Kesteren, Stationsstraat 34
Wijzigingsplan - Gemeente Neder-Betuwe
Vastgesteld op 19-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Kesteren, Stationsstraat 34 met identificatienummer NL.IMRO.1740.wpKEstationsstr34-vst1 van de gemeente Neder-Betuwe.
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afhankelijke woonruimte:
een deel van de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.6 Algemene wet bestuursrecht
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.9 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
1.10 bestaand:
- bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen;
- bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een vrijstaand of aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en die vanuit het hoofdgebouw niet rechtstreeks toegankelijk is;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap);
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw , waarbij:
- d. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
- e. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
1.22 bruto-vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van een gebouw conform NEN 2580;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;
1.24 dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, opticien, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/internetdienst, makelaarskantoor, foto-atelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel, door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.27 huishouden:
één of meerdere personen die in vast verband samenleven (eventueel met (hun) kinderen) waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid;
1.28 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.29 kamer:
een onzelfstandige woonruimte in een woning en/of vrijstaand bijbehorend bouwwerk, die geen eigen adres heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woonruimte;
1.30 kamerbewoning:
bewoning van een kamer;
1.31 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
1.32 nevenfunctie:
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;
1.33 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.34 niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
1.35 ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.36 ondergronds:
onder peil;
1.37 overkapping:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.38 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;
1.39 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.40 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.41 voorgevel:
de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied;
1.42 voorgevelrooilijn:
de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel);
1.43 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;
1.44 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.45 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.46 wonen:
het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 1.47;
1.47 woning/ wooneenheid:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.48 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.49 zelfstandig kantoor:
een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waterstaat - Waterlopen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en onderhoud van een
watergang.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande situatie
Ongeacht het in deze regels bepaalde ten aanzien van de situering en de maximale maten van bebouwing, geldt voor bestaande legale bebouwing dat, indien de bestaande situering en/of maten afwijken van de ingevolge deze regels toegestane situering en/of maten, de bestaande situering tevens en/of bestaande maten als maximaal toegestaan worden beschouwd.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken binnen deze bestemming ten behoeve van:
- a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
- b. kamerbewoning;
- c. seksinrichtingen;
- d. detailhandel, inclusief internetverkoop, waarbij de te koop aangeboden goederen worden opgeslagen, tentoongesteld en/of kunnen worden afgehaald;
- e. dienstverlening.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
8.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kesteren, Stationsstraat 34'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Plan
Linden BMF Vastgoed BV, hierna initiatiefnemer, is voornemens 5 appartementen te realiseren in een kantoorpand aan de Stationsstraat te Kesteren. Voorliggende ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Stationsstraat 34 in Kesteren. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: openstreetmaps.org).
1.3 Geldende Plannen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kesteren, Stationsstraat 34a', vastgesteld door de gemeente Neder-Betuwe op 10 december 2020. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Kantoor'. Vooraan het perceel ligt een bouwvlak met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 5 m'. Aan de westkant ligt een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'.
De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Vigerend bestemmingsplan ter plaatse van plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met vigerende bestemmingsplan
Binnen de bestemming 'Kantoor' is de oprichting van vijf appartementen niet toegestaan. Daarmee is het plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Wel is in artikel 3.5 van de bestemming Kantoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - 1'. De wijzigingsbevoegdheid laat zich als volgt lezen:
3.5 Wijzigen naar 'Wonen - 1'
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de gronden van de bestemming 'Kantoor' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', met dien verstande dat:
- a. er voorzien wordt in een verkeersveilige verkeersontsluiting, zodanig dat de bestaande verkeersfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
- b. wordt voldaan aan de regels van artikel 4;
- c. in afwijking van het gestelde onder b:
- 1. de maximale goot- en bouwhoogte 7,5 m bedraagt ;
- 2. binnen het bestaande bouwvlak wordt gebouwd.
- d. de bouwwijze door de aanduiding “gestapeld” toegevoegd kan worden;
- e. er een aangepast en ter goedkeuring inrichtingsplan buitenruimte (bijlage 1) wordt overlegd;
- f. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- g. voordat herontwikkeling plaatsvindt dient met behulp van de noodzakelijke onderzoeken te worden aangetoond dat het plan milieutechnisch, financieel en ruimtelijk uitvoerbaar is.
ad.
- a. Daarvan is sprake. Het plangebied en de aangrenzende gronden blijven op de huidige wijze ontsloten op de Stationstraat. Voorliggend plan voorziet in een beperkte toename van het aantal woningen met een eveneens beperkte toename van verkeer. Deze toename heeft geen negatieve gevolgen voor de verkeerskundige situatie ter plaatse. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.1;
- b. Daarvan is sprake. In voorliggend plan worden de regels 'Wonen - 1' uit het moederplan overgenomen voor het plangebied.
- c. zie onderstaand lid 1 en lid 2
- 1. voorliggende ontwikkeling voorziet de functionele wijziging van bestaande bebouwing, hierbij zijn alleen interne verbouwingswerkzaamheden gemoeid.
- 2. zie lid 1;
- d. Het bestaande gebouw binnen het plangebied betreft een gebouw met alleen een begane grond. Van verbouwwerkzaamheden en/of ophoging van het gebouw is geen sprake. Het toevoegen van de aanduiding 'gestapeld' is achterwegen gelaten.
- e. In bijlage 1 van de regels is de beoogde inrichtingstekening van het plangebied en aangrenzende gronden opgenomen. In paragraaf 2.2 is een nadere toelichting opgenomen.
- f. Omwonenden worden door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van het initiatief, zie verder 7.2.
- g. In hoofdstuk 4 van voorliggend wijzigingsplan is aangetoond dat voorliggend initiatief milieutechnisch, financieel en ruimtelijk uitvoerbaar is.
Conclusie
Op basis van voorgaande en de in dit plan opgenomen nadere motivering t.a.v. de genoemde voorwaarden, kan de conclusie worden getrokken dat voorliggend initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid 'wijziging naar Wonen - 1' uit het vigerende bestemmingsplan 'Kesteren, Stationsstraat 34a'.
1.4 Leeswijzer
Het wijzigingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gelegen aan de oostrand van de kern Kesteren. Vooraan de locatie staat een kantoorpand van één verdieping. Het pand ligt ingeklemd tussen panden met twee verdiepingen waarmee sprake is van een gevarrieerd bebouwingsbeeld. Op 10 december 2020 heeft het aangrenzende pand aan de Stationsstraat 34a een woonfunctie gekregen. Dat pand wordt op dit moment ontwikkeld tot appartementengebouw. Het gebouw aan de Stationstraat 32, direct ten noorden van het plangebied, heeft al langere tijd een woonfunctie. De drie aaneengebouwde panden variëren van elkaar in bouwhoogte en bouwjaar. Het pand binnen het plangebied heeft één bouwlaag met een plat dak en een oppervlak van ca 350 m². Op de luchtfoto in het vervolg van deze paragraaf is nog een aanbouw met oranje pannendak zichtbaar. Deze aanbouw is niet meer aanwezig.
Het plangebied wordt ontsloten via de twee bestaande toegangen van de Stationsstraat, ten noorden en zuidoosten van het plangebied. De doodlopende Stationsstraat fungeert tevens als ontsluitingsweg van het nabijgelegen station Kesteren, ten oosten van het plangebied. Aan de overzijde van de weg liggen twee bedrijfswoningen, opgevolgd door de eerste bedrijfslocaties van bedrijventerrein 'Het Panhuis'. Navolgende afbeeldingen geven enkele impressies van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps.nl)
Vooraanzicht van het plangebied. Het voorste pand wordt gebruikt voor de ontwikkeling van de appartementen: (bron, streetview.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Programma
Het pand binnen het plangebied krijgt in de toekomstige situatie een woonfunctie en gaat plaats bieden aan vijf appartementen. Om de appartementen op te richten wordt het pand alleen van binnen verbouwd. Van uitbreiding van het pand is geen sprake. De appartementen krijgen een oppervlak variërend tussen de 48 m² en 93 m², bestaande uit twee sociale huurappartementen en drie huurappartementen gericht op één- en twee persoonshuishoudens.
2.2.2 Ruimtelijke ontwikkeling
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt heeft voorliggend initiatief geen noemenswaardige veranderingen tot gevolg. Om het bestaande kantoorpand geschikt te maken voor bewoning zal het pand van binnen worden gerenoveerd. Aan de massa van het pand verandert niets. De gevels van het pand worden wel inpandig aangepakt zodat het pand een 'meer toegankelijkere uitstraling' krijgt die beter past bij de woonfunctie. Ook de erfinrichting wordt aangepast zodat het geheel een positieve bijdrage levert aan het entreegebied van het stationsgebied. Deze ontwikkelingen zorgen voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bijgevoegd een afbeelding van de nieuwe inrichtingstekening en het toekomstig aanzien op het pand vanaf de Stationsstraat. Om een beeld te krijgen van de beoogde indeling van de appartementen is een overzichtstekening van de begane grond toegevoegd als bijlage 1. Een volledig overzicht van inrichtings- en aanzichttekeningen maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningaanvraag. De inrichting van de buitenruimte conform het inrichtingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zie bijlage 1 van de regels.
Inrichtingstekening Stationstraat 34 (bron: CHITEKT Architekten)
Toekomst aanzien van het pand vanaf de Stationsstraat (bron: CHITEKT Architekten)
3D-impressie van het nieuwe aanzien van het pand vanaf de Stationsstraat (bron: CHITEKT Architekten)
3D-impressie van de nieuwe binnentuin met op de achtergrond het aangrenzende nieuwe appartementengebouw aan de Stationsstraat 34a (bron: CHITEKT Architekten)
2.2.3 Ontsluiting en parkeren
Het terrein wordt ontsloten door de bestaande toegang ten zuidwesten van het plangebied. Op het verharde buitenterrein aldaar is tevens voldoende ruimte om op eigen terrein te kunnen voldoen aan de parkeernorm van de gemeente, zie verder 4.1. Toekomstige bewoners kunnen hun fiets stallen in de ondergrondse kelder onder de appartementen. Deze kelder kan middels een aflopend talud aan de zuidoostgevel van het pand worden bereikt. De kelder dient zowel als berging en fietsenstalling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit wijzigingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
3.1.3 Conclusie
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De omgevingsverordening is op 31 maart 2021 voor het laatst geactualiseerd. De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
3.2.3 Omgevingsverordening
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
3.2.4 Conclusie
Ten behoeve van voorliggende plangebied zijn navolgende artikelen van toepassing:
Artikel 2.60 Bescherming Romeinse Lime
Het plangebied ligt binnen het gebied Romeinse Limes. De ambitie van de provincie is om via adequate ruimtelijke regelingen de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen en verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten. In artikel 2.60 wordt gesteld dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de 'Romeinse Limes' de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes niet mogen aantasten. Binnen het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten gelegen en er gelden ter plaatse van het plangebied ook geen nadere regels met betrekking tot de bescherming van mogelijke archeologische en/of cultuurhistorische resten in de bodem. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten van de 'Romeinse Limes'.
Artikel 3.33 Intrekgebied
Het plangebied ligt in de aangewezen intrekgebieden. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. In artikel 3.33 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat bestemmingsplannen die gelegen zijn in intrekgebieden, geen bestemmingen opnemen die winning van fossiele energie mogelijk maakt. Hiervan is geen sprake bij voorliggend initiatief.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
In paragraaf 3.1, onder het nationale beleid, is de positie van voorliggend initiatief vanuit de 'Ladder duurzame ontwikkeling' reeds aangetoond.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuur Neder-Betuwe 2018
Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Planspecifiek
In de volgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de Structuurvisiekaart, de planlocatie is aangegeven met de rode cirkel.
Structuurvisie kaart gemeente Neder-Betuwe (plangebied in de rode cirkel)
Op voorgaande afbeelding is zichtbaar dat het plangebied (rode cirkel) ligt binnen de ontwikkelingsrichting wonen tot 2020. De gemeente streeft naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen. Het initiatief, het omzetten van een leegstaand kantoorpand naar appartementen, past hierbinnen.
In de structuurvisie benoemd de gemeente Neder - Betuwe een aantal verbeterpunten. Zo ook voor het stationsgebied van Kesteren. Er moet worden ingezet op een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Belangrijke aspecten hierbij zijn o.a. de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Met voorliggend initiatief wordt een kans benut om in te spelen op dit beleid. De beeldkwaliteit van zowel het gebouw als de buitenruimte krijgt een kwaliteitsimpuls waar het gehele stationsgebied van Kesteren van profiteert. Voor een nadere toelichting van de toekomstige situatie, zie 2.2.
Het initiatief sluit aan op de structuurvisie Neder - Betuwe 2018.
3.3.2 Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen
Op 27 januari 2022 is het Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen, vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Hierin is het beleid met betrekking tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt het Programma Wonen belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek 2019 en de Regionale Woonagenda 2020-2030 worden de kaders van de nieuwbouwopgave in Regio Rivierenland afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.
Om wonen voor iedereen te realiseren ziet de gemeente de volgende aandachtspunten die gebaseerd zijn op onderzoek, bestaande beleidskaders en discussie met inwoners, professionals en de raad:
1. Betaalbaar voor iedereen
Midden 2021 staat de woningmarkt in heel Nederland onder spanning, ook in Neder-Betuwe. In de koopsector is dit bijvoorbeeld te zien aan de steeds hoger wordende prijzen van koopwoningen en een afname van het aantal beschikbare woningen. In de huursector is de spanning te zien aan de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Door het grote tekort aan woningen en de groei van huishoudens wordt het steeds moeilijker om aan een woning te komen. Vooral voor de lagere inkomens, starters en kwetsbare groepen is de situatie nijpend. Maar ook spoedzoekers en middeninkomens hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dit geldt voor zowel de koop- als de huursector.
2. Beschikbaar voor iedereen
We zetten in op gevarieerde woningbouw in elke kern, zowel qua woningtype als prijsklasse. Dit doen we voor onze lokale inwoners en om aan de autonome inwonersgroei van de gemeente te voldoen. Uit onderzoek van de verhuisstromen blijkt dat we, ondanks gunstige ligging aan de A15, geen grote toestroom hebben vanuit de Randstad. De woningbouwprogrammering is afhankelijk van de bestaande woningen, de behoefte en nieuwbouwmogelijkheden per kern.
3. Vindbaar voor iedereen
Het vinden van een woning is op dit moment geen vanzelfsprekendheid. Het is fijn om te weten welk actueel aanbod er is in de gemeente is. Ook is het handig om te weten bij wie kopers/huurders moeten zijn of hoe er kan worden gereageerd om een woning te huren of kopen. Elke verhuurder en verkoper mag zelf bepalen hoe zij dit doen. Met dit speerpunt gaat de gemeente aan de slag om dit voor haar inwoners beter inzichtelijk te maken.
4. Lagere inkomens
In de dorpen van Neder-Betuwe wordt al jaren gemixt gebouwd. Daarmee bedoelen we dat er verschillende woningtypen en prijsklassen gerealiseerd worden: van sociale huur tot luxe villa's. De keuze wat er gebouwd wordt moet aansluiten bij wat nodig is. De bevolking verandert en dat betekent ook dat het bouwprogramma moet veranderen: meer eenpersoonshuishoudens en zorg aan huis, waarbij het merendeel van deze inwoners een inkomen heeft waarmee ze
alleen kans maken op een woning in de sociale huur of lage koop.
5. Starters
Het begrip starter wordt vaak gebruikt, maar wie is nou die starter? De groep starters wordt door iedereen op een andere manier gedefinieerd. Toch worden starters op de woningmarkt vaak wel gezien als 'jonge mensen'. Hierbij denkt men al snel aan de groep 25-35 jaar, vooral bij koopstarters. De groep tot 25 jaar wordt vaak niet meegenomen als starter op de woningmarkt. Je kan huurstarters en koopstarters onderscheiden. Huurstarters starten óf in de sociale huur óf in de particuliere huur. Voor koopstarters gaat het veelal om het bemachtigen van een sociale of goedkope koopwoning, waarbij ze zelf geen zelfstandige koopwoning achter laten. Het kan daarbij wel zijn dat deze koopstarter al een stukje wooncarrière in de (sociale) huur heeft doorlopen en daardoor een huurwoning achterlaat.
6. Senioren
Vanaf 65 jaar val je onder de noemer senior. Neder-Betuwe telt 2.500 inwoners van 65 tot 75 jaar (ruim 10% van de bevolking) en 1.650 inwoners van 75 jaar of ouder (bijna 7% van de bevolking). Onze gemeente is daarmee iets minder vergrijsd dan het landelijk gemiddelde. De komende jaren zal de vergrijzing in Neder-Betuwe verder toenemen. Dat betekent ook een toenemende zorgvraag en een toenemende vraag naar passend wonen. Het belangrijkste is dat 55-plussers, die nog geen senior zijn, zich ervan bewust moeten worden dat ze tijdig kiezen voor een passende woning. Nadenken over verhuizen of verbouwen als de zorgvraag er is, betekent dat er weinig keuze en/of tijd is voor het
vinden van een gewenste woning of verbouwen van de bestaande woning. Als er niet op tijd verhuisd is, moet de huidige woning via de WMO aangepast worden op de hulpvraag.
Planspecifiek
De vijf nieuwe huurappartementen kunnen worden onderverdeeld in twee sociale huurappartementen en drie huurappartementen gericht op één- en twee persoonshuishoudens. Voor de kern Kesteren is m.b.t. het streefwoningbouwprogramma een kwantitatief streefprogramma van 460 nieuwe woningen opgenomen tot aan 2025. Voorliggend initiatief draagt daarmee bij aan het behalen van het streefprogramma. De appartementen vallen onder kleinschalige woonruimten voor eenpersoonshuishoudens, in het huursegment. Zoals uit de woonvisie blijkt is in Neder-Betuwe vooral vraag naar huurwoningen, zowel sociale huur als huur voor de vrije markt. Ook vanuit kwantitatief oogpunt vormen de appartementen daarmee een welkome aanvulling van het woningaanbod van Kesteren.
Het initiatief past binnen het beleid uit de 'Programma Wonen 2020-2030: wonen voor iedereen'.
3.4 Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
Regelgeving
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
- Beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2025. Belangrijk onderdeel hierin is ook het Uitvoeringsprogramma, waarin staat welke projecten de gemeente de komende jaren wil uitvoeren en voor welke projecten geld beschikbaar is.
- Achtergrondrapportage met daarin achtergrondinformatie bij de beleidsrapportage. In de achtergrondrapportage zijn de resultaten van de inventarisatie en (knelpunt)analyse opgenomen.
Doorvertaling wijzigingsplan
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, is de verkeeraantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
De nieuwe woonbestemming voorziet in 5 woningen voor starters en eenpersoonshuishoudens. Voorheen werd het aantal verkeersbewegingen bepaald door het bedrijf dat ter plaatse van het plangebied actief is. Het aantal verkeersbewegingen zal door de bestemmingswijziging minder bedragen dan in de huidige situatie. De gemeente wordt in zijn geheel beschouwd als een niet stedelijke gemeente en rest bebouwde kom. Het pand beschikt over ca. 340 m2 BVO. Dit zorgt voor de volgende verandering met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van het plangebied:
minimaal | maximaal | ||
Huidige kantoorfunctie | per 340 m2 | 26,7 | 32,6 |
Midden/ goedkoop appartement | per 5 woningen | 18,5 | 22,5 |
Verschil | -8,2 | -10,1 |
Doordat de Stationsstraat doodloopt en er weinig bestemmingen door de weg worden ontsloten is er sprake van weinig doorgaand verkeer. De straat kan het aantal verkeersbeweging afkomstig van voorliggend plan goed aan.
4.1.2 Parkeren
Regelgeving
De parapluregeling Parkeren uit 2018 en de daaraan verbonden Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (2017) zijn van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.
Doorvertaling wijzigingsplan
De nota parkeerbeleid van de gemeente Neder-Betuwe (Nota Parkeernormen 2017 - 1) is van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies. De nota schrijft een norm voor van 1,5 parkeerplaatsen voor kleinschalige appartementen (zowel huur als koop tot 50 m2). De vijf appartementen van voorliggend initiatief zijn groter (tussen de 67 m2 en 92 m2). De parkeernorm hiervoor is 1,8 parkeerplaatsen per appartement (midden/goedkoop, huur). In totaal komt het aantal benodigde parkeerplaatsen daarmee uit op 9 parkeerplaatsen. Uit het inrichtingsplan, zie bijlage 1 van de regels, is op te maken dat samen met de benodigde parkeerplaatsen voor de aangrenzende appartementen aan de Stationsstraat 34a in de toekomstige situatie 39 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Voor de ontwikkeling aan de Stationsstraat 34a zijn 30 parkeerplaatsen nodig. Daarmee sluit het aantal benodigde parkeerplaatsen in de toekomstige situatie (39) aan op de behoefte van de twee ontwikkelingen (9 + 30). Hiermee is er voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
4.1.3 Conclusie
De uitvoerbaarheid van het plan voor het aspect verkeer en parkeren hiermee aangetoond.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
4.2.2 Doorvertaling wijzigingsplan
De appartementen worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing binnen het plangebied. Om de appartementen te kunnen ontwikkelen worden er geen bodemingrepen uitgevoerd. Voor wat betreft de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan is daarom geen nader bodemonderzoek nodig. Indien noodzakelijk wordt er in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen een bodemonderzoek worden ingediend bij het bevoegd gezag.
4.2.3 Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art. 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
4.3.4 Doorvertaling wijzigingsplan
Door het initiatief worden 5 geluidgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. Voor de ontwikkeling is het van belang te kijken naar het wegverkeers- en spoorweglawaai. Met betrekking tot het wegverkeerslawaai is de Spoorstraat van belang, voor het spoorverkeerlawaai gaat het om het spoornetwerk ten zuiden van het plangebied.
Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan 'Kesteren, Spoorstraat 34a' is op 12 februari 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit het onderzoek is op te maken dat de geluidsbelasting door railverkeer ten hoogste 49 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. Een hogere waarde voor railverkeer op deze locatie is daarmee niet van toepassing.
De geluidsbelasting door wegverkeer afkomstig van Spoorstraat bedraagt ten hoogste 42dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Vanuit de toetsing aan de Wgh kan de conclusie worden getrokken dat de voorkeursgrenswaarden niet worden overschreden en dat het aanvragen van hogere waarden niet nodig is.
De appartementen zijn gesitueerd aan de Stationsstraat (30 km/u). De geluidbelasting door wegverkeer op de noordoostgevels van de locatie bedraagt ten hoogste 58 dB. Er kan aan een goede ruimtelijke ordening worden voldaan mits voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit.
4.3.5 Conclusie
De ontwikkeling van 5 woningen is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering.
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
4.4.2 Doorvertaling wijzigingsplan
In de directe omgeving is sprake van een diversiteit aan functies, waaronder woningen en maatschappelijke instellingen en het bedrijventerrein 'Het Panhuis'. De omgeving van het plangebied is daarom aan te merken als een gemengd gebied. Hieronder is een overzicht gegeven van omliggende functies en de bijbehorende richtafstanden zoals de VNG die hanteert. Onder de tabel 'VNG-richtafstand' zijn eerst de oorspronkelijke afstanden uit de VNG-bijlagen getoond. De afstand tussen haakjes betreft de afstand van één lagere categorie, vanwege de ligging in een gemengd gebied.
VNG-richtafstand | werkelijke afstand | |
Spoorstraat 57 (productiefabriek, Go-Tan B.V.) | 200 (100) m. | 160 m. |
Spoorstraat 59 (Autobedrijf, onderhoud en verkoop materialen) | 30 (10) m. | 170 m. |
Spoorstraat: station Kesteren | 100 (50) m. | 70 m. |
Spoorstraat 6-8 (Den Hartigh BV, opslag in distributiecentra) | 50 (30) m. | 100 m. |
Bedrijf met functieaanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.1 (aan de overzijde van de Stationsstraat): | 50 (30) m. | 34 m. |
Overige functies/ bedrijven zijn op een grotere afstand gelegen. De huidige bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door het realiseren van de appartementen.
Dicht bij het plangebied ligt een lpg-tankstation aan de Spoorstraat 4. De invloed van dit tankstation is in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten en wordt behandeld in paragraaf Externe veiligheid.
4.4.3 Conclusie
Het plan is met betrekking tot het aspect milieuzonering uitvoerbaar.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.5.2 Doorvertaling wijzigingsplan
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met minder dan 1.500 woningen aan een ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die “niet in betekende mate” bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van vijf appartementen ligt ruim onder de gestelde grens van 1.500 woningen. Nader onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15576527 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 17,6 µg/m3 | 16,8 µg/m3 | 9,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxiden, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
4.5.3 Conclusie
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
- 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
- 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
- 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
- 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
- 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.
4.6.2 Doorvertaling wijzigingsplan
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (groene cirkel) (bron: risicokaart.nl)
In het moederplan 'Kesteren, Stationsstraat 34a' uit 2020 heeft er in het kader van Externe Veiligheid reeds een beoordeling plaatsgevonden door de ODR en de VRGZ. Voorliggend plan voorziet in een zeer beperkte toename van het aantal woningen, waardoor de uitkomsten van de beoordeling uit het moederplan bruikbaar worden geacht voor dit initiatief. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies in het kader van Externe veiligheid opgenomen.
Plaatsgebonden risico
De toekomstige kwetsbare objecten liggen buiten de geldende PR 10-6 contour van 25 meter voor het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir. Hierdoor wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Met betrekking tot het LPG-tankstation geldt voor zowel het LPG-vulpunt als het LPG-reservoir een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied ligt binnen deze invloedsgebieden, waarbij het reservoir dichter bij het plangebied ligt dan het vulpunt. Omdat het plangebied binnen de invloedsgebieden van het LPG-tankstation ligt, dient het groepsrisico berekend te worden. In het kader van het moederplan 'Kesteren, Stationsstraat 34a' uit 2020 is het groepsrisico reeds in kaart gebracht. Voorliggend initiatief voorziet in een zeer beperkte toename van het aantal woningen binnen het plangebied, waarmee de verantwoording van het groepsrisico bruikbaar wordt geacht voor dit plan. Voor de volledigheid is de volledige verantwoording in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Met betrekking tot het LPG-tankstation geldt voor zowel het LPG-vulpunt als het LPG-reservoir een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied ligt binnen deze invloedsgebieden, waarbij het reservoir dichter bij het plangebied ligt dan het vulpunt. Omdat het plangebied binnen de invloedsgebieden van het LPG-tankstation ligt, dient het groepsrisico berekend te worden. In het kader van Externe veiligheid is het plan daarom beoordeeld door de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR).
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het verzoek niet in strijd is met de gemeentelijke ambitie in de nieuwe beleidsvisie Externe Veiligheid. Daarnaast wordt de wettelijke grenswaarde niet overschreden. Voor het effect van het tankstation op de ontwikkeling met betrekking tot een verantwoord groepsrisico en acceptabel restrisico is vervolgonderzoek gedaan door de ODR. Met betrekking tot het groepsrisico (GR) dient in de toelichting van een bestemmingsplan te worden ingegaan op de overwegingen van de in het artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) genoemde verantwoordingselementen. Deze verantwoordingselementen zijn navolgend toegelicht op basis van het advies van de ODR.
Uit de groepsrisicoberekening die de ODR heeft uitgevoerd, blijkt dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij deze berekening zijn zowel de personenaantallen in de huidige situatie als in de toekomstige situatie meegenomen (overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder a en b, Bevi).
Op 19 augustus 2015 is door de gemeente Neder-Betuwe een nieuwe omgevingsvergunning afgegeven voor het LPG-tankstation. In het kader van deze nieuwe omgevingsvergunning is onderzocht of er extra risicobeperkende maatregelen aan het LPG-tankstation mogelijk en/of nodig waren ter bescherming van het te ontwikkelen appartementencomplex (overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder c, Bevi). Dit bleek niet het geval.
Er zijn redelijkerwijs geen andere mogelijkheden om het groepsrisico te beperken (artikel 13, lid 1 onder d, f en g, Bevi). Deze beoordeling is mede gebaseerd op het advies van de Veiligheidsregio Gelderland - Zuid (VRGZ).
In het advies van de Veiligheidsregio is ingegaan op de mogelijkheden voor het bevorderen van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (artikel 13, lid 1, onder h en i, Bevi).
Bestrijdbaarheid
Er dient een bluswatervoorziening aanwezig te zijn met een minimale capaciteit van 90 m³/uur om de omvang van een ramp te bestrijden en beperken. Een dergelijke bluswatervoorziening is in de directe omgeving van het plangebied aanwezig, waardoor aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Zelfredzaamheid
De appartementen zijn bestemd voor één- of tweepersoonshuishoudens die doorgaans goed zelfredzaam zijn. Bij een eventueel dreigende calamiteit bij het LPG-tankstation kunnen de bewoners zelf vluchten. Vluchten in westelijke richting is ongewenst, omdat dit vluchten richting de risicobron is. Vluchten in oostelijke is wel gewenst. In deze richting kan men te voet over het braakliggende (rangeer)terrein of over of langs het spoor vluchten. Eventueel kan ook achter het stationsgebouw worden gescholen. Het verdient echter de voorkeur om tot een afstand van minstens 350 meter vanaf de risicobron te vluchten. Er is geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn om een extra ontvluchtingsmogelijkheid te creëren in een andere richting. De personen binnen het plangebied zijn voldoende zelfredzaam, maar de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid ter plekke zijn beperkt en redelijkerwijs niet te optimaliseren.
Na overleg met de Veiligheidsregio en de initiatiefnemer heeft de ODR, in samenspraak met de veiligheidsregio, een advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies heeft het college van B&W op 6 december 2016 besloten om het groepsrisico verantwoord te achten en het restrisico acceptabel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Ter bevordering van de bestrijdbaarheid dient de initiatiefnemer een put voor bluswater te boren (voorwaardelijke verplichting).
Deze voorwaarde is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van de bestemming 'Wonen - 1' en wordt opgepakt door de initiatiefnemer.
- 2. Organisatorische en/of technische maatregelen dienen nader te worden uitgewerkt om alarmering en ontvluchting te optimaliseren (eis vastleggen in exploitatieovereenkomst).
Deze voorwaarden wordt opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
- 3. De in- en uitgang van het gebouw wordt uitsluitend aan de zuidoost en/of zuidwestzijde toegestaan (vastleggen in inrichtingsplan).
Deze voorwaarde is gesteld voor het reeds in ontwikkeling zijnde appartementengebouw direct ten noorden van het plangebied. De appartementen uit voorliggend plan worden ontwikkeld binnen een pand dat ligt ingeklemd tussen twee gebouwen. Een deel van de appartementen zal daarom via een toegang aan de zijde van de Stationsstraat worden ontsloten. Aanvullend blijkt uit de regels dat het realiseren van functies voor verminderd zelfredzame personen niet is toegestaan
Toetsing aan de Circulaire effectafstanden LPG tankstations
Tot slot dient het plan te worden getoetst aan de Circulaire effectafstanden LPG tankstations (28 juni 2016, MvIM). De woningen uit het plan betreffen geen 'zeer kwetsbare objecten', waardoor het initiatief dient te worden getoetst vanuit een effectzone van 60 meter vanaf het LPG-tankstation. De toekomstige bestemmingsvlakken van de bestaande bestemming kantoor ligt buiten deze effectzone. Het plan is daarmee uitvoerbaar vanuit de Circulaire effectafstanden LPG tankstations.
Met inachtneming van voorgaande voorwaarden vormt de aanwezigheid van het LPG-tankstation geen belemmering voor de verdere uitwerking van het wijzigingsplan.
4.6.3 Conclusie
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
4.7 Waterhuishouding
4.7.1 Regelgeving
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
- Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
- Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
- 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
- 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
- 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
- a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
- b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
- c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
- De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
- De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijke rioleringsplan 2019-2023
De gemeente Neder-Betuwe heeft voor de periode 2019-2023 een Gemeente RioleringsPlan (GRP) vastgesteld waarin ook het voormalige Waterplan is opgenomen. Het plan bestaat daarmee uit twee delen en is opgezet volgens een regionaal format. Samenwerking op het gebied van de waterketen in de regio rivierenland heeft in 2017 geleid tot deze gezamenlijke blauwdruk en de invulling van een eerste regiovisie GRP in een separaat hoofdstuk. Omdat de opgave in het watersysteem door uitvoering van maatregelen de afgelopen jaren aanzienlijk kleiner is, is het eerder op zichzelf staande waterplan in het GRP geïntegreerd opgenomen. In het GRP zijn de kaders van het riool en waterbeleid vastgelegd en zijn de gemeentelijke visie en ambities voor de komende jaren opgenomen.
Met betrekking tot het watersysteem en de inpassing in de ruimtelijke ordening is het volgende van belang. Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Zo wordt vroegtijdig zicht gekregen op de gevolgen voor het watersysteem en op de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in de bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die worden gerealiseerd moeten klimaatbestendig en water robuust zijn en zullen hydrologische neutraal moeten worden aangelegd. Dat houdt in dat een plan geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:
- De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie.
- De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt.
- De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven of verbeteren.
- De grondwaterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf.
- Het plangebied zo moet worden ingericht dat de gevolgen op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in of rondom het plangebied.
- Bij de toetsing wordt rekening gehouden met klimaatverandering en extreme situaties.
4.7.2 Doorvertaling wijzigingsplan
Plangebied
Ten westen van het plangebied loopt een sloot (A-watergang). Ten behoeve van deze waterloop is een dubbelbestemming opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Voorliggende ontwikkeling betreft de functionele wijziging van reeds aanwezige bebouwing. Hiermee heeft onderhavig plan geen invloed op het verloop van de westelijke waterloop.
Ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet in de functionele wijziging van een bestaand pand. Ten behoeve van deze ontwikkeling neemt per saldo de hoeveelheid verhard oppervlak niet toe. Het realiseren van extra waterberging is derhalve niet aan de orde.
Overleg Waterschap Rivierenland
Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het toetsresultaat is hiervan opgenomen in bijlage 3. Uit de watertoets is op te maken dat ten behoeve van voorliggende ontwikkeling geen nadere stappen ondernomen dienen te worden.
4.7.3 Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.8 Ecologie
4.8.1 Regelgeving
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
4.8.2 Doorvertaling wijzigingsplan
In het kader van het moederplan 'Stationsstraat 34a' is een quickscan flora en fauna uitgevoerd op 31 januari 2017, het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
4.8.3 Conclusie
Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
4.9 Archeologie & Cultuurhistorie
4.9.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
4.9.2 Doorvertaling wijzigingsplan
4.9.3 Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.10 Trillingen
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillinghinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
- Deel A, Schade aan gebouwen
- Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
- Deel C, Storing aan apparatuur
4.10.1 Doorvertaling wijzigingsplan
Ten zuiden van het plangebied ligt een spoorlijn die enkel voor beperkt personen vervoer wordt gebruik. In de huidige situatie is er reeds sprake van een gebouw waarin mensen verblijven. Deze situatie verandert niet door de beoogde functiewijziging. Trillingshinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.11 Explosieven
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.
4.11.1 Doorvertaling wijzigingsplan
Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Afhankelijk van de exacte locatie en omvang van bodemingrepen zal een oppervlaktedetectie onderzoek moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. Voor de ontwikkeling van de appartementen worden er geen bodemingrepen uitgevoerd. Het bestaande pand wordt alleen van binnen verbouwd.
In het kader van voorliggende ontwikkeling is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect Explosieven.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die zonder nadere toelichting/ uitleg tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier zonder nadere toelichting/uitleg afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.3.2 Bestemmingen
Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.
Wonen - 1
Het bestaande bouwvlak zal worden verkleind ten behoeve van de buitenruimte. De huidige goot- en bouwhoogte blijft gehandhaafd. Tevens ligt over het bouwvlak de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden - 5'. In de regels zijn binnen deze bestemming voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die erin voorzien dat op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen worden opgenomen en de buitenruimte op eigen terrein wordt ingericht conform het inrichtingsplan uit bijlage 1 van de regels. Ook is er een verplichting opgenomen ten aanzien van het binnenniveau.
Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen"
De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" is toegekend aan de beschermingszones langs de watergang die ten weten van het plangebied ligt. Binnen de beschermingszone mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het wijzigingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen en jongerenontmoetingsplaatsen.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet voorzover niet strijdig met het voorgaande en/of huidige bestemmingsplan.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
Voorliggend plan betreft, op basis van artikel 6.2.1. onder d, een explotatieplanplichtige ontwikkeling, zodat hiervoor een overeenkomst dient te worden gesloten. De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin de plankosten zijn opgenomen. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens is een overeenkomst betreffende planschade gesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is geadviseerd als voorwaarde in de exploitatieovereenkomst op te nemen dat organisatorische en/of technische maatregelen nader dienen te worden uitgewerkt om alarmering en ontvluchting te optimaliseren.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Overleg
Voorliggend initiatief raakt niet aan provinciale belangen. Het waterschap is via de digitale watertoets reeds op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie ook bijlage 3. Op het ontwerp wijzigingsplan behouden zij de mogelijkheid tot het geven van zienswijzen. De mogelijke ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
7.2 Inspraak
Aangezien er sprake is van een wijzigingsplan waarbij gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid dat reeds bekend is, wordt het plan direct als ontwerp-wijzigingsplan ter inzage gelegd. De initiatiefnemer heeft omwonenden persoonlijk op de hoogte gebracht van het initiatief. Alle omwonenden en de eigenaar van het naastgelegen verhuurpand huisnummer 32, zijn reeds op de hoogte gebracht van het initiatief en zijn allen positief.
7.3 Ontwerpfase
Na afronding van het vooroverleg start de formele wijzigingsplanplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpwijzigingsplan. Indien nog worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het wijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 28 april 2022 tot en met 8 juni 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
7.4 Vaststellingsfase
Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Indeling Begane Grond
Bijlage 1 Indeling begane grond
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna