimaat voor de nabij gelegen woningen. Er wordt daarnaast één nieuwe woning toegevoegd.Binnen een straal van 350 m rondom het plangebied zijn geen milieubelastende functies gevestigd. Voor de nieuwe woning is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor milieuzonering is hiermee aangetoond.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0008.png"

Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Uit de risicokaart is op te maken dat op 340 m afstand van het plangebied propaan is opgeslagen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze tank. De tank vormt dus geen belemmering voor het plan.

Op circa 1700 m afstand van het plangebied ligt de Betuweroute. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied (4 km), maar ruimschoots buiten de 200 meter evacuatie zone van de Betuweroute.

Op grond van art. 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Betuweroute.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.

5.1.7 Spuitzone

Wanneer nabij een plangebied (<50 m van de perceelsgrens) een perceel aanwezig is waar het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan, kunnen deze gewasbeschermingsmiddelen overwaaien naar het plangebied. Dit kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarnaast kan het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen nabijgelegen oppervlaktewater vervuilen. Beoogd is dat per 1 januari 2018 is de aanpassing van het Activiteitenbesluit in werking treed. Hierin is wettelijk opgenomen dat alléén spuittechnieken zijn toegestaan met een driftreductie van minimaal 75%. Deze regel gaat ook gelden voor agrarische percelen waarbij geen oppervlaktewater in de omgeving is.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een gevoelige functie (de nieuwe woning) toegevoegd. Op het naastgelegen agrarische perceel (< 50 m) is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegestaan. Het toepassen van deze gewasbeschermingsmiddelen kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat van het plangebied.

Het agrarisch perceel ligt naast het plangebied zonder tussenliggende sloot. Volgens het wetenschappelijke rapport van PRI 2015 in Wageningen, 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen', is de benodigde afstand vanaf de eerste bomenrij tot het plangebied 35 m. Gezien de situatie, heeft het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen op het agrarische perceel invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied. Om deze reden wordt in de verbeelding van het plan een milieuzone van 35 m rondom het plangebied opgenomen. In de regels van het plan wordt bepaald dat in deze zone het aanleggen en het in exploitatie nemen van een productieboomgaard, zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij, niet zijnde herplant niet is toegestaan. Deze maatregel zorgt op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen voor een verantwoord woon- en leefklimaat in het plangebied.

De uitvoerbaarheid van het initiatief met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is hiermee aangetoond.

5.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Met de sloop van de schuur (1.380 m2) van het voormalige agrarische bedrijf en de bouw van een woning neemt de oppervlakte aan verharding in het plangebied af. Langs het noorden van het plangebied is een A-watergang aanwezig. Onderhavig plan ligt buiten de beheerszone van de watergang. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd. Er is geen sprake van een waterschapsbelang.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

De sloop van de bestaande schuur heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Voor dit aspect is een oriënterend flora en fauna onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in bijlage 3.

De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden en natuurwaarden mits maatregelen getroffen worden. De sanering van de schuur dient plaats te vinden buiten het broedseizoen om negatieve effecten op algemene broedvogels te voorkomen.

Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen. Tijdens de sloopwerkzaamheden moet het terrein ongeschikt worden gehouden ten behoeve van de rugstreeppad. De mogelijke aanwezigheid van overige beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

5.4 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De eigen weg die door het plangebied loopt, ontsluit het erf via de Hogeweg. Met onderhavig plan zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig wijzigen. Het agrarisch bedrijfsverkeer wordt vervangen door personenverkeer, wat voor de omgeving minder belastend is.

Op eigen erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren. Volgens de Nota parkeernormen Neder-Betuwe 2017 geldt in het buitengebied een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per vrijstaande woning in het buitengebied. In de toekomstige situatie staan er 2 woningen in het plangebied. Op het perceel moeten dus 3 parkeerplaatsen per bestemmingsvlak worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Het realiseren van de parkeerplaatsen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van het bestemmingsplan.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond

5.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorisch waardevol gebied 1'. Gronden van deze bestemming zijn mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in deze bestemming bedoelde gronden worden gerekend:

  • reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;
  • waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;
  • verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;
  • bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.
  • de kernkwaliteiten die behoren tot het provinciaal waardevolle landschap, zoals deze blijken uit de structuurvisie Gelderland.

Met het plan wordt een voormalig agrarisch bedrijf gesloopt, een bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning en wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De woningen worden gerealiseerd in een verschijningsvorm van één gezamenlijk erf. Dit erf wordt landschappelijk ingepast, waardoor het plan past binnen de (cultuurhistorische) ruimtelijke structuur van de omgeving. De A-watergang die ten noorden van het plangebied ligt blijft behouden.

Volgens de beleidskaart archeologische monumentenzorg zijn in de omgeving van het plangebied geen behoudenswaardige cultuurhistorisch objecten aanwezig. Bijgevoegd een uitsnede van deze beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0009.png"

Uitsnede beleidskaart archeologische monumentenzorg (bron: gemeente Neder-Betuwe)

Archeologie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Neder-Betuwe is geconcludeerd dat het plangebied een gematigde archeologische verwachtingswaarde (bruin) heeft. Voor deze gebieden geldt dat voor nieuw te bebouwen oppervlak niet groter dan 500 m² en 30 cm diep geen archeologisch onderzoek is vereist. De omvang van de te realiseren woning met bijgebouwen bedraagt niet meer dan deze oppervlakte.

Ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden in het gebied blijft de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEboschedreef2-vst1_0010.png"

Archeologische verwachtingswaarde plangebied (bron: Gemeente Neder-Betuwe)

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

5.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Neder-Betuwe diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

7.2 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden – I', deze bestemming wordt zonder bouwvlak opgenomen waardoor in het plangebied geen agrarische bedrijven meer mogelijk zijn. Deze bestemming gaat gelden voor de gronden die geen woonbestemming krijgen;
  • 'Wonen', waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Binnen de woonbestemming worden 2 bestemmingsvlakken opgenomen. Voor het realiseren en in stand houden van parkeermogelijkheden op eigen terrein is een voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4', mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem;
  • dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorisch waardevol gebied 1', mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van de omgeving;
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat – Beheerszone watergang', mede bestemd voor bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
  • Dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie', mede bestemd voor ecologische linten. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen zijn het landschappelijk inpassingsplan en de sloop van de schuur voorwaardelijk verplicht gesteld.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

8.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang Het plan past binnen de kaders voor functieverandering in het buitengebied, zoals dat door de gemeenten is vastgesteld en waar de provincie mee heeft ingestemd.

Het plan is niet toegezonden aan het waterschap omdat geen sprake is waterschapsbelang. Het plangebied valt buiten de beheerszone van de noord gelegen A-watergang en de verharding in het plangebied neemt af. Het aspect water is nader toegelicht in paragraaf 5.2.

8.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Gezien de beperkte impact van dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. De directe buren worden door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van dit plan.

8.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan ''Bosche Dreef 2 in Kesteren'' heeft van donderdag 29 maart 2018 t/m donderdag 10 mei ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijze ontvangen.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 3 Flora en fauna onderzoek