KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Gasontvangststation
Artikel 8 Bedrijf - Nutsbedrijf
Artikel 9 Bos
Artikel 10 Detailhandel
Artikel 11 Groen - Erf
Artikel 12 Groen - Park
Artikel 13 Horeca
Artikel 14 Maatschappelijk
Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 16 Natuur
Artikel 17 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 18 Recreatie - Recreatiewoning
Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 20 Sport
Artikel 21 Sport - Manege
Artikel 22 Verkeer - 1
Artikel 23 Verkeer - 2
Artikel 24 Verkeer - 3
Artikel 25 Verkeer - Onverhard
Artikel 26 Verkeer - Railverkeer
Artikel 27 Water
Artikel 28 Wonen
Artikel 29 Leiding - Gas
Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 31 Waarde - Archeologie
Artikel 32 Waarde - Archeologisch Monument
Artikel 33 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Hoog
Artikel 34 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog
Artikel 35 Waarde - Ehs
Artikel 36 Waarde - Landgoed 1
Artikel 37 Waarde - Landgoed 2
Artikel 38 Waarde - Landschap
Artikel 39 Waarde - Reliëf
Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 41 Algemene Bouwregels
Artikel 42 Algemene Gebruiksregels
Artikel 43 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 44 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 45 Algemene Procedureregels
Artikel 46 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 47 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 48 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 49 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor De Planherziening
1.2 Werkwijze
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Begrenzing Van Het Plangebied
1.5 Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Ondergrond En Ontstaansgeschiedenis
3.3 Waterhuishouding
3.4 Landschap
3.5 Landbouw
3.6 Natuur
3.7 Wonen
3.8 Recreatie
3.9 Cultuurhistorie En Archeologie
3.10 Niet-agrarische Bedrijvigheid
3.11 Maatschappelijke Functies
3.12 Infrastructuur
3.13 Nutsvoorzieningen
3.14 Samenvatting Mer
3.15 Aanvullende Notitie Plan-mer
Hoofdstuk 4 Beleidsuitgangspunten En Planopzet
4.1 Algemeen
4.2 Landschap
4.3 Natuur
4.4 Landbouw
4.5 Wonen
4.6 Water
4.7 Recreatie
4.8 Cultuurhistorie En Archeologie
4.9 Niet-agrarische Bedrijvigheid
4.10 Maatschappelijke Functies
4.11 Infrastructuur
4.12 Nutsvoorzieningen
4.13 Bestemmingsplan En Milieu
4.14 Retrospectieve Toets
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Begrenzing Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug
Bijlage 3 Begrenzing Natura 2000-gebied De Borkeld
Bijlage 4 Beheertypenkaart Natuurbeheerplan 2011
Bijlage 5 Ambitiekaart Natuurbeheerplan 2011
Bijlage 6 Reconstructiezonering
Bijlage 7 Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan
Bijlage 8 Gebiedstypen Nota Geluidsbeleid
Bijlage 9 Landschapstypen
Bijlage 10 Archeologische Verwachtings- En Beleidsadvieskaart
Bijlage 11 Beleidsadviezen Archeologie
Bijlage 12 Planschaderisicoanalyse
Bijlage 13 Karakteristieke Panden
Bijlage 14 Mer
Bijlage 15 Passende Beoordeling Mer
Bijlage 16 Onderzoek Amoniakdepositie
Bijlage 17 Onderzoek Geurhinder
Bijlage 18 Aanvullende Notitie Mer
Bijlage 19 Lpg-zones Shell A1
Bijlage 20 Lpg-zones Bp A1
Bijlage 21 Lpg-zones Oranjestraat
Bijlage 22 Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleidingen Oost
Bijlage 23 Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleidingen West
Bijlage 24 Qra
Bijlage 25 Nota Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 26 Landschappelijke Inpassing Landuwerweg 11 In Holten
Bijlage 27 Landschappelijke Inpassing De Marke 3-5 In Rijssen
Bijlage 28 Landschappelijke Inpassing Oude Deventerweg 51
Bijlage 29 Landschappelijke Inpassing Oude Deventerweg Ongenummerd

Buitengebied Rijssen-Holten

Bestemmingsplan - Rijssen-Holten

Vastgesteld op 01-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel of horeca-gerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij bijbehorend bouwwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanpijling

een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.6 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een recreatiewoning, gastenverlijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is en waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;

1.8 agrarisch bedrijf

een economische eenheid met een minimale omvang van meer dan 11 NGE dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen "kwekerijen en houtteelt, daaronder niet begrepen" en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een vis- of wormenkwekerij;

1.9 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

binnen de woning het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel verkoopactiviteit uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een (dienstverlenende) instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bestaande situatie

ten aanzien van bebouwing:legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik:het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.19 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.20 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 boerderijkamers

een (deel van) een agrarisch gebouw behorende bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.22 boomkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 chalet

een plaatsgebonden gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is;

1.30 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.31 dagrecreatie

extensief medegebruik van gronden zoals niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.32 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 de verbeelding (plankaart)

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten , bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401;

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.35 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.36 dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.37 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of live muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.38 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.39 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.40 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.41 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.42 fruitteeltbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden;

1.45 groepsaccommodatie

een (deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie;

1.46 het plan

het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten van de gemeente Rijssen-Holten;

1.47 hobbymatig houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van vee met een maximale produktieomvang tot 11 Nge;

1.48 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.49 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.50 hotel

Een bedrijf, dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig verschaffen van logies (per nacht), met al dan niet als nevenactiviteit het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.51 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.52 jachthaven

een haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren, of afgemeerd houden van pleziervaartuigen;

1.53 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.54 kampeerplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. Een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt.

1.55 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.56 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.57 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;

1.58 kwekerij

het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;

1.59 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.60 lpg-doorzet

de afzet van lpg in m³ per jaar;

1.61 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.62 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaalmedische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.63 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.64 melkrundvee

melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;

1.65 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.66 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.67 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.68 omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht;

1.69 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;

1.70 persoonsgebonden overgangsrecht

een persoonsgebonden overgangsrecht is een overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het strijdige gebruik mag worden voortgezet door die perso(o)n(en) die op de datum van vaststelling van het bestemmingsplan een persoonsgebonden overgangsrecht hebben;

1.71 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.72 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.73 perceelgrens

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.74 plattelandsappartementen

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw of een cultuurhistorisch pand, welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden groter dan 50 m2 per plattelandsappartement, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met dagverblijf. Het gaat hier om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.75 plattelandskamers

een (deel van een) voormalig agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, niet groter dan 50m2 per plattelandskamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in kamers, al dan niet in combinatie met dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;

1.76 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.77 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.78 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.79 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.80 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.81 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.82 scouting

het groepsgewijs aanbieden van diverse activiteiten voor in hoofdzaak kinderen en jong volwassenen, veelal in de vorm van buitenactiviteiten, waaronder sport en spel, buitenspelen, natuurbeleving, scoutingtechnieken, outdooractiviteiten, incidenteel kamperen en in omvang vergelijkbare activiteiten;

1.83 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.84 sierteelt

de teelt van bloemkwekerijgewassen, zoals snijbloemen, vaste planten en pot- en perkplanten, met behulp van kassen al dan niet gecombineerd met aan de teeltactiviteiten ondergeschikte handel, niet zijnde detailhandel, in op het betrokken bouwperceel geproduceerde gewassen.

1.85 sportkantine

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.86 stacaravan

een kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een breedte van niet meer dan 4,50 meter, dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De stacaravan is niet plaatsgebonden en per direct (zonder dat daarvoor ingrijpende maatregelen genomen hoeven te worden) van zijn standplaats verrijdbaar;

1.87 sterlocatie intensieve veehouderij

een bestaand agrarisch bedrijf binnen het verwevingsgebied, waar een perspectiefvol bedrijf met uitsluitend intensieve veehouderij is gevestigd, dat over voldoende omgevingsruimte beschikt om door te kunnen groeien tot een omvang van minimaal 175 nge, of een perspectiefvol gemengd bedrijf dat kan doorgroeien tot minimaal 175 nge en waarbij de intensieve veehouderijtak kan doorgroeien tot minimaal 140 nge (als bedoeld in het reconstructieplan);

1.88 teeltondersteunende kassen

kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  2. b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  3. c. het voorkomen van schade door vorst;

1.89 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  2. b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  3. c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
  4. d. het voorkomen van schade door vorst;
  5. e. die op dezelde locatie gebruikte kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;

met dien verstande dat dit niet geldt voor vollegrondsteelt zoals bij wijnbouw, aspergeteelt en/of maïsteelt;

1.90 trekkershut

een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.1 lid 1 a Wabo is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie;

1.91 twee-aaneenwoning

een woning van het type twee-aaneen gebouwd;

1.92 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.93 veldschuur

een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die gebruikt wordt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel.

1.94 verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.95 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.96 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van ten minste 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten. Het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De arbeidsbehoefte en -omvang dienen ten minste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het bedrijf;

1.97 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.98 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.99 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.100 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.101 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.102 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.103 woonwagen

een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.104 zorgboerderij

een nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf waar ouderen en/of mensen met een lichamelijke beperking of een verstandelijke handicap begeleid werkzaamheden kunnen verrichten en waar geen sprake is van nachtverblijf.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer, mest en agrarische producten met dien verstande dat dit niet geldt voor opslag binnen 50 m vanaf het agrarisch bouwvlak;
  2. b. het weiden van vee;
  3. c. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  4. d. (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  5. e. het behoud van de landschappelijke waarde;
  6. f. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  9. i. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf welke op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden;
  10. j. veldschuren welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden;
  11. k. paardrijbakken welk op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  12. l. kleinschalige kampeerterreinen welke op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - bebouwing zijn een hooiberg en kapschuur toegestaan;
  14. n. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein is tevens een onverhard parkeerterrein toegestaan;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de (plankaart) voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met vergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. de landschappelijke inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2 ten behoeve van overschrijding van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf door bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van het bouwvlak alleen toelaatbaar is, voor zover doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege de milieuwetgeving of het dierenwelzijn is vereist;
    2. 2. dit uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de overschrijding niet meer dan 25 m bedraagt;
    4. 4. dit uitsluitend is toegestaan aan drie zijden van de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf;
    5. 5. de bebouwing gedeeltelijk gesitueerd is binnen de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf;
    6. 6. dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij die op de verbeelding (plankaart) zijn aangeduid met reconstructiewetzone - extensiveringsgebied (behoudens voor uitbreiding in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid);
    7. 7. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goe te keuren beplantings/intichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze is opgenomen in Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    8. 8. en het bouwvlak voor ten minste voor 60 % is bebouwd;
    9. 9. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  2. b. 3.2.2 onder b ten behoeve van het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend bij grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    1. 1. de teeltondersteunende voorzieningen landschappelijk inpasbaar zijn;
    2. 2. de teeltondersteunende voorzieningen zijn gelegen binnen een afstand van 25 m van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    3. 3. dit uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    4. 4. dit uitsluitend is toegestaan aan één zijde van de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf;
    5. 5. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, met dien verstande dat voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf worden meegerekend;
    6. 6. voor de duur van maximaal 6 maanden;
  3. c. 3.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de paardrijbak is gesitueerd binnen 25 meter van de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf, Bedrijf, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of een veldschuur;
    2. 2. uitsluitend is één paardrijbak per (bedrijfs)woning of veldschuur toegestaan, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan ten behoeve van recreatiewoningen;
    3. 3. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    4. 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    5. 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    6. 6. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    7. 7. lichtmasten niet zijn toegestaan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:

  1. a. ten behoeve van opslag van veevoer, mest en agrarische producten;
  2. b. ten behoeve van een (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt;
  3. c. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. de arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht bedraagt;
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 mag bedragen;
    3. 3. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    4. 4. ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied de afwijking uitsluitend kan plaatsvinden indien de belangen en de ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
    5. 5. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast;
    6. 6. het parkeren plaatsvindt binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    7. 7. sanitaire voorzieningen binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
    8. 8. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
    9. 9. trekkershutten, stacaravans en chalets niet zijn toegestaan.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  2. b. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijften behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan het vigerende agrarisch bouwperceel;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de wijziging landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  3. c. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van intensieve veehouderijen tot een oppervlakte van 1,5 ha, met dien verstande dat
    1. 1. bij intensieve veehouderijen die zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied dit uitsluitend is toegestaan wanneer uitbreiding uit het oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  4. d. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van intensieve veehouderijen die zijn aangeduid als specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie tot een oppervlakte van 2 ha met dien verstande dat
    1. 1. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    2. 2. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  5. e. ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van veehouderijen tot een oppervlakte van 2 ha, met dien verstande dat
    1. 1. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    2. 2. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    3. 3. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit; ;
  6. f. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een intensieve veehouderij met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan het vigerende agrarisch bouwperceel;
    3. 3. het aantal dieren niet toeneemt;
    4. 4. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    5. 5. de wijziging landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    6. 6. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  7. g. in de bestemming Natuur,Water en/of de bestemming Bos, met dien verstande dat:
    1. 1. de natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het provinciaal dan wel nationaal beleid.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbij behorende gebouwen (niet zijnde rijhallen), bouwwerken, geen gebouw zijnde, voorzieningen, beplanting, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven, agrarische gronden en bedrijfswoningen met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. b. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfwoning is toegestaan mits anders is aangegeven op de plankaart;
  3. c. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding sierteelt is een (boom)kwekerijbedrijf toegestaan, met dien verstande dat ondergeschikte detailhandel is toegestaan, waarbij het de verkoop van op het eigen bedrijf geteelde producten betreft;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding verblijfsrecreatie is tevens verblijfsrecreatie toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding bedrijf de voor het betrokken perceel genoemde (bedrijfs)activiteit plaatsvindt, met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    2. 2. de agrarische bedrijfsfunctie primair is en blijft;
adres activiteit
Evertjesweg 9 Holten loon- en grondverzetbedrijf
Oude Deventerweg 51, Holten akkerbouwbedrijf
Rijssenseweg 3, Holten houtbedrijf
Rijssenseweg 34, Holten dierenpension
Sangeldijk 16, Holten zorgboerderij
Schreursweg 3, Holten Kinderdagverblijf
Velddijk 7, Holten agrarisch loonbedrijf
Zwilweg 1, Rijssen loon- en grondverzetbedrijf
  1. g. kleinschalige kampeerterreinen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  2. h. boerderijkamers die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  3. i. groepsaccommodaties die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';
  4. j. plattelandsappartementen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - plattelandsappartement';
  5. k. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  6. l. paardrijbakken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  7. m. voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teelondersteunende voorzieningen, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, en voorzieningen te behoeve van de waterhuishouding;
  8. n. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan;
  9. o. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn tevens de algemene aanduidingsregels opgenomen in artikel 43.1 van toepassing;

met dien verstande dat;

  1. p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-afwijking' is overschrijding aan die zijde zoals omschreven in artikel 3.4 en 5.4 niet toegestaan;
  2. q. vrijstaande overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning.

4.2 Bouwregels

De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 4.1en toestaan dat een rijhal wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. 1. voor wat betreft de paardenhouderij-activiteiten er sprake is van een volwaardig bedrijf, wat blijkt uit een bedrijfsplan;
    2. 2. niet meer dan 1 binnenrijhal per bedrijf aanwezig mag zijn;
    3. 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.300 m2;
    4. 4. de bouwhoogte niet meer dan 13 m bedraagt;
    5. 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    6. 6. de rijhal landschappelijk wordt ingepast;
  2. b. 4.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  3. c. 4.2.3 onder b en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  4. d. 4.2.3 onder b ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. 4.2.2onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    1. 1. inwoning of uitbreiding van de bestaande eerste bedrijfswoning niet mogelijk is;
    2. 2. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee; of
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten; of
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency;
    3. 3. de omvang van het bedrijf zodanig moet zijn dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaar inkomen biedt aan ten minste twee arbeidskrachten;
    4. 4. aannemelijk moet zijn gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten; wat dient te blijken uit een ondernemersplan dat is opgesteld door een agrarische adviesinstantie;
    5. 5. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf, waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw;
    6. 6. niet eerder een tweede agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig is geweest;
    7. 7. de eerste bedrijfswoning niet reeds is uitgebreid tot 1.000 m3 ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens;
  6. f. 4.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt verhoogd tot 6 m;
  7. g. 4.2.2 onder e ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
    2. 2. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. geen ander afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan;
    4. 4. bij vergroting, het bouwwerk niet hoger wordt dan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
    5. 5. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
    6. 6. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
  8. h. 4.2.2 onder e ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan;
  9. i. 4.2.4 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  10. j. 4.2.5 onder b ten behoeve van mestvergistingsinstallaties tot een maximale hoogte van 12 m;
  11. k. 4.2.5 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m;
  12. l. 4.2.5 onder a en toestaan dat lichtmasten tot een bouwhoogte van niet meer dan 8 m worden gebouwd.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 4.1 juncto artikel 1.100 (begripsomschrijving woning) en 4.4.1 onder j voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van alles onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  2. b. 4.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. de arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht dient te bedragen;
    2. 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en natuurwaarden;
    3. 3. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, zodat het een passend element vormt in de omgeving en dat aan een doelmatige inrichting wordt bijgedragen;
    4. 4. het kleinschalig kampeerterrein wordt in ruimtelijke samenhang met de gebouwen gerealiseerd;
    5. 5. toilet- en wasvoorzieningen worden binnen bestaande bebouwing gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    6. 6. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    7. 7. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
    8. 8. een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied en de gebiedsaanduiding reconstuctiewetzone - verwevingsgebied, met dien verstande dat een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied uitsluitend is toegestaan indien de belangen en de ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
    9. 9. trekkershutten, stacaravans en chalets niet zijn toegestaan;
  3. c. 4.4.1 onder b ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, met dien verstande dat:
    1. 1. sprake is van een duurzaam, volwaardig agrarisch bedrijf;
    2. 2. de biomassavergisting milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
    3. 3. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
  4. d. 4.4.1 onder f voor het toestaan van boerderijkamers bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    1. 1. boerderijkamers uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat boerderijkamers ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied uitsluitend zijn toegestaan indien zij de landbouw niet frustreren;
    3. 3. boerderijkamers in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    4. 4. de oppervlakte van één boerderijkamer is niet meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van boerderijkamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    5. 5. verhuur van boerderijkamers het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    6. 6. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    7. 7. de boerderijkamers geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    8. 8. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    9. 9. de boerderijkamers geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    10. 10. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    11. 11. boerderijkamers worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit;
  5. e. 4.4.1 onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en:

  1. a. aan een agrarisch bouwperceel de aanduiding intensieve veehouderij toevoegen, met dien verstande dat:
    1. 1. het bedrijf niet is gelegen binnen de gronden die op de verbeelding (plankaart) zijn aangeduid als reconstructiewetzone - extensiveringsgebied en reconstructiewetzone-verwevingsgebied;;
    2. 2. dit niet is toegestaan op de volgende adressen:
adres
Beumersteeg 1, Holten
Beumersteeg 2, Holten
Boerendanssteeg 2, Holten
Evertjesweg 3, Holten
Evertjesweg 9, Holten
Helhuizerweg 16, Holten
Jeurlinksweg 10, Holten
Markeloseweg 23, Holten
Markeloseweg 25, Holten
Rijssenseweg 1, Holten
Rijssenseweg 13, Holten
Schreursweg 1, Holten
Schreursweg 6a, Holten
Tromopsweg 9, Holten
Veenweg 4, Holten
Velddijk 7, Holten
  1. b. een agrarisch bouwperceel aanwijzen als specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie als bedoeld in artikel 1.87 (begripsomschrijving sterlocatie intensieve veehouderij), indien:
    1. 1. het agrarisch bouwperceel is aangeduid als intensieve veehouderij op datum van vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten;
    2. 2. het bedrijf niet is gelegen binnen de gronden die op de verbeelding (plankaart) zijn aangeduid als reconstructiewetzone - extensiveringsgebied of reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied;;
  2. c. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming
    Wonen met de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf en de aansluitende gebiedsbestemming(en), met dien verstande dat het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak ;
  3. d. aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf de aanduiding verblijfsrecreatie toekennen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen met dien verstande dat:
    1. 1. plattelandskamers uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat plattelandskamers ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied uitsluitend is toegestaan indien zij de landbouw niet frustreren; plattelandsappartementen in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van nieuwbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    3. 3. de oppervlakte van één plattelandsappartement bedraagt meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de kamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    4. 4. verhuur van plattelandsappartementen het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    5. 5. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    6. 6. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
    7. 7. de plattelandsappartementen geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    8. 8. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    9. 9. de plattelandsappartementen geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    10. 10. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    11. 11. plattelandsappartementen worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit.
  4. e. ten behoeve van het gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen als kampeerboerderij/kamphuis als groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de kampeerboerderij wordt gesitueerd in een bedrijfsgebouw dat niet meer van belang is voor de agrarische bedrijfsvoering;
    2. 2. deze functie ondergeschikt is aan het agrarisch bedrijf;
    3. 3. de kampeerboerderij ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    4. 4. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
    5. 5. de kampeerboerderij geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    6. 6. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    7. 7. de kampeerboerderij geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    8. 8. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    9. 9. de kampeerboerderij wordt gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit
    10. 10. een kampeerboerderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer, mest en agrarische producten met dien verstande dat dit niet geldt voor opslag binnen 50 m vanaf het agrarisch bouwvlak;
  2. b. het behoud en het herstel van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
  3. c. het weiden van vee;
  4. d. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  5. e. (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan
  6. f. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding sierteelt de teelt van bloemkwekerijgewassen is toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van sport-kleiduivenschietterrein is een kleiduivenschietinrichting toegestaan voor maximaal zes wedstrijddagen per jaar;
  11. k. gebouwen ten dienste van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  12. l. kleinschalige kampeerterreinen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  13. m. paardrijbakken welk op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  14. n. veldschuren welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden

met bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat een paardrijbak niet is toegestaan.

5.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met een bouwvergunning of omgevingsvergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. de landschappelijke inpassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 5.2 ten behoeve van overschrijding van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf door bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van het bouwvlak alleen toelaatbaar is, voor zover doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege de milieuwetgeving of het dierenwelzijn is vereist;
    2. 2. dit uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de overschrijding niet meer dan 25 m bedraagt;
    4. 4. dit uitsluitend is toegestaan aan drie zijden van de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf;
    5. 5. de bebouwing gedeeltelijk gesitueerd is binnen de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf;
    6. 6. dit niet geldt ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij die op de verbeelding (plankaart) zijn aangeduid met reconstructiewetzone - extensiveringsgebied (behoudens voor uitbreiding in het kader van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid);
    7. 7. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantings/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze is opgenomen in Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
    8. 8. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  2. b. 5.2.1 onder b ten behoeve van het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
    1. 1. de teeltondersteunende voorzieningen landschappelijk inpasbaar zijn;
    2. 2. de teeltondersteunende voorzieningen zijn gelegen binnen een afstand van 25 m van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    3. 3. dit uitsluitend is toegestaan in het achtererfgebied;
    4. 4. dit uitsluitend is toegestaan aan één zijde van de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf;
    5. 5. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2, met dien verstande dat voor de oppervlakte de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf worden meegerekend.
  3. c. 5.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de paardrijbak is gesitueerd binnen 25 meter van de bestemming Agrarisch -Agrarisch bedrijf, Bedrijf, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of een veldschuur;
    2. 2. uitsluitend is één paardrijbak per (bedrijfs)woning of veldschuur toegestaan, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan ten behoeve van recreatiewoningen;
    3. 3. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    4. 4. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    5. 5. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    6. 6. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    7. 7. lichtmasten niet zijn toegestaan.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in 5.1:

  1. a. ten behoeve van een (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt;
  2. b. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. de arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht bedraagt;
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 mag bedragen;
    3. 3. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    4. 4. ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied de afwijking uitsluitend kan plaatsvinden indien de belangen en de ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
    5. 5. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast;
    6. 6. het parkeren plaatsvindt binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    7. 7. sanitaire voorzieningen binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
    8. 8. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
    9. 9. trekkershutten, stacaravans en chalets niet zijn toegestaan.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  2. b. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijften behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan het vigerende agrarisch bouwperceel;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. het aantal dieren niet toeneemt;
    4. 4. de wijziging landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    5. 5. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  3. c. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van intensieve veehouderijen tot een oppervlakte van 1,5 ha, met dien verstande dat
    1. 1. bij intensieve veehouderijen die zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied dit uitsluitend is toegestaan wanneer uitbreiding uit het oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    3. 3. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    4. 4. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  4. d. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van intensieve veehouderijen die zijn aangeduid als specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie tot een oppervlakte van 2 ha met dien verstande dat
    1. 1. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    2. 2. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit; ;
  5. e. ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van intensieve veehouderijen tot een oppervlakte van 2 ha, met dien verstande dat
    1. 1. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    2. 2. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    3. 3. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit; ;
  6. f. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan het vigerende agrarisch bouwperceel;
    3. 3. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    4. 4. de wijziging landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    5. 5. uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  7. g. in de bestemming Natuur,Water en/of de bestemming Bos, met dien verstande dat:
    1. 1. de natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het provinciaal dan wel nationaal beleid.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken geen bouwwerken zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. a. op de volgende adressen de volgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
adres activiteit toegestane oppervlakte (m2)
Borkeld 2, Rijssen loonwerkbedrijf 2.160
Beumersteeg 4, Holten loon- en grondverzet 1.155
Broensweg 1 en 3, Holten constructie- en/of
landbouwmechanisatie
4.000
Deventerweg 53,Holten opslag (Verkeer en Waterstaat) 445
Deventerweg 84, Holten tuinmaterialenhandel 3.100
Dijkerhoekseweg 1a, Holten Interieurbouw- en houtbedrijf 195
Dijkerhoekseweg 4, Holten schildersbedrijf 350
Elsenerveldweg 6, Rijssen loonwerkbedrijf 3.000
Enterstraat 155, Rijssen opslag 900
Enterstraat 133, Rijssen muziekinstrumentenmaker 175
Enterstraat 133a, Rijssen groothandel in groente 315
Enterstraat 210, Rijssen transportbedrijf 1.085
Espelodijk 17, Rijssen tuningbedrijf 450
Evertjesweg 11, Holten loon- en grondverzetbedrijf 2.225
Lambooysweg 2, Holten opslag 350
Langstraat 20, Holten tankstation 260
Larenseweg ong, Holten opslag 100
Leijerweerdsdijk 20, Rijssen boomkwekerij - sierteelt 500
Lichtenbergerweg 6a, Rijssen autobedrijf 840
Maneschijnsweg 20b, Holten houtbedrijf 1.425
Maneschijnsweg 26, Holten aannemersbedrijf 2.000
Markeloseweg 19, Holten verkoop tuinhout 2.000
Markeloseweg 94, Rijssen verkeersveiligheidscentrum 630
Markeloseweg 131, Rijssen steenfabriek 9.335
Middeldijk 24, Rijssen landschapsonderhoud 1452
Oude Stationsweg 3, Holten autobedrijf 700
Oude Stationsweg 13 dierenpension 715
Pelmolenpad 9, Rijssen molen 490
Rijksweg A1 5, Holten tankstation 280
Rijssenseweg 7, Holten garage 1.000
Rijssenseweg 9, Holten aannemersbedrijf 1.500
Russendijk 2, Holten aannemersbedrijf 1.400
Vijfhuizenweg 5, Holten - productieonderneming voor landbouw- en industriële doeleinden
- edelhertenhouderij
- bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bovengenoemde activiteiten
1336

702
2270
Schutteweg 2, Holten loon- en grondverzetbedrijf en landbouwmechanisatie 550
Weustenweg 1, Holten autoschadeherstelbedrijf 575
Witmoesdijk 24, Rijssen autobedrijf 1.165
Zandvoortspad 3, Holten loon- en grondverzetbedrijf 2.500
Zwilweg 4 en 6, Rijssen aannemersbedrijf 460
  1. b. detailhandel niet is toegestaan, met dien verstande dat verkoopactiviteiten wel zijn toegestaan, mits voortvloeiend uit de in tabel onder a genoemde bedrijfsactiviteiten;
  2. c. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
  3. d. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfwoning is toegestaan mits anders is aangegeven op de plankaart;
  4. e. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  5. f. inrichtingen als bedoeld in onderdeel C en D van bijlage 1 van het Bor, zoals dit luidt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, niet zijn toegestaan;
  6. g. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van die inrichtingen die aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  7. h. ter plaatse van de aanduiding verkooppunt motorbrandstoffen met lpg verkoop van motorbrandstoffen mag plaatsvinden, waaronder begrepen lpg met een doorzet van niet meer dan 1.000 m3 per jaar;
  8. i. ter plaatse van de aanduiding vulpunt lpg een lpg-vulpunt aanwezig is;
  9. j. een dierenpension met speelweide mag plaatsvinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - dierenpension;
  10. k. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zijn tevens de algemene aanduidingsregels opgenomen in artikel 43.1 van toepassing ;
  11. l. buitenopslag is toegestaan met dien verstande dat deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig was;
  12. m. vrijstaande overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;
  13. n. dat ter plaatse van de aanduiding mestopslag mestopslag is toegestaan;
  14. o. ter plaatse van de aanduiding hertenhouderij het opfokken en houden van herten is toegestaan;
  15. p. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  16. q. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
  17. r. ter plaatse van de aanduiding sierteelt de teelt van bloemkwekerijgewassen is toegestaan;

6.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voorBedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 6.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  2. b. 6.2.1 onder b en toestaan dat de afstand tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. 6.2.1 onder d en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  4. d. 6.2.1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. 6.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt verhoogd tot 6 m;
  6. f. 6.2.2 onder e ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen en door het bevoegd gezag goed te keuren beplantingsplan/inrichtingsplan;
  7. g. 6.2.3 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  8. h. 6.2.4 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m;
  9. i. 6.2.4 onder a en toestaan dat lichtmasten tot een bouwhoogte van niet meer dan 8 m worden gebouwd.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 6.1 ten behoeve van buitenopslag, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. buitenopslag is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
    2. 2. er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig;
    3. 3. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    4. 4. buitenopslag leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
  2. b. 6.1 ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien die bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben; met dien verstande dat dit geen bedrijven zijn niet geen onderdeel uitmaken van de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. c. 6.1 juncto 1.100 woning en 6.4.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  4. d. 6.5.1onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. In de bestemming Wonen indien het bedrijf is beëindigd en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak

Artikel 7 Bedrijf - Gasontvangststation

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor het Bedrijf - Gasontvangststation aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangststations;
  2. b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf en terreinafscheidingen en groen.

7.2 Bouwregels

Op de tot Bedrijf - Gasontvangststation bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming

Artikel 8 Bedrijf - Nutsbedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Nutsbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;
  2. b. transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  3. c. een antennemast, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding antennemast;
  4. d. ter plaatse van Beusebergerweg 53 in Holten, een rioolwaterzuivering;
  5. e. ter plaatse van Geskesdijk 1 in Holten, een waterwinlocatie;
  6. f. ter plaatse van Beerdijk 2 in Holten, een waterwinlocatie;

met daarbij behorende:

  1. g. gebouwen - een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  2. h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. i. erven;
  4. j. terreinen.

met daarbij behorende gebouwen - geen bedrijfswoningen zijnde - bouwwerken, geen gebouw zijnde en terreinen.

8.2 Bouwregels

Op de tot Bedrijf - Nutsbedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

Artikel 9 Bos

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  3. c. geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding geluidwal;
  4. d. een speelbos ten behoeve van extensieve scoutingactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van maatschappelijk - scouting;
  5. e. opslag van zand, uitsluitend ter plaaste van de aanduiding opslag;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - bebouwing is een jachthuis toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van sport - wedstrijdbaan is het crossen met motoren toegestaan;
  8. h. veldschuren welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden;
  9. i. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de
    terinzagelegging van het ontwerpplan;
  10. j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  11. k. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  12. l. uitsluitend paardrijbakken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren zijn toegestaan;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

9.2 Bouwregels

Op de tot Bos bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Detailhandel

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding tuincentrum, voor een tuincentrum;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. e. tuinen en erven;
  4. f. terreinen en parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. g. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  2. h. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfswoning is toegestaan mits anders is aangegeven op de plankaart;
  3. i. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij het showmodellen betreft ten behoeve van de bedrijfsvoering van een tuincentrum of tuinmaterialenhandel dan wel overkappingen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;
  4. j. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  5. k. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;

10.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Detailhandel aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 10.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  2. b. 10.2.1 onder b en toestaan dat de afstand tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. 10.2.1 onder c en toestaan dat de maximale oppervlakte voor kassen 4000 m2 bedraagt;
  4. d. 10.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  5. e. 10.2.1 onder d en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  6. f. 10.2.1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  7. g. 10.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot 6 m;
  8. h. 10.2.2 onder e ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
  9. i. 10.2.3 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m.

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 10.1 ten behoeve van andere detailhandelsactiviteiten, indien die activiteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben; met dien verstande dat dit geen bedrijven zijn die geen onderdeel uitmaken van de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. 10.1 juncto artikel 1.100 (begripsomschrijving woning) en 10.5.1 onder f voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  3. c. 10.5.1 onder f ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de bestemming Wonen indien het bedrijf is beëindigd en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak.

Artikel 11 Groen - Erf

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. waterpartijen;
  7. g. boomgaarden;
  8. h. houtwallen/houtsingels;
  9. i. parkeren;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.

11.2 Bouwregels

Artikel 12 Groen - Park

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Park aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein voor parkeerplaatsen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - bebouwing een kinderboerderij, muziekkoepel en volière zijn toegestaan

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.

12.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Groen - Park aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerkenten dienste van de bestemming.

Artikel 13 Horeca

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven;
  2. b. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van horeca - hotel;
  3. c. gebouwen;
  4. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  5. e. tuinen;
  6. f. erven;
  7. g. terreinen;
  8. h. groenvoorzieningen;
  9. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. j. parkeervoorzieningen;
  11. k. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfwoning is toegestaan mits anders is aangegeven op de plankaart.

met dien verstande dat

  1. l. vrijstaande overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;
  2. m. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  3. n. bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren.

13.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Horeca aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 13.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  2. b. 13.2.1 onder b en toestaan dat de afstand tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. c. 13.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  4. d. 13.2.1 onder d en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  5. e. 13.2.1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  6. f. 13.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot 6 m
  7. g. 13.2.2 onder e ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
  8. h. 13.2.3 onder c en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m.

13.5 Specifieke gebruiksregels

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 13.1 juncto artikel 1.100 (begripsomschrijving woning) en 13.5.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  2. b. 13.5.1 onder h ten behoeve van het gebruik van (bijgebouwen bij) woningen voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

13.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de bestemming Wonen indien het bedrijf is beëindigd, en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak.

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding onderwijs is uitsluitend een basisschool inclusief voor- en naschoolse kinderopvang toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - monument tevens voor een bouwkundig monument;
  4. d. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zijn tevens de algemene aanduidingsregels opgenomen in artikel 43.1 van toepassing ;

met daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. g. tuinen;
  4. h. erven;
  5. i. terreinen;
  6. j. parkeervoorzieningen;
  7. k. landschappelijke inpassing;

met dien verstande dat:

  1. l. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;

14.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Maatschappelijk aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 14.2.1 onder b en toestaan dat de afstand tot de perceelgrens wordt verkleind;
  2. b. 14.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m;
  3. c. 14.2.1 onder d en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 14 m;
  4. d. 14.2.1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;

14.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Begraafplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. aula;
  3. c. ter plaatse van Eekhoornweg 10 in Holten een informatiecentrum is toegestaan;
  4. d. landschappelijke inpassing;

met daarbij behorende:

  1. e. gebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde;
  2. f. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. g. erven;
  4. h. terreinen;
  5. i. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. j. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning.

15.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Maatschappelijk - Begraafplaats aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Natuur

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. b. agrarisch medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
  3. c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  5. e. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

16.2 Bouwregels

Op de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in:

  1. a. 16.2 en toiletgebouw toestaan ter plaatse van de aanduiding dagrecreatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. 2. de oppervlakte niet meer dan 20 m2 bedraagt;
  2. b. 16.2.1 en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verhoogd tot 2,50 m.

16.4 Specifieke gebruiksregels

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Recreatie - Dagrecreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voorRecreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein uitsluitend voor parkeerplaatsen met landschappelijke inpassing;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding bos, uitsluitend voor (hoog)opgaande afschermende beplanting, bos, waterlopen, gebruik en recreatief medegebruik ten behoeve van de kinderboerderij, en het behoud en/of herstel van landschappelijke waarden;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding volkstuin, uitsluitend voor een volkstuin;
  5. e. in aanvulling van het bepaalde onder a zijn de volgende adressen bestemd voor de volgende activiteiten:
adres activiteit toegestane oppervlakte (m2)
Imhofsweg crossterrein 0
Meester Bosweg 5 kinderboerderij 1.500, waarvan 200 ten behoeve van dierenverblijven ter plaatse van de aanduiding bos
Molendijk Noord 67 hondendressuurterrein 69
Oude Markeloseweg 1 hondendressuurterrein 84
Winkelbergweg 56 paardensportcentrum 170

met daarbijbehorende:

  1. f. gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen:
  2. g. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. h. wegen;
  4. i. paden;
  5. j. parkeervoorzieningen;
  6. k. water;
  7. l. landschappelijke inpassing en groenvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. m. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning.

17.2 Bouwregels

Op de tot Recreatie - Dagrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

17.4 Specifieke gebruiksregels

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 17.1 ten behoeve van andere activiteiten, indien die activiteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben.

Artikel 18 Recreatie - Recreatiewoning

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Recreatiewoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief verblijf in recreatiewoningen;

met daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. d. terreinen;

met dien verstande dat;

  1. e. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning .
  2. f. paardrijbakken expliciet niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren.

18.2 Bouwregels

Op de voor Recreatie - Recreatiewoning aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

18.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voorRecreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief verblijf in recreatiewoningen, stacaravans, trekkershutten en kampeermiddelen met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.2.1;
  2. b. recreatief verblijf in groepsaccommodaties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie;
  3. c. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarde;

met daarbij behorende:

  1. d. voorzieningengebouwen, waaronder horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding centrum;
  2. e. sanitaire voorzieningen en bergingen ten behoeve van opslag van onderhoudsmateriaal uitsluitend ten behoeve van recreatieve bedrijven;
  3. f. dagrecreatieve voorzieningen, detailhandel, sport- en spelvoorzieningen, dienstverlening en horeca uitsluitend ten behoeve van een recreatief bedrijf, een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ondergeschikt aan de verblijfsrecreatieve voorzieningen en ten dienste van de gebruikers van die voorzieningen;
  4. g. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein;

met dien verstande dat:

  1. h. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
  2. i. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfswoning is toegestaan tenzij anders is aangegeven in artikel 19.2.1;
  3. j. ter plaatse van de aanduiding kampeerterrein en de aanduiding specifieke vorm van recreatie uitgesloten - stacaravans de gronden niet mogen worden gebruikt voor stacaravans;
  4. k. ter plaatse van de aanduiding recreatiewoning uitgesloten mogen de gronden niet gebruikt worden voor recreatiewoningen;
  5. l. ter plaatse van de aanduiding park uitsluitend een wandel- en speelbos is toegestaan;
  6. m. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;
  7. n. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  8. o. paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;

met daarbij behorende:

  1. p. gebouwen;
  2. q. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. r. ontsluiting, paden en wegen;
  4. s. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. t. groenvoorzieningen en/of erfbeplanting.

19.2 Bouwregels

Op de tot Recreatie - Verblijfsrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 19.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  2. b. 19.2.7onder a en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot 6 m;
  3. c. 19.2.7 onder d ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
  4. d. 19.2.8 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m.

19.5 Specifieke gebruiksregels

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 19.2 ten behoeve van de realisering van groepshuizen met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud van een groepshuis niet meer bedraagt dan 750 m3;
    2. 2. het aantal groepshuizen niet meer dan 15% van het totaal aantal recreatiewoningen mag bedragen, met dien verstande dat het aantal groepshuizen per park niet meer dan 10 mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen;
    4. 4. de groepshuizen bedrijfsmatig geëxploiteerd moeten worden, wat moet blijken uit een bedrijfsplan;
  2. b. 19.1 juncto artikel 1.100 (begripsomschrijving woning) en 19.5.1 onder e voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  3. c. 19.5.1onder g ten behoeve van het gebruik van (bijgebouwen bij) woningen in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

Artikel 20 Sport

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen; sportvelden en overige sportterreinen met de daarbij behorende gebouwen zoals kleedruimte, sanitaire voorzieningen, kantine.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding ijsbaan voor een ijsbaan;met daarbij behorende:
  3. c. gebouwen, geen bedrijfswoning(en) zijnde;
  4. d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

met dien verstande

  1. e. dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet zijn toegestaan.

20.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding (plankaart) voor Sport aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 20.2.1 onder e ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. 20.2.2 onder a en toestaan dat tribunes tot een bouwhoogte van niet meer dan 10 m worden gebouwd;
  3. c. 20.2.2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van lichtmasten wordt verhoogd tot 15 m.

20.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Sport - Manege

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport - Manege aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een manege met bijbehorende voorzieningen waaronder de opslag van mest en veevoer;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding kampeerterrein, voor een kleinschalig kampeerterrein;
  3. c. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zijn tevens de algemene aanduidingsregels opgenomen in artikel 43.1 van toepassing;
  4. d. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfwoning is toegestaan mits anders is aangegeven op de plankaart;

met daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. paardrijbakken;
  3. g. tuinen;
  4. h. erven;
  5. i. gronden;

met dien verstande dat:

  1. j. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 manege is toegestaan;
  2. k. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  3. l. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige horeca ten dienste van de manege;
  4. m. vrijstaande overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning .
  5. n. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
  6. o. paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;

21.2 Bouwregels

Op voor Sport - Manege aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 21.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  2. b. 21.2.1 onder c, en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 14 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  3. c. 21.2.1 onder c, ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  4. d. 21.2.2 onder c en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot 6 m;
  5. e. 21.2.2 onder e ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
  6. f. 21.2.3 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  7. g. 21.2.4 onder a en toestaan dat lichtmasten tot een bouwhoogte van niet meer dan 8 m worden gebouwd.

21.5 Specifieke gebruiksregels

21.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 21.1 juncto artikel 1.100 (begripsomschrijving woning) en 21.5.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  2. b. 21.5.1 onder h ten behoeve van het gebruik van (bijgebouwen bij) woningen voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
  3. c. 21.5.1 onder f voor het toestaan van boerderijkamers bij sport - manege, met dien verstande dat:
    1. 1. boerderijkamers uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat boerderijkamers ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied uitsluitend zijn toegestaan indien zij de landbouw niet frustreren;
    3. 3. boerderijkamers in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    4. 4. de oppervlakte van één boerderijkamer is niet meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van boerderijkamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    5. 5. verhuur van boerderijkamers het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    6. 6. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    7. 7. de boerderijkamers geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    8. 8. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    9. 9. de boerderijkamers geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    10. 10. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
    11. 11. boerderijkamers worden gerealiseerd conform het gestelde in de Wabo en het Bouwbesluit;

21.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de bestemming Wonen indien het bedrijf is beëindigd en er reeds een vergunde bedrijfswoning aanwezig is binnen hetzelfde bestemmingsvlak.

Artikel 22 Verkeer - 1

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over de weg;

met daarbij behorende:

  1. b. gebouwen, zoals bushaltes;
  2. c. fietspaden;
  3. d. bermen en bermsloten;
  4. e. taluds;
  5. f. ongelijkvloerse kruisingen;
  6. g. carpoolplaatsen;
  7. h. geluidwerende voorzieningen;
  8. i. verkeers- en informatievoorzieningen;
  9. j. faunapassages;
  10. k. parkeer- en groenvoorzieningen;
  11. l. waterhuishoudkundige voorzieningen.

22.2 Bouwregels

Op de tot Verkeer - 1 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

Artikel 23 Verkeer - 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over de weg;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding vulpunt lpg een lpg-vulpunt aanwezig is;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen, zoals bushaltes;
  2. d. voorzieningen;
  3. e. fietspaden;
  4. f. bermen en bermsloten;
  5. g. taluds;
  6. h. ongelijkvloerse kruisingen;
  7. i. carpoolplaatsen;
  8. j. geluidwerende voorzieningen;
  9. k. faunapassages;
  10. l. parkeer- en groenvoorzieningen;
  11. m. waterhuishoudkundige voorzieningen.

23.2 Bouwregels

Op de tot Verkeer - 2 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

Artikel 24 Verkeer - 3

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over de weg;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding - monument tevens voor een bouwkundig monument;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen, zoals bushaltes;
  2. d. fietspaden;
  3. e. bermen en bermsloten;
  4. f. taluds;
  5. g. ongelijkvloerse kruisingen;
  6. h. carpoolplaatsen;
  7. i. geluidwerende voorzieningen;
  8. j. verkeers- en informatievoorzieningen;
  9. k. faunapassages;
  10. l. parkeer- en groenvoorzieningen;
  11. m. waterhuishoudkundige voorzieningen.

24.2 Bouwregels

Op de tot Verkeer - 3 aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

Artikel 25 Verkeer - Onverhard

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Onverhard aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onverharde wegen ter ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. b. verharde fietspaden;
  3. c. bermen en bermsloten;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen.

met daarbijbehorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

25.2 Bouwregels

Op de tot Verkeer - Onverhard aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, waarvoor de volgende regel geldt:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogte:
bouwwerk hoogte
bouwwerken, geen gebouw zijnde 2,5 m

Artikel 26 Verkeer - Railverkeer

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over het spoor;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen;
  2. c. bermen en bermsloten;
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. taluds;
  5. f. ongelijkvloerse kruisingen;
  6. g. faunapassages en groenvoorzieningen;
  7. h. waterhuishoudkundige voorzieningen.

26.2 Bouwregels

Op de tot Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, de volgende regel geldt:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de volgende hoogte:
bouwwerk hoogte
bouwwerken, geen gebouw zijnde 10 m

Artikel 27 Water

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. oppervlaktewater, zoals meren, plassen, waterbergingen en watergangen;
  2. b. voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. oeverstroken;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding dagrecreatie voor een botenhuis;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen en beschoeiingen.

27.2 Bouwregels

Op de tot Water bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding dagrecreatie een botenhuis is toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  2. b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m2.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 27.2.1 onder a ten behoeve van de bouw van vissteigers, mits:
    1. 1. de lengte van een vissteiger, gemeten evenwijdig aan de oever niet meer dan 2 m bedraagt;
    2. 2. de breedte van een vissteiger, gemeten haaks op de oever, niet meer dan 1 m bedraagt;
    3. 3. een positief advies van de waterbeheerder is verkregen.

Artikel 28 Wonen

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in woonhuizen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf voor voormalige agrarische bedrijven waarbij het continueren van het gebruik van de bestaande mestopslag is toegestaan;
  3. c. landschappelijke inpassing;
  4. d. bed & breakfast in de woning;
  5. e. paardrijbakken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren ;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van verkeer - garagebox, voor garageboxen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding recreatiewoning, voor een recreatiewoning;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch-werkschuur , voor een werkschuur is toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding bedrijf de voor het betrokken perceel genoemde (bedrijfs)activiteit plaatsvindt, met dien verstande dat de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  10. j. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" zijn tevens de algemene aanduidingsregels opgenomen in artikel 43.1 van toepassing ;
adres activiteit
Espelodijk 5, Holten muziekstudio
Oude Stationsweg 8, Holten hoveniersbedrijf
Pasmansweg 10-10a, Holten museum
Russendijk 2, Holten sauna

met daarbij behorende:

  1. k. gebouwen;
  2. l. voorzieningen;
  3. m. tuinen en erven.

met dien verstande dat

  1. n. paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren

28.2 Bouwregels

Op de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de verkeersveiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

28.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 28.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend is één paardrijbak per woning toegestaan;
    2. 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
    3. 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
    4. 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    5. 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
    6. 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
  2. b. 28.2.2 onder c ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de woning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
    2. 2. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergroot of verkleind;
    3. 3. geen ander afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan;
    4. 4. bij vergroting, het bouwwerk niet hoger wordt dan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
    5. 5. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
    6. 6. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
  3. c. 28.2.2 onder c ten behoeve van de vergroting van de woning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
  4. d. 28.2.2 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m;
  5. e. 28.2.3 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
  6. f. 28.2.3 onder e ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  7. g. 28.2.4 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m.

28.5 Specifieke gebruiksregels

28.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 28.1 juncto artikel 1.100 (begripsomschrijving woning) en 28.5.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  2. b. 28.5.1 onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

28.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en:

  1. a. de bestemming Wonen met de aanduiding specifieke bouwaanduiding - voormalig agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de realisering van een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
    1. 1. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch en/of de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap;
    2. 2. het een voormalig agrarisch bedrijf betreft;
    3. 3. door middel van een bedrijfsplan is aangetoond dat het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    4. 4. de wijziging milieutechnisch uitvoerbaar is;
    5. 5. de locatie niet mag hebben deelgenomen aan een Rood-voor-Rood regeling.
    6. 6. het perceel niet is gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
  2. b. aan de bestemming Wonen met de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf, de aanduiding verblijfsrecreatie toekennen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamers, met dien verstande dat:
    1. 1. plattelandskamers uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat plattelandskamers ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied uitsluitend is toegestaan indien zij de landbouw niet frustreren;
    3. 3. plattelandskamers in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    4. 4. de oppervlakte van één plattelandskamer is niet meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van plattelandskamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    5. 5. verhuur van plattelandskamers het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    6. 6. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    7. 7. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
    8. 8. de plattelandskamers geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    9. 9. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    10. 10. de plattelandskamers geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    11. 11. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
  3. c. aan de bestemming Wonen met de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf, de aanduiding verblijfsrecreatie toekennen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandsappartementen met dien verstande dat:
    1. 1. plattelandsappartementen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat plattelandsappartementen ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied uitsluitend is toegestaan indien zij de landbouw niet frustreren;
    3. 3. plattelandsappartementen in bestaande bebouwing worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
      • het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
    4. 4. de oppervlakte van één plattelandsappartement bedraagt meer dan 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de kamers niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    5. 5. verhuur van plattelandsappartementen het gehele jaar mogelijk is, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van permanente bewoning;
    6. 6. het kamercomplex ruimtelijk, functioneel-technisch één geheel vormt met de overige bebouwing en dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand;
    7. 7. het geheel landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
    8. 8. de plattelandsappartementen geen belemmering opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven;
    9. 9. er geen sprake is van aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en/of monumentale waarde, en daar waar mogelijk herstel van deze waarden;
    10. 10. de plattelandsappartementen geen beperkingen opleveren voor ontwikkelingen in de omgeving;
    11. 11. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
  4. d. aan de bestemming Wonen met de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf, de aanduiding verblijfsrecreatie toekennen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerboerderij ten behoeve van een groepsaccommodatie met dien verstande dat:
    1. 1. de kampeerboerderij wordt gesitueerd in een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw
    2. 2. een kampeerboerderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied en ter plaatse van de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
  5. e. aan de bestemming Wonen de aanduiding bedrijf toekennen, met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    2. 2. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    3. 3. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    4. 4. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    5. 5. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    6. 6. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
    7. 7. geen sprake is van reclame-uitingen;

Artikel 29 Leiding - Gas

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  1. a. aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding;

met daarbij behorende:

  1. b. belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  2. c. leidingzone;
  3. d. veiligheidszone;
  4. e. gebouwen;
  5. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In geval van strijdigheid gaan deze regels voor de regels die ingevolge andere artikelen op de gronden van toepassing zijn.

29.2 Bouwregels

Op de voor Leiding - Gasaangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

29.3 Afwijken van de bouwregels

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en bescherming van (een) bovengrondse verbinding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;

met daarbij behorende:

  1. b. belemmeringenstrook;
  2. c. veiligheidszone;
  3. d. gebouwen;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

30.2 Bouwregels

Op de voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

30.3 Afwijken van de bouwregels

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 31 Waarde - Archeologie

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud van een archeologisch terrein met een bepaalde archeologische waarde, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, met dien verstande dat de kwaliteit van het archeologisch terrein van primaire betekenis is.

31.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende basisbestemmingen, mag ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie niet worden gebouwd.

31.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Waarde - Archeologisch Monument

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologisch monument aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud van het archeologisch monument, met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en voorzieningen, met dien verstande dat de kwaliteit van het archeologisch monument van primaire betekenis is.

32.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende basisbestemmingen, mag ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch monument niet worden gebouwd.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 32.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 33 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Hoog

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken;
  2. c. voorzieningen.

33.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.

33.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning van het bepaalde in 33.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 34 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  1. b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  2. c. voorzieningen.

34.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

34.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 34.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Waarde - Ehs

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - EHS aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur- en landschapswaarden, met dien verstande dat:

  1. a. voor deze ontwikkelingen in een inrichtings- en beheersvisie de natuurontwikkeling is uitgewerkt, passend binnen het natuurgebiedsplan van de provincie;

35.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijkeordening dit plan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 37 Waarde - EHS genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
  2. b. de dubbelbestemming Waarde - EHS toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoeldedubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 36 Waarde - Landgoed 1

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landgoed 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een samenhangend beheer van de gronden;
  2. b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik, door wandelaars en fietsers;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - landhuis voor één landhuis met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding tuin voor erf en tuin;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding natuur voor:
    1. 1. de instandhouding en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden, zoals struwelen, houtwallen en houtsingels met dien verstande dat van de in totaal circa 6 hectare bos en natuurgebied niet minder dan 5 hectare bestaat uit bos;
    2. 2. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van het bos met daarop afgestemde bosbouw;
    3. 3. de instandhouding van abiotische, natuurlijke en landschappelijke waarden met een zo sterk mogelijke ecologische en ruimtelijke-structurele samenhang;
    4. 4. niet meer dan één toegangsweg tot het landhuis;

één en ander conform het bij het ontwerp van het landhuis behorende beplantingsplan (d.d. 10 februari 2005);

  1. g. ter plaatse van de aanduiding natuur- en landschapswaarden voor:
    1. 1. op de natuur- en landschapswaarden afgestemde agrarische bedrijfsvoering;
    2. 2. de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
    3. 3. niet meer dan één toegansweg tot het landhuis;
    4. 4. niet meer dan één toegangspoort;
  2. h. ter plaatse van de aanduiding water voor waterlopen, waterberging, waterafvoer en waterpoelen;
  3. i. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van water - inzijggebied voor een inzijggebied;
  4. j. ter plaatse van de aanduiding pad voor een halfverhard recreatief pad, dat:
    1. 1. is opengesteld voor fietsers en wandelaars;
    2. 2. een minimale breedte heeft van 1,2 m;
    3. 3. een maximale breedte heeft van 2 m;
  5. k. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - 1 voor de aanleg en instandhouding van lage beplanting tot een maximale hoogte van niet meer dan 1 m, gerekend vanaf maaiveld;
  6. l. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen - 2 voor de aanleg en instandhouding van beplanting tot een maximale hoogte van niet meer dan 2 m, gerekend vanaf maaiveld;

met daarbij behorende bouwwerken.

36.2 Bouwregel

Op de voor 'Waarde - Landgoed 1' aangewezen gronden mag in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. uitsluitend mag worden gebouwd:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - landhuis een landhuis met bijbehorende bouwwerken, en bouwwerken geen gebouw zijnde, met dien verstande dat:
      • het landhuis wordt opgericht binnen de aanduiding specifieke vorm van wonen - landhuis;
      • de inhoud niet meer dan 2.000 m3 bedraagt;
      • de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedraagt;
      • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2 m bedraagt;
      • de bebouwing de predicaten 'landgoed' en 'allure' met recht kunnen dragen;
      • de vormgeving van de bebouwing zal zijn geïnspireerd op het yin-yang-concept;
      • het ontwerp met zich meebrengt dat het landhuis met bijbehorende bouwwerken één geheel vormt;
      • er geen sprake is van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
      • de vormgeving conform het ingediende bouwontwikkelingsplan is;
      • het ontwerp van het gebouw niet wezenlijk verandert van het oorspronkelijke ontwerp;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding natuur- en landschapswaarden een toegangspoort, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
      • de breedte niet meer dan 4 m bedraagt.

36.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 36.1ten behoeve van de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in het landhuis, met dien verstande dat:
    1. 1. het maximale brutovloeroppervlak dat voor het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt bedraagt 100 m2;
    2. 2. de woonfunctie van het landhuis de hoofdfunctie blijft;
    3. 3. de activiteiten worden uitgeoefend door niet meer dan twee personen, waaronder de bewoner van het landhuis;
    4. 4. ten behoeve van het kantoor vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats;
    5. 5. de activiteit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft;
    6. 6. het karakter van het landhuis niet wordt aangetast door bouwkundige aanpassingen of reclame-uitingen;
  2. b. 36.2 sub a onder 1, tweede opsommingsteken en kan worden toegestaan dat de inhoud wordt vergroot tot 4.000 m3, met dien verstande dat de overige voorwaarden van kracht blijven.

36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

36.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding natuur en landschap wijzigen in de aanduiding natuur ten behoeve van natuurontwikkeling op het landgoed.

Artikel 37 Waarde - Landgoed 2

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landgoed 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een samenhangend beheer van de gronden;
  2. b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - landhuis wonen in een landhuis;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. (wandel)paden;
  6. f. water(partijen);
  7. g. opvang en/of infiltratie van hemelwater;

met daarbij behorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouw zijnde, ontsluitings- en overige voorzieningen en (on)bebouwde gronden.

37.2 Bouwregels

Op de voorWaarde - Landgoed 2 aangewezen gronden mag in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - landhuis, met dien verstande dat:

  1. a. de inhoud van het landhuis bedraagt niet minder dan 1.000 m3 en niet meer dan 4.000 m3;
  2. b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 9 m;
  3. c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m;
  4. d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m;
  5. e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m;
  6. f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 100 m2;
  7. g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

Artikel 38 Waarde - Landschap

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, bescherming en/of herstel van de landschappelijke waarden;

met daarbij behorende:

  1. b. bebouwing;
  2. c. voorzieningen.

38.2 Bouwregels

Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Landschap mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, ingevolge dit plan toegestane bouwwerken niet worden opgericht.

Artikel 39 Waarde - Reliëf

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in het grootschalig reliëf en het begroeiingspatroon;

met daarbij behorende:

  1. b. bebouwing;
  2. c. voorzieningen.

39.2 Bouwregels

Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Reliëf mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, ingevolge dit plan toegestane bouwwerken slechts worden opgericht indien en voor zover de cultuurhistorische belangen dit toestaan.

Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de waterberging;
  2. b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken;
  2. d. werken en werkzaamheden;
  3. e. voorzieningen;
  4. f. bergingsvijvers.

40.2 Bouwregels

Op de voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

40.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 41 Algemene Bouwregels

41.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:

bestemming afstand
Verkeer - 1 100 m
Verkeer - 2 50 m
Verkeer - 3 20 m
Verkeer - Onverhard 10 m

41.2 geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  1. a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  2. b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

41.3 geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 meter van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 42 Algemene Gebruiksregels

42.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  2. b. een paardrijbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan
  4. d. bewoning van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

Artikel 43 Algemene Aanduidingsregels

43.1 Karakteristieke bebouwing

43.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

43.3 milieuzone - waterwingebied

43.4 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij:

  1. a. Agrarisch in 3.4en3.8;
  2. b. Agrarisch - Agrarisch bedrijf in 4.6 en 4.7;
  3. c. Agrarisch met waarden - Landschap in 5.4;
  4. d. Wonen in 28.6en 28.7.

43.5 reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij:

  1. a. Agrarisch in 3.6 en 3.8;
  2. b. Agrarisch - Agrarisch bedrijf in 4.6 en 4.7;
  3. c. Agrarisch met waarden - Landschap in 5.6 en 5.8;
  4. d. Wonen in 28.6 en 28.7.

43.6 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebiedzijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij:

  1. a. Agrarisch - Agrarisch bedrijf in4.6 en 4.7;
  2. b. Wonen in28.6 en 28.7.

43.7 veiligheidszone

43.8 veiligheidszone - leiding

43.9 veilligheidszone - lpg

43.10 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

43.11 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 44 Algemene Afwijkingsregels

44.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 45 Algemene Procedureregels

45.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 46 Overige Regels

46.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

46.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen betreffen de adressen, zoals deze op de verbeelding (plankaart) zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 47 Overgangsrecht Bouwwerken

47.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

47.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

47.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 48 Overgangsrecht Gebruik

48.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

48.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

48.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

48.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 49 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten.

November 2012

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor De Planherziening

Het voorliggende bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Rijssen-Holten is een integrale herziening van de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente. Het bestemmingsplan betreft een integrale herziening van de volgende bestemmingsplannen:

  • het bestemmingsplan "Buitengebied" (1992) van de voormalige gemeente Holten;
  • het bestemmingsplan "Buitengebied 1984" (1985) van de voormalige gemeente Rijssen;
  • het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" (1998) van de voormalige gemeente Markelo;
  • het bestemmingsplan "Recreatieterrein De Prins" (1978) van de voormalige gemeente Holten;
  • het bestemmingsplan "Kampeercentrum De Haspel" (1988) van de voormalige gemeente Holten;
  • het bestemmingsplan "Kampeercentrum De Holterberg" (1990) van de voormalige gemeente Holten;
  • het bestemmingsplan "De Borkeld, herziening 1990" (1993) van de voormalige gemeente Holten;
  • het bestemmingsplan "Twenhaarsveld 1999" (2000) van de voormalige gemeente Holten;
  • het bestemmingsplan "De Brekeld - De Koningsbelt 2004-1" (2005) van de gemeente Rijssen-Holten,

en zoals deze bestemmingsplannen sinds de vaststelling ervan zijn herzien.

Na de vaststelling van de genoemde bestemmingsplannen zijn op verschillende terreinen veranderingen opgetreden. Veranderingen die aanleiding zijn geweest voor deze integrale herziening. De belangrijkste redenen voor deze integrale herziening zijn:

  • een integratie van de vigerende plannen (met verschillende bestemmingsplanregelingen) in één bestemmingsplan voor het buitengebied;
  • voor het gebied is het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld, dat zijn doorvertaling moet krijgen naar bestemmingsplannen;
  • de huidige bestemmingsplannen zijn op onderdelen niet meer afgestemd op de feitelijke situatie;
  • met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een digitaal raadpleegbaar, vergelijkbaar en uitwisselbaar bestemmingsplan verplicht gesteld.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de RO-standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen: IMRO2008, SVBP2008 en STRI2008.

Inhoudelijk is in deze integrale herziening rekening gehouden met:

  • nota's en visies op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau; en
  • recente ontwikkelingen in het plangebied.

1.2 Werkwijze

Bij de start van het planproces is een ambtelijke projectgroep geformeerd, die, namens het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan heeft voorbereid. De ambtelijke werkgroep heeft de perceelgerichte inventarisatie uitgevoerd. Daarnaast zijn conceptteksten voor de toelichting, de planregels en de conceptverbeelding en de plankaart (verbeelding) meerdere malen in de werkgroep besproken.

Verder is in het kader van de watertoets meerdere malen overleg gevoerd met de drie waterschappen: Waterschap Regge en Dinkel, Waterschap Groot Salland en Waterschap Rijn en IJssel.

Daarnaast is er een klankbordgroep samengesteld. De leden hiervan zijn vertegenwoordigers van LTO Noord - afdeling Rijssen-Holten, Platform Recreatie en Toerisme, IVN, milieuraad, KWR, Kamer van Koophandel, Overijssels Particulier Grondbezit (OPG), lid wijkpanel Rijssen en een lid wijkpanel Holten. De uitgangspunten van het bestemmingsplan buitengebied zijn voorgelegd aan de klankbordgroep.

Individuele belanghebbenden zijn benaderd door het sturen van een nieuwsbrief naar alle bekende adressen in het buitengebied. Tevens is er een inloopmiddag/avond gehouden. Voor dit voorbereidingstraject is gekozen omdat het voorliggende bestemmingsplan, net als alle andere actualisatieplannen binnen de gemeente, conserverend van aard is. Er is bijvoorbeeld bewust gekozen de agrarische bedrijven bij recht geen verdere uitbreidingsmogelijkheden te geven dan op basis van de vigerende bestemmingsplannen mogelijk was. Reden hiervoor is dat de meeste bedrijven op dit moment op slot zitten, vanwege het op rijksniveau nog niet volledig uitgekristalliseerd zijn van de stikstofaanpak. Voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename in Natura 2000-gebieden, worden momenteel geen vergunningen afgegeven in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het is de bedoeling om deze situatie met behulp van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vlot te trekken. De gemaakte afspraken komen uiteindelijk in de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden te staan.

Daarnaast speelt, als het gaat om de agrarische bouwpercelen, ook mee dat in het kader van het bestemmingsplan ook nog een m.e.r.-procedure (milieueffectrapportage-procedure) wordt doorlopen.

Naast het bestemmingsplan, dat conserverend van aard is, is de gemeente Rijssen-Holten ook bezig met het opstellen van een kadernota voor het landelijk gebied. De kadernota zal wel ontwikkelingsgericht zijn. Inmiddels is een visie op hoofdlijnen opgesteld. Daarin is als hoofddoelstelling geformuleerd: "Het bieden van de ruimtelijke kaders aan een leefbaar platteland, waarbinnen gebiedseigen functies tot hun recht komen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Allemaal binnen de randvoorwaarden van groen, rust en ruimte". Ten behoeve van de kadernota is een klankbordgroep ingesteld. De bedoeling is dat de kadernota een zelfstandig product blijft. Initiatieven die niet passen binnen het bestemmingsplan, maar wel passen binnen de kadernota, zullen via een aparte bestemmingsplanherziening mogelijk worden gemaakt en geen onderdeel zijn van dit bestemmingsplan.

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (plankaart), schaal 1:5.000 (ID plannr. NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401, bestaande uit 9 deelverbeeldingen en een renvooi;
  • planregels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen en aanduidingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan veilig te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggend onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.4 Begrenzing Van Het Plangebied

De gemeente Rijssen-Holten ligt in Salland en Zuidwest-Twente. De gemeente heeft een oppervlakte van circa 94,4 km2 en grenst aan de Overijsselse gemeenten Deventer, Raalte, Hellendoorn, Wierden, Hof van Twente en de Gelderse gemeente Lochem.

Het plangebied beslaat het gehele buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten. De kernen Rijssen, Holten en Dijkerhoek zijn buiten de planopzet gelaten. In Bijlage 1 Situeringplangebied is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

Naar aanleiding van zienswijze is de begrenzing van het plangebied aangepast. Het gebied Oosterhof en Verenland is uit het plan geknipt. Hier wordt een aparte bestemmingsplan voor opgesteld. Dit gebied is meer stedelijk van aard en de huidige bouwregels komen niet overeeen met die voor het buitengebied.

1.5 Opzet Van De Toelichting

De toelichting is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft het beleidskader voor het bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 doet verslag van het verrichte onderzoek naar de bestaande situatie en toekomstige ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 zijn de gemeentelijke beleidsuitgangspunten, die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan uiteengezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een nadere toelichting gegeven op de planregels (juridisch-technisch). Hoofdstuk 6 omvat een korte beschouwing over de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten van de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren ruimtelijk beleid moet een gemeente rekening houden met het door hogere overheden uitgestippelde beleid. Dit geldt vooral daar waar het ook bovengemeentelijke belangen betreft, bijvoorbeeld bijzondere natuurlijke of landschappelijke waarden. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal en regionaal beleid met betrekking tot het plangebied. Ook wordt ingegaan op al vaststaand gemeentelijk beleid voor het buitengebied.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte, die op 27 februari 2006 in werking is getreden, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet" en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.

Het kabinet hanteert (dus) als motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". In de Nota Ruimte geeft het kabinet aan welke waarden overal ten minste gegarandeerd worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze Ruimtelijke Hoofdstructuur liggen een aantal belangrijke structuren (stedelijke netwerken, Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), projecten (zoals Schiphol) en gebieden (nationale landschappen) die het rijk van nationaal belang acht.

Buiten de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn provincies en gemeenten in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid. Het begrip "basiskwaliteit" dient hierbij (zowel inhoudelijk als procesmatig) als uitgangspunt. Hierna wordt ingegaan op het nationaal ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied en op de thema's landbouw en water.

Landelijk gebied

Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.

Het rijk richt zich in het landelijk gebied op de onderdelen van de Ruimtelijke Hoofdstructuur: het hoofdwatersysteem, de Ecologische Hoofdstructuur (incl. robuuste ecologische verbindingen), de vogel- en habitatrichtlijngebieden, natuurbeschermingswetgebieden, nationale landschappen, werelderfgoedgebieden en de greenports. Voor Rijssen-Holten zijn de onderdelen Ecologische Hoofdstructuur en vogel- en habitatrichtlijngebieden relevant. De overige onderdelen van de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn niet van toepassing voor het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten. De Ecologische Hoofdstructuur is door de provincie nader uitgewerkt (zie 2.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel en 3.5 Natuur). De vogel- en habitatrichtlijngebieden (nu Natura 2000-gebieden genoemd) en het beleid dat voor deze gebieden geldt, komen in 2.2.2 Natura 2000-gebieden aan de orde.

Buiten de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn provincies en gemeenten in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid in het buitengebied. Het kabinet stimuleert in de Nota Ruimte wel dat meer ruimte wordt geboden aan ontwikkelingen in het buitengebied. Zo wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Zowel hergebruik als (vervangende) nieuwbouw is gekoppeld aan de ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging.

Landbouw

Het kabinet vindt een economisch vitale grondgebonden landbouw van belang voor het beheer van het buitengebied. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van een duurzame productie te vergemakkelijken. Daarnaast streeft het rijk naar bundeling van de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw in duurzaam ingerichte en landschappelijk goed ingepaste landbouwontwikkelingsgebieden. Dat geldt ook voor de eventueel daaraan gerelateerde bedrijvigheid. Van provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering creëren en rekening houden met de eisen die de wereldmarkt stelt aan bedrijven.

Water

Water is volgens de Nota Ruimte één van de structurerende principes voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. De Nota Ruimte wil met de "watertoets" de bestaande ruimte voor water handhaven. Voor de waarborging van de veiligheid tegen overstromingen geeft het rijk meer ruimte aan de grote rivieren en aan de kustverdediging. Het rijk wil in het gebied van de grote rivieren de veiligheid tegen overstromingsgevaar handhaven en de ruimtelijke kwaliteit verbeteren. Het rijk stimuleert provincies en gemeenten waar mogelijk ruimte voor water te vinden door combinatie van waterbeheer met andere functies (meervoudig ruimtegebruik).

2.2.2 Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden worden aangewezen en beschermd volgens de Natuurbeschermingswet 1998. Natura 2000-gebieden is een overkoepelende naam voor de vogel- en habitatrichtlijngebieden. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke omgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wijst een natuurgebied aan als Natura 2000-gebied. In het aanwijzingsbesluit staat welke natuurwaarden (vogels, planten, dieren en hun leefgebieden) worden beschermd. Voor alle Natura 2000-gebieden moeten beheerplannen worden opgesteld. Hierin staat wat er nodig is om de natuurdoelen voor dat gebied te halen en wie daarvoor zorgt.

Voor het buitengebied van de Rijssen-Holten is een tweetal Natura 2000-gebieden relevant. Het betreft de gebieden "Sallandse Heuvelrug" en de "Borkeld". Hierna wordt in het kort ingegaan op deze gebieden.

Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug

Het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug, maakt onderdeel uit van de eerste tranche bestaande uit 111 Natura 2000-gebieden, die door de minister van LNV op 8 januari 2007 in ontwerp zijn aangewezen. Het is nog niet bekend wanneer het gebied definitief wordt aangewezen.

De Sallandse Heuvelrug wordt gevormd door een glaciale zandrug die een totale lengte heeft van veertien kilometer en een variabele breedte van ongeveer één tot zes kilometer. In het sterk geaccidenteerde terrein bevatten de heuveltoppen (gemiddelde hoogte tussen de 45 en 70 meter boven NAP) grote aaneengesloten struikheidebegroeiingen, met enkele jeneverbesstruwelen en zure vennen. In de lagere delen en op de flanken van de heuvelrug komt een vochtiger heidetype voor, waaronder ook een hellingveentje. De flanken van de stuwwal zijn grotendeels begroeid met naaldbos, loofbos en gemengd bos van verschillende leeftijden. In Bijlage 2 Begrenzing Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug is de gebiedsbegrenzing van het Natura 2000-gebied weergegeven. De Sallandse Heuvelrug is ook aangewezen als nationaal park.

Voor het gebied is een conceptbeheerplan gereed. Welke maatregelen precies genomen worden is nog onderwerp van gesprek met alle betrokken partijen. Het is nog niet bekend welke maatregelen nodig en mogelijk zijn om de stikstofsituatie in het gebied te verbeteren. De analyse van de stikstofsituatie in het gebied start naar verwachting in 2011, tegelijkertijd met de analyse voor de Borkeld. Verwacht wordt dat het ontwerpbeheerplan in de zomer van 2011 gereed is. De minister van EL&I en de provincie stellen het beheerplan vast (planning: zomer 2012).

Natura 2000-gebied de Borkeld

Het Natura 2000-gebied de Borkeld ligt in de gemeente Hof van Twente en grenst aan de gemeente Rijssen-Holten. De Borkeld maakt ook onderdeel uit van de eerste tranche Natura 2000-gebieden. Het is nog niet bekend wanneer het gebied definitief wordt aangewezen.

De Borkeld is onderdeel van een eindmorene tussen Hellendoorn en Lochem. Het gebied is gevarieerd door gradiënten in hoogte en tussen zandige, ijzerhoudende lemige en venige bodem. De vegetatie in het gebied bestaat aan de randen uit heide, jeneverbesstruweel en bos. De uitgebreide jeneverbesstruwelen zijn de belangrijkste reden om de Borkeld aan te wijzen als Natura 2000-gebied.

In het centrale deel van het gebied ligt een voormalig hoogveen dat nu vergrast en enigszins verbost is. Ten westen hiervan komt een strook met vergraste natte heide voor die overgaat in een groter droog heidegebied. Het leemkuilengebied is deels vergraven en deels onvergraven. Als gevolg hiervan bestaat het uit een kleinschalig patroon van heischrale graslanden en natte heide, omgeven door bos. In Bijlage 3 Begrenzing Natura 2000-gebied de Borkeld is de gebiedsbegrenzing van het Natura 2000-gebied weergegeven. Ook zijn op deze kaart de verschillende habitattypen aangegeven.

Voor het gebied is een conceptbeheerplan gereed. De maatregelen die nodig zijn om de geformuleerde instandhoudingsdoelen te halen zijn in grote lijnen bekend. De paragrafen over de stikstofsituatie en over de sociaal-economische effecten ontbreken nog. Ook voor dit gebied wordt verwacht dat het ontwerpbeheerplan in de zomer van 2011 gereed is.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkelingen in de provincie. Op 1 juli 2009 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie.

De Omgevingsvisie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De provincie wil meer op voorhand gaan sturen en is meer gefocust op gebiedsontwikkeling. In de Omgevingsvisie vormen "duurzaamheid" en "ruimtelijke kwaliteit" de rode draad.

Duurzaamheid

Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Wat betreft duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die zodanig cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen. Relevante aspecten zijn robuuste natuur, waterveiligheid, ontwikkelingsmogelijkheden voor schaalvergroting en -verbreding van de landbouw, sterke hoofdinfrastructuur voor bereikbaarheid en doorstroming en bevordering van een gezond en veilig leefmilieu.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door bescherming en verbinding van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De gehanteerde definitie is "ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". In de provincie moeten de verschillende gebiedstypen met hun karakteristieke en kwalitatieve kenmerken worden versterkt en vernieuwd.

In de Omgevingsvisie zijn de verschillende gebiedskenmerken gegroepeerd in vier lagen; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijk laag en een lust- en leisurelaag. Aan de hand van deze lagenbenadering zet de provincie in op nieuwe verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, rood en groen en andere onderwerpen. De ambitie is het in gang zetten van kwaliteitsontwikkeling, waarbij elke ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Indien in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. In de Catalogus Gebiedskenmerken is het provinciaal belang van alle gebiedstypen en -kenmerken beschreven en is hieraan ambitie en sturing toegevoegd.

Kenmerken van provinciaal belang

Het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten ligt in het deelgebied "Zuidwest-Overijssel: IJssel en Salland" en in het deelgebied "Zuidoost-Overijssel: Twentse zandgronden".

Zuidwest-Overijssel is de voorkamer van de provincie. Het IJsseldal (noord-zuid) en de Sallandse weteringen (oost-west) zorgen voor heldere richtingen in het landschap. Het tussenliggende dekzandgebied met bijbehorende weteringen biedt ruimte voor kleinschalige uitbreidingen van woon-/werkfuncties in de vorm van buurtschappen en erfensembles en grote open ruimtes voor landbouw. Het geleiden van de dynamiek van uitbreidingen op gebied van wonen, werken, recreatie en het stimuleren van de juiste verschijningsvormen op de juiste plaats zijn de essentie van het kwaliteitsbeleid voor Zuidwest-Overijssel. Zuidwest-Overijssel is een (contrast)rijk, maar breekbaar gebied. Er is een sterk stramien waarop moet worden voortgebouwd en geïnvesteerd.

Zuidoost-Overijssel wordt gedragen door ruimtelijke structuren. Een klein deel van de rivier de Regge bevindt zich in het plangebied. Het beken- en rivierlandschap van de Regge biedt mogelijkheden voor herstelde versterking van de continuïteit van de rivier- en beeklopen en het benutten van deze beeklopen en andere gebiedskenmerken voor bebouwde en groene ontwikkelingen. De Twentse lanen, kanalen en beken vormen het regionale ruimtelijke netwerk dat deze landschappen bij elkaar houdt. Voor dit netwerk is een versterking nodig.

In het buitengebied van Rijssen-Holten wordt gericht op landbouw, landschap, natuur en recreatie. Hierbij wordt ingezet op de versterking van de gebiedskenmerken. Kansen zijn er voor de versterking van de groenblauwe structuren.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie geeft de gezamenlijke visie voor de provinciale belangen in de fysieke leefomgeving van Overijssel. Door middel van het uitvoeringsmodel wordt duidelijk of een actie bijdraagt aan die gezamenlijke visie. Het model is gebaseerd op drie niveaus, namelijk:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes (of-vraag)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Dit betekent onder andere dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes hebben betrekking op veiligheid, grondwaterbescherming, bescherming van de ondergrond, landbouwgebieden, natuurgebieden et cetera. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)

De opgaven, kansen en ambities zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven. Indien uit de beoordeling van de generieke beleidskeuzes blijkt dat een ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt toetsing plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar kan worden ontwikkeld.

Gebiedskenmerken (hoe-vraag)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De bijlage Catalogus Gebiedskenmerken geeft inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Toetsing aan het uitvoeringsmodel

Op basis van een inhoudelijke ontwikkelingsvisie maken deze drie niveaus duidelijk "of", "waar" en "hoe" een ruimtelijke ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Dus bij een initiatief tot kan met deze drie niveaus bepaald worden of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

Indien op basis van het uitvoeringsmodel wordt geconcludeerd dat een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, dan geven de ontwikkelperspectieven richting aan waar dit het beste kan worden ontwikkeld. Het plan is acceptabel als het de duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit versterkt. Om dat te kunnen bepalen is het niveau van de gebiedskenmerken ontwikkeld.

Ontwikkelingsperspectieven

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan ontwikkelingen. In de afbeelding "Ontwikkelingsperspectieven gemeente Rijssen-Holten" zijn de ontwikkelingsperspectieven van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0001.jpg"

Afbeelding: Ontwikkelingsperspectieven gemeente Rijssen-Holten

Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn de volgende ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang:

  1. 1. Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur: aaneengesloten structuur van natuurgebieden en een zoekgebied ecologische verbindingszone. Ecologische Hoofdstructuur (bestaande natuur en nieuwe natuur) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.
  2. 2. Buitengebied, accent productie: gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waar plaats is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden).
  3. 3. Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

In de groene omgeving wordt ruimte geboden aan economische dynamiek en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Gestreefd wordt naar een bescherming van kwaliteiten en het benutten van ontwikkeling en dynamiek voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat voor elke ontwikkeling de voorwaarden van het generiek instrumentarium (principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), de "ontwikkelingsperspectieven" en de gebiedskenmerken (Catalogus Gebiedskenmerken) bepalend zijn voor ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat hierbij om goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Gemeenten krijgen handelingsvrijheid als deze benadering een doorvertaling vindt in gemeentelijke structuurvisies en bestemmingsplannen.

Hierbij dient bedacht te worden dat het voorliggende bestemmingsplan conserverend van aard is. Er worden geen nieuwe uitbreidingen of ontwikkelingen opgenomen anders dan op basis van de voorgaande bestemmingsplannen mogelijk was.

Thematische uitgangspunten groene omgeving

Voor de groene omgeving zijn thematische uitgangspunten opgesteld. Hieronder wordt ingegaan op relevante uitgangspunten voor het plangebied.

Economie en vestigingsklimaat

In de groene omgeving wordt gestreefd naar vitale werklocaties, die aansluiten bij de vraag van ondernemingen. Ook worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor schaalvergroting en verbreding in de landbouw. Grootschalige ontwikkelingen (nieuwe of uitbreiding van bestaand) in de groene omgeving zijn uitsluitend toegestaan indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het provinciale beleid geeft bestaande landbouwbedrijven de ruimte onder voorwaarden van generiek instrumentarium, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. In de Omgevingsvisie wordt op voorhand geen maximum gesteld aan agrarische bouwpercelen. Gestuurd wordt op kwaliteit. Echter, voor intensieve veehouderijen geldt wel een maximum, namelijk op basis van het Reconstructieplan. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) en op sterlocaties in verwevingsgebieden.

Bij bijzondere landschapselementen zoals de beekdalen en de essen in Twente, wringt de ontwikkeling van boomteelt en ondersteunend glas met de belangen van landschap en cultuurhistorie. In beekdalen wordt een beperkte ontwatering toegestaan gericht op het gebruik als grasland, om mogelijke bodemdaling te voorkomen en natuurlijke condities te behouden.

Bij de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven moeten, conform het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, in eerste instantie bestaande vrijkomende bebouwde locaties worden benut. In bepaalde gevallen is onder voorwaarden een nieuw agrarische bouwperceel mogelijk.

Wonen

In het buitengebied is, aanvullend op de woonmilieus in kernen, ruimte voor woonmilieus onder voorwaarden van generiek instrumentarium, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

De Kwaliteitsimpuls Groene omgeving biedt de mogelijkheid om landschapontsierende opstallen te slopen door toevoeging van een gebouw met woonbestemming (Rood voor Rood). Hoofddoel hierbij is versterking van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gelden. Het verlies van ecologisch en landschappelijk kapitaal moet worden gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

De provincie gaat er vanuit dat kwantitatieve voorschriften (bijvoorbeeld omtrent de inhoud van woningen en bijgebouwen, vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en bouwblokken) op lokale schaal zijn doorvertaling krijgen.

Recreatie

In de verblijfsrecreatie is een toenemende vraag naar een gevarieerd aanbod en een hogere kwaliteit. Met de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving wordt hierop gericht.

Voor de gemeente Rijssen-Holten is geen ruimte voor nieuwe recreatiewoningen, tenzij sprake is van een innovatief concept of indien de realisering van de recreatiewoningen onderdeel uitmaakt van een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterreinen. Permanente bewoning van recreatiewoningen en -verblijven wordt tegengegaan.

De toeristisch-recreatieve infrastructuur voor wandelen, fietsen, varen en paardrijden is belangrijk voor de toeristische aantrekkingskracht. Ook in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten bevinden zich onderdelen van landelijke fietsroutes en langeafstand wandelpaden. Aandacht wordt gegeven aan de belevingswaarde, aansluitingen en landschappelijke inpassing.

Natuur

In de groene omgeving is de ambitie een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Binnen de EHS is alleen ruimte voor andere ontwikkelingen als deze niet ten koste gaan van de kenmerken en waarden van de EHS. Hierbij worden instrumenten gehanteerd als herbegrenzing, saldobenadering en compensatie. In het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten is in de EHS ruimte voor bestaande en nieuwe natuur en een nog uit te werken ecologische verbindingszone.

Voor alle Natura 2000-gebieden wordt een beheerplan gemaakt met specifiek aandacht voor verdroging. De Sallandse Heuvelrug is aangemerkt als Natura 2000-gebied. Grenzend aan het plangebied ligt het Natura 2000-gebied de Borkeld. Een deel van de Sallandse Heuvelrug is aangewezen als TOP-gebied voor de aanpak van verdroging.

De Sallandse Heuvelrug is een Nationaal Park en ligt voor een deel in het plangebied. Nationale Parken zijn natuur- en bosgebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende natuurkwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. De Nationale Parken kunnen ook een belangrijke toeristisch-recreatieve betekenis hebben. Voor het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug is het beheer- en inrichtingsplan "Levend Paars" (zie ook 3.5 Natuur) vastgesteld waarin de maatregelen voor het gebied zijn benoemd. Bij het Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug ligt het accent op verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en de beleving daarvan. Ontwikkeling van de robuuste verbindingszone van Ommen naar Zuid-Twente en realisatie van de EHS in de landinrichting Rijssen draagt daar in grote mate aan bij. Er zijn geen plannen om het park uit te breiden.

Watersysteem en klimaat

In de provincie dienen optimale watercondities - zowel kwalitatief als kwantitatief - te zijn voor landbouw, wonen, natuur en landschap. De provincie heeft als ambitie betrouwbare drinkwatervoorzieningen te behouden. In het plangebied liggen enkele drinkwaterwinninggebieden met een intrekgebied en grondwaterbeschermingsgebied. De provincie moet voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

Veiligheid en gezondheid

Het garanderen van waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid is noodzakelijk. Ook wordt gezorgd voor een gezond leefmilieu, zoals aandacht voor donkerte.

In het plangebied ligt een primair watergebied. Primaire watergebieden worden vrijgehouden van ontwikkelingen die hun functie belemmeren.

In het plangebied maken de A1 en het deel van de N332 ten zuiden van de A1 deel uit van het routenetwerk gevaarlijke stoffen. Dit routenetwerk wordt op het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (voor water, weg en spoor) afgestemd. Voor hoofd- en regionale aardgastransportleidingen wordt ingezet op een strokenbeleid met ruimtelijke reserveringen voor externe veiligheid.

Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening is gekoppeld aan de Omgevingsvisie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen moet worden ingegaan op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de Catalogus gebiedskenmerken. Hierbij moet worden onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De lagen met de relevante gebiedstypen in het plangebied zijn hieronder beschreven:

  1. 1. Natuurlijke laag: Stuwwallen, dekzandvlakte en beekdalen en natte laagtes.
  2. 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap, oude hoevenlandschap, maten en flierenlandschap en essenlandschap.
  3. 3. Stedelijke laag: Autosnelweg, spoorweg en gebiedsontsluitingsweg A.
  4. 4. Lust- en leisurelaag: Recreatieve voorzieningen (verblijfsrecreatie, recreatieve routes en attractie), ervaringen (donkerte) en bijzondere plekken (stadsfront).

Conclusies en aanbevelingen voor de bestemmingsplanregeling naar aanleiding van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

  • Nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies: Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen - met in achtneming van de SER-ladder, het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien sprake is van sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en is aangetoond dat verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd.
  • Ecologische hoofdstructuur: Bestaande natuur en nieuw gerealiseerde natuur: uitsluitend het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorend tot de gebiedscategorieën. Nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur en zoekgebieden: mede tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorend. Nieuwe ontwikkelingen: geen mogelijkheden toestaan die significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zullen of kunnen hebben. In het bestemmingsplan regels stellen ter bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden.
  • Verblijfsrecreatie: In het bestemmingsplan permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uitsluiten. In afwijking hiervan kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht persoonsgebonden overgangsrecht/gedoogbeschikking/ontheffing, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet.
  • Uitsluiting windturbines: Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van het oprichten van windturbines binnen gebieden die vallen binnen de groenblauwe hoofdstructuur.

2.3.2 Natuurbeheerplan Overijssel

Gedeputeerde Staten heeft op 21 september 2010 het Natuurbeheerplan 2011 vastgesteld. Het Natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid waaronder de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS vormt een duurzaam en samenhangend netwerk van natuurgebieden. Daartoe worden nieuwe natuurgebieden ontwikkeld en wordt de kwaliteit van de bestaande natuurgebieden veiliggesteld en eventueel verbeterd. Verder worden ecologische verbindingszones aangelegd om de uitwisseling van planten en dieren tussen de natuurgebieden te verbeteren.

In het Natuurbeheerplan worden de gebieden aangewezen waar subsidies uit het (nieuwe) Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) mogelijk zijn. Subsidie is alleen mogelijk voor het beheertype dat in het Natuurbeheerplan is vastgesteld. Daarnaast beschrijft het Natuurbeheerplan per (deel)gebied de huidige natuurkwaliteit en de te ontwikkelen natuurdoelen in hoofdlijnen.

In het Natuurbeheerplan zijn de beheertypen vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Deze kaarten vormen de kern van het natuurbeheerplan. De beheertypenkaart geeft de huidige situatie weer en is de basis voor de beheersubsidies. De ambitiekaart geeft de toekomstige gewenste situatie weer en daarmee de natuurdoelen op termijn. In Bijlage 4Beheertypenkaart Natuurbeheerplan 2011 is de beheertypenkaart en in Bijlage 5Ambitiekaart Natuurbeheerplan 2011 is de ambitiekaart voor Rijssen-Holten weergegeven.

Subsidies worden op vrijwillige basis aangevraagd. Dit betekent dat agrariërs en particuliere beheerders zelf de keuze maken of ze al dan niet gebruik maken van de mogelijkheden deel te nemen aan natuurbeheer of de grond aan de overheid te verkopen.

Het nieuwe kabinet van VVD en CDA heeft in haar regeerakkoord aangekondigd fors te willen bezuinigen op het natuurbeleid. De provincie Overijssel heeft daarom in oktober 2010 besloten alle aankopen van gronden en andere nieuwe verplichtingen voor de EHS op te schorten. Dit geldt ook voor nieuwe verzoeken voor functiewijziging en agrarisch natuurbeheer in het kader van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.

2.3.3 Zeer kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. De ammoniakregelgeving kent een algemeen emissiebeleid voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van kwetsbare gebieden. De Wet ammoniak en veehouderij bevat het aanvullend beleid ter bescherming van kwetsbare gebieden. Dit aanvullend beleid is van toepassing op veehouderijen gelegen in kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter rondom kwetsbare gebieden. Met ingang van 1 mei 2007 is de Wav gewijzigd. In de gewijzigde Wav is onder meer vastgelegd dat het aanvullend beleid alleen van toepassing mag zijn voor zeer kwetsbare gebieden (in plaats van kwetsbare gebieden).


Op basis van de Wav mogen in zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen geen nieuwe veehouderijen opgericht worden en hebben bestaande veehouderijen slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Bestaande veehouderijen in deze gebieden en binnen een zone van 250 meter daaromheen, krijgen te maken met een emissieplafond.


De provincies wijzen de zeer kwetsbare gebieden aan. Gedeputeerde Staten van Overijssel heeft op 9 oktober 2007 de zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Hierna zijn de zeer kwetsbare gebieden in Rijsen-Holten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0002.jpg"

Afbeelding: Zeer kwetsbare gebieden in de gemeente Rijssen-Holten

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Reconstructieplan Salland-Twente

Salland en Twente, waar de gemeente Rijssen-Holten deel van uitmaakt, hebben net als andere (zand)gebieden in Zuid- en Oost-Nederland te maken met een hoge veedichtheid. In deze gebieden, de zogenaamde concentratiegebieden, is de intensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd en doen zich verschillende problemen voor die nauw met elkaar samenhangen. Kern van de problematiek is dat landbouw, wonen, werken, mobiliteit, recreatie en natuur en landschap elkaar te vaak in de weg zitten. Gevolg is dat economische functies in het landelijk gebied beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden, met alle nadelige gevolgen van dien voor de sociaaleconomische vitaliteit en de leefbaarheid van het gebied. Om deze samenhangende problematiek aan te pakken is de Reconstructiewet concentratiegebieden opgesteld, die op 1 april 2002 in werking is getreden. Het Reconstructieplan Salland-Twente (2004) vormt voor Salland en Twente de basis voor de reconstructie.

De Reconstructiewet concentratiegebieden vraagt het reconstructiegebied in te delen in drie soorten zones of gebieden: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Op de kaart in Bijlage 6 Reconstructiezonering is de reconstructiezonering voor Rijssen-Holten weergegeven. Hoofdlijn van het beleid is dat de intensieve veehouderij geleidelijk uit het extensiveringsgebied zal verdwijnen en zich (verder) zal concentreren in het landbouwontwikkelingsgebied en op aan te wijzen sterlocaties in het verwevingsgebied. Per deelgebied zijn de hoofdlijnen van beleid als volgt.

De hoofdlijn in landbouwontwikkelingsgebied is:

  • de intensieve veehouderij een duurzaam perspectief op bedrijfsontwikkeling geven, binnen de geldende wettelijke randvoorwaarden;
  • uitbreiding van andere functies, zoals (verspreide) woningen en recreatie en toerisme, die de ontwikkeling van de intensieve veehouderij beperkingen kunnen opleggen zo veel mogelijk tegengaan;
  • ruimte bieden voor de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven en nieuwvestiging van intensieve veehouderij toestaan (initiatieven daartoe zullen zo veel mogelijk in de vorm van clusters worden gerealiseerd);
  • de ontwikkeling van andere landbouwfuncties ruimte bieden en waar mogelijk stimuleren.

De hoofdlijn in verwevingsgebied is:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap et cetera);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, beperkt ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

De hoofdlijn in extensiveringsgebied is:

  • bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik;
  • de intensieve veehouderij beëindigen en/of verplaatsen.

In het Reconstructieplan wordt aangegeven dat de doelstellingen en de visie van het plan het karakter van richtinggevend beleid hebben. De provincie Overijssel acht het van belang dat bestemmingsplannen worden aangepast aan de reconstructiezonering. In hoofdstuk 4 van deze toelichting (zie 4.4.6 Intensieve veehouderij) wordt beschreven op welke wijze in het bestemmingsplan wordt omgegaan met de reconstructiezonering.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Watervisie Rijssen-Holten

De "Watervisie Rijssen-Holten" (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen (Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel). Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).

In de watervisie worden acht deelgebieden onderscheiden. Per deelgebied worden de belangrijkste gebiedskenmerken genoemd en worden de onderscheiden kansen en knelpunten behandeld. Vervolgens is per deelgebied een watervisie gevormd, aan de hand van streefbeelden. Aan de watervisie is een uitvoeringsparagraaf gekoppeld.

Om enig inzicht te geven in de inhoud van de watervisie wordt hierna de watervisie voor "deelgebied 4. Oostflank Holterberg en omgeving de Leiding en Overtoom" gegeven:

"Dit gebied biedt heel veel waterkansen. Dit gebied heeft belangrijke natuurwaarden die de komende jaren zullen worden versterkt.

Maatregelen die worden genomen zijn:

  • Retentie van water door creëren plas-drasgebieden.
  • Door de inrichting van de ecologische verbindingszone (Elsenerbeek) ontstaat een "natte as" die zichtbaar en beleefbaar is.
  • In de "palladio"-vlakte aan de oostkant van de Holterberg worden de watergangen door de aanwezige beplantingsstructuren versterkt".

2.5.2 Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (concept)

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart heeft nog de status van concept.

Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Door aan de verwachtingskaart beleidsadviezen te koppelen ontstaat een kaart die gebruikt zal worden om een archeologisch beleid te kunnen voeren.

De archeologische beleidsadvieskaart kan als instrument worden gebruikt om bij de keuze van toekomstige bouwlocaties de archeologie zoveel mogelijk te ontzien. In een oogopslag is zichtbaar waar de kans het hoogst is archeologische resten in de bodem te kunnen aantreffen. Verder kan worden bepaald in welke gebieden archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voor de aanvraag van vergunningen die kunnen leiden tot verstoring van de bodem.

2.5.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2008. Doel van het LOP is (geweest) een duidelijke visie op het veranderende landschap te ontwikkelen en de landschappelijke kwaliteiten beter te verankeren in het gemeentelijk beleid en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten te versterken. Het LOP moest enerzijds bruikbaar zijn als actief ontwikkelingsinstrument om gemeentelijke initiatieven te sturen en anderzijds een toetsingskader vormen voor planontwikkeling door particulieren.

Het tot stand gekomen Landschapsontwikkelingsplan bestaat uit drie deelrapportages met bijlagen:

  • deel 1. Gebiedsbeschrijving;
  • deel 2. Landschapsvisie;
  • deel 3. Projectenbundel.

In deel 1 van het LOP, de gebiedsbeschrijving, is een analyse van landschap en beleid (op hoofdlijnen) opgenomen en een impressie van de inventarisatie van het gebied.

Het tweede deel van het LOP is de landschapsvisie. In de landschapsvisie zijn de ontwikkelingsmogelijkheden onderzocht aan de hand van twee modellen, waaruit een aantal hoofdkeuzes zijn afgeleid. De keuzes en visie op hoofdlijnen zijn vervolgens vertaald naar een visie per deelgebied. De visie is beeldend weergegeven, met als doel om projecten in het uitvoeringsplan zoveel mogelijk richting te geven.

Deel 3 van het LOP bestaat uit het uitvoeringsplan. Dit deel geeft een overzicht van de belangrijkste projecten voor de komende tien jaar, die moeten bijdragen aan het realiseren van de landschapsvisie.

Deel 2 van het LOP is het belangrijkste deel. In het LOP worden 11 verschillende deelgebieden onderscheiden met elk een eigen karakteristiek en ontwikkelingsrichting. Ten behoeve van de uitvoering van de visie worden soms generieke, maar meestal per deelgebied specifieke projectvoorstellen gedaan, die elk zullen bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid en de identiteit van het landschap. De visie verwoordt een ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie en samen met de projecten ontstaat een ontwikkelingsgericht plan; het landschapsontwikkelingsplan.

In Bijlage 7 Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan is de visiekaart van het LOP weergegeven. Per deelgebied is de landschapsvisie nader uitgewerkt. Het voert te ver om in het kader van voorliggend bestemmingsplan in te gaan op de visie per deelgebied.

2.5.4 Externe veiligheidsbeleid

De gemeente Rijssen-Holten wil een veilige leefomgeving bieden voor haar burgers. In het kader hiervan heeft de gemeente externe veiligheidsbeleidsbeleid geformuleerd. Het beleid dateert uit 2006.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's er in de gemeente Rijssen-Holten zijn en hoe met deze risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een beheersbare veiligheidssituatie, waarbij:

  1. a. de risico's binnen de gemeente goed in beeld zijn gebracht en iedereen zich er van bewust is dat er risico's zijn;
  2. b. er een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en de noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor externe veiligheid;
  3. c. door middel van beleidsuitvoering en handhaving ervoor gezorgd wordt dat de reeds bestaande risico's beheersbaar blijven;
  4. d. bij bestuur, ambtenaar en burger bekend is wat gedaan moet worden als zich, ondanks de voorzorgsmaatregelen, tóch een ernstige ramp voordoet.

De gemeente heeft de bestaande risicovolle situaties in beeld gebracht om toekomstige ongewenste risicovolle situaties te voorkomen. De ligging van risicovolle inrichtingen en risico's van transportassen zijn in het Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RRGS) opgenomen. Verder is door de gemeente een signaleringskaart opgesteld, waarop de ligging van de risicobronnen is weergegeven. Uit de signaleringskaart blijkt dat de externe veiligheidsrisico's zich in hoofdzaak bevinden op en in de nabijheid van de industriegebieden en de transportroutes van gevaarlijke stoffen (spoor, hoofdwegen en buisleidingen).

Inmiddels wordt niet meer uitgegaan van de signaleringskaart, maar van de nationale risicokaart.

Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol transport hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:

  • in verblijfsgebieden worden geen risicobronnen geïntroduceerd;
  • in de directe omgeving van bestaande en geprojecteerde risicobronnen worden geen (beperkt) kwetsbare objecten en verblijfsgebieden geïntroduceerd;
  • risicobronnen worden niet geïntroduceerd indien zich in de omgeving bestaande en geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten en verblijfsgebieden bevinden, tenzij uit beoordeling blijkt dat de aard en omvang van het risico beheersbaar is;
  • bij het beoordelen van risicosituaties worden aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken.

De gemeente zal het gewenste veiligheidsniveau realiseren door middel van de volgende activiteiten:

  1. a. risico-inventarisatie en risicosignalering;
  2. b. oplossing gesignaleerde knelpunten;
  3. c. inbedding van het externe veiligheidsbeleid in gemeentelijke producten.

Ad a. Op de signaleringskaart (zie hiervoor) worden ook de geprojecteerde woningbouwgebieden en/of bedrijventerreinen weergegeven. De signaleringskaart geeft op deze manier een indruk van (potentiële) probleemlocaties op het gebied van externe veiligheid. Bij wijzigingen wordt de signaleringskaart bijgewerkt. Op deze manier blijft de kaart actueel.

Inmiddels wordt niet meer uitgegaan van de signaleringskaart, maar van de nationale risicokaart.

Ad b. Voor het realiseren van het gewenste veiligheidsniveau moet een aantal maatregelen worden getroffen voor gesignaleerde knelpunten, hiertoe is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Uit de beoordeling van risico's blijkt dat bij een aantal inrichtingen bronmaatregelen moeten worden getroffen om het risico te reduceren tot het wettelijk verplichte niveau.

Ad c. Om risico's te beheersen zal er preventief aandacht zijn voor externe veiligheid bij alle nieuwe omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Indien zich bij de beoordeling van de risico's onaanvaardbare situaties voordoen, zullen saneringsacties nodig zijn.

Concreet betekent dit dat de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen, het verlenen van omgevingsvergunningen en bij het houden van toezicht specifiek aandacht geeft aan:

  • de exacte locatie van risicobronnen in relatie tot de ruimtelijke ordening in de omgeving (bestaande en geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten);
  • de mogelijkheden voor inzet van hulpdiensten (gemeentelijke brandweer, geneeskundige dienst en politie);
  • de mogelijkheden voor het treffen van aanvullende maatregelen en het verhogen van de zelfredzaamheid;
  • eventuele mogelijke aanvullende maatregelen die op basis van de voortgang van de stand der techniek kunnen worden opgelegd in de vergunning.

2.5.5 Naar een lange termijn klimaatbeleid

In het rapport "Naar een lange termijn klimaatbeleid" (2010) is de huidige CO2-emissie binnen de gemeente Rijssen-Holten in kaart gebracht (nulmeting) en zijn scenario's opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2020 te reduceren. Op basis van deze verkenning is een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de periode 2010 tot 2014.

In eerste instantie is de huidige CO2-emissie in beeld gebracht. Bepaald is dat de totale CO2-emissie 245 kiloton (kton) bedraagt, wat neerkomt op gemiddeld 6,8 ton per inwoner. Dit is relatief hoog ten opzichte van het landelijk gemiddelde (circa 5 ton per inwoner). De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat in Rijssen-Holten veel productiebedrijven zijn gevestigd. Verder is berekend dat de CO2-uitstoot zonder de inzet van klimaatbeleid leidt tot een CO2-uitstoot van 250 kton in 2020.

Door effectief klimaatbeleid kan aan de ontwikkeling van de CO2-uitstoot van de gemeente een andere wending worden gegeven. Dat kan op twee manieren: door minder energie te gebruiken en door duurzame energie op te wekken. Minder energie gebruiken wordt bijvoorbeeld bereikt door huizen goed te isoleren en zuinige apparatuur en verlichting aan te schaffen. Duurzame energiebronnen zoals windturbines en zonnepanelen kunnen de CO2-uitstoot nog verder omlaag brengen.

In het rapport zijn drie scenario's van een verschillend ambitieniveau doorgerekend. Voor Rijssen-Holten is de meest realistische keus scenario 1: continuering ingezet beleid (doel: reductie van CO2-uitstoot met 14% ten opzichte van 1990). De komende jaren zijn de volgende projecten gepland die kansen bieden voor het inbedden van maatregelen om het energiegebruik te reduceren:

  • realisatie van een duurzame woonwijk Opbroek (ambitie: energieneutrale wijk);
  • onderzoek naar geschikte locaties voor plaatsing van windturbines (vanuit haalbaarheidsoverwegingen is veelal een minimale omvang van 15 MW nodig);
  • in het kader van de revitalisering en herstructurering van bedrijventerreinen in de gemeente Rijssen-Holten is er aandacht voor energie en duurzaamheid (inclusief warmte- en koude-uitwisseling tussen bedrijven);
  • realisatie van een energieloket om burgers te enthousiasmeren en te adviseren bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van bestaande woningen;
  • ontwikkeling van een subsidieregeling om energiebesparing in de bestaande bouw te stimuleren;
  • ontwikkeling van een revolverend fonds waaruit particulieren een aantrekkelijke lening kunnen krijgen voor energiebesparende maatregelen, waarbij de lening afgelost wordt met de besparing op de energiekosten;
  • verkenning mogelijkheden voor inzet biomassa binnen de gemeentegrenzen (hiervoor zal een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd worden).

In het uitvoeringsprogramma is de volgende strategie nader uitgewerkt.

  • A. Zelf het goede voorbeeld geven door toepassing van energiebesparende en duurzame energie bij gemeentelijke gebouwen.
  • B. Stimuleer en faciliteer grootschalige duurzame energieprojecten (windturbines en inzet biomassa voor energieopwekking eventueel in samenwerking met agrariërs).
  • C. Burgers en bedrijfsleven informeren over, faciliteren bij en stimuleren tot toepassing van energiebesparende en duurzame maatregelen (energieloket).
  • D. Facilitering en stimulering CO2-reductie verkeer en vervoer.
  • E. Investeren in duurzame energieprojecten buiten de gemeentegrenzen (CO2-compensatie).

2.5.6 Nota geluidsbeleid

De gemeente Rijssen-Holten streeft niet overal dezelfde geluidsniveaus na. Het functionele gebruik speelt een belangrijke rol bij het toekennen van de geluidskwaliteiten en -ambities voor een gebied. Geluidsbelastingsniveaus die passen bij een natuur- en extensiveringsgebied (bijvoorbeeld de Holterberg) of een woongebied kunnen en mogen afwijken van die voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Het doel van het gemeentelijke geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.

De "Nota geluidsbeleid" (2008) geeft een beschrijving van de gebiedstypen en de gebiedsgerichte ambities. De ambities moeten tastbaar worden door ze terug te laten komen in ruimtelijke plannen. Het gebiedsgericht geluidsbeleid moet er toe leiden dat geluid nog vaker vanaf het prille begin van een ruimtelijke ontwikkeling wordt meegenomen.

Op een geluidskaart zijn de geluidsniveaus van de bronnen wegverkeer, railverkeer en industrie weergegeven. De geluidsniveaus zijn vervolgens vertaald naar geluidsklassen (van zeer rustig naar zeer lawaaiig). Vervolgens zijn de ambities per deelgebied bepaald. Voor het buitengebied zijn de volgende gebiedstypen bepaald:

  • natuur- en extensiveringsgebied;
  • wonen in het groen;
  • verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied;
  • verblijfsrecreatie.

In Bijlage 8 Gebiedstypen Nota geluidsbeleid is de kaart opgenomen met de ligging van de verschillende gebiedstypen.

Het streven voor het gebiedstype Natuur- en extensiveringsgebied is het bereiken van een maximale milieukwaliteit ten behoeve van een maximale natuurlijke kwaliteit. De toegestane milieubelasting is laag. De geluidsambities die de gemeente heeft voor dit gebied zijn hierna aangegeven.

gebiedstypering gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens) gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens)
weg- en railverkeer bedrijven
Natuur- en extensiveringsgebied rustig onrustig zeer rustig rustig

Het gebiedstype Wonen in het groen kenmerkt zich door wonen in een rustige en groene omgeving. In het gebied zijn de grotere woningen van de gemeente gelegen. De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie voor wonen in het groen is vergelijkbaar met die voor het natuur- en extensiveringsgebied. In dit gebied wordt voornamelijk verkeersgeluid waargenomen waardoor de basiskwaliteit vanwege het verkeer minder is dan die voor bedrijven. De geluidsambities voor dit gebied zijn in de volgende tabel weergegeven.

gebiedstypering gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens) gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens)
weg- en railverkeer bedrijven
Wonen in het groen rustig onrustig zeer rustig rustig

Het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied van Rijssen-Holten heeft in algemene zin als hoofdfunctie agrarische activiteiten, waaronder de intensieve veehouderij. Daarnaast heeft het gebied een lage bebouwingsdichtheid en een lage gebruiksintensiteit. Het gebied heeft als nevenfuncties wonen, recreatie en overige bedrijfsbebouwing. De algemene kwalificatie voor de geluidsambities in het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied is "rustig". Wanneer er voor de agrarische sector een drukke periode is, bijvoorbeeld oogstseizoen, dan kunnen tijdelijk hogere geluidsniveaus optreden. In de tabel hierna zijn de geluidsambities voor dit gebied weergegeven.

gebiedstypering gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens) gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens)
weg- en railverkeer bedrijven
Verwevings- en landbouwontwik-
kelingsgebied
rustig onrustig rustig redelijk rustig

Onder het gebiedstype verblijfsrecreatie vallen de verblijfsrecreatieterreinen in het buitengebied. Voor het grootste deel is sprake van een rustig gebied, waar incidenteel als gevolg van diverse recreatieve activiteiten wel wat lawaai kan ontstaan. De geluidsambities voor dit gebiedstype zijn als volgt.

gebiedstypering gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens) gebiedsklasse (ambitie) gebiedsklasse (bovengrens)
weg- en railverkeer bedrijven
Verblijfsrecreatie rustig onrustig rustig redelijk rustig

Voor de verschillende gebiedstypen zijn de voor nieuwe situaties te ambiëren geluidskwaliteiten geformuleerd. Met nieuwe situaties worden bedoeld:

  • de aanleg van een nieuwe weg of spoorlijn bij bestaande woningen;
  • de bouw van woningen bij een bestaande weg of spoorlijn;
  • de vestiging van een bedrijf bij bestaande woningen;
  • de bouw van woningen bij een bestaand bedrijf.

Voor de bronnen weg- en railverkeer zijn de ambities en de daaraan gekoppelde maximale ontheffingswaarden (bovengrens) bepaald. De ontheffingswaarden zijn opgenomen in de deelnota Hogere grenswaardenbeleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Bij een integrale herziening van een bestemmingsplan buitengebied dienen burgemeester en wethouders onderzoek te verrichten naar de bestaande situatie en naar toekomstige ontwikkelingen binnen de gemeente. Dit hoofdstuk doet verslag van dit onderzoek. De resultaten van het onderzoek spelen een rol bij de afweging van de verschillende belangen in het plangebied en, in het verlengde daarvan, in de bestemmingsregeling.

3.2 Ondergrond En Ontstaansgeschiedenis

In de voorlaatste ijstijd waarbij het landijs Noord-Nederland bereikte is het landschap van Rijssen-Holten gevormd. Grote ijslobben drukten de eerder gevormde afzettingen omhoog tot heuvelruggen, ook wel stuwwallen genoemd. Het stuwwallencomplex Sallandse Heuvelrug is op deze manier ontstaan. De Holterberg, de Beuseberg en de Rijsserberg maken deel uit van het stuwwallencomplex.

In de laatste ijstijd bereikte het landijs Nederland niet. Wel heerste er een zeer koud klimaat. De wind had vrij spel en kon grote hoeveelheden zand wegblazen en weer neerleggen. Hierdoor ontstond erosie en/of overdekkingen met dekzand. De stuwwallen steken als hoogste delen boven de zandvlaktes uit. Plaatselijk ontstonden dekzandruggen en -koppen (jonger dekzand), zoals aan de oostzijde van de Holterberg (langs de Lichtenbergerweg). De mens heeft bij het in gebruik nemen van gronden ingespeeld op de hoogteverschillen. Bij de vestiging had de mens een zekere voorkeur voor de hoge landschapsdelen: soms erboven op, maar vaak in het grensgebied tussen hoog en laag. Hier ontstonden de eerste nederzettingen.

Naast de hoogteverschillen als gevolg van de geologische ontstaanswijze, kent het grondgebied van Rijssen-Holten ook microreliëf, onder andere door de enken (Holter- en Lokerenk). Deze enken werden van oudsher gebruikt als bouwland. De enken hebben een glooiend, bol en open karakter.

De gebieden bij Espelo, Neerdorp en Dijkerhoek zijn de bovenstroomse gebieden van de weteringen die allemaal richting Salland en de IJssel stromen. Het gaat om een vlak terrein met dekzandkoppen waarop nederzettingen zijn ontstaan. Door het graven van de weteringen zijn de nattere delen vanuit deze nederzettingen in cultuur gebracht.

De oostrand van de gemeente Rijssen-Holten wordt gekenmerkt door het Reggedal. Een deel van de zuidwestelijke gemeentegrens wordt gevormd door de Schipbeek en de Oude Schipbeek. Hierlangs liggen enkele (kleine) dekzandopduikingen.

3.3 Waterhuishouding

De waterhuishouding hangt nauw samen met de hoogteligging en de helling van het terrein. De hoofdgrondwaterstroming wordt voor Rijssen-Holten bepaald door het hoogteverschil tussen enerzijds de hoge stuwwallen Holterberg, Beuseberg en Rijsserberg (infiltratiegebieden) en anderzijds de lager gelegen ontginningsgebieden Middelveen, Overtoom, Ligtenbergerveld en het Reggedal (kwelgebieden), maar ook Lokerbroek, Holterbroek en Dijkermaten. Grondwater stroomt van de hogere infiltratiegebieden af en komt deels weer boven in de lagere kwelgebieden.

De kwel wordt afgevoerd via drie watersystemen:

  • de Regge, deze voert het water af voor de gebieden ten oosten van de Sallandse Heuvelrug, inclusief Look bij Holten. Waterschap Regge en Dinkel beheert dit stroomgebied;
  • de Soestwetering, deze voert het water af voor de gebieden ten westen van de Sallandse Heuvelrug en ten noorden van de Oude Deventerweg. Waterschap Groot Salland beheert dit stroomgebied;
  • de Schipbeek, deze voert het water af voor het dorp Holten en de gebieden ten zuiden en westen van de Sallandse Heuvelrug. Waterschap Rijn en IJssel beheert dit stroomgebied.

Watergangen komen vooral voor in de kwelgebieden. De diverse watergangen kunnen worden onderverdeeld in hoofd- en detailwaterlopen. Hoofdwaterlopen zijn waterlopen met een stroomgebied groter dan 1.000 hectare. Detailwaterlopen hebben een kleiner stroomgebied. In de lager gelegen gebieden komt een grotere dichtheid aan sloten voor.

3.4 Landschap

Het landschapsbeeld van Rijssen-Holten wordt voor een belangrijk deel bepaald door de ondergrond, de ontstaansgeschiedenis en de waterhuishouding. Binnen de gemeente kunnen de volgende landschapstypen worden onderscheiden (zie Bijlage 9 Landschapstypen, bron: Landschapsontwikkelingsplan Rijssen-Holten):

  1. a. het stuwwallandschap (op het kaartje boslandschap genoemd);
  2. b. het essenlandschap;
  3. c. het kampenlandschap;
  4. d. het jonge (heide)ontginningslandschap;
  5. e. het maten- en flierenlandschap; en
  6. f. het landschap van de buitenplaatsen.

Ad a. Het stuwwallandschap is gevormd door het reliëf van het stuwwallencomplex Sallandse Heuvelrug, waarvan de Holterberg, de Beuseberg en de Rijsserberg onderdeel van uitmaken. Het landschap kenmerkt zich door een afwisseling van bos en heiderestanten. Vanouds bestond het gehele gebied uit (droge) heidevelden. De heidevelden (woeste gronden) werden later (rond 1850) ingeplant met naaldbos. Op deze manier ontstonden grote boscomplexen met enkele heiderestanten.

Ad b. Daar waar grote, aaneengesloten oppervlakten hoge gronden voorkwamen, ontstonden vanaf de middeleeuwen esnederzettingen. Holten en Rijssen zijn ontstaan als esnederzetting. Op de hoge gronden ontstonden in die tijd bouwlandcomplexen: de essen (ook wel enken genoemd). De essen (of enken) waren in die tijd de meest intensief gebruikte gronden. Rondom de bouwlandcomplexen werden de boerderijen opgericht. De bewoningsvorm werd door de ligging van de bouwlandgronden bepaald. Naast de bouwlanden konden binnen de (oude) esnederzettingen de graslanden (de wei- en hooilanden) en de woeste gronden worden onderscheiden. De Holter- en Lokerenk zijn voorbeelden van oorspronkelijke bouwlandcomplexen. Ze hebben een glooiend, bol en open karakter. Bij Rijssen zijn de essen niet of nauwelijks meer herkenbaar door de uitbreidingen van de kern Rijssen.

Ad c. Een (akker)kamp is een min of meer blokvormig perceel akkerland dat afzonderlijk met een haag of houtwal omheind is. De kampen, die vaak door individuele boeren werden aangelegd, ontstonden op plaatsen waar slechts kleinere dekzandruggen of -koppen aanwezig waren. Het kampenlandschap wordt gevormd door restanten van een van oorsprong kleinschalig reliëfrijk oud ontginningsgebied met kleine verspreid gelegen akkers en graslanden, een rijkdom aan beplante steilranden, houtwallen en gegroepeerde boerderijen. Dit landschap komt nog voor op de flanken van de Holterberg, rond Neerdorp en Espelo en bij Dijkerhoek.

Ad d. Na 1850 kon de grote oppervlakte woeste gronden, van oorsprong natte gebieden, worden ontgonnen tot bouw- en grasland. Aanvankelijk vonden de heideontginningen plaats op de overgang van de oude ontginningen naar de woeste gronden (ook wel velden genoemd). Na 1880 zette de ontginning zich in een versneld tempo voort, met de jaren dertig als hoogtepunt. Er ontstond en rationeel ingericht agrarisch ontginningslandschap. Langs veelal rechte wegen ontstonden verspreid nieuwe agrarische bedrijven, waarbij de kavels in rechthoekige percelen werden opgedeeld. Ten westen van de Holterberg komt dit landschapstype voor langs de Soestwetering, ten oosten van de Holterberg ligt een groot jong ontginningslandschap, bestaande uit de Overtoom, de Leiding en het Ligtenbergerveld. De openheid van het dit jonge ontginningslandschap met zijn rechte slagenverkaveling vormt een groot contrast met het hoger gelegen bos op de Holterberg.

Ad e. Het matenlandschap bestond oorspronkelijk uit vochtige, lager gelegen hooilanden met een netwerk van singels van zwarte els langs de perceelsgrenzen. Inmiddels bestaat het matenlandschap uit weidegronden. Een groot deel van de singels is inmiddels verloren gegaan. Het gebied is daardoor behoorlijk open. Het gebied aan de zuidwestkant van Rijssen-Holten kan worden aangemerkt als matenlandschap: bij Waterhoek, Holterbroek, Lokerbroek, Fliermaten en de Schipbeek.

Ad f. Een klein gebiedje ten oosten van Rijssen kan aangemerkt worden als landschap van de buitenplaatsen. Hier ligt landgoed Oosterhof. Dit is een landhuis met een karakteristiek aangelegd park en parkbos.

3.5 Landbouw

De landbouw is van oudsher een grote grondgebruiker in de gemeente Rijssen-Holten. Dit is zowel in sociaaleconomisch opzicht, als gebruiker en beheerder van het agrarische cultuurlandschap. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de agrarische sector in de gemeente.

Landbouwstructuur

In de gemeente Rijssen-Holten zijn diverse agrarische bedrijven. Het aantal agrarische bedrijven in de gemeente is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) afgenomen; in 2004 was het aantal 270, in 2007 was het aantal 240 en in 2010 was het aantal 223.

In de volgende tabel is een analyse weergegeven van de agrarische bedrijvigheid in de gemeente. Voor de onderverdeling van de agrarische bedrijven en de gegevens uit eerdere jaren is gebruik gemaakt van de CBS-landbouwtellingen.

Tabel 3.1. Aantal agrarische bedrijven in de gemeente Rijssen-Holten in de jaren 2009 en 2010, Centraal Bureau voor de Statistiek, maart 2011.

Aantal agrarische bedrijven
2009 2010
Akkerbouw 32 30
Tuinbouw 2 3
Graasdieren 187 190
Hokdieren 48 45
Totaal 220 223

N.B. Het totaal aantal landbouwbedrijven is minder dan de afzonderlijke bedrijven bij elkaar opgeteld, omdat gemengde bedrijven, waar bijvoorbeeld sprake is van graasdieren in combinatie met hokdieren, zowel bij graasdieren als bij hokdieren zijn meegeteld.

Uit de tabel blijkt dat in 2009 en 2010 bij 85% van het totaal aantal agrarische bedrijven sprake is van graasdieren. Bedrijven die zich toeleggen op tuinbouw zijn in de gemeente Rijssen-Holten nauwelijks aanwezig.

Een landelijke trend is dat agrariërs in toenemende mate andere (niet-agrarische) activiteiten gaan ontplooien (verbreding), mede als gevolg van marktontwikkelingen en milieuregelgeving. De mogelijkheden om een aanvullend inkomen te verwerven, liggen binnen de landbouw en akkerbouw zelf zoals het zelf bereiden en verkopen van kaas en andere zuivelproducten. Ook worden er andere activiteiten ontplooid, zoals een koffie- en/of theeschenkerij, een zorgboerderij, caravanstalling (vaak in stallen) en verkoop van streekproducten.

Verwachte ontwikkelingen in de landbouw

In een dynamische sector als de landbouw zijn toekomstige ontwikkelingen moeilijk te voorspellen. Op deze plaats kan dan ook slechts een indicatie worden gegeven van de mogelijke landbouwkundige ontwikkelingen in de gemeente in de komende jaren. In zijn algemeenheid wordt de landbouw geconfronteerd met verscherpte eisen vanuit het EU-milieubeleid (nitraat- en fosfaatrichtlijnen), internationalisering, liberalisering en een groeiende wereldhandel. Bij consumenten ontstaat een groeiende vraag naar kwaliteitsproducten in de vorm van veilige, gezonde en milieu- en diervriendelijke producten.

Op de langere termijn zullen de ontwikkelingen in de landbouw worden beïnvloed door een veelheid aan factoren: de verdergaande liberalisering en verbreding van het EU-beleid van landbouwbeleid naar "plattelandsbeleid", een verstandiger omgang met risico's in de agrarische bedrijfsvoering, een lossere relatie tussen primaire sector en agribusiness, veranderingen in de waterhuishouding, stijgende energieprijzen, afschaffing van het melkquotum, verdere aanscherping van mestnormen en een mogelijke vermindering van veevoederimporten.

De betekenis van markt- en beleidsontwikkelingen voor individuele landbouwbedrijven is onzeker. Op bedrijfsniveau zijn grofweg drie ontwikkelingsrichtingen te onderscheiden.

  1. 1. Bedrijven die kiezen voor schaalvergroting, al dan niet met verdieping. Onder verdieping wordt verstaan het vergroten van de toegevoegde waarde van de eigen producten (een hogere prijs per kilogram basisproduct). Gedacht kan worden aan het zelf bereiden en verkopen van kaas, biologische productie of verkoop aan huis. De schaalvergrotende bedrijven kunnen groeien door de overname van grond en productierechten van agrariërs die afbouwen dan wel hun bedrijf beëindigen. Het gaat vaak om grootschalige, kapitaal en kennisintensieve bedrijven die kunnen produceren tegen lage kosten per eenheid product.
  2. 2. Bedrijven die kiezen voor verbreding. Onder verbreding wordt verstaan het ontplooien van niet-landbouwactiviteiten op het agrarisch bedrijf, bijvoorbeeld door een combinatie met toerisme (dag- en/of verblijfsrecreatie), natuur- en landschapsbeheer of met zorgtaken (bijvoorbeeld dagopvang van geestelijk gehandicapten). De bedrijfsomvang van deze bedrijven is vaak te beperkt of het product te standaard, om te kunnen concurreren op de wereldmarkt.
  3. 3. Een deel van de agrarische bedrijven zal de bedrijfsvoering niet kunnen of willen voortzetten. Met name de bedrijven zonder bedrijfsopvolging zullen stoppen.

Aangegeven is dat ook in de gemeente Rijssen-Holten het aantal agrarische bedrijven afneemt. Dit betekent dat sprake zal zijn van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In het algemeen blijft het voormalige bedrijfshoofd op de boerderij wonen. De stallen komen veelal leeg te staan of worden gebruikt door derden voor bijvoorbeeld opslagdoeleinden. Dit hergebruik kan echter ongewenste neveneffecten hebben, zoals een verkeersaantrekkende werking of verrommeling.

3.6 Natuur

In Nederland zijn veel natuurwaarden beschermd, zowel soorten als gebieden kunnen zijn beschermd.

Soortenbescherming

De bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Sinds 1 april 2002 worden in het wild voorkomende inheemse planten en dieren beschermd door de Flora- en faunawet. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet worden onderzocht of maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Voor vogelsoorten bestaat geen ontheffingsmogelijkheid.

Het halfnatuurlijke landschap van de regio's Salland en Twente was van oorsprong zeer rijk aan flora en fauna. De heides bestonden uit dopheide- en struikheidevegetaties. De kwelgebieden met opwellend water uit de regionale stelsels leidden tot bronbosjes en deels blauwgraslanden. Houtwallen en hagen kenden sinds de ontginning van deze natte terreinen een hoge dichtheid, aangezien deze werden gebruikt als vee- of wildkering. Hier kwamen goed ontwikkelde mantel- en zoomvegetaties voor, evenals bij landgoedbossen. Na de mechanisatie en schaalvergroting van de landbouw is het grootste deel van de hagen en houtwallen verdwenen.

De eikenbossen kenden een rijke ondergroei met soorten als bosanemoon en dalkruid. In het kleinschalige landschap kwamen soorten als de das veelvuldig voor.

De huidige natuurwaarden zijn slechts een zwakke afspiegeling van dat soortenrijke halfnatuurlijke systeem. Door de ontginning, ontwatering en intensivering zijn slechts een klein aantal relicten van het vroegere landschap behouden gebleven.

In het gebied van de Sallandse Heuvelrug is bijzondere flora aanwezig als rode en blauwe bosbes, jeneverbes, grondster, bosdroogbloem, dwergviltkruid, klein warkruid, kruip- en stekelbrem, beenbreek, ronde en kleine zonnedauw, zandhagedis en 90 soorten broedvogels waaronder korhoen, boomleeuwerik, nachtzwaluw, roodborsttapuit en houtsnip. Ook de das is aanwezig.

Binnen het plangebied ligt het natuurreservaat Numendal, namelijk in de Sallandse Heuvelrug aan de westkant van de Holterberg. Het Numendal is een ravijn dat ontstaan is in de IJstijd. Het diepe dal was het gevolg van de erosie die veroorzaakt werd door het smeltwater uit de voorlaatste IJstijd.

Voor het buitengebied van Rijssen-Holten geldt dat in het landschap sprake is van een belangrijke natuurlijke gradiënt tussen het Rijssenerveld, Middelveen en het brongebied van de Elsenerbeek, het Elsenerveld en -veen. Ook in het gebied tussen de Holterberg en de Elsenerbeek is een waardevolle gradiënt. Natuurwaarden zijn te vinden in de kwelgebieden en langs de Regge en de Schipbeek. Tussen de stuwwal en de Regge zorgen grote hoogteverschillen over een korte afstand voor een relatief sterke kwelstroom naar de lage gebieden ten oosten van de Holterberg. Daarnaast wordt dit gebeid ook beïnvloed door lokale grondwaterstromen, afkomstig uit dekzandruggen. Dit uit zich in de aanwezigheid van veel plantensoorten, zoals snavelzegge, holpijp, veldrus en waterviolier. Bij de Regge worden soorten aangetroffen, zoals moeraszegge, blaaszeggen en scherpe zegge.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De vogel- en habitatrichtlijngebieden maken deel uit van de Natura 2000. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat door projecten en handelingen geen verslechtering mag optreden van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn de Natura 2000-gebieden Sallandse Heuvelrug en de Borkeld van belang. In 2.2.2 Natura 2000-gebieden is reeds ingegaan op deze Natura 2000-gebieden.

Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. Voor beschermde natuurmonumenten geldt een verbod om schadelijke handelingen te verrichten, tenzij een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied liggen geen beschermde natuurmonumenten.

Nationaal Park

Het instellen van Nationale Parken gebeurt op grond van internationale afspraken. Het doel hiervan is om grote natuurgebieden te behouden, die één of meer belangrijke ecosystemen vertegenwoordigen. In Nederland is een Nationaal Park een natuurgebied van ten minste duizend hectare, met een karakteristiek landschap en bijzondere planten en dieren. Het beheer van een Nationaal Park is gericht op natuurbehoud en -ontwikkeling, natuurgerichte recreatie, educatie, voorlichting en onderzoek.

De Sallandse Heuvelrug is ook een Nationaal Park. De begrenzing hiervan is weergegeven in Bijlage 2. De Sallandse Heuvelrug bestaat uit een aantal zogenaamde bergen: bijvoorbeeld de Holterberg, de Hellendoornse Berg, de Haarlerberg, de Holterberg en de Koningsbelt. In Nederland is de Sallandse Heuvelrug de enige plaats waar nog een levensvatbare populatie korhoenders voorkomt. De bossen op de Sallandse Heuvelrug zijn voor het grootste deel aangelegd op voormalige heide. In het gebied komen reeën, vossen, dassen en steenmarters voor. Op natte plaatsen komen de bruine kikker, de kamsalamander en de kleine watersalamander voor. Het gebied is 2.740 hectare groot. Er broeden meer dan 75 vogelsoorten in het Nationaal Park.

De aanwijzing van de Sallandse Heuvelrug tot Nationaal Park heeft geen extra juridische status. De functie van het vastgestelde beheer- en inrichtingsplan "Levend Paars" is om te komen tot een zo groot mogelijke overeenstemming over de doelen tussen alle betrokken partijen, eigenaren, gebruikers en overheid. Deze liggen vooral maar niet uitsluitend op het gebied van natuurbehoud en -ontwikkeling.

Ecologische Hoofdstructuur

Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan.

De provincie Overijssel heeft de natuurwaarden begrensd in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS voor de gemeente Rijssen-Holten is opgenomen op de afbeelding "Ecologische Hoofdstructuur gemeente Rijssen-Holten".

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0003.jpg"

Afbeelding: Ecologische Hoofdstructuur gemeente Rijssen-Holten

De EHS bestaat uit de bestaande wateren, natuur- en bosgebieden, te ontwikkelen natuurgebieden, beheersgebieden, verbindingszones en afrondingsgebieden. Uitgangspunt is het handhaven van rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen in de EHS.

De Sallandse Heuvelrug ligt geheel binnen de EHS, met uitzondering van de enken rond Holten. Ten noorden van Holten wordt de westgrens grofweg gevormd door de N332. Het Middelveen, de Overtoom en de natte gebieden van de oostflank van de Sallandse Heuvelrug behoren eveneens tot de EHS. Via de Rijsserberg wordt het natuurreservaat Elsenerveen en de Beuseberg, Zuurberg aan het gebied van de EHS toegevoegd.

In het plangebied liggen drie van belang zijnde ecologische verbindingszones, namelijk langs het Reggedal, door Look en langs de Elsenerbeek.

Op de afbeelding "Ecologische Hoofdstructuur gemeente Rijssen-Holten" is de EHS opgenomen, zoals deze geldt op basis van de Omgevingsvisie Overijssel (2009). Het nieuwe kabinet van VVD en CDA heeft in haar regeerakkoord aangekondigd fors te willen bezuinigen op het natuurbeleid. De provincie Overijssel heeft daarom in oktober 2010 besloten alle aankopen van gronden en andere nieuwe verplichtingen voor de EHS op te schorten. De provincie zal geen nieuwe verplichtingen aangaan totdat duidelijk is wat het voornemen van het kabinet precies betekent voor de omvang en begrenzing van de EHS in Overijssel.

3.7 Wonen

In het buitengebied is sprake van een groot aantal burgerwoningen. In een aantal gevallen betreft het voormalige agrarische bedrijfswoningen, al dan niet met daarbij behorende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Verwacht mag worden dat het aantal burgerwoningen in de toekomst verder toeneemt, gelet op de (verwachte) ontwikkelingen in de landbouw. Een deel van de agrarische bedrijven zal de bedrijfsvoering, als gevolg van onder andere verscherpte milieueisen en de groeiende vraag naar kwaliteitsproducten (in de vorm van veilige, gezonde en milieu- en diervriendelijke producten), namelijk niet kunnen of willen voortzetten. In 3.5 Landbouw is reeds nader ingegaan op de trends binnen de landbouw en de factoren die hierbij een rol spelen.

3.8 Recreatie

Op toeristisch-recreatief gebied heeft de gemeente Rijssen-Holten veel te bieden. Dit is met name te danken aan de aanwezigheid van de Sallandse Heuvelrug (en de Holterberg). De Holterberg is een belangrijke toeristische trekker van de gemeente Rijssen-Holten. Het is een aantrekkelijk gebied met heuvels, bos en heidevelden en is zeer geschikt voor recreatief medegebruik. De uitgestrekte bossen bieden goede mogelijkheden voor onder andere wandelen, fietsen en paardrijden. In het natuurgebied (grotendeels tevens Nationaal Park) is sprake van een netwerk van gemarkeerde fiets-, wandel- en paardrijroutes van verschillende lengtes. De fiets- en wandelpaden zijn voor een groot deel opgenomen in routestructuren, bijvoorbeeld het Pieterpad, de NS-wandelroute Verwolde en de wandelroute Holterberg. Eén van de hoofdsteunpunten van het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug ligt op de Holterberg, namelijk de locatie Natuurdiorama Holterberg en De Wielen. Dit hoofdsteunpunt is nog in ontwikkeling. Natuurdiorama Holterberg ontvangt in zijn huidige vorm jaarlijks circa 35.000 bezoekers. Geschat wordt dat het Nationaal Park jaarlijks door circa één miljoen bezoekers wordt bezocht (bron: Recreatienota gemeente Rijssen-Holten 2006).

Met name op en rondom de Sallandse Heuvelrug zijn dus voorzieningen als informatiepunten, bezoekerscentra en fiets- en wandelpaden. Andere dagrecreatieve en culturele voorzieningen in het buitengebied van de gemeente zijn bijvoorbeeld:

  • het buitenbad Twenhaarsveld in Holten;
  • twee kinderboerderijen: Dondertman in Holten en een kinderboerderij bij havezathe Oosterhof in Rijssen;
  • het Rijssens museum (oudheidkamer) in de havezathe in Rijssen;
  • het multifunctioneel centrum "het Parkgebouw" in het Volkspark in Rijssen;
  • Natuurdiorama Holterberg;
  • de Canadese begraafplaats;
  • de Pelmolen en nostalgische zomp aan de Regge; en
  • ruïne De Waerdenborch op de hoek Oranjestraat en Rijssenseweg.

Op en rondom de Sallandse Heuvelrug is sprake van verschillende horecagelegenheden.

Rondom de Sallandse Heuvelrug liggen verschillende campings en terreinen met vakantiebungalows. Het aanbod aan kampeerterreinen en bungalows is redelijk tot goed. In de Recreatienota (2006) van de gemeente zijn de volgende kengetallen opgenomen (cijfers voor gehele gemeentelijk grondgebied):

  • 9 kampeerterreinen met in totaal bijna 500 stacaravans en ruimte voor tenten en caravans;
  • 4 bungalowparken met in totaal ruim 900 recreatiewoningen en circa 20 afzonderlijke woningen verspreid over de gemeente;
  • 6 hotels;
  • 1 pension;
  • "bed en breakfast"- mogelijkheden;
  • 3 kleinschalige kampeerterreinen (kamperen bij de boer);
  • 1 locatie met boerderijkamers;
  • 2 groepsaccommodaties.

In de Recreatienota wordt vermeld dat er meerdere verzoeken voor het realiseren van boerderijkamers zijn ingediend.

3.9 Cultuurhistorie En Archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. In 3.4 Landschap is reeds ingegaan op de verschillende landschapstypen in Rijssen-Holten. Deze paragraaf gaat in op de archeologische waarden en de bouwkundige monumenten.

Archeologische waarden

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd (zie ook 2.5.2). Op basis van deze archeologische inventarisatie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart staan naast de bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingskaart.

De archeologische verwachtingskaart

Op basis van kennis over de relatie tussen het nederzettingspatroon en het landschap in het verleden kunnen voorspellingen worden gedaan over de plaatsen waar nederzettingen aangetroffen kunnen worden. Dergelijke voorspellingen zijn vooral belangrijk voor de perioden tot de Late Middeleeuwen, waarvoor historische bronnen (zeer) schaars zijn of ontbeken en cartografische bronnen geheel ontbreken. Dit heeft geleid tot een archeologische verwachtingskaart met schaal 1:10.000 waarbij in ieder geval tot op perceelniveau zichtbaar is welke archeologische verwachting er geldt voor een bepaald terrein. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting. De archeologische verwachtingskaart bestaat uit de volgende kaartlagen:

  1. 1. terreinen en puntlocaties waar archeologische resten al zijn vastgesteld;
  2. 2. archeologische verwachtingslaag;
  3. 3. terreinen waar de eventueel aanwezige archeologische resten mogelijk zijn verstoord of opgeruimd door bodemingrepen in het verleden.


Ad 1. Terreinen en puntlocaties met een vastgestelde archeologische waarde staan aangegeven op de archeologische monumentenkaart en zijn onder te verdelen in twee groepen.

  • Terreinen met de status van Rijksmonument (wettelijke beschermd). Binnen de gemeente Rijssen-Holten zijn twee terreinen met de status van beschermd archeologisch Rijksmonument aanwezig.
  • Terreinen van archeologische waarde. Deze terreinen hebben geen wettelijke bescherming. Binnen de gemeente Rijssen-Holten zijn elf AMK-terreinen aanwezig. Deze zijn onder te verdelen in één terrein van archeologische waarde, negen terreinen van hoge archeologische waarde en één terrein van zeer hoge archeologische waarde.


Ad 2. Op basis van de landschappelijke ligging zijn drie zones te onderscheiden die samen een vlakdekkend kaartbeeld vormen. De drie zones zijn:

  1. 1. zones met een hoge archeologische verwachting. Het gaat hierbij om terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. Voor het buitengebied betreft het:
    1. a. de hogere delen in het landschap: dekzandruggen, gordeldekzandwelvingen en smeltwaterruggen;
    2. b. delen van de beekdalen binnen een straal van 100 meter van dekzandruggen;
    3. c. zones van 100 meter om de historische hoeven in 1500;
  2. 2. zones met een middelhoge verwachting. Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van de landschappelijke ligging een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
    1. a. dekzandwelvingen, gordeldekzandruggen, gordeldekzandvlakte, lage stuwwal;
    2. b. zones van 100 meter om de dekzandruggen;
  3. 3. zones met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van de landschappelijke ligging een kleine kans is op het aantreffen van acheologische resten. Het betreft de landschapstypen: dekzandvlakten, stuwwal, stuwwalplateau, smeltwaterwelvingen, dal en stuifzandgebied.


Ad 3. Als aparte kaartlaag zijn zones met (grootschalige) bodemverstoringen weergegeven. Aangezien veelal onduidelijk is tot hoe diep de bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is niet bekend of hierdoor de eventueel aanwezige archeologische laag verstoord is. Derhalve zijn de zones met bodemverstoringen met een arcering over de verwachtingszones aangegeven.

Bouwkundige monumenten

Een aantal karakteristieke (oude) gebouwen en bouwwerken is aangewezen als Rijksmonument. Ook kent de gemeente Rijssen-Holten een aantal gemeentelijke monumenten. In onderstaande tabellen zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten opgesomd.

Tabel 3.2 Rijksmonumenten in het plangebied.

Adres Omschrijving monument
Oude Veerweg 6 Boerderij, thans woonhuis (2005)
Kasteellaan 1 Complex historische buitenplaats havezathe De Oosterhof (kasteel, parkaanleg, tuinmuur)
Pelmolenpad 9/9a De Pelmolen (windoliemolen), molenhuis
Oosterhofweg 49 Volkspark, met parkgebouw, volière en gedenknaald
Enterstraat 118 Poortgebouw/lijkenhuis, R.K. begraafplaats
Oosterhofweg bij nr. 250 Voormalig dagsanatorium
Helhuizerweg 3 Voormalig jachthuis
Holterbergweg 2 Dubbel woonhuis "Panochthus"
Markeloseweg ongen. Ruïne kasteel De Waerdenborch
Pasmansweg 3 Boerderij
Borkeldsweg 91 Boerderij "Struik"

Tabel 3.3 Gemeentelijke monumenten in het plangebied.

Adres Omschrijving monument
Oosterhofweg 162-164 Koetshuis/dienstwoningen (dubbel woonhuis)
Schietbaanweg ong. Schietpoorten
A.H. ter Horstlaan 13 Woonhuis "De Hoogenkamp"
A.H. ter Horstlaan 17 Woonhuis "De Spannevogel"
Markeloseweg 113 Woonhuis
Burg. Knottenbeltlaan 63 Woonhuis "De Riethoeve"

Het Oversticht heeft een actualisatie gemaakt van de lijst met karakteristieke panden in Rijssen (zoals vastgesteld in het Parapluplan Wonen en Recreatie 2009) en de panden met de aanduiding landelijke bebouwing in Holten (zoals opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Holten uit 1992).

In Bijlage 13 Karakteristieke panden is de inventarisatie van karakteristieke panden in het buitengebied opgenomen. Op de plankaart hebben alle karakteristieke panden een aanduiding gekregen. In de regels van het bestemmingsplan is in artikel 43.1Karakteristieke bebouwingopgenomen dat de panden die deze aanduiding hebben niet zomaar verbouwd mogen worden om de uiterlijke verschijningsvorm van het pand te beschermen.

3.10 Niet-agrarische Bedrijvigheid

In het buitengebied komt ook niet-agrarische bedrijvigheid voor. Een aantal bedrijven heeft een duidelijke relatie met de landbouw, zoals loonwerkbedrijven en landbouwmechanisatiebedrijven. De aard van de andere bedrijvigheid is zeer uiteenlopend. In het buitengebied is bijvoorbeeld sprake van:

  • opslag(bedrijven);
  • een muziekinstrumentenmaker;
  • aannemersbedrijven;
  • transportbedrijven; en
  • horecabedrijven.

Verder gaat het in een aantal gevallen om kleinschalige activiteiten, die als ondergeschikt kunnen worden beschouwd aan de woon- of agrarische functie.

3.11 Maatschappelijke Functies

Een aantal terreinen en gebouwen heeft een maatschappelijke functie, zoals dorps- en buurthuizen, verenigingsgebouwen, musea en begraafplaatsen.

3.12 Infrastructuur

Het plangebied wordt "doorsneden" door enkele doorgaande wegen. Aan de zuidkant van de gemeente loopt de autosnelweg A1. De provinciale wegen binnen de gemeente zijn: de N332 (de Raalterweg; noord-zuidverbinding langs Holten), de N344 (de Deventerweg; verbinding van Deventer naar Holten), de N350 (de Rijssenseweg/Holterstraatweg en de Markeloseweg) en (voor een gedeelte) de N347. Daarnaast loopt de spoorverbinding Deventer-Almelo door de gemeente (via Holten en Rijssen).

3.13 Nutsvoorzieningen

Binnen het plangebied komt een hoogspanningsverbinding voor en meerdere aardgastransportleidingen. Daarnaast ligt binnen het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie en is sprake van meerdere antennemasten.

De gemeente Rijssen-Holten kent ook waterwinlocaties: de waterwinning Espelose Broek en de waterwinning Holten. Rondom liggen waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden. Het grondwaterbeschermingsgebied rondom de waterwinning Espelose Broek beslaat vrijwel geheel het gebied van de Dijkermaten bij Dijkerhoek en het gebied de Broekmaten. Het grondwaterbeschermingsgebied van de waterwinning Holten ligt ten oosten van Holten en beslaat het zuidelijk deel van de Holterberg, de voet van de Holterberg en het gebied Look.

3.14 Samenvatting Mer

Aanleiding

De gemeente Rijssen-Holten voert een integrale herziening van de bestemmingsplannen voor het buitengebied uit. Momenteel gelden er meerdere bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente. De gemeente wil de vigerende plannen (met verschillende planregelingen) in één bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten integreren. Daarnaast moet het Reconstructieplan Salland -Twente doorvertaling krijgen in het bestemmingsplan. In het ontwerp bestemmingsplan 'Partiële herziening intensieve veehouderij voor het extensiveringsgebied' (Gemeente Rijssen-Holten, 2008) is reeds conform het reconstructiebeleid de uitbreiding van intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden bevroren. De partiële bestemmingsplanherziening is destijds niet vastgesteld. Deze regelgeving wordt evenwel overgenomen in het voorgenomen bestemmingsplan. Verder wordt met deze integrale herziening de feitelijke situatie planologisch beter vastgelegd. Tot slot wordt met de herziening van het plan voldaan aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (actualiserings- en digitaliseringsplicht).

Procedure

Gekoppeld aan de procedure van het nieuwe bestemmingsplan moet ook de procedure voor milieueffectrapportage worden doorlopen. Het gaat hierbij om een zogenaamde planMER op het niveau van het bestemmingsplan. De m.e.r.-procedure is gestart met de openbare kennisgeving in een huis-aan-huisblad. Hierin is bekendgemaakt dat voor de herziening van het bestemmingsplan buitengebied de plan-m.e.r.-procedure wordt gevolgd en is deze procedure uiteengezet. Voor de start van de procedure is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Hierin is globaal beschreven welke onderwerpen naar het (voorlopige) inzicht van de gemeente in het MER aan de orde zullen moeten komen. Tegelijk met de ter visielegging van het voorontwerp bestemmingsplan en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau heeft consultatie plaatsgevonden van de adviesorganen en maatschappelijke organisaties. Er zijn geen specifieke reacties ingediend op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. In tegenstelling tot hetgeen is vermeld in de Notitie heeft de gemeente Rijssen-Holten er voor gekozen om geen advies te vragen aan de landelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.).

Na de startfase is het planMER voor het bestemmingsplan opgesteld. Gedurende de voorbereiding van het planMER is de aanpak van het planMER vanwege veranderde inzichten op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van de beschreven aanpak in de notitie, te weten de aanpak van de scenario's en de wijze van effectenbeoordeling (zie verder).

Het planMER en het ontwerp bestemmingsplan worden gelijktijdig ter visie gelegd. Gedurende een periode van zes weken kan een ieder zijn of haar zienswijze tegen het ontwerp bestemmingsplan en het bijbehorende planMER indienen. In deze periode worden het ontwerp bestemmingsplan en planMER ook aangeboden aan verschillende bestuursorganen, zoals de provincie en de waterschappen. Daarnaast wordt het planMER ter toetsing voorgelegd aan de Commissie m.e.r. Na deze procedure wordt verder gewerkt aan het bestemmingsplan en de besluitvorming daarover. Daarbij zullen de resultaten van het planMER en de reacties daarop in acht worden genomen.

Afbakening van het planMER

Zoals hiervoor is beschreven, is voorafgaand aan het opstellen van het planMER de reikwijdte en het detailniveau van het planMER bepaald.

Het voorgenomen bestemmingsplan is vooral conserverend van aard. Een meer ontwikkelingsgericht bestemmingsplan wordt nu niet overwogen. Daarom is ervoor gekozen, meer ontwikkelingsgerichte alternatieven ook in het planMER buiten beschouwing te laten. Wat dit betreft is de benadering sterker toegespitst op de besluitvorming van het voorgenomen bestemmingsplan dan in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau was beschreven.

Relevante activiteiten

In het buitengebied worden geen concrete nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel is sprake van enig ontwikkelruimte in de veehouderij. Deze ontwikkelruimte wordt mogelijk gemaakt via wijzigingsbevoegdheden. Bij andere ontwikkelingsmogelijkheden dan de ontwikkelruimte in de veehouderij gaat het om beperkte mogelijkheden voor nevenfuncties op bestaande bouwblokken. Voorbeelden hiervan zijn een zorgtak, een kaasmakerij, boerderijkamers of kleinschalig kamperen. Daarom ligt het accent van het planMER op de milieugevolgen van de veehouderij.

Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij

In het voorgenomen bestemmingsplan wordt bij de begrenzing van de bouwblokken in het algemeen uitgegaan van de huidige situatie (de vigerende bestemmingen). Daarnaast worden onder voorwaarden uitbreidingsmogelijkheden gegeven. Dit betreft mogelijkheden bij afwijking en/of op grond van een wijzigingsbevoegdheid van B&W. Hierdoor bestaan er uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bouwperceel tot 1,5 of 2 ha. Voor grondgebonden bedrijven geldt overal een uitbreidingsmogelijkheid (bij wijziging) tot 1,5 ha. Voor intensieve veehouderijbedrijven is de mogelijke omvang gerelateerd aan de reconstructiezonering binnen de gemeente:

" In het extensiveringsgebied is uitbreiding van intensieve veehouderij in principe niet toegestaan. Uitbreiding is alleen mogelijk wanneer dit uit oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is;

" In het verwevingsgebied is uitbreiding van bestaande intensieve veehouderij mogelijk tot een agrarisch bouwblok van maximaal 1,5 hectare middels een wijzigingsbevoegdheid;

" In het landbouwontwikkelingsgebied is uitbreiding van bestaande intensieve veehouderij mogelijk tot een agrarisch bouwblok van maximaal 2 ha middels een wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0004.jpg"

Figuur 0.1 Reconstructiezonering gemeente Rijssen-Holten (bron: gemeente Rijssen-Holten)

Verwachte ontwikkelingen van de agrarische sector

Om te bepalen in hoeverre in de komende 10 jaar (geldigheid van het bestemmingsplan) gebruik wordt gemaakt van de uitbreidingsmogelijkheden, is getracht om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de verwachte ontwikkeling van de landbouw in de gemeente, met name wat betreft de omvang van de bedrijven in de toekomst en het aantal dieren dat zal worden gehouden.

In het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten bevinden zich momenteel circa 240 agrarische bedrijven. Het accent ligt sterk op de melkrundveehouderij. De tweede en derde type bedrijfstakken betreffen respectievelijk intensieve veehouderij (varkens en kippen) en akkerbouw. Uit de analyse is gebleken dat het aantal agrarische bedrijven binnen de gemeente Rijssen-Holten afneemt. De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven verder zal afnemen door schaalvergroting en concentratie. Met name de kleinere bedrijven kleiner dan 70 nge (Nederlandse grootte-eenheden, dit is een maat voor de economische omvang van agrarische activiteiten op een bedrijf) zullen de komende jaren stoppen. Ook de regelgeving heeft een impact op de ontwikkeling van de veehouderijsector. Het Besluit huisvesting ammoniakemissie veehouderij (AMvB Huisvesting) stelt eisen aan de ammoniakuitstoot van veehouderijen. Concreet houdt dit Besluit in dat bedrijven enkel nog maar huisvestingssystemen mogen toepassen die tenminste kunnen worden aangemerkt als de Best Beschikbare Techniek (BBT). Omvangrijke investeringen zijn nodig om te kunnen voldoen aan de wettelijke ammoniakeisen.

In de toekomst zal landelijk gezien bij afschaffing van de melkquotering (in 2015) de melkveehouderij groeien en zal de akkerbouw terrein verliezen aan de melkrundveehouderij. Omdat in de gemeente Rijssen-Holten maar heel weinig akkerbouw aanwezig is, zal dit effect in deze gemeente echter nauwelijks van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de melkveehouderij. Het aantal stuks melkvee zal om deze reden en ten gevolge van het mestbeleid en de beperkingenten aanzien van natuur, landschap en de verkavelingssituatie naar verwachting slechts in zeer beperkte mate toenemen. In de gemeente wordt een (verdere) lichte daling van het aantal varkens verwacht. Het aantal leghennen kan nog iets groeien, terwijl de vleeskuikensector verder zal afnemen. Voor het totaal aantal kippen wordt verwacht dat het aantal niet of nauwelijks zal toenemen.

Scenario's

De voorgaande beschrijving is op algemene en regionale trends gebaseerd. Hoe de agrarische ontwikkeling in een bepaalde (deel-)gebied werkelijk zal zijn, is niet goed te voorspellen. Dit geldt met name voor de vraag, in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de ontwikkelingsmogelijkheden in de intensieve veehouderij. Daarom is getracht om door toepassing van scenario's de mogelijke bandbreedte in de milieueffecten van het plan in beeld te brengen.

Twee scenario's zijn uitgewerkt waarin verschillen in de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij zijn opgenomen. Bij beide is uitgegaan van een differentiatie in de groei van landbouwbedrijven conform het reconstructiebeleid, met als streven concentratie van intensieve veehouderij in landbouwontwikkelingsgebieden en extensivering in de extensiveringsgebieden. Hiermee wordt tevens verkend wat het ruimtelijke effect is van dit beleid.

Hoofdprincipes realistisch scenario

" Het aantal dieren neemt niet of nauwelijks toe, maar door de tendens naar schaalvergroting en concentratie zal het aantal bedrijven binnen de gemeente wel fors afnemen;

" Binnen de landbouwontwikkelingsgebieden neemt het aantal dieren in de intensieve veehouderijen toe, binnen de verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden neemt het aantal dieren in de intensieve veehouderijen af. Het totale aantal dieren is gelijk aan het aantal in de autonome situatie;

" Bij de Schuppertsweg wordt een sterlocatie ontwikkeld, dit is een intensief veehouderijbedrijf op een bouwblok van 2 ha;

" Binnen de gehele gemeente is sprake van schaalvergroting in de melkveehouderij, waarbij de kleinere bedrijven stoppen en het aantal dieren op de grotere bedrijven toeneemt. Ook hier verandert het totaal aantal dieren in het gebied niet.

Hoofdprincipes maximum scenario

" Het aantal dieren neemt toe;

" Binnen de landbouwontwikkelingsgebieden en de verwevingsgebieden is uitgegaan van 25% groei van het aantal dieren in de intensieve veehouderij;

" Bij de Schuppertsweg wordt een sterlocatie ontwikkeld, dit is een intensief veehouderijbedrijf op een bouwblok van 2 ha;

" Binnen de extensiveringsgebieden is sprake van 'stand still' (geen wijzigingen);

" Binnen de gehele gemeente is sprake van schaalvergroting in de melkveehouderij, waarbij alle melkveebedrijven groeien naar een bouwblok van 1,5 ha met een evenredige groei van het aantal dieren.

Beoordelingsmethodiek

De effectbeschrijving en -beoordeling richt zich vooral op de effecten van de veehouderij. Daarbij ligt de focus van de effecten van de scenario's op de volgende hoofdthema's:

" Natuur: de mogelijke invloed op de stikstofdepositie die afkomstig is van de landbouw (dit is vooral ammoniak) op natuurwaarden die gevoelig zijn voor vermesting;

" Landschap en cultuurhistorie: de invloed op de landschappelijke karakteristieken in het buitengebied;

" Leefbaarheid en gezondheid: dit betreft met name de effecten van geur en fijn stof, gezondheid en verkeersveiligheid.

Effecten

Hieronder zijn de bevindingen van de MER-studie samengevat.

Natuur

Natura 2000-gebieden

Voor het bepalen van de effecten van het bestemmingsplan op de Natura 2000-gebieden (zie Figuur 0.2) en overige zeer kwetsbare gebieden Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is een ammoniakdepositieonderzoek en een passende beoordeling uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0005.jpg"

Figuur 0.2 Natura 2000-gebieden binnen de gemeente Rijssen-Holten en in de nabijheid

Het realistisch scenario is gunstig ten opzichte van de huidige situatie. Dit duidt er op dat een ontwikkeling met concentratie in een landbouwontwikkelingsgebied, gecombineerd met een afname elders, kan resulteren in afname van de stikstofdepositie op gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden. De werkelijke uitkomst hangt af van de feitelijke locatie van bedrijven die groeien en bedrijven die stoppen. Doordat bij de veronderstelde autonome ontwikkeling de bijdrage van de veehouderij aan de stikstofdepositie iets daalt, treedt een gunstig effect op de stikstofdepositie in vergelijking met de autonome ontwikkeling niet of nauwelijks op.

De veronderstelde uitbreiding in het maximum scenario is veel groter dan op grond van economische trends mag worden verwacht. Het scenario illustreert dat zonder nadere voorwaarden op bedrijfsniveau de ammoniakdepositie binnen de gemeente zeker lokaal zeer sterk kan toenemen, met name op het zuidelijk deel van de Sallandse Heuvelrug. Ook op buiten de gemeente in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden is een toename van stikstofdepositie waarneembaar.

In de praktijk zal de vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet ervoor zorgen dat er bij uitbreiding of nieuwvestiging geen toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden op zal treden. Verder is van belang dat de provincie Overijssel haar eigen beleidskader met betrekking tot ammoniak en veehouderij heeft uitgewerkt. Dit zorgt ervoor dat toename van de stikstofdepositie en significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden voorkomen, het zal in totaal zelfs leiden tot een geleidelijke afname van de stikstofbelasting.

Overige zeer kwetsbare gebieden (Wav-gebieden)

Het realistisch scenario zal op enkele plaatsen leiden tot een toename van de depositie op zeer kwetsbaar gebied (buiten de Natura 2000-gebieden), met name ten zuiden van Holten (Zuurberg en omgeving). Dit is vooral het gevolg van de veronderstelde groei van twee bedrijven aan of nabij de wegen van Holten naar Markelo (Markeloseweg). Ook is de sterlocatie bij de Schuppertsweg mogelijk nog van enige invloed. Bij andere gebieden is het effect vrijwel neutraal ten opzichte van de situatie bij autonome ontwikkeling. Bij het maximum scenario treedt ook bij andere zeer kwetsbare gebieden een duidelijke toename op van de bijdrage van de veehouderij in Rijssen-Holten aan de stikstofdepositie in de gebieden.

Weidevogelbeheergebieden

Ontwikkelingen in het landbouwontwikkelingsgebied kunnen enigszins negatieve effecten hebben op het weidevogelbeheergebied dat in het landbouwontwikkelingsgebied is gelegen, indien daar uitbreiding van agrarische bebouwing is voorzien. De effecten hangen met name van de locatie van de nieuwe bebouwing af.

Overige natuurwaarden van de EHS

Gegeven het grotendeels conserverende karakter van het bestemmingsplan worden geen effecten verwacht op bestaande overige bos- en natuurgebieden. Daarnaast zijn er agrarische gebieden die in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur zijn aangegeven als gebieden waar natuurontwikkeling mogelijk is. In het voorgenomen bestemmingsplan is een stelsel van omgevingsvergunningen opgenomen, dat ervoor zorg draagt dat ingrepen in de agrarische percelen (egaliseren, mengen, diepploegen, draineren) die invloed kunnen hebben op de potenties van deze gebieden niet zonder nadere afweging mogelijk zijn. Hiermee kan verlies van potenties voor natuurontwikkeling worden tegengegaan.

Landschap en cultuurhistorie

Bij het toekennen van de reconstructiezonering is rekening gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen de gemeente. Hiermee worden mogelijke negatieve effecten op het cultuurhistorisch landschap vermeden dan wel beperkt. Toch zijn door vergroting van (intensieve) veehouderijen negatieve gevolgen voor het landschap niet zonder meer uitgesloten. In de extensiverings- en de verwevingsgebieden zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt en is vergroting van de bouwblokken alleen onder voorwaarden mogelijk, met toepassing van de uitgangspunten van het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Hierdoor zullen de effecten (zeer) beperkt zijn. In de landbouwontwikkelingsgebieden zijn er, onder vergelijkbare voorwaarden (het hanteren van het Werkboek), ruimere ontwikkelingsmogelijkheden en zullen de landschappelijke gevolgen duidelijker waarneembaar zijn.

Bij een toekomstige ontwikkeling die aansluit bij het realistisch scenario, zal met name concentratie van intensieve veehouderij in de landbouwontwikkelingsgebieden plaatsvinden. In de overige gebieden zullen zich hooguit zeer geringe effecten op het landschap kunnen voordoen. De uitbreidingen van agrarische bebouwing in de landbouwontwikkelingsgebieden, gekenmerkt door het maten- en flierenlandschap, hebben nauwelijks effecten op de landschapsstructuur. De uitbreidingen van agrarische bebouwing hebben wel negatieve effecten op het open karakter van het gebied, maar door de landschappelijke inpassingsvereisten die in het bestemmingsplan zijn opgenomen aan een dergelijke uitbreiding, worden effecten zoveel mogelijk beperkt. Iedere uitbreiding zal wel maatwerk vergen.

De uitvoering van het maximaal scenario, waarbij groei in de landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden is voorzien, zal licht negatieve effecten op het landschap en de cultuurhistorie hebben. Vergroting van de agrarische bedrijven leidt tot een zekere verdichting in het buitengebied. De effecten zijn zeer afhankelijk van de locatie en schaal van de uitbreidingen. Indien deze in het maten- en flierenlandschap of jong ontginningslandschap plaatsvinden, zal dit leiden tot afname van de openheid, de grootschalige veehouderijen zijn echter in dit type landschappen met een meer grootschalig karakter goed in te passen. Uitbreidingen van agrarische bebouwing in het essen- en kampenlandschap leiden tot een grotere verstoring van het karakteristieken. Grootschalige bebouwing is in dit type landschappen moeilijker in te passen.

Leefbaarheid en gezondheid

Geur

In de bebouwde kommen zijn nauwelijks effecten op de geurbelasting waarneembaar door uitvoering van één van beide scenario's. In het realistisch scenario is globaal bezien sprake van een lichte verbetering van het leefklimaat in het buitengebied ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Zeer lokaal is in de landbouwontwikkelingsgebieden door concentratie van de intensieve veehouderij (toename dieren) sprake van toename van de geurbelasting. In het maximum scenario is op een aantal specifieke locaties in de landbouwontwikkelingsgebieden en de verwevingsgebieden door groei van de intensieve veehouderijen (toename dieren) in deze gebieden sprake van een lichte toename van de geurbelasting.

Luchtkwaliteit

Gezien de reeds lage achtergrondbelasting binnen de gemeente (18-20 microgram/m3) zal uitvoering van één van beide scenario's niet leiden tot relevante toename van fijn stof in de lucht en daardoor knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. De geldende grenswaarden zullen niet worden overschreden.

Gezondheid

Uitbreiding van de veehouderijen leidt tot een hogere veedichtheid in het gebied, dit kan een enigszins negatief effect hebben op de kans op verspreiding van dierziekten van bedrijf tot bedrijf en op de kans op besmetting van mensen via de lucht. Of dit werkelijk het geval is, is echter mede afhankelijk van de bedrijfsvoering en de inrichting van de bedrijven. Daarom wordt het effect bij ontwikkeling van moderne grootschalige bedrijven als vrij gering geschat.

De conclusie is dat vooral de uitvoering van het maximum scenario of een daarmee vergelijkbaar toekomstbeeld, kan lokaal leiden tot licht negatieve effecten op de gezondheid. Bij dit scenario groeit het aantal dieren in de gemeente aanmerkelijk, dit gebeurt geconcentreerd in de landbouwontwikkelingsgebieden, maar ook in de verwevingsgebieden.

Verkeersveiligheid

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen lokaal tot meer (vracht)verkeer leiden en daardoor tot knelpunten in de verkeersveiligheid, vooral voor fietsers (recreanten en schoolgaande kinderen). Het effect van uitvoering van het realistisch scenario zal niet of nauwelijks waarneembaar zijn, het effect van het maximum scenario kan beperkt waarneembaar zijn.

Conclusies en aanbevelingen

De beoordeling van de verwachte effecten is uitgedrukt in een score ten opzichte van de situatie bij autonome ontwikkeling. Dit is de toekomstige situatie op basis van wat er nu is en initiatieven en plannen die vaststaan. De gehanteerde scores hebben de volgende betekenis:

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0006.jpg"Tabel 0.1 Overzicht effectbeoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0007.jpg"

Indien de werkelijke ontwikkeling aansluit bij het realistisch scenario, zijn de verwachte effecten overwegend nutraal tot enigszins negatief. Dit scenario is gebaseerd op de intenties van het voorgenomen bestemmingsplan buitengebied Rijssen-Holten en een economisch realistische verwachting van de ontwikkeling van de veehouderij. Er bestaat kans op een aantal enigszins negatieve effecten op een aantal natuurwaarden, de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het landschap en kans op gezondheidseffecten via de lucht. Daarentegen kan dit scenario door uitvoering van de reconstructiezonering leiden tot positieve effecten op natuurwaarden in Natura 2000-gebieden en een aantal gezondheidseffecten.

De veronderstelde uitbreiding in het maximum scenario is veel groter dan op grond van economische trends mag worden verwacht. Hiervan uitgaande is dit scenario niet realistisch. Het scenario illustreert wel dat de uitvoering ervan leidt tot overwegend enigszins negatieve tot negatieve effecten op vrijwel alle relevante milieuaspecten (natuur, landschap en cultuurhistorie en leefbaarheid).

Op basis van de uitkomsten van het planMER worden enkele aanbevelingen gedaan om de milieueffecten verder te beperken. Het gaat om de volgende punten:

" Indien gekozen wordt voor extra uitbreidingsruimte en concentratie in de landbouwontwikkelingsgebieden, nader uitwerken hoe dit bij kan dragen aan een afname van de belasting van Natura 2000-gebieden met ammoniak vanuit de veehouderij;

" Bij de keuze van eventuele nieuwe sterlocaties de mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden en Wav-gebieden betrekken;

" In het afwegingskader dat wordt gehanteerd voor de uitbreiding van bouwblokken op grond van de wijzigingsbevoegdheid van B&W, de mogelijke invloed op de zeer kwetsbare gebieden betrekken;

" In het weidevogelbeheergebied geen nieuwe agrarische bebouwing toestaan die de openheid van het gebied aantast en daardoor het leefgebied van de weidevogels;

" Uitbreiding van bedrijven in het essen- en kampenlandschap zoveel mogelijk vermijden. Een mogelijkheid hiertoe is om elk geval in deze gebieden de ontwikkeling van de sterlocatie niet mogelijk te maken. Daarnaast zou ook omvorming van grondgebonden veehouderij naar intensieve veehouderij niet door het voorgenomen bestemmingsplan mogelijk kunnen worden gemaakt. In het huidige voornemen is dit bij wijziging wel mogelijk. Deze mogelijkheid kan er (in theorie) toe leiden dat grondgebonden bedrijven die stoppen worden voortgezet als intensieve veehouderij. Dit kan leiden tot verdichting van het landschap en verstoring van de cultuurhistorische karakteristieken.

Leemten in kennis

Werkelijke gevolgen voor de natuur

De benadering van de verwachte gevolgen voor de ammoniakdepositie door middel van een scenariostudie is noodzakelijkerwijs gebaseerd op een globaal beeld. Op voorhand kan niet worden ingeschat welke bedrijven daadwerkelijk zullen uitbreiden, waar gebruik wordt gemaakt van de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op één zogenaamde sterlocatie en waar in de landbouwontwikkelingsgebieden grondgebonden bedrijven worden omgevormd naar intensieve veehouderijen. De regelgeving op grond van de Natuurbeschermingswet en de uitwerking daarvan in het provinciale beleid voor de vergunningverlening zorgen er echter voor dat in alle gevallen significante effecten op de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Ook bieden de uitkomsten de basis om bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan ruimtelijke maatregelen ter beperking van de invloed van de veehouderij te overwegen. Ook voor de mogelijke invloed op overige zeer kwetsbare gebieden biedt de modelstudie de nodige informatie voor het verdere planvormingsproces voor het bestemmingsplan en voor de besluitvorming daarover. Daarom is het modelmatige karakter van de scenariostudie geen essentiële leemte voor de besluitvorming over het bestemmingsplan.

Werkelijke gevolgen voor landschap

De werkelijke gevolgen voor het landschap kunnen mede afhankelijk zijn van de locatie van concrete initiatieven voor agrarische bedrijfsuitbreidingen. Vooral als zich relatief veel ontwikkelingen in een bepaald gebied / landschap voordoen, kunnen de initiatieven gezamenlijk een groter effect hebben dan elk afzonderlijk. In de praktijk kan het gebeuren dat een veelheid van deelbeslissingen wordt genomen, maar dat het zicht op de totale gevolgen enigszins verdwijnt. Daarom wordt aan de gemeente aanbevolen om het totaaleffect van ontwikkelingen op het landschap regelmatig in beeld te brengen, zodat hier rekening mee kan worden gehouden. Dit kan bijvoorbeeld door het Landschapsontwikkelingsplan regelmatig te herijken.

Afbakening gezondheidseffecten

Het onderzoek naar de gezondheidseffecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden (IRAS et al., 2011) biedt een eerste inzicht in de relatie tussen de kans op gezondheidseffecten en de intensieve veehouderijbedrijven. Door de inherente beperkingen van het onderzoek is een precieze uitspraak over de directe relatie tussen de nabijheid van intensieve veehouderij, vooral met betrekking tot het type bedrijf, en effecten op de gezondheid vaak niet mogelijk. Concrete uitspraken over de effecten van de ontwikkelruimte in intensieve veehouderij in het buitengebied van Rijssen-Holten conform het voorgenomen bestemmingsplan waren dan ook nog niet mogelijk. Aanbevolen wordt de zich ontwikkelende inzichten omtrent gezondheidseffecten van de veehouderij te blijven volgen. Indien het beoordelingskader voor micro-organismen en endotoxinen afkomstig uit veehouderijen van de Gezondheidsraad beschikbaar is en in werking wordt gesteld, dient de gemeente hier rekening mee te houden.

Aanzet evaluatieprogramma

Voor het evalueren van de gevolgen van het bestemmingsplan zal de gemeente een evaluatieprogramma ontwikkelen, gericht op de volgende aspecten:

" De gevolgen van alle daadwerkelijke ontwikkelingen samen in een bepaalde landschappelijke eenheid voor de karakteristieken van dat landschap. Hierdoor zal het mogelijk worden om bij de afweging van nieuwe initiatieven het cumulatieve effect mee in beschouwing te nemen. Dit kan bijvoorbeeld door het Landschapsontwikkelingsplan Rijssen-Holten regelmatig te herijken;

" De gevolgen van de agrarische ontwikkelingen in een gebied voor de cumulatieve geurbelasting.

3.15 Aanvullende Notitie Plan-mer

Op 4 april 2012 heeft de commissie MER een negatief toetsingsadvies uitgebracht op het ontwerp plan-MER. Zij zijn van mening dat het ontwerp plan-MER een aantal essentiële tekortkomingen heeft. De Commissie adviseert met betrekking tot een vijftal punten de MER aan te vullen voordat een besluit wordt genomen. In een aanvullende notitie is puntsgewijs ingegaan op het toetsingsadvies van de commissie MER. Naar aanleiding van het toetsingsadvies is het bestemmingsplan op het volgende punt aangepast: om het woon- en leefklimaat in het buitengebied veilig te stellen is als nadere afweging toegevoegd dat bij uitbreiding van intensieve veehouderij in dieraantallen het woon- en leefklimaat voor omwonenden (geurgehinderden) onderzocht moet worden. Hiermee wordt zeker gesteld dat in vergelijking tot de huidige situatie, er (ongemerkt) geen verslechtering optreedt met betrekking tot het woon- en leefklimaat van geurgehinderden.

In de bijlage is de Notitie aanvullende plan-MER opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidsuitgangspunten En Planopzet

4.1 Algemeen

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie (functies en waarden) in beeld gebracht en is ingegaan op toekomstige ontwikkelingen. Met het ruimtelijk relevante beleidskader (hoofdstuk 2) vormt hoofdstuk 3 de basis voor het te voeren gemeentelijk beleid voor het buitengebied.

In dit hoofdstuk zijn de gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor het bestemmingsplan uiteengezet. De beleidsuitgangspunten zijn per functie en/of waarde beschreven. In paragraaf 4.13 Bestemmingsplan en milieu wordt aangegeven op welke wijze in het bestemmingsplan omgegaan wordt met milieuaspecten.

4.2 Landschap

4.2.1 Bestaande landschapselementen

Landschapselementen geven een gebied "een eigen gezicht". De gemeente Rijssen-Holten vindt het in de eerste plaats belangrijk dat de huidige landschappelijke kwaliteit gehandhaafd blijft. Het bestemmingsplan richt zich daarom in eerste instantie op het in stand houden van de huidige landschappelijke kwaliteit. In 3.4 Landschap is ingegaan op de verschillende landschapstypen (en de daarbij behorende landschappelijke kwaliteiten).

De grotere landschapselementen met hoogopgaande beplanting zijn positief bestemd als "Bos". Het gaat daarbij om landschapselementen met in principe een terreinoppervlak van 2 hectare en meer. Bij het toekennen van de bestemming "Bos" is gebruik gemaakt van de topografische kaart en luchtfoto's. Bij twijfel over het al dan niet positief bestemmen van een landschapselement is het vigerende bestemmingsplan geraadpleegd.

Voor de landschapselementen die kleiner zijn en verweven zijn met het agrarisch gebied, is geen positieve bestemming opgenomen. Deze elementen zijn beschermd binnen de agrarische gebiedsbestemming, waarvan de betreffende landschapselementen deel uitmaken. Binnen het bestemmingsplan is gekozen voor de agrarische gebiedsbestemmingen "Agrarisch" en "Agrarisch met waarden - Landschap". Voor de begrenzing van deze gebieden zijn de vigerende bestemmingsplannen leidend geweest. Binnen de bestemmingen "Agrarisch"en "Agrarisch met waarden - Landschap" is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden opgenomen teneinde de aanwezige landschapselementen veilig te stellen.

Voor de grotere enken in de gemeente is de dubbelbestemming "Waarde - Reliëf" opgenomen. Deze gebieden zijn waardevol vanwege hun glooiend karakter (bol) en hun openheid.

4.2.2 Nieuwe landschapselementen

Het bestemmingsplan vormt daarnaast ook het kader voor herstel en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten. Ook hiervoor vormt de bestemmingsomschrijving en het daarop afgestemde omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, het kader. Nieuwe landschapselementen worden alleen toegestaan, wanneer deze geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteit dan wel wanneer de elementen de landschappelijke kwaliteit versterken. Het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan (zie 2.5.3) geeft een landschapsvisie en een uitgewerkte landschapsvisie per deelgebied. Het LOP wordt daarom gebruikt als toetsingskader bij de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning. Met het bestemmingsplan wordt geen actief beleid voor het landschap gevoerd; bestaande en nieuwe landschapsprojecten worden alleen ruimtelijk gefaciliteerd. Het Landschapsontwikkelingsplan heeft wel een duidelijk ontwikkelingsgericht en uitvoeringsgericht karakter.

4.3 Natuur

4.3.1 Bestaande natuur

Bestaande bos- en natuurgebieden

De gemeente Rijssen-Holten wil met het bestemmingsplan de bestaande bos- en natuurgebieden (binnen en buiten de EHS) beschermen en randvoorwaarden scheppen voor herstel en ontwikkeling. Deze paragraaf gaat in op de wijze van bescherming van de bestaande bos- en natuurgebieden.

De bestaande bos- en natuurgebieden zijn in het voorliggende bestemmingsplan bestemd als "Bos" of "Natuur". Als bosgebied zijn bestemd de gebieden met hoofdzakelijk bosbeplanting. Als "Natuur" zijn bestemd de grotere heidevelden met een oppervlakte groter dan 2 hectare. Voor het intekenen van de bestemming "Natuur" is (eveneens) gebruik gemaakt van de topografische kaart en luchtfoto's. Voor de bestemming "Bos": zie paragraaf 4.2.1.

Door de bestaande bos- en natuurgebieden positief te bestemmen, wordt een planologisch-juridische basis gelegd voor het behoud van het leefgebied van veel dier- en plantsoorten. Via de bestemmingsomschrijving en een daarop afgestemd omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden worden de gebieden beschermd tegen ongewenste handelingen.

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Agrarisch medegebruik (denk aan begrazing) is voor een aantal gronden, bijvoorbeeld heidegronden, nodig om de gewenste natuurdoeltypen te behalen. Agrarisch medegebruik is daarom toegestaan binnen de bestemming "Natuur" en "Bos".

Een aantal natuurgebieden wordt beschermd ingevolge de Natuurbeschermingswet (zie volgend kader). Voor Rijssen-Holten gaat het om het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Daarnaast ligt in de directe nabijheid van de gemeente het Natura 2000-gebied de Borkeld. Het Natura 2000-gebied de Borkeld is voor Rijssen-Holten relevant gelet op de externe werking, die van Natura 2000-gebieden uitgaat. In 2.2.2 Natura 2000-gebieden is uitvoeriger ingegaan op de twee Natura 2000-gebieden.

Natuurbeschermingswet 1998
Sinds 1968 geldt in ons land de Natuurbeschermingswet. Deze wet maakt het mogelijk natuurmonumenten te beschermen door deze aan te wijzen als "beschermd natuurmonument" of als "staatsnatuurmonument", en aan zo'n aanwijzing bepaalde rechtsgevolgen te verbinden. Onder natuurmonumenten verstaat de wet: terreinen en wateren, welke van algemeen belang zijn uit een oogpunt van natuurschoon of om hun natuurwetenschappelijke betekenis. Een aanwijzing tot beschermd natuurmonument zal doorgaans betrekking hebben op particuliere eigendommen. Voor natuurmonumenten die in handen zijn van de Rijksoverheid is aanwijzing als staatsnatuurmonument mogelijk.
In een beschermd natuurmonument is het verboden zonder vergunning van de minister of in strijd met bij een dergelijke vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van dat beschermd natuurmonument of die te ontsieren. Een tweede rechtsgevolg is een mogelijk beheerplan: de minister kan in overeenstemming met de eigenaar en gebruiker voor een beschermd natuurmonument of een deel daarvan een beheerplan vaststellen, dat het behoud of het herstel van het natuurschoon ten doel heeft. Voor handelingen die zijn voorzien in een beheerplan is geen vergunning van de minister meer vereist.
Het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is sinds 1 oktober 2005 verankerd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet. Voor de vogel- en habitatrichtlijngebieden, de Natura 2000-gebieden, is daarmee het beschermingsregime verankerd in de Nederlandse wetgeving. Ook voor deze gebieden wordt daarmee een vergunningstelsel van kracht en zullen beheerplannen worden opgesteld. De vergunningen zullen verleend worden door de provincies. Indien Natura 2000-gebieden de oude Natuurbeschermingswetgebieden overlappen, zal het oude beschermingsregime terugtreden.

Ingevolge de (gewijzigde) Natuurbeschermingswet is het verboden om zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren dan wel te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor projecten of handelingen, die significante gevolgen kunnen hebben voor een gebied, dient de initiatiefnemer een passende beoordeling te maken. Daarnaast worden voor alle aangewezen gebieden beheerplannen opgesteld. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug is nog in voorbereiding (zie 2.2.2). Dit geldt ook voor het beheerplan van het Natura 2000-gebied de Borkeld.

Het bestemmingsplan is als volgt afgestemd op de Natuurbeschermingswet.

  • Binnen de bestemmingen "Bos" en "Natuur" is geregeld dat, indien een vergunning voor een activiteit is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 of indien overeenkomstig een beheerplan wordt gehandeld, het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, aan de kant mag worden geschoven.
  • Bij alle flexibiliteitsbepalingen (bij afwijken van de bouwregels en/of gebruiksregels en bij wijzigingsbevoegdheden) is opgenomen dat ter beoordeling van de toelaatbaarheid een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij tevens geen sprake mag zijn van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd gebied zijn of worden aangemerkt. Hiermee is ook de externe werking in het bestemmingsplan verankerd.

Natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied

Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" zijn de kleinere landschaps- en natuurelementen beschermd via de bestemmingsomschrijving en een daarop afgestemd omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Daarnaast geldt altijd de Flora- en faunawet, waarin de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld (zie volgend kader). In de Flora- en faunawet krijgt de bescherming gestalte via een aantal verbodsbepalingen, die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten.

Het bestemmingsplan is als volgt afgestemd op de Flora- en faunawet. Bij alle flexibiliteitsbepalingen is opgenomen dat ter beoordeling van de toelaatbaarheid een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij tevens de aanvaardbaarheid op het gebied van ecologie dient te worden betrokken. In de planregels is bij ieder afwegingskader onder sub a namelijk opgenomen dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Dit betekent dat bij iedere ruimtelijke ingreep die niet bij recht wordt toegestaan, ook nagegaan moet worden of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten. Daarnaast geldt de Flora- en faunawet altijd, dus ook bij ruimtelijke ingrepen die het bestemmingsplan bij recht toestaat, zoals bij de bouw van een stal binnen het agrarisch bouwperceel.

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden en richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Alle van nature in Nederland voorkomende soorten: a. zoogdieren (met uitzondering van de Zwarte en Bruine rat, Huismuis en Muskusrat); b. vogels; c. amfibieën en reptielen; en d. vissen (met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is), worden in deze wet beschermd. Ook een aantal ongewervelden, onder andere insecten, libellen en kevers, die in hun voortbestaan bedreigd zijn of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd, worden beschermd op grond van de Flora- en faunawet.
De bescherming krijgt gestalte via een aantal verbodsbepalingen, die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. Voor planten geldt artikel 8: "Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen". Verbodsbepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving zijn:
- het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9);
- het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten (artikel 10);
- het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11);
- het is verboden eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12).

In hoeverre de verbodsbepalingen van toepassing zijn is afhankelijk van het beschermingsregime waartoe de soort behoort. Er gelden drie verschillende beschermingsregimes, afhankelijk van de zeldzaamheid van de soort en de status in Europese richtlijnen.
1. Algemene soorten
Onder deze groep vallen onder andere algemeen voorkomende beschermde zoogdieren, amfibieën en vaatplanten. Bij overtreding van verbodsbepalingen ten opzichte van deze soorten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden wanneer: a. sprake is van een bij de wet genoemd belang; en b. de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft. Een bij de wet genoemd belang is onder andere de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
2. Overige soorten (gedragscode)
Onder deze groep vallen een aantal mindere algemene soorten en vogels, waarvoor vrijstelling verkregen kan worden van de verbodsbepalingen 8 tot en met 12 indien: a. sprake is van een bij wet genoemd belang; b. de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft; en c. de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. De gedragscode geeft richtlijnen aan om schade aan de soort te voorkomen of te minimaliseren. Hierbij kan gedacht worden aan aanpassing van de planning van werkzaamheden (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen van vogels), markeren en afschermen van holen.
3. Soorten van Bijlage I AmvB Artikel 75 en soorten van Habitatrichtlijn Bijlage IV
Voor deze zeldzame soorten blijft een ontheffingsaanvraag voor de artikel 8 tot en met 12 altijd noodzakelijk. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria: a. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; b. er is geen alternatief; en c. de activiteiten doen geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Naast de verbodsbepalingen, is in de Flora- en faunawet ook een zogenaamde zorgplichtbepaling opgenomen. Deze houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten. De zorgplichtbepaling geldt voor alle beschermingsregimes.

4.3.2 Nieuwe natuur

De gemeente Rijssen-Holten wil met het bestemmingsplan niet alleen de bestaande natuurwaarden beschermen, maar wil ook randvoorwaarden scheppen voor herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Ten aanzien van herstel en ontwikkeling van natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied is de juridisch-planologische regeling afgestemd op het provinciaal natuurbeleid (EHS). De EHS, zoals deze geldt voor Rijssen-Holten, is beschreven in 3.6 Natuur.

In het Natuurbeheerplan Overijssel worden de gebieden aangewezen waar subsidies uit het (nieuwe) Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) mogelijk zijn. In het volgende kader wordt nader ingegaan op het SNL. Subsidie is alleen mogelijk voor het beheertype dat in het Natuurbeheerplan is vastgelegd. Het Natuurbeheerplan Overijssel is samengevat in 2.3.2 Natuurbeheerplan Overijssel.

Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer
Vanaf 2010 is het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) in de plaats getreden van het Programma Beheer. Belangrijke wijziging is dat er afgestapt is van het afrekenen op resultaat, bijvoorbeeld het aantal getelde planten. De vergoeding wordt met het SNL namelijk gebaseerd op het gevoerde beheer.
Het SNL bestaat uit twee provinciale subsidieregelingen:
- de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer;
- de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap.
Dit betekent dat er in het subsidiestelsel een onderscheid gemaakt wordt tussen financiering van het beheer van de bestaande natuur en eenmalige investeringen ter verbetering van de natuurkwaliteit (kwaliteitsimpulsen). Het onderscheid tussen beheer en kwaliteitsimpulsen wordt gemaakt op basis van een analyse tussen verschillen in de actuele en de gewenste situatie (ambitie) van een gebied.
Het SNL werkt op basis van natuurtypen en beheertypen. De typen zijn gebaseerd op een landelijk uniforme "natuurtaal" die is ontwikkeld door natuurbeheerorganisaties, agrarische en particuliere organisaties en overheden. De natuurtaal ligt vast in de Index Natuur en Landschap en vormt de basis voor het natuurbeheerplan voor de provincie. Dit is een landelijk uniforme index met natuurtypen, agrarische natuurtypen en landschapselemententypen.
In het Natuurbeheerplan wijzen Gedeputeerde Staten de gebieden aan waar subsidies uit het nieuwe SNL mogelijk zijn. GS van Overijssel hebben op 21 september 2010 het Natuurbeheerplan 2011 vastgesteld.

In zijn algemeenheid geldt dat een natuurbeheerplan geen planologische consequenties mag hebben. Een natuurbeheerplan mag dus geen invloed hebben op de bestaande gebruiksmogelijkheden van gronden. Dit is daarom ook niet gebeurt. Alleen de al bestaande bos- en natuurgebieden zijn in het bestemmingsplan bestemd als "Bos" of "Natuur". Voor het agrarisch gebied zijn agrarische gebiedsbestemmingen opgenomen. De in het Natuurbeheerplan aangewezen gebieden waar agrarische natuurtypen of landschapselemententypen of "nog om te vormen naar natuur" gelden, hebben in dit bestemmingsplan gewoon een agrarische gebiedsbestemming gekregen, met uitzondering van de gronden waar reeds natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld voor gronden langs de Elsenerbeek).

Wanneer een agrariër (vrijwillig) besluit gebruik te maken van de subsidieregeling en daarmee deel te nemen aan natuurbeheer en voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, mag het omgevingsvergunningenstelsel voor deze werken of werkzaamheden aan de kant worden geschoven.

In het Natuurbeheerplan wordt in bepaalde gebieden de omvorming van agrarische gronden naar natuur nagestreefd. Teneinde de functiewisseling naar natuur juridisch-planologisch gezien op een eenvoudige manier mogelijk te maken, is in het bestemmingsplan binnen de agrarische gebiedsbestemmingen een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bos", "Natuur" en/of "Water" opgenomen. Omdat het Natuurbeheerplan jaarlijks wordt herzien, is ervoor gekozen geen gebied aan te wijzen waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt. In plaats daarvan is in de planregels opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend geldt ten behoeve van natuurontwikkeling ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid. Op deze manier geldt de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend voor de gebieden die door de provincie als zodanig zijn aangewezen. Bovendien speelt in dit geval mee dat het nieuwe kabinet aangekondigd heeft fors te willen bezuinigen op het natuurbeleid. Dit heeft in de nabije toekomst mogelijk gevolgen voor de begrenzing van de EHS in Overijssel. Het is daarom niet zinvol en niet gepast, gebieden aan te wijzen waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt.

4.4 Landbouw

4.4.1 Bestaande agrarische bedrijven

Agrarische bedrijven houden zich bedrijfsmatig bezig met agrarische productie door middel van het houden van dieren en/of het telen van gewassen al dan niet in directe relatie tot de bodem. Binnen de landbouw kunnen de volgende hoofdgroepen worden onderscheiden: akkerbouw, veehouderij en tuinbouw. Aan de agrarische bedrijven is de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" (een agrarisch bouwperceel) toegekend. Ten behoeve van het al dan niet opnieuw toekennen van agrarische bouwpercelen zijn alle huidige agrarische bouwpercelen geïnventariseerd. Voor de verschillende adressen is in het gemeentelijke milieuvergunningenbestand gecontroleerd of voor het betreffende perceel nog steeds een melding dan wel een milieuvergunning (nu omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten) geldt.

Binnen de landbouw kan onderscheid gemaakt worden in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Niet-grondgebonden bedrijven zijn bedrijven die niet afhankelijk zijn van grond als productiemiddel. Ze komen voornamelijk voor binnen de hoofdgroep veehouderij en worden daarom ook vaak intensieve veehouderijen genoemd. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij zijn vastgelegd in het Reconstructieplan Salland-Twente (zie ook 2.4.1 Reconstructieplan Salland-Twente). In 4.4.6Intensieve veehouderij is beschreven op welke wijze het reconstructiebeleid is doorvertaald naar het bestemmingsplan.

Binnen de paardenhouderijen kunnen verschillende soorten bedrijven, die zich bezighouden met paarden, worden onderscheiden. Omdat de meeste paardenhouderijen over het algemeen niet als zuiver agrarisch zijn te bestempelen, is voor de paardenhouderijen gekozen voor een specifieke bestemmingsregeling. In 4.4.7 Paardenhouderijen wordt nader ingegaan op de verschillende soorten paardenhouderijbedrijven en de gekozen bestemmingsregeling.

Ook voor boomkwekerijen is in het bestemmingsplan een specifieke bestemmingsregeling opgenomen. Hier is voor gekozen vanwege de bijzondere ruimtelijke uitstraling en de intensieve teelt van gewassen. In 4.4.8 Boomkwekerijen wordt nader ingegaan op de gekozen bestemmingsregeling voor boomkwekerijen.

4.4.2 Het agrarisch bouwperceel

De agrarische bouwpercelen zijn op de verbeelding concreet begrensd. Hiermee wordt recht gedaan aan het concentratiebeginsel. Concentratie van bebouwing is vanuit bedrijfseconomisch en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk. De bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing moet daarom binnen het agrarisch bouwperceel (met de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf") worden opgericht. Hiermee wordt voorkomen dat het landschap wordt ontsierd met verspreid liggende bouwwerken. Bij het begrenzen van het agrarisch bouwperceel is de ligging van het vigerende agrarisch bouwperceel als uitgangspunt genomen. Dat wil zeggen dat in principe de vorm en grootte van het agrarisch bouwperceel zoals deze op basis van het voorgaande bestemmingsplan gold, in voorliggend bestemmingsplan is overgenomen. Bij het intekenen is rekening gehouden met topografische grenzen (sloten, verkaveling) en/of kadastrale lijnen.

De agrarische bouwpercelen zijn op de verbeelding concreet begrensd. Hiermee wordt recht gedaan aan het concentratiebeginsel. Concentratie van bebouwing is vanuit bedrijfseconomisch en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk. De bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing moet daarom binnen het agrarisch bouwperceel (met de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf") worden opgericht. Hiermee wordt voorkomen dat het landschap wordt ontsierd met verspreid liggende bouwwerken. Bij het begrenzen van het agrarisch bouwperceel is de ligging van het vigerende agrarisch bouwperceel als uitgangspunt genomen. Dat wil zeggen dat in principe de vorm en grootte van het agrarisch bouwperceel zoals deze op basis van het voorgaande bestemmingsplan gold, in voorliggend bestemmingsplan is overgenomen. Bij het intekenen is rekening gehouden met topografische grenzen (sloten, verkaveling) en/of kadastrale lijnen.

Bebouwing mag alleen worden opgericht indien deze ten dienste staat van het agrarisch bedrijf. Het gaat bijvoorbeeld om de bedrijfswoning, stallen en een werktuigenberging. Ook bouwwerken als kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestsilo's en dienen in principe binnen het agrarisch bouwperceel te worden gerealiseerd.

Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor een stal of ander bedrijfsgebouw, kan het voorkomen dat het bouwplan net niet past binnen het ingetekende agrarisch bouwperceel. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen voor het overschrijden van de grens van het bouwperceel met maximaal 25 meter. Deze afwijkingsbepaling geldt voor maximaal drie zijden van het agrarisch bouwperceel en alleen in het achtererfgebied. Wel is op de verbeelding een aanduiding opgenomen "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten-afwijking". Op de plaats van deze aanduiding is al een keer gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid, met deze aanduiding wordt voorkomen dat op deze zijde van het bouwperceel nogmaals gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid. Deze afwijkingsbepaling geldt ook voor bouwwerken als kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestsilo's en buitenrijbakken.

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van:

  • het wijzigen van de begrenzing van het agrarisch bouwperceel, waarbij de oppervlakte gelijk blijft;
  • de uitbreiding van agrarische bedrijven, waarvoor geldt dat grondgebonden agrarische bedrijven vergroot mogen worden tot een agrarisch bouwperceel van maximaal 1,5 hectare. Voor intensieve veehouderijen zijn de beleidsuitgangspunten beschreven in 4.4.6Intensieve veehouderij.

4.4.3 De bedrijfswoning

Bedrijfswoning(en) zijn in het bestemmingsplan meegenomen binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Een bedrijfswoning is noodzakelijk voor een goede agrarische bedrijfsvoering. Per agrarisch bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij op de verbeelding een ander aantal is aangegeven.

Bedrijfswoningen krijgen een maximale inhoudsmaat van 750 m3, maar indien op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere inhoud aanwezig is, geldt deze grotere inhoudsmaat als maximum.

Via het gebruikmaken van een afwijkingsbepaling kan de inhoudsmaat worden vergroot tot maximaal 1.000 m3 voor het huisvesten van een tweede huishouden. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer sprake is en blijft van een volwaardig tweemansbedrijf. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek hanteert de gemeente onder andere de volgende voorwaarden:

  • de vergroting van de woning mag niet leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • de uiterlijke verschijningsvorm blijft die van één woning;
  • de omvang van het bedrijf is zodanig dat sprake is van een volwaardig tweemansbedrijf, waarvan sprake is als het bedrijf (binnen afzienbare tijd) werk en inkomen biedt aan ten minste twee volwaardige arbeidskrachten;
  • aannemelijk wordt gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweemansbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername (indien van toepassing), de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten; wat dient te blijken uit een ondernemersplan dat is opgesteld door een agrarische adviesinstantie.

Uitsluitend indien geen gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsbepaling voor het vergroten van de woning tot maximaal 1.000 m3, kan een aanvraag voor een tweede agrarische bedrijfswoning worden ingediend. Voor wat betreft de bedrijfsomvang en bedrijfsopzet hanteert de gemeente dezelfde voorwaarden als bij de vergroting tot 1.000 m3. Daarnaast moet de aard van het bedrijf het noodzakelijk maken dat er meer dan één arbeidskracht continu bij het bedrijf is voor controle en toezicht buiten de normale werkuren.

4.4.4 Nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf

Het komt steeds vaker voor dat agrariërs naast de agrarische activiteiten een zorgtak, een kaasmakerij of bijvoorbeeld boerderijkamers als neventak bij hun bedrijf starten. Ook kan gedacht worden aan kamperen bij de boer, de verkoop van agrarische producten aan huis en recreatief-toeristische activiteiten zoals boerengolf. Het aantal nevenactiviteiten in het landelijk gebied is fors toegenomen en ook erg divers.

De gemeente Rijssen-Holten wil de agrarische sector mogelijkheden bieden nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf te ontplooien. Bij recht is het daarom mogelijk binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" gebouwen in gebruik te nemen voor nevenactiviteiten. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:

  • de agrarische bedrijfsfunctie is en blijft primair;
  • de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  • er vinden geen vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaats;
  • er vindt geen opslag en stalling buiten de bestaande bebouwing plaats;
  • er is geen sprake van opslag van gevaarlijke stoffen;
  • er mag alleen sprake zijn van ondergeschikte detailhandel als het gaat om detailhandel van ter plaatse vervaardigde producten;
  • er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • er vinden geen vergunningplichtige activiteiten in het kader van milieu plaats;
  • er is geen sprake van geluidhinder, zoals bedoeld in het gemeentelijk geluidbeleid (zie 2.5.6 Nota geluidsbeleid);
  • de nevenactiviteit wordt uitgevoerd door één van de hoofdbewoners;
  • parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • er is geen sprake van reclame-uitingen.

In 4.7 Recreatie wordt ingegaan op de mogelijkheden binnen het bestemmingsplan voor toeristisch-recreatieve (neven)activiteiten.

Wanneer in de bestaande situatie al sprake is van een nevenactiviteit of een tweede activiteit bij een agrarisch bedrijf en deze activiteit legaal tot stand is gekomen, is aan het agrarisch bouwperceel de aanduiding "bedrijf" gekoppeld. Als het gaat om zorgboerderijen is de aanduiding "zorgboerderij" aan het agrarisch bouwperceel gekoppeld. In de bestemmingsomschrijving is de activiteit en de bestaande oppervlakte ten behoeve van de activiteit, zijnde de maximaal toegestane bedrijfsoppervlakte, vastgelegd.

4.4.5 Nieuwe agrarische bouwpercelen

Het vestigen van een nieuw of bestaand agrarisch bedrijf op een nieuwe, nog onbebouwde locatie in het buitengebied, wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Hierover worden in de kadernota landelijk gebied uitspraken gedaan.

4.4.6 Intensieve veehouderij

In het Reconstructieplan Salland-Twente (2004) is de reconstructiezonering vastgelegd, waarbinnen de mogelijkheden voor nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen zijn bepaald. Rijssen-Holten kent landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden (zie Bijlage 6 Reconstructiezonering). In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze in het bestemmingsplan wordt omgegaan met de reconstructiezonering en het beleid dat hiervoor is geformuleerd. Het landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied is als gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen.

Algemeen - Het Reconstructieplan Salland-Twente verstaat onder intensieve veehouderij het volgende:

"Een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren biologisch worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer".

In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij deze definitie en is voor het gehele buitengebied bepaald welke agrarische bedrijven beschouwd moeten worden als bestaande intensieve veehouderijbedrijven. Voor de duidelijkheid: ook gemengde bedrijven met een intensieve veehouderijtak van ten minste 250 m2 worden aangemerkt als intensieve veehouderij. De intensieve veehouderijen en gemengde bedrijven met een intensieve veehouderijtak zijn bestemd als "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en aangeduid als "intensieve veehouderij".

Extensiveringsgebied - Onder extensiveringsgebied verstaat de wet (Reconstructiewet concentratiegebieden) een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt. In het Reconstructieplan Salland-Twente zijn alleen extensiveringsgebieden met primaat natuur aangewezen.

Nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij wordt hier (dus) tegengegaan. Slechts een beperkte uitbreiding van het staloppervlak is (tijdelijk) mogelijk wanneer dat uit oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is. Daarbij wordt uitgegaan van de aanwezige (vergunde) veestapel.

In voorliggend bestemmingsplan is de regeling voor intensieve veehouderij (voor het extensiveringsgebied) daarom als volgt:

  1. a. bestaande intensieve veehouderijen in het extensiveringsgebied zijn vastgelegd;
  2. b. uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderijen wordt alleen mogelijk gemaakt wanneer dit uit oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is;
  3. c. omschakeling van grondgebonden agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij wordt in het extensiveringsgebied niet toegestaan; en
  4. d. nieuwvestiging (de vestiging op een nog onbebouwde locatie) van intensieve veehouderij in het extensiveringsgebied wordt uitgesloten.

Ad a en ad b. In de planregels is vastgelegd dat binnen het extensiveringsgebied intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", waarvoor geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij, die aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet mag worden uitgebreid. Wanneer sprake is van een intensieve veehouderijtak op een grondgebonden agrarisch bedrijf, worden de uitbreidingsmogelijkheden van de grondgebonden bedrijfstak niet ingeperkt. Via een afwijkingsbepaling is uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk (binnen het geldende agrarisch bouwperceel) wanneer dit uit oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid wenselijk is (bij dezelfde dieraantallen).

Verwevingsgebied - Het verwevingsgebied is volgens de Reconstructiewet het ruimtelijk begrensde gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Onder hervestiging wordt verstaan: de vestiging van een nieuw op te richten of van elders te verplaatsen bedrijf op een bestaand agrarisch bouwperceel. Het kan dan ook gaan om het ontplooien van een intensieve veehouderijtak op een bedrijfslocatie, waar nog geen intensieve veehouderij aanwezig is.

In het Reconstructieplan Salland-Twente is het beleid voor hervestiging strenger doorvertaald. Het Reconstructieplan Salland-Twente geeft namelijk als algemene regel dat de (her)vestiging van een intensief veehouderijbedrijf op een bestaand bouwblok waar op het tijdstip van terinzagelegging geen intensieve veehouderij is, niet mogelijk is. In een bestuurlijk overleg tussen de provincie en de gemeente Rijssen-Holten is het hervestigingsbeleid in het verwevingsgebied ter discussie gesteld. De provincie heeft in dit overleg aangegeven dat het Reconstructieplan ruimte laat voor het opstellen van kaders, dat wil zeggen dat onder voorwaarden meegewerkt zou kunnen worden aan hervestiging. De provincie heeft daarbij aangegeven dat: a. de kaders moeten passen in het reconstructiebeleid; en b. dat rekening moet worden gehouden met andere functies in het verwevingsgebied.

Voor het verwevingsgebied is in het bestemmingsplan de volgende regeling opgenomen:

  1. a. bestaande intensieve veehouderijen in het verwevingsgebied zijn vastgelegd;
  2. b. uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderijen wordt mogelijk gemaakt tot een agrarisch bouwperceel van maximaal 1,5 hectare;
  3. c. wanneer de intensieve veehouderij aangewezen is als sterlocatie mag het bedrijf uitbreiden tot een agrarisch bouwperceel van maximaal 2 hectare;
  4. d. omschakeling van grondgebonden agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij of een intensieve veehouderijtak is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid;
  5. e. nieuwvestiging (de vestiging op een nog onbebouwde locatie) van intensieve veehouderij in het verwevingsgebied wordt uitgesloten.

Ad a. In de planregels is vastgelegd dat binnen het verwevingsgebied intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij". De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is daarbij niet ingeperkt en uitbreiding binnen het agrarisch bouwperceel is binnen het verwevingsgebied gewoon mogelijk.

Ad b. Hiervoor is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming "Agrarisch" en "Agrarisch met waarden - Landschap".

Ad c. De term sterlocatie komt voort uit het Reconstructieplan Salland-Twente. Een bestaande intensieve veehouderij kan een sterlocatie aanvragen. Het bedrijf dient dan te beschikken over voldoende omgevingsruimte om te kunnen doorgroeien tot een omvang van minimaal 175 Nge, of een perspectiefvol gemengd bedrijf dat kan doorgroeien tot minimaal 175 Nge en waarbij de intensieve veehouderijtak kan doorgroeien tot minimaal 140 Nge. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de aanwijzing als sterlocatie, waarbij voor de term sterlocatie een definitie is opgenomen. Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk het agrarisch bouwperceel te vergroten tot maximaal 2 hectare.

Ad d. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor agrarische bouwpercelen waar op basis van het voorgaande bestemmingsplan uitsluitend grondgebonden activiteiten mochten plaatsvinden.

Landbouwontwikkelingsgebied - Een landbouwontwikkelingsgebied is een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Voor het landbouwontwikkelingsgebied is in het bestemmingsplan daarom de volgende regeling opgenomen:

  1. a. bestaande intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied zijn vastgelegd;
  2. b. uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderijen is mogelijk tot een bouwblok van maximaal 2 hectare;
  3. c. omschakeling van grondgebonden agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij of een intensieve veehouderijtak is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid;
  4. d. nieuwvestiging (de vestiging op een nog onbebouwde locatie) van intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied wordt uitgesloten.

Ad a. In de planregels is vastgelegd dat binnen het landbouwontwikkelingsgebied intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij". De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is daarbij niet ingeperkt, uitbreiding binnen het agrarisch bouwperceel (ten behoeve van intensieve veehouderij) is binnen het landbouwontwikkelingsgebied gewoon mogelijk. Dit gemeentelijk beleid is strenger dan het beleid in het Reconstructieplan. Het Reconstructieplan zegt namelijk dat hervestiging van intensieve veehouderij op een bestaand agrarisch bouwperceel (ook daar waar op dit moment alleen sprake is van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten) gewoon mogelijk is. De gemeente heeft er voor gekozen in eerste instantie een stringenter beleid te hanteren, omdat de gemeente eerst de uitkomsten van de m.e.r.-procedure wil afwachten. Het is immers op dit moment nog niet duidelijk welke ontwikkelingsmogelijkheden er daadwerkelijk zijn binnen het landbouwontwikkelingsgebied.

Ad b. Hiervoor is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming "Agrarisch" en "Agrarisch met waarden - Landschap".

Ad c. Zie ook onder ad a.

Ad d. Het Reconstructieplan geeft aan dat het landbouwontwikkelingsgebied dient te voorzien in de mogelijkheid tot nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Een dergelijke ontwikkeling wordt niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Wanneer een aanvraag voor nieuwvestiging wordt ingediend, wordt het initiatief getoetst aan de kadernota voor het landelijk gebied, die momenteel in voorbereiding is. Wanneer de gemeente besluit medewerking te verlenen, werkt de gemeente mee aan het initiatief door middel van een bestemmingsplanherziening.

4.4.7 Paardenhouderijen

Het begrip paardenhouderij is een verzamelnaam voor uiteenlopende soorten bedrijven, die zich bezig houden met paarden. Omdat agrarische bedrijven zich bezighouden met agrarische productie, kunnen alleen de zogenaamde productiegerichte paardenhouderijen beschouwd worden als agrarische bedrijven. Productiegerichte paardenhouderijen zijn bedrijven waar uitsluitend paarden worden gefokt en opgefokt, die als hengstenhouderij in gebruik zijn of waar paarden voor de melkproductie worden gehouden.

In meerderheid echter gaat het om bedrijven waar al dan niet in overwegende mate niet-agrarische activiteiten worden ondernomen. Als het gaat om niet-agrarische activiteiten, dan gaat het om gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport. Wanneer de niet-agrarische activiteiten voorop staan worden de paardenhouderijen ook wel gebruiksgerichte paardenhouderijen genoemd. Binnen de gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen onderscheiden worden:

  1. a. bedrijven, die gericht zijn op training van paarden (africhtingsbedrijven, handels- en springstallen);
  2. b. dienstverlenende paardenhouderijen (manegebedrijven, paardenverhuurbedrijven en -pensions); en
  3. c. het houden van paarden en pony's voor eigen gebruik, als vrijetijdsbesteding (hieronder vallen ook oefenaccommodaties van rijverenigingen).

In de praktijk komen binnen paardenhouderijbedrijven ook vaak mengvormen van productiegerichte en/of gebruiksgerichte paardenhouderijactiviteiten voor. Bijvoorbeeld wanneer een paardenfokkerij (ook wel stoeterij genoemd) zich ook bezighoudt met het opleiden, trainen en verhandelen van paarden. Jurisprudentie wijst uit dat de niet-agrarische activiteit (de gebruiksgerichte activiteit) alleen beschouwd kan worden als nevenactiviteit van de paardenfokkerij, als deze activiteit voortvloeit uit de agrarische bedrijfsuitoefening en daaraan ondergeschikt is.

In het bestemmingsplan is als volgt met paardenhouderijen omgegaan:

  • alle bedrijven met als hoofdtak paardenhouderij worden bestemd als "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", met uitzondering van de manegebedrijven. Dit betekent dat zowel productiegerichte als gebruiksgerichte paardenhouderijen binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" zijn toegestaan, met uitzondering van maneges.
  • aan bestaande manegebedrijven in de gemeente is de bestemming "Sport - Manege" toegekend;
  • het hobbymatig houden van paarden en pony's voor eigen gebruik is toegestaan binnen de bestemmingen "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de combinatie "Wonen" met "specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf".

In de bouwregels zijn als het gaat om het houden van paarden de volgende verbijzonderingen opgenomen:

  • rijhallen kunnen alleen onder voorwaarden via een afwijkingsbepaling worden gerealiseerd binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". De voorwaarden die de gemeente daarbij hanteert zijn:
    1. 1. er dient sprake te zijn van een volwaardig bedrijf;
    2. 2. er mag niet meer dan 1 rijhal per bedrijf aanwezig zijn;
    3. 3. de oppervlakte van de rijhal mag niet meer bedragen dan 1.300 m2;
    4. 4. de bouwhoogte mag niet meer dan 13 meter bedragen;
    5. 5. de afstand tot de perceelgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen; en
    6. 6. de rijhal moet landschappelijk worden ingepast;
  • paardrijbakken zijn via een afwijkingsbepaling mogelijk binnen de bestemmingen "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en "Wonen";
  • lichtmasten bij paardrijbakken worden niet toegestaan.

4.4.8 Boomkwekerijen

Een boomkwekerij (ook wel sierteeltbedrijf genoemd) is een tuinbouwbedrijf dat is gericht op het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen zoals bomen, struiken, heesters en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, en/of gericht op het voortbrengen van vruchtbomen, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt.

Binnen de boomkwekerij (of sierteelt) variëren de teelten van waterplanten tot laanbomen, elk met een aan de specifieke teelt gebonden bedrijfsinrichting. Dit geeft een gevarieerd ruimtelijk beeld. Het beeld van de verschillende teelten kan als volgt worden omschreven:

  • laan- en parkbomen zijn opgaande beplantingen. Grotere percelen meerjarige teelten geven een bosachtige aanblik;
  • de beeldvorming van de teelten bos- en haagplantsoen, vruchtbomen en vruchtbomenonderstammen en rozen en rozenonderstammen is ongeveer gelijk aan de akkerbouw;
  • siergewassen, zoals coniferen, heesters en rodondendrons en vaste planten in de volle grond geven eveneens een akkerbouwachtige aanblik. Wel is er sprake van meer hoogtevariatie, kleurschakeringen en kleinschaligheid;
  • de teelt van siergewassen en vaste planten in pot of container geeft in de zomer dezelfde aanblik als de teelt in de volle grond. In de overige seizoenen is sprake van opengevallen plekken met plastic folie en beregeningsmateriaal. Glas of foliekassen maken deel uit van het totale bedrijfsoppervlak.

Als op een boomkwekerijbedrijf intensieve teelten plaatsvinden, dat wil zeggen overwegend 1- of 2-jarige gewassen, dan is een oppervlakte van 1 à 2 hectare voldoende voor een volwaardige omvang.

Voor een boomkwekerijbedrijf is een bedrijfsruimte noodzakelijk voor stekwerkzaamheden, de verwerking van de planten voor de aflevering en de opslag van machines en gereedschap. Voor een gemiddeld bedrijf is een ruimte van 150 tot 300 m2 voldoende. Daarnaast is op de meeste bedrijven behoefte aan ruimten onder glas of folie. Het gaat dan om teeltondersteunende voorzieningen. Daarbij kan het gaan om permanente kassen ter ondersteuning van de teelt (voor vermeerdering en overwintering). Maar het kan ook gaan om tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen teneinde het groeiseizoen te kunnen verlengen. Qua hoogte kan onderscheid gemaakt worden in afdekfolies en/of lage tunnelkassen (tot 1,5 meter) en ondersteunende kassen en/of hoge tunnels.

Een aantal boomkwekerijen richt zich niet alleen op het telen van gewassen, maar ook op de verkoop vanaf het eigen bedrijf aan particulieren. Zolang de verkoop kleinschalig blijft en het gaat om de verkoop van op het eigen bedrijf geteelde producten, is deze activiteit inpasbaar binnen de agrarische bedrijfsbestemming.

In het bestemmingsplan is als volgt met boomkwekerijen omgegaan:

  • boomkwekerijbedrijven worden binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" specifiek aangeduid als "sierteelt";
  • wanneer de gronden aangrenzend aan het bouwblok gebruikt worden voor de teelt van siergewassen en vaste planten in de volle grond of in pot of container, zijn deze gronden meegenomen binnen het bestemmingsvlak;
  • permanente kassen mogen alleen worden opgericht binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", waarvoor geldt dat een oppervlakte van maximaal 500 m2 bij recht is toegestaan;
  • binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "sierteelt" is detailhandel toegestaan, zolang de detailhandel kleinschalig en ondergeschikt aan het boomkwekerijbedrijf blijft en het gaat om de verkoop van op het eigen bedrijf geteelde producten;
  • buiten de bestemmingsvlakken voor de boomkwekerijbedrijven is de teelt van boomkwekerijproducten in principe niet toegestaan, met uitzondering van percelen die in de bestaande situatie al gebruikt worden voor de teelt van boomkwekerijproducten. Wanneer in de bestaande situatie reeds sprake is van de teelt van boomkwekerijproducten, is de aanduiding "intensieve kwekerij" toegekend;
  • de plaatsing van lage boog- of tunnelkassen is via een afwijkingsbepaling van de bouwregels mogelijk binnen een zone van 25 meter aangrenzend aan de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "sierteelt".

4.4.9 Vrijkomende agrarische bebouwing

De gemeente Rijssen-Holten heeft (nog) geen beleid opgesteld voor hergebruik van vrijgekomen dan wel vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (vab-beleid), dat wil zeggen voor situaties waarbij het agrarisch bedrijf is dan wel wordt beëindigd en gekozen wordt voor een nieuwe bedrijfsfunctie. In het bestemmingsplan is daarom geen ontwikkelingsregeling opgenomen voor dergelijke initiatieven. Initiatieven in dit kader worden vooralsnog getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel en de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving. Indien wordt voldaan aan de door de provincie gestelde voorwaarden, dan werkt de gemeente mee aan het betreffende initiatief door middel van een bestemmingsplanherziening. Het gemeentelijk vab-beleid wordt meegenomen in de kadernota landelijk gebied.

4.5 Wonen

4.5.1 Bestaande woningen

Burgerwoningen die in de vigerende bestemmingsplannen een woonbestemming hadden, zijn in het nieuwe, voorliggende bestemmingsplan opnieuw bestemd als "Wonen". Bedrijfswoningen zijn meegenomen binnen de bestemming voor het desbetreffende bedrijf, zoals "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", omdat de bedrijfswoningen ten dienste staan van de bedrijven.

Gronden met de bestemming "Wonen" zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, tuinen en erven. De inhoud van een woonhuis mag maximaal 750 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds een grotere inhoud aanwezig is, in deze gevallen geldt deze grotere inhoudsmaat als maximum.

In de volgende situatie wordt een maximale inhoudsmaat van 660 m3 gehanteerd:

  • woningen die aangewezen zijn als rijks- dan wel gemeentelijk monument en waarbij sprake is van een afstand tot een andere woning (inclusief aanbouwen, uitbouwen en/of aangebouwde bijgebouwen), van minder dan 15 meter.

De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning mag niet meer dan 100 m2 bedragen, met dien verstande dat maximaal 75 m2 aangebouwd mag zijn. Indien een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, mag deze (gezamenlijke) oppervlakte worden gehandhaafd. Vervangende herbouw/nieuwbouw is toegestaan tot deze bestaande gezamenlijke oppervlakte met een maximum van 250 m2, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op bijbehorende bouwwerken, die zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Daarnaast is het mogelijk bijbehorende bouwwerken in gebruik te nemen ten behoeve van een ondergeschikte niet-agrarische activiteit. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:

  • de activiteit is en blijft ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  • er vinden geen vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in- dan wel uitpandig aan het gebouw plaats;
  • er vindt geen opslag en stalling buiten de bestaande bebouwing plaats;
  • er is geen sprake van opslag van gevaarlijke stoffen;
  • er mag alleen sprake zijn van detailhandel als de detailhandel kleinschalig is en duidelijk ondergeschikt aan de woonfunctie is en er sprake is van detailhandel van ter plaatse vervaardigde producten;
  • er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • er vinden geen vergunningplichtige activiteiten in het kader van milieu plaats;
  • er is geen sprake van geluidhinder, zoals bedoeld in het gemeentelijk geluidbeleid (zie 2.5.6 Nota geluidsbeleid);
  • de activiteit wordt uitgeoefend door één van de hoofdbewoners;
  • parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • er is geen sprake van reclame-uitingen.

Bij een aantal woningen is reeds sprake van een ondergeschikte niet-agrarische activiteit. Wanneer sprake is van een ruimtelijke uitstraling, is het betreffende bestemmingsvlak aangeduid als "bedrijf". In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd welke activiteit ter plaatse is toegestaan en welke oppervlakte (zijnde de bestaande oppervlakte) gebruikt mag worden ten behoeve van de niet-agrarische activiteit. Overigens worden de niet-agrarische activiteiten veelal uitgeoefend op plaatsen waar oorspronkelijk sprake is geweest van een agrarisch bedrijf.

Verder is bij recht "het gebruik van ruimten binnen de woning of in bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit" toegestaan, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • het vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximale oppervlakte van 75 m2, dan wel, indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving;
  • detailhandel en horecagerelateerde activiteiten niet zijn toegestaan;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet uitsluitend plaatsvinden in een bijbehorende bouwwerk.

Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor inwoning van bijvoorbeeld zorgbehoevende familieleden (mantelzorg). In de planregels is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen, waarmee het gebruik van (bijbehorende bouwwerken bij) woningen in het kader van mantelzorg kan worden toegestaan Deze afwijkingsbepaling is ook opgenomen voor bedrijfswoningen.

In 4.7 Recreatie wordt ingegaan op de mogelijkheden binnen het bestemmingsplan voor toeristisch-recreatieve (neven)activiteiten.

4.5.2 Wonen in voormalige agrarische bedrijfswoningen

Wanneer voor een bebouwd perceel de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd en de woonfunctie de hoofdfunctie is, is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - voormalig agrarisch bedrijf" toegekend. Voor woonfuncties met deze aanduiding gelden de bouw- en gebruiksregels zoals deze in 4.5.1 Bestaande woningen zijn uiteengezet.

Daarnaast geldt dat voor voormalige agrarische bedrijfscomplexen er een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van de hervestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

4.5.3 Nieuwe woningen en Rood voor Rood

Met het oog op de belangen van landbouw, natuur en landschap, is het niet toegestaan nieuwe burgerwoningen op nieuwe locaties te bouwen. De bouw van extra woning(en) in het kader van Rood voor Rood wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het gemeentelijk Rood-voor-Rood-beleid wordt meegenomen in de kadernota landelijk gebied. Initiatieven in het kader van Rood voor Rood worden vooralsnog getoetst aan het huidige gemeentelijk Rood-voor-Rood-beleid (dat dit jaar zal worden herzien) en aan de Omgevingsvisie Overijssel en de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving.

4.6 Water

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die sinds 1 juli 2008 in werking is getreden, is ook de afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. Al sinds enige jaren wordt in ruimtelijke plannen aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding. Hiervoor wordt het watertoetsproces doorlopen waarbij de conclusies ten aanzien van alle wateraspecten in een waterparagraaf worden beschreven. Deze paragraaf is de waterparagraaf van het bestemmingsplan Buitengebied.

Over de wateraspecten heeft meerdere malen overleg plaatsgevonden met de drie waterschappen, die werkzaam zijn binnen de gemeente Rijssen-Holten. De waterschappen met beheergebied in de gemeente, zijn: Waterschap Regge en Dinkel, Waterschap Groot Salland en Waterschap Rijn en IJssel. In 3.3 Waterhuishouding is reeds ingegaan op de waterhuishouding van het plangebied.

Het bestemmingsplan voor het buitengebied is een conserverend bestemmingsplan, dat wil zeggen dat het bestemmingsplan bestaande situaties vastlegt. Daarnaast anticipeert het bestemmingsplan op voorzienbare (en gewenste) ontwikkelingen door flexibiliteit in te bouwen, bijvoorbeeld voor de uitbreiding van agrarische bedrijven. Kwetsbare functies zoals de natuur (en natuurwaarden), het landschap en water, worden in het bestemmingsplan beschermd.

Als het gaat om water is het meest zichtbare: de verschillende waterlopen (van de beken tot de perceelsloten). In overleg met de waterschappen is ervoor gekozen alleen de hoofdwatergangen positief te bestemmen, omdat deze een belangrijke waterhuishoudkundige functie hebben. De hoofdwatergangen hebben daarom in het bestemmingsplan de bestemming "Water" gekregen. De drie waterschappen hebben aangegeven welke watergangen als hoofdwatergangen dienen te worden beschouwd.

Ook is met de waterschappen gesproken over welke zone van een waterloop als "Water" dient te worden bestemd. Afgesproken is alleen de zogenaamde Kernzone als "Water" te bestemmen. Met de Kernzone wordt bedoeld het waterlichaam en de eventueel aanwezige waterkering, zoals die voorkomt in een waterstaatswerk, waar het waterdoel de hoofdfunctie vormt van het landgebruik. Onderstaand figuur is afkomstig uit de Keur van het Waterschap Regge en Dinkel (2009).

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2011000-0401_0008.jpg"

Afbeelding: de verschillende zones van een waterstaatswerk.

Aan weerszijden van de Kernzone liggen beschermingszones, die dienen voor het uitvoeren van onderhoud en ter bescherming van het profiel van de waterlopen. Omdat deze zones reeds beschermd worden door de Keur van de waterschappen, acht de gemeente het niet nodig voor deze zones extra regelgeving op te nemen. Op deze manier wordt dubbele regelgeving voorkomen.

De overige (detail)waterlopen zijn geregeld dan wel worden toegelaten binnen de gebiedsbestemming, waarbinnen ze liggen. In de bestemmingsomschrijvingen is namelijk opgenomen dat de gronden mede zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen en aan- en afvoeren van water. Voor het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen is een omgevingsvergunning benodigd.

Ten zuidwesten van de kern Rijssen is sprake van een zogenaamd primair watergebied (aangeduid in de Omgevingsvisie van de provincie). Primaire watergebieden zijn laaggelegen gebieden, die bij hevige neerslag onderlopen. Ze hebben een functie voor een natuurlijke wijze van waterberging. Het provinciaal beleid voor primaire watergebieden is: "Het in stand houden van deze functie voor waterberging is kaderstellend voor verdere ontwikkeling". In het bestemmingsplan is aan het primaire watergebied de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" toegekend.

De Watervisie Rijssen-Holten (zie paragraaf 2.5.1) heeft nog niet geleid tot concrete projecten. De Watervisie heeft derhalve geen gevolgen gehad voor het bestemmingsplan.

4.7 Recreatie

4.7.1 Verblijfsrecreatie

De bestaande terreinen voor verblijfsrecreatie, die gelegen zijn binnen het plangebied, krijgen in het bestemmingsplan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". Aan recreatiewoningen, die geen onderdeel uitmaken van een recreatieterrein al dan niet bedrijfsmatig van opzet, is de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" toegekend.

Voor de terreinen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is onder andere het toegestane aantal recreatiewoningen en stacaravans vastgelegd. Dit geldt ook voor het aantal bedrijfswoningen (als bestaand) en (indien aanwezig) de locatie van de centrale voorzieningen.

Niet in alle gevallen zijn de verblijfsrecreatieve functies voorzien van een positieve bestemming. Dit geldt voor kleinschalige kampeerterreinen en "bed & breakfast"-gelegenheden.

Een vergunning voor een kleinschalig kampeerterrein wordt voor een bepaalde periode verleend. Er is daarom voor gekozen het kleinschalig kampeerterrein niet specifiek te bestemmen of aan te duiden. In plaats daarvan is in de planregels verbaal geregeld dat de gronden binnen de agrarische bedrijfsbestemming en de agrarische gebiedsbestemmingen tevens bestemd zijn voor kleinschalige kampeerterreinen, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds (legaal) aanwezig waren. Het betreft de volgende adressen:

  • Vijfhuizenweg 10;
  • Oude Diepenveenseweg 11;
  • Geskesdijk 34;
  • Schuppertsweg 1.

Voor wat betreft nieuwe kleinschalige kampeerterreinen hanteert de gemeente onder andere de volgende uitgangspunten:

  • op het betreffende perceel moet sprake zijn van een (functionerend) agrarisch bedrijf met een bedrijfsomvang van ten minste 0,25 volwaardige arbeidskrachten (vak);
  • binnen landbouwontwikkelingsgebied is geen kleinschalig kampeerterrein toegestaan, tenzij de belangen van omliggende agrarische bedrijven niet geschaad worden als gevolg van het nieuw te realiseren kleinschalig kampeerterrein;
  • het aantal kampeermiddelen mag niet meer dan 25 zijn, waarbij geldt dat geen stacaravans en trekkershutten zijn toegestaan;
  • het kampeerterrein moet landschappelijk worden ingepast.

Kleinschalige kampeerterreinen worden met een afwijkingsbepaling van de gebruiksregels mogelijk gemaakt.

"Bed & Breakfast"-gelegenheden zijn voorzieningen, waarbij recreatief nachtverblijf wordt aangeboden, binnen de woning. Het gaat om een (ondergeschikte) functie bij een woning of bij een agrarisch bedrijf met niet of nauwelijks ruimtelijke uitstraling. Het is daarom niet noodzakelijk de activiteit te bestemmen dan wel aan te duiden. In de verschillende bestemmingsomschrijvingen is geregeld dat "Bed & Breakfast" is toegestaan, mits er sprake is van medegebruik van keuken en sanitair van de bedrijfswoning en niet meer dan vier kamers worden opgericht.

Verder is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor het realiseren van boerderijkamers, plattelandskamers en plattelandsappartementen. Dergelijke kamers of appartementen zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf. Bij de boerderij- en plattelandskamers zijn keuken en sanitair zijn ondergebracht in een gemeenschappelijke ruimte. De plattelandsappartementen zijn zelfstandige eenheden waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

Boerderijkamers zijn kamers met een oppervlakte van maximaal 50 m2 met een maximum van 300m2 totale oppervlakte, bij een functionerend agrarisch bedrijf. Dergelijke kamers worden via een afwijkingsbepaling mogelijk gemaakt.

Plattelandskamers zijn kamers met een oppervlakte van maximaal 50 m2 , met een maximum van 300m2 totale oppervlakte, die kunnen worden opgericht bij (voormalige) agrarische bedrijven. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Plattelandsappartementen zijn kamers met een oppervlakte groter dan 50 m2,. maar met een maximum van 300m2 totale oppervlakte. Hiervoor is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (bij agrarische bedrijven en voormalige agrarische bedrijven). Wanneer in de bestaande situatie al sprake is van dergelijke voorzieningen, is de aanduiding "verblijfsrecreatie" opgenomen.

4.7.2 Dagrecreatie

De terreinen of bedrijven voor dagrecreatie zijn bestemd als "Recreatie - Dagrecreatie". Het gaat om onder andere een kinderboerderij en een hondendressuurterreinen.

De voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik zijn meegenomen binnen de gebiedsbestemmingen. Voor nieuwe fiets-, voet- en ruiterpaden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

4.8 Cultuurhistorie En Archeologie

Het bestemmingsplan richt zich op bescherming van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. De gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van het landschap zijn in 4.2 Landschap reeds aan de orde gekomen. Deze paragraaf gaat in op de wijze van bescherming van archeologische waarden en bouwkundige monumenten.

Archeologische waarden

Voor het archeologisch erfgoed zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg (2006) de kaders (zie hierna). De Monumentenwet is ook het kader voor bouwkundige monumenten.

Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 heeft als doel de bescherming van monumenten en de bescherming van stads- en dorpsgezichten. Wat monumenten zijn omschrijft de wet als volgt: (1) alle voor ten minste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; en (2) terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1. Bij monumenten kan het dus zowel gaan om bouwkundige als om aardkundige (archeologische) monumenten. Stads- en dorpsgezichten zijn groepen van onroerende zaken welke van algemeen belang zijn en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden.
Gemeentelijke monumenten worden aangewezen op basis van een gemeentelijke monumentenverordening, die weer gebaseerd is op de Gemeentewet. In de gemeente Rijssen-Holten geldt de Monumentenverordening 1997. Hierin staat vermeld dat het verboden is een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen. Beschermde gemeentelijke monumenten staan vermeld op een gemeentelijke monumentenlijst.
Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:
- pijler 1: cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening. Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak;
- pijler 2: krachtiger en eenvoudiger regelen. Minder, kortere en eenvoudiger procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteigenaren;
- pijler 3: bevorderen van herbestemmingen. Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Met de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 19 december 2006, is aangenomen door de Eerste Kamer, is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta, tot stand gekomen op 16 januari 1992 te Valletta, is een Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Afgesproken is dat er bij ruimtelijke plannen meer rekening wordt gehouden met archeologie. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is geregeld wat dit concreet betekent.

De gemeente Rijssen-Holten heeft een archeologisch onderzoek laten uitvoeren, dat geleid heeft tot een archeologische verwachtingskaart (zie 2.5.2 en 3.9). Aan de archeologische verwachtingskaart zijn beleidsadviezen gekoppeld. Per kaartcategorie is een advies gegeven hoe met deze archeologische waarden kan worden omgegaan. De Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart zal in de loop van dit jaar worden vastgesteld door de gemeenteraad van Rijssen-Holten. De beleidsadviezen zijn daarom doorvertaald naar het bestemmingsplan. In Bijlage 11 is een samenvatting van de beleidsadviezen per kaartcategorie opgenomen (bron: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart). In de volgende tabel is aangegeven welke bestemming dan wel aanduiding per kaartcategorie is toegekend.

Tabel 4.1 Toegekende bestemming per kaartcategorie.

Waardering terrein/gebied Bestemming/aanduiding
AMK-terreinen (rijksmonumenten) dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch monument"
AMK-terreinen (geen rijksmonumenten) dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"
Zones met een hoge archeologische verwachtingswaarde dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog"
Zones met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog"
Zones met een lage archeologische verwachtingswaarde geen dubbelbestemming
Verstoringen geen dubbelbestemming

Bouwkundige monumenten

De lijst met Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, die gelegen zijn binnen het plangebied, is reeds opgenomen in 3.9 Cultuurhistorie en archeologie. De Rijks- en gemeentelijke monumenten zijn in het bestemmingsplan niet aangeduid omdat de bescherming reeds via de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening is geregeld.

4.9 Niet-agrarische Bedrijvigheid

4.9.1 Bestaande niet-agrarische bedrijven

Niet-agrarische bedrijven zijn bedrijven die niet of in geringe mate functioneel zijn gebonden aan het buitengebied. Deze bedrijven dragen bij aan de werkgelegenheid in de gemeente en zorgen voor een leefbaar platteland. Bestaande niet-agrarische bedrijven zijn positief bestemd.

In de gemeente Rijssen-Holten is altijd het beleid geweest dat niet-agrarische bedrijvigheid in beginsel niet in het buitengebied thuishoort. Vooral de grotere bedrijven horen thuis op bedrijventerreinen. In het verleden hebben dan ook bedrijfsverplaatsingen plaatsgevonden van het buitengebied naar bedrijventerreinen. Bij de beoordeling van verzoeken voor nieuwe functies in het buitengebied is altijd eerst gekeken of er sprake is van een binding met het buitengebied. Wanneer daarvan geen sprake is, zijn deze verzoeken over het algemeen niet gehonoreerd.

De niet-agrarische bedrijven in het buitengebied krijgen in het bestemmingsplan een passende bestemming, zoals "Bedrijf" of "Detailhandel" of "Horeca". Daarnaast is in de meeste gevallen in de bestemmingsomschrijving vastgelegd welke activiteiten ter plaatse zijn toegestaan.

Wanneer sprake is van een niet-agrarische activiteit die ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsfunctie of woonfunctie en er sprake is van een ruimtelijke uitstraling, dan is het betreffende bestemmingsvlak aangeduid als "bedrijf" (zie 4.4.4 Nevenactiviteiten op hetagrarisch bedrijf en 4.5.1 Bestaande woningen).

4.9.2 Uitbreidingsmogelijkheden

Aan de niet-agrarische bedrijvigheid zijn geen uitbreidingsmogelijkheden toegekend. De bestaande oppervlakte, dan wel de planologische rechten indien deze meer zijn, is in de planregels vastgelegd, zijnde de maximaal toegestane bedrijfsoppervlakte ten behoeve van de functie.

4.9.3 Nieuwe niet-agrarische bedrijven

In de kadernota voor het landelijk gebied zal worden opgenomen hoe omgegaan wordt met verzoeken voor nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (zie ook 4.4.9).

4.10 Maatschappelijke Functies

Gebouwen met een culturele, sociale en/of een algemeen maatschappelijke functie zijn bestemd als "Maatschappelijk". Gedacht kan worden aan dorps- en buurthuizen, verenigingsgebouwen en musea. Begraafplaatsen zijn specifiek bestemd als "Maatschappelijk - Begraafplaats".

4.11 Infrastructuur

De bestemmingen "Verkeer - 1" (de A1), "Verkeer - 2" (provinciale wegen) en "Verkeer-3" (overige wegen met een verkeersfunctie) zijn toegekend aan wegen met een verkeersfunctie. Per wegencategorie is met het oog op de verkeersveiligheid aangegeven welke afstandseis geldt voor het oprichten van bebouwing. Wegen die niet zijn bestemd hebben een erf- of perceelontsluitende functie en zijn meegenomen binnen de verschillende gebiedsbestemmingen. Een aantal onverharde of zandwegen is bestemd als "Verkeer - Onverhard".

De spoorweg is bestemd als "Verkeer - Railverkeer".

4.12 Nutsvoorzieningen

De bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf is toegekend aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie en een transformatorstation ten behoeve van een hoogspanningsverbinding en aan de antennemasten.

De hoogspanningsverbindingen en aardgastransportleidingen hebben in het bestemmingsplan een specifieke dubbelbestemming gekregen. In de planregels zijn regels gesteld voor het oprichten van bebouwing. Hiermee worden de belangen veiliggesteld en de gevaren (bijvoorbeeld draadbreuk) zoveel mogelijk beperkt.

Naar aanleiding van zienswijze is de bestemming Bedrijf - Gasontvangststation toegevoegd. Deze bestemming is toegekend aan het gasontvangststation aan de Oude Diepenveenseweg in Holten.

4.13 Bestemmingsplan En Milieu

Hoewel de ruimtelijke ordening en het milieubeleid zich met dezelfde omgeving bezig houden, is de wettelijke basis verschillend. Het belangrijkste kader voor het milieubeleid is de Wet milieubeheer (Wm). Voor de ruimtelijke ordening is dat de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Omdat beide beleidsvelden zich met dezelfde omgeving bezighouden, mag er van wederzijds negeren geen sprake zijn.

Het bestemmingsplan mag geen belemmering zijn voor de uitvoering van milieubeleid. Het bestemmingsplan is daarom afgestemd op milieuwet- en regelgeving. Dubbele regelgeving is zoveel mogelijk voorkomen, omdat anders het bestemmingsplan herzien moet worden wanneer milieuregelgeving wijzigt. Bovendien is de milieuregelgeving de laatste jaren volop in ontwikkeling (denk aan de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij). Ook in de nabije toekomst zullen ontwikkelingen elkaar blijven opvolgen. In het bestemmingsplan is alleen extra regelgeving opgenomen wanneer dit in het belang is van een goede ruimtelijke ordening.

Afstemming op milieuregelgeving vindt plaats doordat in de planregels bij de flexibiliteitsbepalingen is opgenomen dat alleen medewerking wordt verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie en de externe veiligheid. Op grond van deze bepaling dient altijd getoetst te worden aan milieuregelgeving (in brede zin), zoals deze op dat moment van kracht is. Om zoveel mogelijk inzicht te geven in milieuaspecten die bij de beoordeling van aanvragen en initiatieven een rol spelen, worden in deze paragraaf de belangrijkste milieuregelingen die met de ruimtelijke ordening samenhangen, op een rij gezet.

Tot slot kan nog worden opgemerkt dat de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieuregelgeving ook tot stand komt door de coördinatieregeling in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling voorziet in een procedurele afstemming tussen de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor milieuacitiviteiten. Ook zijn enkele waarborgen gegeven voor een inhoudelijke coördinatie.

4.13.1 Externe veiligheid

Algemeen

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Ad Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant: Shell Tankstation Struik aan de Rijksweg A1, BP Tankstation De Bolder, eveneens aan de Rijksweg A1 en Tankstation De Waardenborg BV aan de Oranjestraat.

Plaatsgebonden risico

In verband met het plaatsgebonden risico en gelet op de doorzet lpg (minder dan 1.000 m3) moeten hier de volgende afstanden tot de (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen:

  • 15 meter vanaf de afleverzuil;
  • 25 meter vanaf het ondergrondse reservoir;
  • 35 meter vanaf het vulpunt.

Voor de ligging van de verschillende zones bij de 3 tankstations wordt verwezen naar Bijlage19 Lpg-zones Shell A1, Bijlage 20 Lpg-zones BP A1 en Bijlage 21 Lpg-zones Oranjestraat.

Hieruit blijkt dat bij geen van de tankstations kwetsbare objecten binnen de contour zijn gelegen.

Wel worden deze zone's op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - lpg".

Groepsrisico

Conform artikel 13 lid 1 Bevi wordt hierna per tankstation ingegaan op de volgende aspecten:

  1. a. de aanwezige en op grond van het bestemmingsplan te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de risicovolle inrichting;
  2. b. het groepsrisico per inrichting op moment vaststelling bestemmingsplan en de bijdrage van de toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
  3. c. indien mogelijk: de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft;
  4. d. indien mogelijk: de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het bestemmingsplan zijn opgenomen;
  5. e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die aan de milieuvergunning worden verbonden;
  6. f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  7. g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  8. h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de risicovolle inrichting;
  9. i. zich in veiligheid te brengen.

I. Shell Tankstation Struik aan de Rijksweg A1

ad a en b.

Voor standaardsituaties kan het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl. Deze rekentool vervangt de tabel met kengetallen voor personendichtheden bij lpg-tankstations, zoals is opgenomen in de "Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico" van augustus 2004 en de update van 2007. Onder standaardsituaties wordt verstaan een lpg-tankstation waarbij het lpg-vulpunt op minder dan 50 meter van de (al dan niet ondergrondse) lpg-voorraadtank is gelegen en in de omgeving (in een straal van 150 meter rondom het tankstation) uitsluitend woningen, woongebouwen, kantoren, scholen en bedrijven zijn gelegen.

In deze situatie is er sprake van een standaardsituatie, maar de rekentool hoeft niet gebruikt te worden, omdat er binnen de straal van 150 meter rond het vulpunt en ook het reservoir zich geen object bevindt waarmee gerekend zou moeten worden. Er is dan ook geen sprake van enig groepsrisico.

ad c.

In het Besluit lpg-tankstations milieubeheer zijn voorschriften opgenomen voor de exploitatie van het tankstation. De exploitant heeft hieraan te voldoen. Verder is van belang dat de lpg-branche thans maatregelen voorbereidt die tot vermindering van het groepsrisico zullen leiden. Het gaat om de volgende maatregelen:

het gebruiken van een verbeterde vulslang. Hierdoor daalt de kans op een lek of breuk en vermindert het aantal knelpunten met het plaatsgebonden risico.

het aanbrengen van hittewerende coating op lpg-tankauto's. Deze coating geeft de brandweer bij een ongeluk meer tijd en meer mogelijkheden om een explosie (een zogenoemde warme 'BLEVE': Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) te voorkomen.

In de onderhavige situatie is het niet direct noodzakelijk om de aflevering overdag te laten plaatsvinden.

ad d.

In het invloedsgebied zijn bestemmingsplannen vigerend. Dit zijn gedetailleerde bestemmingsplannen, die bij recht nauwelijks tot geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheden zijn daarmee indirect verankerd in het bestemmingsplan.

ad e.

In de milieuvergunning is de lpg-doorzet begrensd tot 1.000 m3 per jaar. De feitelijk verkochte hoeveelheid ligt een stuk onder die hoeveelheid.

ad f.

Ruimte is schaars en de invulling van de ruimte wordt door tal van factoren bepaald. Het groepsrisico als gevolg van een lpg-tankstation is er daar één van. Het gemeentelijke beleid richt zich in beginsel op de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Onder omstandigheden kan een toename onder de oriëntatiewaarde onaanvaardbaar worden gevonden. Dat is in de onderhavige situatie niet het geval, mede gelet op alle andere factoren die de invulling op de onderhavige locatie bepalen, waaronder de stedenbouwkundige inpassing.

ad g en h.

Een belangrijk aspect betreft bestrijdbaarheid. Bestrijding van de direct optredende effecten is in het geval van een BLEVE niet realistisch, omdat een BLEVE zich te snel ontwikkelt. De inzet van de brandweer zal derhalve voornamelijk gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Bronbestrijding ligt -indien mogelijk- in de regel in het blussen van het object dat de lpg-tankauto aanstraalt.

In geval van een dreigende BLEVE kan de brandweer bij tijdige aankomst trachten de lpg-tankwagen te koelen. Zijn ze niet tijdig aanwezig dan gaat de brandweer op afstand staan en wordt de inzet met name op de bescherming van de omgeving gericht. Om te koelen is bluswater nodig en de bluswatervoorziening in de directe omgeving zal daar op afgestemd moeten zijn. Tevens kan een sprinklerinstallatie voor koeling zorgen. Hierdoor wordt drukopbouw in de tank, die tot een BLEVE leidt voorkomen.

ad i.

Een belangrijk aspect in het kader van het groepsrisico dat bestaat ten gevolge van het lpg-tankstation betreffen de mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid van de bevolking. De tijd tussen het begin van een brand en een BLEVE (een explosie van een lpg-tankwagen) varieert tussen circa 10 en 30 minuten. De beschikbare tijd voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen is dus slechts kort. Aangezien het evacueren van de bevolking in zo'n korte tijd organisatorisch naar alle waarschijnlijkheid niet realiseerbaar is, wordt verondersteld dat het merendeel van de aanwezigen in de omgeving zichzelf in veiligheid kan brengen. Het verloop van de wegenstructuur rond het lpg-station is zodanig dat een ieder zich bij een (dreigende) explosie in veiligheid kan brengen (binnen 150 meter is het advies vluchten en schuilen en daarbuiten is het schuilen). In veiligheid brengen is vluchten en dat betekent weg van de brand.

Daarnaast kan de A1 eventueel afgesloten worden voor tegemoetkomend verkeer.

2. BP Tankstation De Bolder aan de Rijksweg A1

ad a en b.

Zoals onder 1 al is aangegeven kan voor standaardsituaties het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl. Maar voor dit tankstation geldt hetzelfde als dat onder 1, namelijk dat er in deze situatie sprake is van een standaardsituatie, en dat de rekentool niet gebruikt hoeft te worden, omdat er binnen de straal van 150 meter rond het vulpunt en ook het reservoir zich geen object bevindt waarmee gerekend zou moeten worden. Er is dan ook geen sprake van enig groepsrisico.

ad c t/m i.

Hiervoor geldt hetzelfde als onder 1 vermeld.

3. Tankstation De Waardenborg BV aan de Oranjestraat

ad a en b.

Bij dit tankstation liggen het vulpunt en het reservoir te ver uit elkaar om van een standaardsituatie te kunnen spreken en kan er dus geen gebruik worden gemaakt van de lpg-rekentool. Hier zal een QRA uitgevoerd moeten worden.

PM

Gelet op het bovenstaande vindt de gemeente Rijssen-Holten de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, acceptabel.

Overige stationaire risicobronnen

In het plangebied komen nog zes bedrijven voor die relevant zijn om te noemen.

  • Aan de Oude Diepenveenseweg is een gasdrukregel en –meetstation gevestigd. Deze valt onder de werkingssfeer van het Besluit Voorzieningen en installaties milieubeheer. Volgens dit besluit moet in dit geval rekening worden gehouden met een veiligheidsafstand van 15 meter tot kwetsbare objecten (zoals woningen) en 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten als sporthallen, winkels, bedrijven met meer dan 50 personen et cetera. De veiligheidsafstand valt deels buiten de eigen inrichting en dat deel is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone".
  • Aan de Schapendijk is een bovengrondse propaantank aanwezig van 3.000 liter. De PR-contour is 20 meter en valt binnen de inrichtingsgrens en vormt zodoende geen PR-knelpunt.
  • Op de hoek van de Oosterhofweg en de Elsmaten is een bovengrondse propaantank aanwezig van 3.200 liter. De PR-contour is 40 meter en valt deels buiten de inrichtingsgrens. Dat deel dat buiten de inrichtingsgrens valt is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone".
  • Aan de Enterveenweg is een bovengrondse propaantank aanwezig van 3.000 liter. De PR-contour is 20 meter en valt deels buiten de inrichtingsgrens. Dat deel dat buiten de inrichtingsgrens valt is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone".
  • Aan de Schuppertsweg is een bovengrondse propaantank aanwezig van 8.000 liter. De PR-contour is 50 meter en valt deels buiten de inrichtingsgrens. Dat deel dat buiten de inrichtingsgrens valt is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone".
  • Aan de Molenbelterweg zijn bij Bospark Hoge Haspel 2 tanks van 9000 liter propaan gelegen met een 10-6-contour van respectievelijk 50 en 60 meter. Ze vallen allebei deels buiten de inrichtingsgrens. Dat deel dat buiten de inrichtingsgrens valt is op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone".

Met deze punten is in het onderhavige plan rekening gehouden.

Geen van de bovenstaande stationaire risicobronnen vormt op dit moment een knelpunt in verband met het plaatsgebonden of groepsrisico.

Ad Buisleidingen

Op 01-01-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Besluit regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

In of bij het plangebied zijn vele aardgastransportleidingen van de Gasunie gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het zijn gasleidingen met een uitwendige diameter van 4 tot 48 inches en een werkdruk van 40 tot 66 bar.

In het kader van het nieuwe Besluit is voor alle leidingen een berekening uitgevoerd met behulp van het programma Carola. Gezien de uitgestrektheid van het plangebied en de ligging van de gasleidingen is het onderzoeksgebied gesplitst in een oostelijk en een westelijk deel. Uit de door de Gasunie toegestuurde bestanden voor de berekeningen blijkt overigens dat er meer leidingen liggen dan op de provinciale Risicokaart vermeld staan.

Omdat het onderhavige plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt wordt uitgegaan van de bestaande situatie.

Uit deze berekeningen blijkt, dat de 10-6-contouren voor het overgrote deel op 0 meter liggen van de leidingen en dat de curven zodanig ver nog van de oriëntatiewaarde vandaan blijft dat de gemeente Rijssen-Holten de ligging van de leidingen acceptabel vindt. Slechts op een paar plaatsen ligt de PR-contour buiten de buisleiding. Daar is de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding" aangegeven. Zie voor nadere informatie Bijlage 22 KwantitatieveRisicoanalyse buisleidingen Oost en Bijlage 23 Kwantitatieve Risicoanalyse buisleidingenWest.

Volgens het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt in het bestemmingsplan de ligging weergegeven van de aanwezige buisleidingen alsmede de volgens artikel 14 lid 1 Bevb daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van onderhoud van de buisleiding. Deze belemmeringenstrook bedraagt bij 40 bar en meer 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten uit het hart van de leiding. De gronden, die binnen deze strook zijn gelegen krijgen de dubbelbestemming "Leiding – Gas".

Ad Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in de loop van 2012 wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden.

Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd en in oktober 2009 de definitieve eindrapportage. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld.

Het Basisnet Spoor is gebaseerd op:

  • De prognoses van ProRail voor 2020 over de toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Alle (nu bekende) bouwplannen van gemeenten. Gemeenten langs het spoor hebben de kans gekregen hun bouwplannen te overleggen en te bezien of dit knel- of aandachtspunten oplevert.
  • Voor de berekeningen van het risico is gebruik gemaakt van het rekenprogramma RBMII.

Uitwerking

Er zijn nog een aantal punten in dit dossier die uitgewerkt moeten worden. Zoals de oplossing van resterende groepsrisico aandachtspunten bij enkele gemeenten, de locatie van de plasbrand-aandachtsgebieden, de aanvullende maatregelen die gemeenten aan bebouwing kunnen gaan stellen en de uitkomsten van enkele studies. Ook dient er wetgeving, zoals de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen aangepast te worden. Dit zal in de loop van de komende jaren gebeuren, voordat het Basisnet definitief wordt vastgesteld. Het is de bedoeling dat de wetgeving rond het Basisnet medio 2012 van kracht wordt.

Overgangsperiode

Totdat het Basisnet spoor wettelijk van kracht is, geldt dat indien men bouwplannen wil ontwikkelen in de omgeving van spoorlijnen, de externe veiligheid daarvan (zoals tot nu toe gebruikelijk) getoetst moet worden aan de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (2004). Hierbij moet gebruik gemaakt worden van de meest actuele prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen langs de locatie waar zal worden gebouwd.

In de Basisnetten wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de (water)weg en het spoor waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader dus nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enz.

Weg

Uit het Bijlagenrapport van de Eindrapportage Basisnet Weg blijkt dat de A1 tussen afrit 24 (Deventer-Oost) en afrit 26 (Lochem) een veiligheidszone heeft van 12 meter, gemeten van het midden van de weg, en tussen afrit 26 (Lochem) en afrit 28 (Rijssen) geen veiligheidszone (10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR)) heeft.

De weg heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*oriëntatiewaarde ligt.

Wel moet bij het hele traject van de A1 binnen de grenzen van de gemeente Rijssen-Holten een rekening gehouden te worden met een PAG.

Op de verbeelding krijgt de veiligheidszone van 12 meter de aanduiding "veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen"

Water

Uit het Basisnet Water blijkt dat er binnen de gemeente Rijssen-Holten geen transport van gevaarlijke stoffen over het water plaatsvindt.

Spoor

Volgens het Basisnet Spoor behoort het traject Deventer-Almelo tot categorie 3: er gelden wel vervoersbeperkingen, maar geen ruimtelijke beperkingen. De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen bij categorie 3 worden begrensd door middel van gebruiksruimtes op basis van de risicobenadering. Naast gebruiksruimtes worden rondom de infrastructuur veiligheidszones gedefinieerd. Het betreft hier corridors rondom infrastructuur waarbinnen restricties gelden voor bebouwing. Voor categorie 3-routes geldt geen veiligheidszone en mag dus het dichtst op de infrastructuur worden gebouwd.

Dit is hier evenwel niet aan de orde.

Uit het voorgaande blijkt dat er in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten geen knelpunten zijn met betrekking tot de externe veiligheid.

4.13.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze in het bestemmingsplan omgegaan wordt met wegverkeerslawaai en spoorweglawaai (binnen het plangebied ligt geen zone van een gezoneerd industrieterrein).

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen de waarden in acht genomen te worden, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 3 geldt lid 1 niet indien op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg reeds aanwezig is of in aanleg is en de woning of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Aangezien het bestemmingsplan enkel bestaande situaties vastlegt, kan voor dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek achterwege blijven. Ten behoeve van de zeer sporadische mogelijkheden van woningen is in de algemene bouwregels opgenomen dat de toegelaten geluidgevoelige functie uitsluitend mag worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde. Bij de toepassing van dit artikel hanteert de gemeente de gebiedsgerichte geluidsklassen zoals deze vastgelegd zijn in de Nota geluidsbeleid (2008) van de gemeente (zie 2.5.6 Nota geluidsbeleid).

Spoorweglawaai

Ook langs spoorwegen is sprake van een geluidszone waarbinnen een akoestisch onderzoek verplicht is als het gaat om het realiseren van woningen of andere geluidgevoelige objecten. Ook hiervoor geldt dat het bestemmingsplan enkel bestaande situaties vastlegt. Ten behoeve van de zeer sporadische mogelijkheden van woningen is eveneens in de bouwregels opgenomen dat de toegelaten geluidgevoelige functie uitsluitend mag worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Ook als het gaat om spoorweglawaai houdt de gemeente rekening met het gebiedstype en de gebiedsklassen die voor het gebied zijn vastgelegd.

4.13.3 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is sinds 1 januari 2007 het landsdekkend beoordelingskader voor geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv schrijft voor op welke wijze de geurhinder vanwege dierenverblijven beoordeeld moet worden indien een veehouderij een omgevingsvergunning (voor milieu-activiteiten) aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten (zoals woningen) en dus voor de ruimtelijke ordening. Dit wordt ook wel de "omgekeerde werking" genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De Wgv speelt daarom een rol bij de uitbreiding van veehouderijen en bij het bouwen van nieuwe woningen dan wel het verplaatsen van woningen. Getoetst moet dan worden of voldaan wordt aan de op die plek geldende geurnorm. Binnen geurcontouren is het niet toegestaan nieuwe geurgevoelige objecten te realiseren.

De geurnormen zijn vastgelegd in de Wgv. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij ruimte voor maatwerk. Gemeenten kunnen een lokaal geurbeleid opstellen en binnen randvoorwaarden aangepaste gemeentelijke geurnormen vaststellen (vastgelegd in een verordening). De gemeente Rijssen-Holten heeft voor Dijkerhoek een "Geurvisie Dijkerhoek 2010" vastgesteld. In deze geurverordening is de vaste afstand uit de Wet geurhinder en veehouderij (voor diercategorieën waarvoor geen geurnorm geldt) verkleind van 100 meter naar 50 meter.

Bij toepassing van de flexibiliteitsbepalingen van het bestemmingsplan dient onder andere getoetst te worden aan de Wet geurhinder en veehouderij en de "Geurvisie Dijkerhoek 2010".

4.13.4 Klimaatbeleid

De gemeente Rijssen-Holten heeft klimaatbeleid geformuleerd. Het klimaatbeleid is neergelegd in het rapport "Naar een lange termijn klimaatbeleid" (2010). Bij het klimaatbeleid hoort tevens een uitvoeringsprogramma. In 2.5.5 is het klimaatbeleid van de gemeente in het kort beschreven.

In het kader van het klimaatbeleid is een aantal projecten gepland die kansen bieden voor een lager energiegebruik. Eén van die projecten is de realisatie van een energieloket om burgers te enthousiasmeren en te adviseren bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van bestaande woningen. Het bestemmingsplan staat energiebesparende en duurzame maatregelen aan de woning niet in de weg.

Een ander project is een onderzoek naar geschikte locaties voor de plaatsing van windturbines. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. In het bestemmingsplan is daarom geen rekening gehouden met (een) mogelijke locatie(s) voor windturbines. Bovendien zal voor een dergelijke ruimtelijke ingreep een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure moeten worden gevolgd alvorens een dergelijk plan meegenomen kan worden in het bestemmingsplan buitengebied.

Een ander project met een ruimtelijke component is de inzet van biomassavergistingsinstallaties. Hiervoor wordt eerst een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. In het bestemmingsplan is daarom geen ontwikkelingsregeling voor dergelijke installaties opgenomen. Op bedrijfsniveau, binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van mestvergistingsinstallaties.

4.13.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Dit bestemmingsplan voor het buitengebied van Rijssen-Holten is een conserverend bestemmingsplan en omvat bovenstaande ontwikkelingen niet. Er mag daarom geconcludeerd worden dat als gevolg van de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, de luchtkwaliteit niet "in betekende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.13.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied is sprake van meerdere aardgastransportleidingen. Deze leidingen hebben in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming "Leiding - Gas" gekregen. De kleinere aardgastranportleidingen zijn, omdat het hier gaat om een bestemmingsplan voor het buitengebied en er daarmee geen sprake is van bebouwd gebied, niet positief bestemd.

In het plangebied zijn verder rioolpersleidingen aanwezig. Voor deze leidingen geldt een zakelijk rechtstrook van 3 meter. Er is voor gekozen de rioolpersleidingen niet op de verbeelding (verbeelding (verbeelding (verbeelding (verbeelding (verbeelding (verbeelding (plankaart))))))) op te nemen. Rioolpersleidingen hebben namelijk geen andere ruimtelijke relevantie dan gewone rioolleidingen, waterleidingen of kabels voor datacommunicatie. In de algemene gebruiksbepalingen van de planregels is opgenomen dat het aanleggen of laten aanleggen van dergelijke kabels en/of leidingen niet strijdig is met de geldende bestemming(en).

4.13.7 Hoogspanningslijnen

Op basis van het voorzorgbeginsel (in verband met gezondheid) adviseerde het ministerie van VROM in 2005 om geen gevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen en creches) toe te laten binnen een bepaalde afstand van hoogspanningslijnen. Voor de hoogspanningslijn kan worden uitgegaan van een indicatieve afstand van 50 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn.

In voorliggend bestemmingsplan worden geen scholen en creches toegestaan. Wel zijn er beperkte mogelijkheden om woningen toe te voegen op basis van een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" (voor een tweede bedrijfswoning). Daarin is het inachtnemen van het voorzorgbeginsel ten aanzien van hoogspanningslijnen niet apart benoemd. In het afwegingskader is wel genoemd dat de wijzigingsbevoegdheid slechts kan worden toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie. Het beleidsadvies van de minister van VROM kan hieronder worden verstaan. Overigens is het concreet nauwelijks reëel dat binnen de zone een nieuwe woning zou kunnen worden gerealiseerd, gelet op de binnen de zone aanwezige bestemmingen.

4.14 Retrospectieve Toets

Tegenwoordig dient een zogenaamde retrospectieve toets in het bestemmingsplan te worden opgenomen. In de retrospectieve toets wordt een verantwoording gegeven voor bestemmingsregelingen die (behoorlijk) afwijken van de situatie zoals die in het voorgaande bestemmingsplan waren opgenomen.

Het bestemmingsplan "Buitengebied" is een conserverend bestemmingsplan. Het plan biedt beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, die bovendien ook aan voorwaarden zijn verbonden. Het nieuwe bestemmingsplan kent een aantal wijzigingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Deze zijn met name gebaseerd op een feitelijk ander gebruik of op nieuw beleid. Zo is bijvoorbeeld een groot aantal agrarische bouwpercelen komen te vervallen, omdat er geen sprake meer is van agrarische bedrijfsvoering. Ook zijn gebiedsbestemmingen gewijzigd omdat er bijvoorbeeld natuur is ontwikkeld.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Als begrippen niet zijn opgenomen kan worden aangesloten bij de Van Dale en het spraakgebruik.

Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 bevat bestemmingsregels. Conform de SVBP kunnen de bestemmingsregels bestaan uit:

  1. 1. een bestemmingsomschrijving;
  2. 2. bouwregels;
  3. 3. de bevoegdheid om nadere eisen te stellen;
  4. 4. de bevoegdheid om af te wijken van de bouwregels;
  5. 5. specifieke gebruiksregels;
  6. 6. de bevoegdheid om af te wijken van de gebruiksregels;
  7. 7. een stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. een wijzigingsbevoegdheid.

ad 1, 5 en 6 (bestemmingsomschrijving, specifieke gebruiksregels, afwijking)

De bestemmingsomschrijving is van groot belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. Zie ook de algemene gebruiksregels in het hoofdstuk "Algemene regels". Soms is in de specifieke gebruiksregels een nadere invulling gegeven van de bestemmingsomschrijving. De reden daarvoor kan verschillend zijn.

In sommige gevallen is de specifieke gebruiksregel opgenomen om duidelijk aan te geven welk gebruik in strijd met de bestemming moet worden geacht. Zo'n bepaling mag niet a contrario worden uitgelegd. De omschrijving van hetgeen in elk geval als strijdig met de bestemming wordt aangemerkt is niet limitatief. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken ten aanzien van het gebruik dat niet in het gebruiksvoorschrift is opgenomen; dat dient steeds te worden getoetst aan de bestemmingsomschrijving.

In andere gevallen is de specifieke gebruiksregel opgenomen om de afwijkingsbevoegdheid helder te kunnen formuleren.

De mogelijkheid om af te wijken van de gebruiksregels, opgenomen in hetzij de bestemmingsomschrijving hetzij de specifieke gebruiksregels, is opgenomen om bij bepaald gebruik een afweging te kunnen maken ten aanzien van de locatie.

In het kader van de handhaving van het bestemmingsplan zijn de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels van groot belang.

ad 2 en 4 (bouwregels, afwijking)

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.

Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de bouwregels.

ad 3 (nadere eisen)

De bevoegdheid om nadere eisen te stellen is opgenomen om bepaalde belangen te kunnen behartigen. Een aantal voorbeelden.

  1. 1. Bij de bestemming "Wonen" is de plaats van de woning niet vastgelegd. Dat betekent dat de woning in beginsel overal in het bestemmingsvlak kan worden herbouwd met inachtneming van de algemene bouwregels. Als de woning wordt herbouwd dichter bij een naastgelegen agrarisch bedrijf bestaat de kans dat het agrarisch bedrijf daardoor wordt beperkt in zijn mogelijkheden. Om dat te voorkomen kan ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden (in dit geval het naast gelegen agrarische bedrijf) een nadere eis worden gesteld aan de plaats van de woning, zodat de woning niet te dicht bij het agrarisch bedrijf wordt gesitueerd.
  2. 2. Een agrariër wil een sleufsilo plaatsen in de nabijheid van een woning. Vanuit milieuoogpunt is dat ongewenst. Ten behoeve van de milieusituatie kunnen burgemeester en wethouders een nadere eis stellen aan de plaats van een sleufsilo. Dat betekent dat de sleufsilo niet te dicht bij de woning mag worden gebouwd.
  3. 3. Een agrariër wil uitbreiden. De kwaliteit van het landelijk gebied wordt in belangrijke mate bepaald door de inrichting van het boerenerf. De plaats van de bebouwing, de boomsingels en de hoogopgaande beplanting spelen daarbij een belangrijke rol. Om ruimte te geven aan houtsingels kan een nadere eis worden gesteld aan de plaats van de uitbreiding.

Voordat een nadere eis kan worden gesteld, moet dat kenbaar gemaakt worden. Hiertegen kan de inititatiefnemer een zienswijze indienen.

ad 7 (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)

Alle activiteiten die niet zijn aan te merken als bouwen vallen onder gebruik, dus ook het uitvoeren van werken en werkzaamheden (die geen bouwwerkzaamheden zijn). Het is de bestemmingsomschrijving die bepaalt of een bepaald gebruik al dan niet toelaatbaar is. Voorafgaand aan de vraag of een omgevingsvergunning nodig is dient dus steeds eerst de vraag te worden beantwoord of de activiteit in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving. Zo ja, dan komt men toe aan de vraag of voor die activiteit een omgevingsvergunning nodig is en zo ja, of die kan worden verleend. Bij de vraag of de omgevingsvergunning kan worden verleend worden de waarden afgewogen die in de bestemmingsomschrijving zijn vermeld. Doorgaans gaat het om de landschappelijke, natuurlijke en de cultuurhistorische waarden.

ad 8 (wijziging)

De wijzigingsbepaling maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming of een wijziging in de aanduidingen op de verbeelding mogelijk. De uitvoeringsbevoegdheid is - evenals bij de afwijkingsbevoegdheid - gelegd bij burgemeester en wethouders. Op basis van artikel 3.6 lid 5 Wro worden belanghebbenden conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld hun zienswijze omtrent de wijziging naar voren te brengen.

Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die in beginsel voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze conform de SVBP in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 4 bevat het op grond van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overgangsrecht.

5.2 Nadere Toelichting Op De Planregels

Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap

De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Omdat in deze bestemming geen gebouwen mogen worden opgericht, met uitzondering van de overschrijding van de agrarische bedrijfsbestemming, ziet de uitoefening van het agrarisch bedrijf binnen deze bestemming op het bedrijfsmatig weiden van vee en/of het telen van gewassen. Daarnaast is ook het niet-bedrijfsmatig weiden van vee toegestaan, aangezien er ook gronden in gebruik zijn bij niet-agrariërs.

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere landschapselementen.

De opslag van veevoer, mest en agrarische producten ten dienste van het agrarisch bedrijven mogen aansluitend aan de agrarische bebouwing en binnen 50 meter van het agrarisch bouwvlak bij recht plaatsvinden.

In beginsel mogen geen gebouwen worden gebouwd. Soms komt het voor dat een uitbreiding net niet binnen het agrarisch bouwperceel past. In dat geval kan door middel van afwijking bebouwing worden opgericht alsof de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" had. Dat kan tot niet meer dan 25 meter buiten de grens van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Deze overschrijding is echter beperkt tot één zijde van de bestemmingsgrens. Het nieuw te bouwen gebouw dient dan wel gedeeltelijk binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" te worden gebouwd; dus het gebouw mag niet geheel in de bestemming "Agrarisch" worden gebouwd. Ook voor het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen geldt dat een gedeelte van deze voorzieningen binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" moet zijn gesitueerd. Dus de voorzieningen mogen niet uitsluitend buiten de agrarische bedrijfsbestemming worden gesitueerd. Schuilstallen en andere schuilgelegenheden in het veld zijn niet toegestaan. De karakteristiek van het gebied verhoudt zich niet tot het plaatsen van allerlei gebouwen in het veld. Dit kan leiden tot ongewenste verrommeling. De reeds bestaande schuilstallen en andere veldschuren, welke op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan reeds aanwezig waren of met vergunning gebouwd kunnen worden, geldt er een positief recht. Hiermee is het gebruik van de bestaande schuilgelegenheid of veldschuur planologisch geregeld en mag in het kader van onderhoud geheel vernieuwd worden conform de bestaande afmetingen.

Wat het de omgevingsvergunningen voor de activiteit werken en/of werkzaamheden betreft, moet zoals hiervoor is aangegeven, altijd een relatie worden gezocht met de gebruiksregels, die zijn neergelegd in de bestemmingsomschrijving, de specifieke gebruiksregels en de algemene gebruiksregels. Zo is voor het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 een omgevingsvergunning voor de activiteit werken en/of werkzaamheden noodzakelijk. Hierop zijn dan nog wel weer een paar uitzonderingen. Verder is voor het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen een omgevingsvergunning voor de activiteit werken en/of werkzaamheden nodig.

Uit het Plan-Mer blijkt dat het landschappelijk niet gewenst is om bij recht nieuw vestiging en uitbreiding van kwekerijen toe te staan. Daarom zijn in de bestemming Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap (boom)kwekerijen, hout- en fruitteelt niet bij recht toegestaan alleen de reeds bestaande. In het bestemmingsplan is wel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om uitbreiding mogelijk te maken mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Dit ter bescherming van het agrarische gebied.

Er is een bevoegdheid opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen op diverse onderdelen. De vorm van een agrarisch bouwblok mag worden gewijzigd, een agrarisch bouwblok mag worden uitgebreid, maar ook kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming "Bos", "Natuur" of "Water".

Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Per bestemmingsvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan. Een definitie is gegeven in artikel 1 waarin aangegeven wordt dat een volwaardig agrarisch bedrijf meer dan 11 nge bevat.

Intensieve veehouderijen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij". De als zodanig aangegeven bestemmingsvlakken mogen overigens ook voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten worden gebruikt.

Het vergroten van de bestaande agrarische bedrijfswoning, ten behoeve van inwoning, tot 1.000 m3 is onder voorwaarden mogelijk. Het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning is onder voorwaarden uitsluitend toegestaan nadat aannemelijk is gemaakt dat het vergroten van de bestaande agrarische bedrijfswoning ten behoeve van inwoning tot een inhoud van niet meer dan 1.000 m3 niet tot de mogelijkheden behoort. Deze regeling is conform het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen 1984. Vaak blijkt dat de behoefte aan een tweede bedrijfswoning tijdelijk is, waarna de woning verhuurd dan wel verkocht wordt. Dit geeft ongewenste planologisch effecten.

Een paardijbak tot een oppervlakte van 1.300 m2 is toegestaan, mits aan een aantal criteria wordt voldaan.

Zonder nadere procedure is een aantal nevenactiviteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan diverse voorwaarden. Bed & Breakfast mag alleen worden gehouden in de bedrijfswoning en het aantal kamers is beperkt tot 4. De nevenactiviteiten mogen alleen worden uitgeoefend indien blijvend aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

  1. 1. er vinden geen vergunningplichtige, bouwkundige aanpassingen in danwel uitpandig aan het gebouw plaats;
  2. 2. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing, met dien verstande dat het vloeroppervlak ten behoeve van de nevenfuncties niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing bedraagt;
  3. 3. er vindt geen opslag en stalling buiten de bestaande bebouwing plaats;
  4. 4. er is geen sprake van opslag van gevaarlijke stoffen;
  5. 5. de agrarische bedrijfsfunctie is en blijft primair;
  6. 6. er is geen sprake van detailhandel;
  7. 7. er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  8. 8. er vinden geen vergunningplichtige activiteiten in het kader van milieu plaats;
  9. 9. er is geen sprake van geluidhinder zoals bedoeld in het geluidbeleid van de gemeente;
  10. 10. de nevenactiviteit wordt uitgevoerd door één van de hoofdbewoners van het agrarische bedrijf;
  11. 11. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  12. 12. er is geen sprake van reclame-uitingen;

Een kleinschalig kampeerterrein is onder de volgende voorwaarden bij een agrarisch bedrijf toegestaan:

  1. 1. op het agrarisch bedrijf moet de arbeidsbehoefte ten minste 0,25 volwaardige arbeidskracht bedragen;
  2. 2. er mogen niet meer dan 25 kampeerplaatsen aanwezig zijn, waarbij de landschappelijke en natuurlijke waarden niet mogen worden geschaad;
  3. 3. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, zodat het een passend element vormt in de omgeving en dat aan een doelmatige inrichting wordt bijgedragen;
  4. 4. het kleinschalig kampeerterrein wordt in ruimtelijke samenhang met de gebouwen gerealiseerd;
  5. 5. toilet- en wasvoorzieningen worden binnen bestaande bebouwing gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. a. indien dat niet mogelijk is de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats onderzocht kan worden;
    2. b. het maximale toegestane percentage aan bebouwing niet wordt overschreden;
  6. 6. parkeren plaatsvindt op het eigen terrein en dat de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast met gebiedseigen beplanting;
  7. 7. het kampeerseizoen is van 15 maart tot en met 31 oktober, met dien verstande dat voor de periode van 1 november tot en met 14 maart geldt dat alle kampeermiddelen met toebehoren worden verwijderd uit het landschap;
  8. 8. een kleinschalig kampeerterrein is in principe alleen in het extensiveringsgebied en het verwevingsgebied (reconstructieplan) toegestaan. Een kleinschalig kampeerterrein in het landbouwontwikkelingsgebied kan alleen onder de voorwaarde dat de belangen en de ontwikkeling van de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  9. 9. trekkershutten zijn op kleinschalige kampeerterreinen niet toegestaan.

De regels beogen duidelijk te maken dat het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie (uitsluitend voor eigen gebruik) alleen is toegestaan na afwijking. Afwijking van de regels i ook het juiste instrument om dit mogelijk te maken, omdat met een mestvergister de bestemming feitelijk niet wordt gewijzigd.

Een kampeerboerderij is mogelijk door een afwijking van de gebruiksregels. Deze kampeerboerderij mag in een bedrijfsgebouw worden gesitueerd dat niet meer wordt gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering. De kampeerboerderij is ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering. Daarom is ook gekozen voor een afwijking van het bestemmingsplan en niet voor het wijzigen van de bestemming. Of de kampeerboerderij ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering blijkt uit de te gebruiken oppervlakte en tevens is sprake van een economische ondergeschiktheid. Met andere woorden het hoofdinkomen bestaat uit het agrarisch bedrijf; de inkomsten uit de kampeerboerderij zijn een aanvulling.

Na beëindiging van het agrarische bedrijf kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" en de aangrenzende gebiedsbestemming (doorgaans: "Agrarisch" of "Agrarisch met waarden - Landschap"). De woonfunctie zelf mag na wijziging worden uitgeoefend in de bedrijfswoning.

Bos en Natuur

De bestaande bos- en natuurgebieden hebben de bestemming "Bos" en "Natuur" gekregen. Deze bestemmingen zijn met name opgenomen voor de bos- en natuurgebieden die in eigendom zijn van natuurterreinbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, dan wel waarvoor een particuliere natuurbeheerovereenkomst is afgesloten. het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van de natuurwaarden. Daarnaast zijn voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik toegestaan. Daarbij wordt gedacht aan onder ander wandel-, fiets- en ruiterpaden. Extensief recreatief medegebruik voor scoutingactiviteiten is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "dagrecreatie".

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden onder andere worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een omgevingsvergunning voor de activiteit van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsinstrument. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een vergunning worden verleend. Deze vergunning hoeft echter niet te worden aangevraagd wanneer sprake is van normaal onderhoud of beheer. Hieronder worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemmingsomschrijving.

Bedrijf

Alle niet-agrarische bedrijven die legaal en bij wijze van hoofdactiviteit worden uitgeoefend (niet zijnde beroep of bedrijf aan huis), hebben een bedrijfsbestemming gekregen. Het gaat daarbij veelal om ambacht, handel en nijverheid. In de regels is per adres opgenomen welke activiteit is toegestaan, welke bebouwingsmogelijkheden in dat geval zijn toegestaan (aantal bedrijfswoningen, toegestane oppervlakte bebouwing en de maximale goot- en bouwhoogte). Voor deze niet-agrarische bedrijven is geen afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de bestaande oppervlakte te vergroten.

In geval van bedrijfsbeëindiging, dan wel in die gevallen waarin handhaving van de bestaande bedrijfsfunctie minder wenselijk is, is het mogelijk een ander soort bedrijf toe te staan, door middel van een afwijkingsmogelijkheid. Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering ingedeeld naar categorieën. Bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn in het algemeen inpasbaar in het landelijk gebied. Mocht er geen sprake zijn van een nieuwe bedrijfsactiviteit dan kan de bestemming omgezet worden middels een wijzigingsbevoegdheid mits er een bestaande bedrijfswoning aanwezig is.

Wonen

De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen. Per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, tenzij anders op de kaart is aangegeven. De inhoud van het woonhuis mag niet meer dan 750 m3 bedragen. Er geldt een maximale goothoogte, een maximale bouwhoogte en een minimale dakhelling. Echter voor al deze maten geldt dat als op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een afwijkende maatvoering aanwezig is, dat die maatvoering als maximum/minimum mag worden gehanteerd.

Het plan maakt een duidelijk onderscheid tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Voor bijbehorende bouwwerken gelden aparte bouwregels.

De plaats van een gebouw wordt bepaald door de volgende regels:

  1. 1. De ruimtelijke uitstraling. Een woning dient vrijstaand te worden gebouwd, tenzij dit anders op de verbeelding (plankaart) is opgenomen. Ook zijn er bouwregels opgenomen, zoals een maximale goot- en bouwhoogte en een minimale dakhelling.
  2. 2. De ruimtelijke uitstraling. Een woning dient vrijstaand te worden gebouwd, tenzij dit anders op de verbeeding (plankaart) is aangegeven. Ook zijn er bouwregels opgenomen, zoals een maximale goot- en bouwhoogte en een minimale dakhelling.
  3. 3. De nadere eisen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van een gebouw, bijvoorbeeld ten behoeve van een samenhangend bebouwingsbeeld. Dat betekent dat als een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt ingediend, burgemeester en wethouders kunnen zeggen dat ze alleen een omgevingsvergunning voor bouwen verlenen als een gebouw anders gesitueerd wordt. Zie ook hetgeen hierover in de algemene toelichting is opgenomen

Binnen de bestemming wonen is het hobbymatig houden van dieren toegestaan. Wanneer is sprake van het 3 houden van dieren? Oftewel wanneer moet het hobbymatig houden van dieren als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm) worden beschouwd? Artikel 1.1 lid 1 van de Wm bevat de definitie van het begrip inrichting. Deze luidt: "elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht". Bij het hobbymatig of kleinschalig houden van dieren ligt het probleem veelal in de bedrijfsmatigheid. Indien op een bedrijf uitsluitend dieren hobbymatig worden gehouden, is de activiteit niet te beschouwen als een bedrijfsmatige activiteit. Wel kan het zo zijn dat de omvang van de activiteit zodanig is, dat deze activiteit een "omvang alsof zij bedrijfsmatig was" heeft. Op 8 oktober 1999 heeft het ministerie van VROM een brief "Kleinschalig houden van dieren" verzonden naar de gemeenten. In de brief is aangegeven welke factoren in de jurisprudentie een rol spelen bij de vraag of de omvang van de activiteit vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige activiteit. De gemeente Rijssen-Holten gebruikt deze brief als leidraad voor de beoordeling of in bepaalde situaties sprake is van hobbymatige of bedrijfsmatige activiteiten.

Persoonsgebonden overgangsrecht bij illegale bewoning van bouwwerken

Het bewonen van bouwwerken die niet voor bewoning bestemd zijn is in strijd met het bestemmingsplan. Er is één situatie binnen de gemeente waarin sprake is van illegale bewoning. Echter handhavend optreden is deze specifieke situatie zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. Om die reden is dan ook een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Dit persoonsgebonden overgangsrecht komt te vervallen wanneer de huidige bouwwerk niet meer illegaal bewoond wordt. Voor nieuwe gebruikers geldt de bestemming conform het bestemmingsplan.

Wonen in bedrijfswoningen

Het wonen door derden in (tweede) bedrijfswoningen is strijdig met het gebruik van de betreffende bestemming. Deze bepaling is expliciet toegevoegd in de planregels onder de bestemmingen waar een bedrijfswoning is toegestaan.

Recreatie

In het plan is onderscheid gemaakt in drie bestemmingen: Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Recreatiewoning en Recreatie - Verblijfsrecreatie.

De functies voor dagrecreatie, zoals een hondendressuurterrein, een crossterrein en een kinderboerderij zijn bestemd als Recreatie - Dagrecreatie.

De vrijstaande recreatiewoningen zijn bestemd als Recreatie - Recreatiewoning. De planregels voor deze recreatiewoningen sluiten aan bij de planregels voor de recreatiewoningen binnen de verblijfsrecreatieterreinen.

De verblijfsrecreatieterreinen zijn bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. In het artikel is het aantal bedrijfswoningen, het aantal recreatiewoningen, het aantal stacaravans en het aantal trekkershutten. Voor al deze gebouwen zijn specifieke bouwregels opgenomen. De voorzieningengebouwen, zoals een receptie, horeca, zwembad en dergelijke, zijn specifiek aangeduid als "centrum". Dit betekent bijvoorbeeld dat bij het terrein van "de Borkeld" geen zwembad of receptie mag worden gerealiseerd, aangezien op dit terrein de aanduiding "centrum" niet is opgenomen.

Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. De omgevingsvisie van de Provincie Overijssel geeft duidelijk aan dat permanent bewoninging van recreatiewoningen onrechtmatig is en in de bestemmingsplannen uitgesloten moet worden (Omgevingsvisie 2009, artikel 4.2.3). Medewerking aan het toekennen van een woonbestemming kan alleen als voldaan wordt aan rijkscriteria uit de nota Ruimte en als het gaat om een locatie aansluitend aan bestaand stads- of dorpsgebied. Deze laatste bepaling heeft de provincie toegevoegd om versnippering van het landschap tegen te gaan. Artikel 2.12.3 van de omgevingsverordening bepaalt dan ook het volgende: De regels van bestemmingsplannen sluiten permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uit. Tevens wordt in artikel 2.12.3 van omgevingsverordening bepaald dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming voor recreatiewoningen. Er zijn een aantal uitzonderingen, maar deze gelden niet voor recreatiewoningen die binnen de EHS gelegen zijn.

Aanwijzingen voor permanente bewoning zijn in ieder geval:

  • een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie,
  • het niet hebben van een hoofdverblijf elders en/of
  • feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld gegevens belastingdienst, verbruiksgevens water/gas/electra, centrum sociale en maatschappelijke activiteiten).

De feitelijke situatie is altijd doorslaggevend.

Persoonsgebonden overgangsrecht bij recreatiewoningen

In afwijking van het reguliere beleid dat permanente bewoning van recreatiewoningen in strijd is met het bestemmingsplan geldt voor een aantal bewoners van recreatiewoningen een persoongebonden overgangsrecht. Dit houdt concreet in dat bewoners die op een specifieke peildatum ingeschreven stonden op het adres van hun recreatiewoning in de gemeentelijke basisadministratie overgangsrecht genieten. Dit persoonsgebonden overgangsrecht komt te vervallen wanneer zij de recreatiewoning niet langer zelf als hoofdverblijf gebruiken. De bewoners op wie dit persoongebonden overgangsrecht van toepassing is hebben hier in het verleden al bericht over ontvangen. Voor nieuwe gebruikers geldt het recreatieve gebruik.

Landgoederen

Landgoederen Look en De Brekeld-De Koningsbelt hebben een dubbelbestemming Waarde - Landgoed gekregen. Aangezien Landgoed Look nog niet is gerealiseerd is het vigerende bestemmingsplan voor dit perceel in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen. Deze systematiek wijkt echter af van de systematiek van de overige bestemmingen. Met name uit zich dat in het detailniveau van de planregels.

Landgoed De Brekeld - De Koningsbelt heeft de dubbelbestemming Waarde - Landgoed 2 gekregen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het hier bestaande situaties betreft waaraan een planologisch-juridische regeling is toegekend. Aan de realisatie van deze regeling zijn voor de gemeente geen kosten verbonden.

Het bestemmingsplan en de Grondexploitatiewet

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 is tevens de Grondexploitatiewet in werking getreden. De Grondexploitatiewet is een onderdeel van de Wro en is van toepassing bij de ontwikkeling van bouwlocaties. Een grondexploitatieplan is verplicht als er sprake is van een bouwplan. In het Bro is bepaald wat een bouwplan is.

Artikel 6.201.a van het Bro (in werking getreden per 1 november 2010) bepaalt dat de volgende plannen niet tellen als bouwplan:

  • als het totaalbedrag aan exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet, minder bedraagt dan €10.000,00;
  • er geen verhaalbare kosten zijn zoals bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f;
  • de verhaalbare kosten, bedoeld in 6.2.4, onderdelen b tot en met f, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

Dit bestemmingsplan "Buitengebied" is een conserverend bestemmingsplan. Bestaande functies krijgen een nieuwe planologisch-juridische regeling. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwbouw van woningen mogelijk. De woonbestemming en de agrarische bedrijfsbestemming zijn uitsluitend opgenomen voor reeds bestaande burgerwoningen dan wel agrarische bedrijven.

Nieuwbouw van een woning kan alleen rechtens aan de orde zijn bij vervanging van een bestaande woning. Planologisch gezien maakt het bestemmingsplan dit mogelijk. Vooraf is echter niet in te schatten of en waar van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Dit geldt ook voor de uitbreiding van agrarische bedrijven.

Met de bouwmogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt is er geen sprake van bouwplannen waarbij de kosten voor de gemeente de 10.000 euro overstijgen.

In de wijzigingsbevoegdheden zitten een aantal mogelijke ontwikkelingen die wel zouden kunnen leiden tot dit soort kosten. Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid en er nu nog geen concrete situaties zijn, wordt te zijner bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid beoordeeld of er een exploitaitieplan moet worden gemaakt bij het dan op te stellen wijzigingsplan.

De gemeente Rijssen-Holten heeft daarom geoordeeld dat bij het voorliggend bestemmingsplan geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.

Het bestemmingsplan en planschaderisico

Het bestemmingsplan heeft een hoofdzakelijk conserverend karakter. Daarmee is de te verwachten planschade beperkt. Ze is echter niet geheel uit te sluiten. De gemeente Rijssen-Holten heeft een planschaderisicoanalyse laten uitvoeren door Aveco De Bondt. Deze analyse is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Uit de analyse kan worden afgeleid dat het plan financieel haalbaar is.

Uit de analyse kwamen verder de volgende twee belangrijkste effecten van het bestemmingsplan naar voren:

  • Archeologie en eisen in het bestemmingsplan

In planschadeopzicht is het af te raden om bestaande bouwmogelijkheden in een nieuw bestemmingsplan geheel of grotendeels onder de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid te brengen. Beter is het om bij bestemmingsplan te bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften (nadere eisen) kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en dat derhalve de bouwmogelijkheden bij recht zijn toegestaan.

Met betrekking tot de archeologische dubbelbestemmingen is het aanbevelenswaardig om mogelijke archeologische waarden voorafgaande aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan zo gedetailleerd mogelijk in beeld te brengen voordat een vertaling hiervan in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Een goed inzicht in de aanwezige en/of te verwachten archeologische waarden voorkomt immers dat een onnodig zwaar beschermingsregime wordt opgelegd. Ook denkbaar is het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid om de dubbelbestemming te laten vervallen indien en voor zover uit nader onderzoek is gebleken dat in een bepaald gebied geen te beschermen waarden aanwezig (meer) zijn.

Voorts kan ter beperking van het planschaderisico overwogen worden om ter zake van meer omgevingsvergunningplichtige activiteiten het verplicht stellen van het overleggen van een archeologisch rapport uit te zonderen. Zo voorziet het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied” in het rechtstreeks toelaatbaar zijn van bouwwerken van een bepaalde oppervlakte doch deze uitzondering geldt alleen wanneer er niet geheid of dieper dan 50 cm gegraven moet worden. Het schrappen van deze laatste beperking zou bijvoorbeeld meer reële bouwmogelijkheden opleveren. Ook een groter 'vrij' bebouwbaar oppervlak kan worden overwogen.

  • Overige planschade

Voor wat betreft het mogelijk indirecte planologische nadeel ten gevolge van het toenemen van bouw- en/of gebruiksmogelijkheden wordt geadviseerd te beoordelen in hoeverre de verruiming daadwerkelijk noodzakelijk is en of planologische bezwaren bestaan tegen het beperken van de verruiming. De directe planschade kan mogelijk worden beperkt door te beoordelen of behoud van de huidige bouwmogelijkheden in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Indien hiervan sprake is, kan ervoor worden gekozen de vigerende bouwmogelijkheden te behouden.

Conclusie

Ten aanzien van archeologie zijn de bepalingen van het bestemmingsplan niet nader gewijzigd. De belangen van archeologische waarden worden te ver aangetast bij een verdere verruiming van het regime. Deze regeling is conform de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Gemeente Rijssen-Holten. Al met al zijn de effecten voor intiatiefnemers beperkt.

Met de opmerkingen ten aanzien van de overige planschade is zo veel mogelijk rekening gehouden.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Inspraak

In het kader van de inspraak is het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" van 4 mei tot en met 14 juni gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. De inspraakreacties zijn in een afzonderlijke nota "Inspraak& Vooroverleg" behandeld.

7.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en wordt overleg gepleegd met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De overlegreacties en de reactie zijn opgenomen in de nota "Inspraak& Vooroverleg".

September 2012

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 1 Situering plangebied

Bijlage 2 Begrenzing Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug

Bijlage 2 Begrenzing Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug

Bijlage 3 Begrenzing Natura 2000-gebied De Borkeld

Bijlage 3 Begrenzing Natura 2000-gebied de Borkeld

Bijlage 4 Beheertypenkaart Natuurbeheerplan 2011

Bijlage 4 Beheertypenkaart Natuurbeheerplan 2011

Bijlage 5 Ambitiekaart Natuurbeheerplan 2011

Bijlage 5 Ambitiekaart Natuurbeheerplan 2011

Bijlage 6 Reconstructiezonering

Bijlage 6 Reconstructiezonering

Bijlage 7 Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan

Bijlage 7 Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan

Bijlage 8 Gebiedstypen Nota Geluidsbeleid

Bijlage 8 Gebiedstypen Nota geluidsbeleid

Bijlage 9 Landschapstypen

Bijlage 9 Landschapstypen

Bijlage 10 Archeologische Verwachtings- En Beleidsadvieskaart

Bijlage 10 Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Bijlage 11 Beleidsadviezen Archeologie

Bijlage 11 Beleidsadviezen archeologie

Bijlage 12 Planschaderisicoanalyse

Bijlage 12 Planschaderisicoanalyse

Bijlage 13 Karakteristieke Panden

Bijlage 13 Karakteristieke panden

Bijlage 14 Mer

Bijlage 14 MER

Bijlage 15 Passende Beoordeling Mer

Bijlage 15 Passende beoordeling MER

Bijlage 16 Onderzoek Amoniakdepositie

Bijlage 16 Onderzoek amoniakdepositie

Bijlage 17 Onderzoek Geurhinder

Bijlage 17 Onderzoek geurhinder

Bijlage 18 Aanvullende Notitie Mer

Bijlage 18 Aanvullende notitie MER

Bijlage 19 Lpg-zones Shell A1

Bijlage 19 Lpg-zones Shell A1

Bijlage 20 Lpg-zones Bp A1

Bijlage 20 Lpg-zones BP A1

Bijlage 21 Lpg-zones Oranjestraat

Bijlage 21 Lpg-zones Oranjestraat

Bijlage 22 Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleidingen Oost

Bijlage 22 Kwantitatieve Risicoanalyse buisleidingen Oost

Bijlage 23 Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleidingen West

Bijlage 23 Kwantitatieve Risicoanalyse buisleidingen West

Bijlage 24 Qra

Bijlage 24 QRA

Bijlage 25 Nota Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 25 Nota inspraak en vooroverleg

Bijlage 26 Landschappelijke Inpassing Landuwerweg 11 In Holten

Bijlage 26 Landschappelijke inpassing Landuwerweg 11 in Holten

Bijlage 27 Landschappelijke Inpassing De Marke 3-5 In Rijssen

Bijlage 27 Landschappelijke inpassing de Marke 3-5 in Rijssen

Bijlage 28 Landschappelijke Inpassing Oude Deventerweg 51

Bijlage 28 Landschappelijke inpassing Oude Deventerweg 51

Bijlage 29 Landschappelijke Inpassing Oude Deventerweg Ongenummerd

Bijlage 29 Landschappelijke inpassing Oude Deventerweg ongenummerd