Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg, deelplan I
Bestemmingsplan - Rijssen-Holten
Vastgesteld op 15-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg, deelplan I" van de gemeente Rijssen-Holten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2012001D1-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of aangebouwd ondergeschikt gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de betreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afhankelijke woonruimte
een recreatiewoning, gastenverblijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is, waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;
1.7 agrarisch bedrijf
een economische eenheid met een minimale omvang meer dan 11 Nge dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (kwekerijen en houtteelt daaronder niet begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf of een vis- of wormenkwekerij;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast
binnen de woning het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel verkoopactiviteit uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaande situatie
ten aanzien van bebouwing: legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
ten aanzien van gebruik: het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw. Bewoning, al dan niet permanent is niet toegestaan.
1.17 boerderijkamers
een (deel van) een agrarisch gebouw behorende bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebarcht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;
1.18 boomkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak
een door bouwgrenzen omgeven vlak;
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 discotheek
een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of live muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.29 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.30 fruitteeltbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.33 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto, niet zijnde een stacaravan of een chalet;
1.34 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;
1.35 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.36 mantelzorg
het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.37 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.38 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.39 ondergeschikt gebouw
een gebouw of een onderdeel van een gebouw behorend bij een woning, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,5 m lager is dan het hoofdgebouw;
1.40 ondergeschikte functie
functie waarvoor maximaal 35 % van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.41 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met niet meer dan twee wanden;
1.42 paardrijbak
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.43 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.44 plattelandskamers
een (deel van een) voormalig agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, niet groter dan 50m2 per plattelandskamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;
1.45 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.46 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.47 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.48 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
- c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
- d. het voorkomen van schade door vorst;
met dien verstande dat dit niet geldt voor vollegrondsteelt zoals bij wijnbouw, aspergeteelt en/of maïsteelt;
1.49 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.50 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.51 weg
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;
1.52 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.53 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten;
- b. het behoud en het herstel van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen;
- c. het weiden van vee;
- d. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
- e. fruitteelt, de teelt van fruit op open grond;
- f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde, met dien verstande dat een paardrijbak niet is toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. de landschappelijke inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik, laten gebruiken of in gebruik geven van de gronden en bouwwerken voor :
- a. standplaats voor kampeermiddelen;
- b. dagrecreatie;
- c. stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- d. doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
- e. een crossterrein of het beoefenen van de modelvliegsport of ander geluidsoverlastveroorzakende activiteiten.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in woonhuizen;
- b. landschappelijke inpassing;
- c. bed & breakfast in de woning;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. voorzieningen;
- f. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Op de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de milieusituatie;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
- 1. niet meer dan 1 paardrijbak per woonhuis aanwezig is;
- 2. de oppervlakte van een paardrijbak niet meer bedraagt dan 1.300 m2;
- 3. de hoogte van de omheining van paardrijbakken bedraagt niet meer dan 1,8 m;
- 4. lichtmasten niet zijn toegestaan;
- b. 4.2.2 onder c ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de woning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
- 1. de uitwendige hoofdvorm van de woning gehandhaafd blijft;
- 2. de totale inhoud ervan niet wordt vergroot, dan wel met niet meer dan 10% van de inhoud wordt vergroot of verkleind;
- 3. geen ander afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan;
- 4. bij vergroting, het bouwwerk nit hoger wordt dan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
- 5. de woning niet zodanig van karakter verandert, dat het niet of minder in de omgeving past;
- 6. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
- c. 4.2.2 onder c ten behoeve van de vergroting van de woning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
- d. 4.2.2 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 6 m;
- e. 4.2.3 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m;
- f. 4.2.3 onder e ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
- g. 4.2.4 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 6 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 4.1 juncto artikel 1.52 (begripsomschrijving woning) en 4.5.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van onder één dak;
- 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
- 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
- 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
- b. 4.5.1 onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
- 2. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bebouwingsgrenzen
6.2 geluidszones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
6.3 geluidszones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 meter van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
- b. een paardrijbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- c. een seksinrichting;
- d. bewoning van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk.
7.2 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- a. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
- b. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
- c. hoogspanningsleidingen;
- d. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Nadere eis
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Strafbepaling
Overtreding van het verbod, gesteld in artikel 7.1 onder c (gebruiksverbod seksinrichting/prostitutie), en gesteld in 7.1 onder d (bewoning bijbehorende bouwwerken) wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg, deelplan I van de gemeente Rijssen-Holten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De heer en mevrouw Rensen hebben het plan opgevat om een speelboerderij op te zetten in Holten. Zij zijn op dit moment eigenaar van een veehouderij. Om gezondheidsredenen moet de heer Rensen de overstap maken naar andersoortig werk. Zo is het idee ontstaan om een speelboerderij te ontwikkelen, een innovatieve speelboerderij die zich onderscheidt van bestaande binnenspeeltuinen in de verre omtrek.
De ondernemers willen dicht bij hun achtergrond blijven en een speelboerderij ontwikkelen die uniek is in Overijssel. Het plan is aan de gemeente Rijssen-Holten voorgelegd. De gemeente staat positief tegenover de plannen.
Dit initiatief sluit aan op meerdere doelstellingen:
- a. de speelboerderij betreft een welkome aanvulling op het recreatief-toeristische product van de gemeente Rijssen-Holten;
- b. door deze ontwikkeling is het mogelijk een agrarisch bedrijf te saneren in het grondwaterbeschermingsgebied;
- c. door medegebruik van de te realiseren parkeeraccomodatie door bezoekers van het zwembad Twenhaarsveld worden de risico's van grondwaterverontreiniging verder verkleind;
- d. het plan draagt bij aan de uitvoering van de Landinrichting Rijssen doordat een deel van de gronden van het agrarisch bedrijf aan de Broensweg 2/2a wordt ingezet voor nieuwe natuur.
Bij de speelboerderij gaat het, kortweg gezegd, om een binnenspeeltuin en een buitenspeelterrein met bijbehorende voorzieningen. Met de capaciteit van de bijbehorende parkeerruimte wordt ook gezorgd voor uitbreiding van de parkeercapaciteit van het naastgelegen zwembad Twenhaarsveld.
De bedrijfsbebouwing van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf (aan de Broensweg) zal worden gesloopt. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt ingezet voor de bebouwing van de speelboerderij. De twee thans nog agrarische bedrijfswoningen zullen in het voorliggende bestemmingsplan met de bestemming 'Wonen' worden ingepast.
Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, is een wijziging van het bestemmingsplan vereist. In het voorliggende bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de vermelde ontwikkelingen vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verantwoord is.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten, net buiten de kern Holten. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1. Indicatie ligging van het plangebied (Bron: De Digitale Watertoets)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg, deelplan I' bestaat uit de volgende onderdelen:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1742.BPB2012001D1-0401) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de gronden in het plangebied van dit bestemmingsplan. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting (met bijlagen). De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologische Regiem
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied". Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Holten op 24 augustus 1992. Op grond van het vigerende plan heeft de locatie aan de Landuwerweg de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde' en de bebouwing van het agrarische bedrijf aan de Broensweg de bestemming 'Agrarisch bouwblok'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waterwindoeleinden' toegekend aan het plangebied.
Een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2. Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan
Gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde' zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (zonder bouwmogelijkheden) en het behoud, bescherming en herstel van de landschappelijke waarden. Gronden met de bestemming 'Agrarische bouwblok' zijn voornamelijk bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waterwindoeleinden' zijn bedoeld voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Er mag alleen worden gebouwd ten behoeve van andere bestemmingen als de kwaliteit van het grondwater hierdoor niet wordt geschaad.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging en de huidige kenmerken van het gebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van Rijk, provincie en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In hoofdstuk 4 komen alle relevante milieuthema's aan de orde.
Hoofdstuk 5 gaat in op de flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en de watertoets. Ook komt daar de voortoets m.e.r.-beoordeling aan de orde.
In hoofdstuk 6 wordt ingezoomd op de concreet voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen.
In de hoofdstukken 7, 8 en 9 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid van het project, en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op zowel de huidige landschappelijke aspecten van het plangebied en haar omgeving als de huidige situatie van het plangebied.
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van de kern Holten. Holten ligt aan de voet van de Sallandse Heuvelrug. De Sallandse Heuvelrug is door opstuwingen in de Ijstijd ontstaan. Deze opstuwingen maakten het verschil tussen natte en droge gebieden en veel nederzettingen in Nederland zijn op de rand van hoog en laag ontstaan. Zo is ook Holten ontstaan. De Marke Holten ontstond in de Middeleeuwen. In de Marke werden de gronden rondom de nederzetting ondergebracht en gezamenlijk beheerd. De Holterberg was echter een vrijwel geheel met bos begroeide berg (de naam Holten: hoog opgaand bos, verwijst daar nog naar) waardoor de akkers moesten worden uitgekapt in het bos. De nog steeds herkenbare enk was een grote gemeenschappelijke weide van de markegenoten.
Figuur 2.1. Holten rond 1900.
Holten ligt tussen een aantal grote akkercomplexen (enken) op de flanken van de stuwwal. De enken maken onderdeel uit van het kampenlandschap. Het kampenlandschap ligt op de flanken van de stuwwal en tussen de twee stuwwallen in op de hogere gronden die in gebruik zijn als akkerland. Aan de westrand van het kampenlandschap is sprake van een matenlandschap dat in gebruik was als wei- en hooiland. Door de hogere ligging van het kampenlandschap en de nabijheid van de maten vormde het kampenlandschap een goede basis voor de oude nederzettingen. Grenzend aan de westrand van het matenlandschap liggen de broekgronden en grenzen aan de oostkant van het kampenlandschap liggen de woeste heidegronden. Deze gronden zijn in de eerste helft van de 20e eeuw ontgonnen; de broek- en heideontginningen. Na de ontginningen hebben deze gronden ook een agrarische functie gekregen.
Het dorp Holten heeft landschappelijk gezien een bijzondere ligging in een laagte tussen de Sallandse heuvelrug en de Markelose berg. De hoogteverschillen zorgen voor een voor Nederland interessant landschap. De agrarische kern Holten is ontstaan als een enk- of esdorp aan de Holter- en Lokerenk. De erven liggen aan de rand van deze enken. De ontstaansgeschiedenis is echter niet meer terug te vinden in het huidige kavelpatroon. De enken worden wel herkend aan de relatief hogere ligging in het landschap. De enken liggen tegen Holten aan en hebben een hoge archeologische waarde.
2.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Holten, relatief hoog op de uitloper van de Sallandse Heuvelrug. Ten oosten van het plangebied ligt in een bosgebied het gemeentelijke zwembad Twenhaarsveld en het recreatiebungalowpark Landal Twenhaarsveld.
In figuur 2.2. is een luchtfoto opgenomen met in de rode cirkel het plangebied.
Figuur 2.2 Het plangebied in zijn omgeving
Het deel van het plangebied waarin de speelboerderij is gelegen, betreft in de huidige vorm grasland. Door ingrepen als gevolg van landbouwkundig gebruik zijn de hoogteverschillen in het terrein grotendeels verdwenen. In figuur 2.3 zijn foto's van een deel van het plangebied opgenomen waaruit een en ander blijkt.
Figuur 2.3 Foto's van het plangebied
Het agrarische erf aan de Broensweg bestaat uit een tweetal bedrijfswoningen en agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 1.665 m2, bestaande uit:
1 | een jongveestal | 617 m2 |
2 | een kapberg | 39 m2 |
3 | een werktuigenloods | 342 m2 |
4 | een rundveestal | 667 m2 |
Daarnaast is een bouwvergunning verleend voor een stal met een oppervlakte van 1.610 m2. Deze stal is niet gerealiseerd.
Figuur 2.4 Het huidige agrarische erf.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte en de Agenda voor een Vitaal Platteland zijn gezamenlijk in 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer. De Nota Ruimte beschrijft onder meer het ruimtelijke beleid voor het platteland en de Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. In de Nota Ruimte en de daaruit voortvloeiende Agenda voor een Vitaal Platteland wordt aangegeven dat het kabinetsbeleid gericht is op een leefbaar platteland met de functies leven, wonen en genieten en op een vitale en duurzame agrarische sector.
De Agenda beschrijft de volgende ontwikkelingen.
Het karakter, de functies en het aanzien van het Nederlandse platteland veranderen sterk. Vandaag de dag is de plattelandssamenleving al lang niet meer de overwegend agrarische samenleving, al blijft een krachtige land- en tuinbouw een wezenlijke voorwaarde voor een vitaal platteland. De landbouw bepaalt immers nog altijd sterk het grondgebruik en de identiteit van het landschap, maar is in veel regio's niet meer de belangrijkste economische drager. De toeristische en recreatieve sector is uitgegroeid tot een belangrijke economische activiteit met potentie voor verdere groei. Om bij te kunnen dragen aan de vitaliteit van de plattelandseconomie moeten alle betrokken partijen meer armslag krijgen. Waar regelgeving onnodig belemmerend werkt, ligt er een opdracht voor de verschillende overheden om zich gezamenlijk in te spannen daar waar mogelijk te dereguleren of de regelgeving aan te passen.
Het plattelandsbeleid van de Rijksoverheid richt zich dus op onder meer een brede plattelandseconomie, identiteit van het landschap, en de toeristische en recreatieve sector.
De voorliggende ruimtelijke ontwikkeling kan aan al deze aandachtspunten een positieve bijdrage leveren.
Conclusie toetsing aan rijksbeleid
Het ruimtelijk initiatief dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de doelstellingen van het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3.2.1 Uitgangspunten Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samenbrengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Waterwingebieden
In de Omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen voor de ruimtelijke ordening ter bescherming van de waterwingebieden in Overijssel. Voor zover in dit kader van belang is in artikel 2.13.3 bepaald dat bestemmingsplannen voorzien in een dubbelbestemming voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
In artikel 2.13.6 is bepaald dat in afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 nieuwe grotere of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden kunnen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits wordt voldaan aan het stap-vooruit principe.
Deze artikelen zijn van belang voor beoordeling van bestemmingsplannen.
Toeristisch beleid in Omgevingsvisie
De toerisme- en recreatiesector vormt met 33.500 arbeidsplaatsen (in 2007) een belangrijke economische factor in Overijssel. Een rijk aanbod van (dag)recreatieve voorzieningen vormt een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en bewoners.
De provincie wil een sterk aanbod voor vrijetijdsbesteding en wil toeristen blijvend aan Overijssel binden. Het doel is een vitale en zichzelf vernieuwende sector. Daarom staan innovatie en versterking van het organiserend vermogen in de toeristische sector centraal. Het provinciebestuur biedt ondernemers in de provincie de ruimte om toeristisch recreatieve voorzieningen te ontwikkelen die bijdragen aan differentiatie van het aanbod en toeristische structuurversterking. Door gebiedsgericht (nieuwe) koppelingen te leggen tussen verschillende sectoren (recreatie, landschap, water, cultuur, zorg en sport) wordt de concurrentiekracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming versterkt.
Ter versterking van de Overijsselse toeristische merken (Kop van Overijssel, Vechtdal Overijssel, Salland, Twente en Hanzesteden langs de IJssel) worden beeldverhalen ontwikkeld met een eigen identiteit en profiel. In onze profilering richten de provincie zich op vier thema’s: wellness, natuur- en plattelandsbeleving, cultuurbeleving en proeven en ruiken.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel en de regels voor de ruimtelijke ordening zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel 2009 ontstaat het volgende beeld.
3.2.4 Provinciaal beleid recreatie en toerisme
Het provinciaal beleid ten aanzien van recreatie en toerisme is vastgelegd in het Meerjaren Economisch uitvoeringsprogramma 2008 – 2011.
- A. De provincie beschouwt het versterken van de beleving van natuur en landschap waarbij met name wordt ingezet op het stimuleren van plattelandstoerisme, als een belangrijk speerpunt. Dit is mede ingegeven door de steeds meer individuele en op rust georiënteerde wensen van een groeiende groep vakantiegangers.
- B. Recreatie en toerisme wordt een steeds belangrijker economische pijler in het landelijk gebied. De provincie vindt het dan ook belangrijk om verblijfs- en dagrecreatiebedrijven te versterken, onder meer door (ruimtelijke) knelpunten op te lossen en de kwaliteit van de verblijfsrecreatie te verbijzonderen en te verhogen. De provincie zet in op de versterking van de recreatieve samenhang tussen steden en de omliggende groene ruimte. De provincie steunt dan ook productontwikkeling en promotie die gericht is op de wisselwerking tussen het stedelijke en het landelijke toeristische product.
- C. Het hoofddoel van het provinciale toeristische beleid is:
“Het waarborgen van een voor toeristen en recreanten onweerstaanbaar Overijssel met een gezonde sector en een flinke groei van de werkgelegenheid”.
Het toeristisch beleid is tot nu toe gericht geweest op het versterken van de basiskwaliteiten als de infrastructuur, de kwaliteit van verblijfsaccommodaties en op ondersteuning van de promotie en marketing. Dit alles met als doel een toename van de werkgelegenheid in de toeristische sector te bevorderen.
In de strijd om de toerist aan Overijssel te binden zal de provincie zich op de onderstaande speerpunten richten:
- waarborgen en versterken basiskwaliteiten;
- stimuleren kennis en innovatie;
- effectieve promotie en marketing van vijf beeldverhalen van de subregio’s.
De in dit plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling sluit daar prima op aan.
3.2.5 Reconstructieplan Salland Twente
Hoofddoelen van de Reconstructiewet concentratiegebieden, die op 1 april 2002 in werking is getreden, zijn:
- de bevordering van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur;
- de verbetering van het woon-, werk- en leefklimaat;
- de verbetering van de economische structuur.
Eerste stap in de reconstructie van de concentratiegebieden was het opstellen van een reconstructieplan. Met het reconstructieplan "Salland-Twente", dat sinds 4 november 2004 formeel van kracht is geworden, wil de provincie Overijssel ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden scheppen voor de landbouw, en tegelijk veel problemen op het gebied van milieu, natuur, landschap, water en leefbaarheid aanpakken.
Via het reconstructieplan is het reconstructiegebied voor het onderdeel intensieve veehouderij ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.
Het plangebied ligt in het verwevingsgebied. In figuur 3.6 is een uitsnede uit de reconstructiekaart opgenomen.
Figuur 3.6 Uitsnede plankaart Reconstructieplan Salland-Twente
De hoofdlijn van beleid in verwevingsgebieden is:
- het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
- ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap);
- de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
- extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Reconstructieplan Salland Twente.
3.3 Gemeentelijk Beleid
In dit kader is vooral het generieke beleid ten aanzien van het buitengebied en het recreatief-toeristische beleid van de gemeente Rijssen-Holten van belang.
3.3.1 Generiek beleid buitengebied
Momenteel wordt binnen de gemeente Rijssen-Holten gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan Buitengebied. In dat kader is een kadernota voor het landelijk gebied vastgesteld, om de beleidskaders voor het landelijk gebied helder te krijgen. Ook is een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied heeft van 4 mei 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen.
Duidelijk is dat veel belang wordt gehecht aan de economische dragers in het buitengebied.
Het gemeentebestuur erkent daarbij dat de economische dragers van het buitengebied onder druk staan. In veel streken is de landbouw niet meer dé economische drager van het platteland. Dit betekent een meer genuanceerde kijk op de mogelijkheden in het buitengebied. Op bepaalde plekken zijn mogelijkheden voor toerisme en recreatie om zich verder te ontwikkelen. Daarnaast is er veel bedrijvigheid in nijverheid, handel, transport, dienstverlening en zorg. Het gemeentebestuur richt zich op verbreding van de plattelandseconomie met behoud van ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouwbedrijven.
3.3.2 Recreatie en toerisme
Op 1 november 2006 is de recreatienota van de gemeente vastgesteld. Hierin is het beleidskader voor de komende 5 jaar weergegeven. Doelstelling voor wat betreft de recreatieve ontwikkelingen zijn groei in de werkgelegenheid en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door plattelandsontwikkeling en kwaliteitsverbetering van de kernen Rijssen en Holten.
In het uitvoeringsprogramma is aangegeven dat het wenselijk is dat het aantal slecht-weervoorzieningen binnen de gemeente wordt uitgebreid. De gemeente heeft hierbij een faciliterende en regisserende rol.
Geconstateerd is dat in de gemeente een groot tekort is aan slecht-weeraccommodaties voor kinderen tot de leeftijd van 12 jaar. Deze doelgroep wijkt nu uit naar voorzieningen vér buiten de gemeente Rijssen-Holten.
Het voorliggende initiatief van een speelboerderij sluit aan bij het recreatief beleid van de gemeente.
Ook de gekozen locatie, in de directe nabijheid van andere recreatieve voorzieningen, sluit naadloos aan bij de wensen vanuit het beleid. Daarbij komt dat door de nieuwvestiging naast het zwembad Twenhaarsveld een mogelijkheid ontstaat om de aan te leggen parkeervoorziening zowel voor het zwembad als de speelboerderij te benutten. Dit is vanuit praktisch oogpunt goed mogelijk. Het zwembad betreft immers een mooi-weervoorziening; de speelboerderij een voorziening die zeker ook bij minder weer bezoekers trekt.
3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan
De gemeente Rijssen-Holten heeft een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld (december 2007), waarin het landschap van de gemeente en de omgeving wordt beschreven. De landschapsontwikkelingsvisie, een onderdeel ervan, is de schakel tussen gebiedsbeschrijving en uitvoering. Hierin worden keuzes en visies op hoofdlijnen zijn vertaald naar een specifieke deelgebieden.
Het plangebied is gelegen in deelgebied Holter- en Lokerenk en Look.
Opgaven voor het landschap Holter- en Lokerenk en Look
Behoud en versterking van het kleinschalige landschap in combinatie met ruimte voor de aanwezige grondgebonden landbouw en ontwikkeling van recreatie en toerisme staat in dit deelgebied centraal.
De opgaven voor het deelgebied Holter- en Lokerenk en Look zijn:
- behoud en versterking van het kleinschalige landschap, als inspiratiebron voor landschapsherstel en –ontwikkeling;
- doorontwikkeling van de grondgebonden landbouw, eventueel in samenhang met recreatie;
- waterwinning (waterintrek-/waterwingebied) als belangrijke functie in het landschap zichtbaar maken;
- versterken van de openheid en herkenbaarheid van de Holter- en Lokerenk;
- verhogen kwaliteit dorpsrand Holten langs de enken en plaatselijk verzachten van de overgang van Holten naar het buitengebied;
- versterken van de recreatieve relatie tussen Holten en de Holterberg;
- archeologische waarden, waaronder de Waerdenborch herkenbaar maken en plaatsen in een nieuwe, krachtige context;
- realisatie van de ecologische verbindingszone tussen de Borkeld en de Holterberg;
- aanleg van het nieuwe landgoed Look;
- aandacht voor landschappelijke inpassing van recreatieterreinen;
- behoud van onverharde en holle wegen; behoud van historische boerderijen en erven, eventueel met behulp van functieverandering.
Figuur 3.6 Uitsnede Visiekaart LOP (Bron: gemeente Rijssen-Holten)
Visie Holter- en Lokerenk en Look
Dit deelgebied is een echt verwevingsgebied; verschillende functies lopen door elkaar. Er moet ruimte zijn voor recreatie, wonen, landbouw, water, natuur en cultuurhistorie. De mate waarin nieuwe ontwikkelingen de identiteit van het gebied versterken is mede bepalend voor het al dan niet toestaan van nieuwe initiatieven.
In het gebied ligt een waterintrekgebied, dat net als het waterwingebied meer herkenbaar kan worden gemaakt. Ten behoeve van dat waterintrekgebied is een extensiever (landbouwkundig) gebruik wenselijk.
Al deze ontwikkelingen kunnen goed samen gaan en zijn in te passen in de kleinschalige landschappelijk situatie van 1900. Dat betekent herstel van houtwallen en lanen. De kaart van 1900 zal hier als inspiratiebron dienen. Hoofdsoort voor de houtwallen en lanen is de zomereik, maar ook beuken zijn een goede keuze ter afwisseling.
3.3.4 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten van de gemeente Rijssen-Holten. Voor de inpassing van de speelboerderij is een erfinrichtingsplan opgesteld. In dit plan wordt rekening gehouden met het landschapsontwikkelingsplan. Kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 6. De plannen sluiten heel goed aan op het recreatief beleid van de gemeente Rijssen-Holten.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en geurhinder.
4.2 Geluid
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg of spoorweg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In dit geval betreft de beoogde ontwikkeling een dagrecreatieve voorziening en een bedrijfswoning. De functie 'Speelboerderij' is niet aan te merken als geluidsgevoelige functie. De Wet geluidhinder is op dat punt dan ook verder niet van toepassing. De bedrijfswoning is geprojecteerd aan de Landuwerweg op grote afstand van het spoor en de doorgaande weg Rijssen-Holten. In verband daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De overige woningen in het plangebied (aan de Broensweg) zijn al bestaande woningen.
Voor een toelichting op de geluidsaspecten van de inrichting zelf wordt verwezen naar paragraaf 4.6.
4.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.
Kruse Milieu BV uit Geesteren heeft een milieuhygiënisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd. In totaal zijn 24 boringen verricht, waarvan twee tot 5.0 meter diepte. Vanwege het ontbreken van grondwater tot op een diepte van 5 meter onder maaiveld zijn geen peilbuizen geplaatst en is het grondwater niet geanalyseerd.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen
Conclusie is dat de locatie geschikt is voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
Voor het aspect luchtkwaliteit is een quick scan verricht. Deze is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voldaan wordt aan wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit en een goede ruimtelijke ordening.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.
Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Door Royal Haskoning is het groepsrisico en het plaatsgebonden risico Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor ter hoogte van het plangebied De Kol in de kern Holten bepaald (rapport 9S0700.01 van 16 augustus 2006). Doel van deze rapportage is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Voor zover in dit kader van belang is sprake van één aandachtspunt, namelijk de spoorverbinding Deventer-Almelo.
Door Royal Haskoning is gerapporteerd dat geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig is ter hoogte van het plangebied De Kol, direct grenzend aan de spoorverbinding. Het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan ligt op een veel grotere afstand (circa 150 meter) van de railverbinding. Dit brengt met zich mee dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de woonbestemming binnen het plangebied. Gelet op de beperkte omvang van het plangebied zijn de gevolgen ten aanzien van het groepsrisico te verwaarlozen. Daarenboven is het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn verminderd.
4.5.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is voorts een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.2. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico in verband met risicovolle inrichtingen nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
- stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid en een goede ruimtelijke ordening niet in het geding is.
4.6 Milieuzonering
4.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. In dit geval is sprake van een dynamisch gebied. In de omgeving liggen een aantal grootschalige verblijfsrecreatieve inrichtingen terwijl het gebied wordt doorkruist met de wegverbinding Rijssen-Holten en de spoorverbinding Deventer-Almelo. In verband daarmee kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, de Wet milieubeheer en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie.
De speelboerderij kent een buitenspeelplaats. Deze activiteit is niet als zodanig in de VNG-uitgave opgenomen. Een inrichting die, voor wat betreft milieuzonering, vergelijkbaar is, betreft een niet overdekt zwembad. Een dergelijke inrichting is in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aangemerkt als een inrichting in categorie 4.1 in verband met het aspect geluid. Ten opzichte van milieugevoelige objecten geldt, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied' een richtafstand van 100 meter.
In figuur 4.3. zijn de afstanden van de speelboerderij tot de omliggende woonbebouwing aangegeven.
Figuur 4.3. De ligging van de speelboerderij tot de omliggende woonbebouwing
De kortste afstand van het speelboerderij tot dichtstbijzijnde woning (zie rode pijl) bedraagt circa 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de geadviseerde richtafstand.
4.7 Geurhinder
In verband met geurhinder van agrarische bedrijven is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van belang. De in het bestemmingsplan beoogde ontwikkeling dient te voldoen aan de afstandtoetsing van de Wet geurhinder en veehouderij. Om een goed woon- en verblijfsklimaat te garanderen en om agrarische bedrijven niet te belemmeren, is bouwen binnen de geurcontouren van de geldende norm van omliggende agrarische bedrijven niet toelaatbaar.
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij, te weten aan de Schreursweg 6a. De afstand van het bedrijf tot de woningen in het plangebied is meer dan 100 meter. Voor dit bedrijf zijn op 6 februari 2010 geurberekeningen gemaakt (zie bijlage 3). Hierbij is de geurbelasting ten opzichte van de meest dichtbijzijnde woning, te weten de Landuwerweg 14, bepaald. Het gaat om een woning die nog buiten het plangebied ligt, op een kleinere afstand dan de woningen in het voorliggende plangebied. De geurbelasting ter plaatse van de Landuwerweg 14 was aan de hand van de geurberekeningen bepaald op 8,42 odour units per kubieke meter lucht. Dit ligt ruim beneden de toegestane geurnorm. De geurbelasting voor de te realiseren bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning, en bestaande woningen in het plangebied is dan ook ruim beneden de norm.
Gebleken is dat het aspect geurhinder geen belemmering is voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Overige Omgevingsaspecten
5.1 Flora En Fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
5.1.1 Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door het Rijk.
De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn De Sallandse heuvelrug in het noordwesten en Borkeld in het zuidoosten. Figuur 5.1 laat zien dat de locatie voor de speelboerderij op grote afstand van een Natura 2000-gebied gelegen is.
Figuur 5.1. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (Bron: Alterra)
Ook is de recreatieve voorziening niet gelegen in de EHS. Hoewel de afstand tot de EHS niet groot is, zijn er een aantal tussenliggende elementen zijn die verstorend zijn of verstoring bufferen. In verband hiermee zijn er geen wezenlijke negatieve effecten van de speelboerderij op de EHS te verwachten.
Figuur 5.2. Ligging plangebied t.o.v. de EHS (Bron: Alterra)
5.1.2 Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De locatie waarop de speelboerderij is geprojecteerd betreft thans een agrarisch grasland. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling hoeven geen bomen en houtopstanden te worden verwijderd. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op flora en fauna is geen sprake.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als ontheffing of vrijstelling is verleend.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2.1 Archeologie
De Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 5.3.
Figuur 5.3. Archeologische verwachtingskaart (Bron: gemeente Rijssen-Holten)
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Bovendien is er mogelijk nog een esdek aanwezig. In de directe omgeving ligt een terrein van hoge archeologische waarde: Twenhaarsveld. Binnen dit terrein zijn resten van een nederzetting uit het midden-neolithicum aangetroffen.
De ingrepen zijn groter dan 2500 m². Het (concept)beleid van Rijssen-Holten bij gebieden met een hoge verwachtingswaarde is: Bij ingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 2500 m² is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In verband hiermee is de regio-archeologe van Het Oversticht verzocht om een nader advies ter zake van de noodzaak van nader onderzoek. Zij heeft aangegeven dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Archeologisch adviesbureau De Steekproef uit Zuidhorn heeft in het plangebied archeologisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 4.
Het onderzoek bestond uit een bureau- en een veldonderzoek. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraadpleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geografie. Bij het veldonderzoek zijn 21 boringen verricht om archeologische indicatoren op te sporen en om de gaafheid van de bodem te bepalen.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied voor zover bekend niet bebouwd is geweest. Op alle historische kaarten wordt het gebied als akker omschreven. Na de Tweede Wereldoorlog heeft men het gehele terrein geëgaliseerd. Als gevolg van de handmatige egalisatie is de bodem ingrijpend veranderd en is de oorspronkelijke opbouw niet meer intact. Hierdoor zullen de eventueel aanwezige archeologische resten niet meer in hun oorspronkelijke context liggen. Eventuele grondsporen van menselijke bewoning zullen daardoor eveneens van slechte kwaliteit zijn.
Het inventariserend veldonderzoek heeft geen archeologische resten aan het licht gebracht. Het archeologisch verwachtingsmodel wordt door dit onderzoek niet bevestigd. Nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
5.2.2 Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische elementen aanwezig. Er liggen geen monumenten in het plangebied of de directe omgeving.
5.3 Wateraspecten
5.3.1 Vigerend beleid
Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
- Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
- Grondwaterbescherming;
- Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Compensatie negatieve gevolgen.
Ligging in grondwaterbeschermingsgebied
De locatie is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied Holten. In de Omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de waterwingebieden in Overijssel.
Voor zover in dit kader van belang is in artikel 2.13.3. bepaald dat bestemmingsplannen voorzien in een dubbelbestemming voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
In artikel 2.13.6. is bepaald dat in afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 nieuwe grotere of grootschalige risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden kunnen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap-vooruit principe.
De toetsing van het bovenstaande staat in paragraaf 3.2.3. In de waterparagraaf komt de nadere uitwerking aan de orde.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan Regge en Dinkel
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
- het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
- de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
Beleid gemeente
Gemeentelijk Rioleringsplan 2005-2012 en gemeentelijk rioolaansluitingsrecht
De gemeente Rijssen-Holten heeft het Gemeentelijk Rioleringsplan 2005 - 2012 vastgesteld. Hierin is beleid opgenomen betreffende de omgang met afkoppelen van verhard oppervlak in bestaand en nieuw gebied.
Onderstaande punten zijn afkomstig uit de beleidsdocumenten Gemeentelijk rioolaansluitrecht en het Gemeentelijk Rioleringsplan:
- De bestaande afvalwatertransportleiding die door het perceel loopt in werking houden. Bebouwing hierboven of een situatie waardoor de leiding niet bereikbaar/onderhoudbaar wordt, is niet gewenst.
- Eventuele verlegging transportleiding is bespreekbaar mits technisch realiseerbaar en wanneer alle hieruit voortkomende gevolgen door initiatiefnemer bekostigd worden.
- Lozing op gemeentelijk rioolstelsel is van alleen huishoudelijk afvalwater mogelijk. Aansluitpunt aan Broensweg 2 is reeds aanwezig
- Afvoer hemelwater conform gemeentelijk beleid (30mm berging op eigen terrein waarna afvoer op watergang/open water toegestaan is). Hierbij rekening houden met eisen provincie ivm ligging in grondwaterbeschermingsgebied
Watervisie Rijssen-Holten
De "Watervisie Rijssen-Holten" (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen (Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel). Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).
In de watervisie worden acht deelgebieden onderscheiden. Per deelgebied worden de belangrijkste gebiedskenmerken genoemd en worden de onderscheiden kansen en knelpunten behandeld. Vervolgens is per deelgebied een watervisie gevormd, aan de hand van streefbeelden. Aan de watervisie is een uitvoeringsparagraaf gekoppeld. Het plangebied ligt in deelgebied 3, De Holterberg, Beuseberg en de Borkeld, exclusief kern Holten.
Dit is een hoog gelegen bebost infiltratiegebied dat ook een Natura-2000 gebied, de Sallandse Heuvelrug, omvat. Dit gebied omvat ook de Holter- en Lokerenk. Hier bevindt zich de drinkwaterwinning Holten. Het is ook het belangrijkste voedingsgebied voor de waterlopen en kwelgebieden in de omgeving. Gezien het ontbreken van oppervlaktewater in het gebied liggen de kansen vooral op het vlak van het beschermen van de grondwaterkwaliteit in dit infiltratiegebied. Hiervoor is ook het uitwerken van de Gebiedsvisie intrekgebied Holten (opgezet door Vitens en de Gemeente Rijssen-Holten). Deze is dan richtinggevend voor ontwikkelingen in het grondwaterbeschermingsgebied.
5.3.2 Waterparagraaf
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Zoals uit paragraaf 3.2.3 blijkt, wordt voldaan aan de bepalingen in de omgevingsverordening ter zake van grondwaterbeschermingsgebieden. Er is sprake van een groot maatschappelijk belang terwijl redelijke alternatieven ontbreken. Daarbij komt dat met betrekking tot de beschermingsgraad van het grondwater een stap vooruit wordt bereikt.
Werkwijze
Om een invulling te geven aan de doelen van de watertoets heeft Ingenieursbureau Oranjewoud de wateraspecten in beeld gebracht.
Er is sprake van een stap vooruit. Met name doordat landbouwbedrijf en percelen, met bijbehorende activiteiten, plaats maken voor dagrecreatie. Bijkomend positief effect is de afname van risico's doordat de voorziene parkeerplaatsen als overloop fungeren voor bezoekers van het zwembad. Onder de juiste voorwaarden kunnen eventuele negatieve effecten van de speelboerderij worden uitgesloten. Over het geheel gezien is de speelboerderij daarom duidelijk een stap vooruit. De afspraken die hierover zijn gemaakt zijn hieronder puntsgewijs samengevat.
Grondwaterbeschermingsgebied
De speelboerderij ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied Holterberg. Binnen dit gebied wordt door Vitens grondwater onttrokken ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De bescherming van dit drinkwater is het belangrijkste aspect waar bij de ontwikkeling van de speelboerderij rekening moet worden gehouden. Concreet vereist dit:
- 1. Stap vooruit grondwaterbescherming (provincie Overijssel);
- 2. Geen afvoer van verontreinigd water naar de bodem (provincie Overijssel);
- 3. Waterberging toekomstige verhardingen (gemeente Rijssen-Holten);
- 4. Uitsluiten van hemelwaterafvoer naar het riool (gemeente Rijssen-Holten).
Stap-vooruit-onderzoek
Compenserende of mitigerende maatregelen zijn niet vereist. De ontwikkeling zelf vormt een stap-vooruit voor het grondwaterbeschermingsgebied
Verwerking vuil- en hemelwater
Het huishoudelijk afvalwater van de woningen en de speelboerderij wordt afgevoerd naar het riool (mogelijk Broensweg). Het dakwater geïnfiltreerd, en het afstromend wegwater lokaal gezuiverd of opgevangen, waarbij de first flush (4 mm) wordt afgevoerd tot buiten het plangebied. Het overige water wordt geborgen in een wadi (tot 30 mm) en geïnfiltreerd in de bodem.
Waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen
Voor de verwerking van hemelwater zijn onderstaande voorzieningen vereist:
- Berging dakwater in infiltratiesysteem (totaal 98 m3);
- Opvangen en afvoeren van first flush (4 mm) uit plangebied;
- Berging overig wegwater (totaal 21 m3).
De opvang is gedimensioneerd op 30 mm hemelwater. Dit is meegenomen in het erfinrichtingsplan. Ten oosten van de Landuwerweg komt een hemelwatergemaal om de eerste 4 mm water door een leiding af te voeren. Het water wordt afgevoerd naar een locatie buiten het grondwaterbeschermingsgebied. Doordat de first flush (kleine buien en het eerste deel van zwaardere buien) wordt afgevoerd en met name dit verontreiniging kan bevatten, vermindert het risico voor de kwaliteit van het grondwater.De first flush van het parkeerterrein van het zwembad wordt ook op deze wijze afgevoerd.
De voorziening wordt samen met de eerste fase van het project gerealiseerd. In de exploitatie van de speelboerderij is rekening gehouden met investeringen in verband met deze voorziening.
De ligging van de persleiding blijft ongewijzigd.
Beheersmaatregelen
Om watervervuiling te voorkomen is gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood niet toegestaan. Dit geldt eveneens voor het gebruik van chemische middelen voor onkruidbestrijding.
5.4 Voortoets M.e.r.-beoordeling
5.4.1 Kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
5.4.2 Onderzoek
De realisatie van een recreatieve voorziening als een indoorspeelvoorziening wordt niet genoemd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Op basis van de D-lijst is aanleg, uitbreiding of wijziging van een themapark m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het gaat om 250.000 bezoekers of meer per jaar, of indien het in een gevoelig gebied ligt, een oppervlakte heeft van 10 hectare of meer.
De speelboerderij is geen themapark. De oppervlakte van de speelvoorziening is veel minder dan 10 hectare. Ook is het aantal bezoekers veel minder dan 250.000 per jaar. Het aantal bezoekers wordt geraamd op maximaal 70.000 per jaar. Uit de waterparagraaf blijkt dat het grondwaterbeschermingsgebied niet op negatieve wijze wordt beinvloed, en er juist sprake is van een stap-vooruit. Daarnaast is het plangebied niet in de EHS gelegen, en heeft daar ook geen effect op, zoals blijkt uit paragraaf 5.1.
Uit de toelichting het bestemmingsplan en de uitgevoerde onderzoeken blijken geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en overige omgevingsaspecten.
5.4.3 Conclusie
Het plan is niet binnen de EHS gelegen. Het is wel binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelegen, maar het plan heeft geen significante nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Hierdoor is de ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de keuze voor de locatie, de functies, de ruimtelijke en landschappelijke inrichting van het gebied, het parkeren en de overige verkeerskundige aspecten.
6.1 De Locatiekeuze
Voor wat betreft de locatie wordt geconstateerd dat de speelboerderij een regionale voorziening betreft. Holten is in dat opzicht een uitstekende vestigingsplaats.
Een bijkomend voordeel is dat de locatie centraal is gelegen in de nabijheid van een groot aantal verblijfsrecreatieve bedrijven.
Bovendien grenst de locatie aan het gemeentelijke zwembad. Het zwembad kampt met parkeerproblemen. De combinatie met de speelboerderij biedt mogelijkheden om dit parkeerprobleem aan te pakken. Daarnaast biedt het mogelijkheden om samen te werken, door bijvoorbeeld gezamenlijke arrangementen aan te bieden.
De locatie is vanuit Holten en Rijssen uitstekend te bereiken via de Rijssenseweg. Vanaf de snelweg A1 is de locatie goed te bereiken via de Markelose- en Rijssenseweg. Het verkeer blijft buiten de bebouwde kom van Holten. De betreffende locatie biedt een win-win situatie en een grote kans om het dagrecreatieve product van Holten aanzienlijk te versterken. Een betere locatie in deze omgeving is niet te vinden.
6.2 De Nieuwe Functies
De speelboerderij bestaat uit:
- een binnenspeeltuin;
- een speelveld met tuin;
- bijbehorende parkeeraccommodatie;
- een bedrijfswoning.
De binnenspeeltuin
De binnenspeeltuin zal in twee fasen worden gerealiseerd.
In eerste instantie gaat het om een accommodatie met een oppervlakte van circa 2.000 m2. In de eindvorm heeft de binnenspeeltuin maximaal de oppervlakte van 3.000 m2. Samen met de bedrijfswoning komt de oppervlakte in de eindfase op 3.250 m2. Dit betreft tevens de oppervlakte van de aanwezige en vergunde opstallen bij het agrarische bedrijf Broensweg 2/2a. Zie volgende tabel.
Binnenspeeltuin fase 1 | (ca.) 2.000 m2 |
Binnenspeeltuin fase 2 | (ca.) 1.000 m2 |
Bedrijfswoning | 250 m2 |
Totaal maximaal | 3.250 m2 |
De binnenspeeltuin zal uit verschillende onderdelen bestaan, die hieronder worden beschreven.
Ten eerste komt er een speelgedeelte voor kinderen vanaf 5 jaar.
Verder komt er een zone voor jonge kinderen waar speeltoestellen zijn neergezet voor kinderen tot en met 5 jaar.
Deze sluit aan op een horecagedeelte. Bij het horecagedeelte wordt een klein overdekt terras beoogd. Voor wat betreft de horeca-activiteiten zal het in hoofdzaak gaan om ondersteunende horeca-activiteiten, gericht op de begeleiders van de kinderen in de speelboerderij. De horeca is zo gelegen dat de ouders of begeleiders van de kinderen in de speelboerderij voldoende toezicht kunnen houden.
Het speelveld met tuin
Het speelveld bestaat uit een grasveld met speeltoestellen en bomen. Het realiseren van het buitenspeelgedeelte is wederom een onderscheidend element ten opzichte van vergelijkbare inrichtingen. Het buitenspeelgedeelte is ruim en overzichtelijk opgezet. Ook hier komt het boerderijthema tot uitdrukking in de hekwerken en de speeltoestellen. Daaraan gelegen is een tuin, waarbij een combinatie wordt gemaakt tussen nuts- en siertuin en kleinveeweide.
Parkeeraccommodatie
Een aanzienlijk deel van de bezoekers zal de speelboerderij per auto bezoeken. Een goede parkeervoorziening is dan ook van groot belang voor het goed functioneren van de speelboerderij.
Daarbij komt dat de te realiseren parkeervoorziening ook een rol zal vervullen in het voorzien van de parkeerbehoefte van zwembad Twenhaarsveld. De capaciteit van de huidige parkeervoorziening bij het zwembad is op piekdagen in de zomermaanden te klein. Hierdoor parkeren bezoekers hun voertuig elders, zoals de in de bermen langs de parallelweg Rijssenseweg en de Landuwerweg. Hierdoor kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. Bovendien is bij calamiteiten de bereikbaarheid van het zwembad en het recreatiebungalowpark Landal Twenhaarsveld niet optimaal. Een derde nadeel van het 'wildparkeren' is het risico voor de kwaliteit van het grondwater; dit met het oog op de ligging van de locatie in het grondwaterbeschermingsgebied Holten.
Bij de parkeerbehoefteberekening is tevens de parkeerbehoefte van het zwembad bepaald, ook in geval van mooi weer, en rekening gehouden met het bestaande parkeeraanbod bij het zwembad.
Conform de parkeerbehoefteberekening zullen bij de speelboerderij 180 parkeerplaatsen worden aangelegd. De parkeervoorziening wordt zo dicht mogelijk bij de Landuwerweg aangelegd, waar de parkeervoorziening op wordt aangesloten. Zo kan de parkeervoorziening ook goed een functie vervullen voor zwembad Twenhaarsveld. Zeker ook in geval van mooi weer zal een groot deel van de parkeerplaatsen in het plangebied worden gebruikt door bezoekers van het zwembad. De gemeente heeft hierover afspraken met de initiatiefnemer gemaakt.
Met de benodigde parkeercapaciteit is in het plan rekening gehouden. In figuur 6.3. is de situering van de parkeervoorziening aangegeven.
Figuur 6.3. De parkeervoorziening
6.3 De Ruimtelijke En Landschappelijke Inrichting
Voor de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de speelboerderij is een erfinrichtingsplan opgesteld. Bij dit plan is rekening gehouden met de wensen van initiatiefnemer en de voorwaarden van de gemeente.
Wensen initiatiefnemer:
- zicht vanaf de Rijssenseweg op de speelboerderij;
- toegang tot de parkeervoorziening vanaf de Landuwerweg.
Voorwaarden gemeente:
- verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
- aansluiting bij de doelstellingen van het landschapsontwikkelingsplan.
In figuur 6.4. is de basis van het ontwerp aangegeven.
Figuur 6.4. Basis ontwerp
Doordat de agrarische opstallen op het perceel Broensweg 2/2a worden gesloopt, verbeteren de zichtlijnen komende vanuit Rijssen aanzienlijk. Het landschap krijgt een meer ruimtelijk en open karakter. De gebiedskenmerken worden hierdoor verder versterkt.
Komende vanuit Holten is sprake van een verbetering van de zichtlijnen doordat de nieuwe bebouwing ten opzichte van de huidige bebouwing wordt verplaatst naar de bestaande bosrand. De beplanting rondom de speelboerderij krijgt deels een open karakter waardoor de bestaande bosrand zichtbaar blijft. Met de inrichting wordt rekening gehouden met de gebiedskenmerken van het Essenlandschap.
De parkeerplaats zal landschappelijk zodanig worden ingepast dat vanaf de Rijssenseweg de auto's nagenoeg niet zichtbaar zijn. De beplanting wordt dusdanig hoog dat komende vanaf Rijssen de auto's grotendeels aan het zicht worden onttrokken.
Rondom de speelweide komt een houtwal.
Het erfinrichtingsplan is afgebeeld in figuur 6.5
Figuur 6.5. Inrichtingsplan
Met dit plan wordt aangesloten bij de wensen van de initiatiefnemer, de eisen van de gemeente, de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan en de gebiedskenmerken.
6.4 Verkeer En Bereikbaarheid
De speelboerderij is bereikbaar via de Rijssenseweg/Landuwerweg. Gelet op de functie en de verkeersintensiteit van de Rijssenseweg/Landuwerweg levert dit vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Gemotoriseerd verkeer zal voor het grootste deel via de Landuwerweg/Rijssenseweg naar de provinciale weg N350 rijden. Gezien de regionale functie van de speelboerderij en de ligging van de kernen Rijssen en Holten zal het overgrote deel van het verkeer van de Rijssenseweg komen en via de rotonde ten westen van het plangebied de weg parallel aan de Rijssenseweg rijden. Van de rotonde komt het verkeer rechtstreeks op de Landuwerweg. Dit is de kortste route naar de provinciale weg, die ook in de huidige situatie voor het zwembad veel wordt gebruikt.
Ook voor verkeer dat van de A1 komt, is de route naar de speelboerderij via de Rijssenseweg het meest voor de hand liggend, aangezien op de N350 een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt en op de Landuwerweg maar 60 km/uur. Het verkeer op de N350 blijft buiten de bebouwde kom van Holten. Bovendien is de speelboerderij georiënteerd op de Rijssenseweg.
De profielen zijn passend bij de verkeersfunctie.
De beoogde parkeersituatie gaat het 'wildparkeren' zoals dat in de huidige situatie voorkomt, tegen. De gemeente is voornemens om na realisatie van de parkeervoorziening bij de speelboerderij het parkeren in de bermen van de Rijssenseweg en Landuwerweg te verbieden. Hierdoor zal de overzichtelijkheid en de verkeersfunctie van de Rijssenseweg/Landuwerweg verbeteren.
De parkeervoorziening zorgt er voor dat in die situatie voldoende parkeerplaatsen voor de speelboerderij en het zwembad aanwezig zijn, en er een alternatief is voor het 'wildparkeren' zoals dat in de huidige situatie voorkomt. Het parkeerverbod wordt ingesteld ten behoeve van de (verkeers)veiligheid en de grondwaterbescherming.
Zoals uit de parkeerbehoefteberekening (zie ook paragraaf 6.2.) blijkt, wordt een parkeervoorziening van voldoende omvang gerealiseerd.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (artikel2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op een verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
- III. Afwijking van de bouwregels;
- IV. Specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 7.3 wordt de bestemming toegelicht en wordt ook aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied, of voor wat betreft de gebiedsaanduidingen voor zover die aanduiding aan gronden is toegekend. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In dit artikel staan bouwregels die voor elke bestemming gelden. Bij de regeling ten aanzien van de bebouwingsgrenzen is opgenomen dat deze niet gelden voor het bouwen binnen een bouwvlak.
Algemene gebruiksregels (artikel 7)
Hier staan voor enkele vormen van ruimtegebruik aangegeven dat verboden zijn, en voor andere vormen van gebruik dat ze juist wel zijn toegestaan.
Algemene aanduidingsregels (artikel 8)
Hierin is de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied geregeld.
Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel worden de mogelijke afwijkingsmogelijkheden beschreven. Deze bevoegdheden gelden voor het hele plangebied.
Algemene procedureregels (artikel 10)
Hiermee wordt de procedure beschreven die geldt voor het stellen van nadere eisen.
Overige regels (artikel 10)
Hiermee wordt bepaald dat als in de planregels verwezen wordt naar wettelijke regelingen, het dan gaat om regelingen zoals die luiden ten tijde van de vaststelling van het plan. Ook wordt voor een aantal planregels bepaald dat overtreding hiervan strafbaar is.
7.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De slotregel bevat de naam van het plan.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
Deze bestemming heeft onder meer betrekking op de weidegrond tussen de speelboerderij en de woningen op het perceel Broensweg 2-2a.
Op deze gronden zijn geen bouwmogelijkheden.
Artikel 5 Wonen
Deze bestemming heeft betrekking op de twee voormalige agrarische bedrijfswoningen op het perceel Broensweg 2/2a. Binnen de bestemming past de bouw van twee woningen. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn aan-huis-gebonden-beroepen toegestaan.
Bouwregels
In de regels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bepalen van de bebouwingsgrenzen wordt verwezen naar de algemene bouwregels.
Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van een maximale inhoud, namelijk 750 m3. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan en bij recht 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht, waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd aan de woning.
7.4 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangfom de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. Voor enkele overtredingen van de regels is expliciet bepaald dat dit een strafbaar feit is, als bedoeld in de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het voorliggende initiatief is te rekenen tot deze bouwplannen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan “Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg” heeft zes weken ter inzage gelegen. In het ontwerp bestemmingsplan worden de planologische kaders geboden voor de realisatie van een speelboerderij en het omvormen van de twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen.
Op dit moment kan de economische uitvoerbaarheid van de speelboerderij, vanwege het feit dat de anterieure overeenkomst nog niet is getekend, niet worden gewaarborgd. Het niet vaststellen van het ontwerpplan heeft op dit moment voor de speelboerderij geen directe gevolgen.
Voor een gedeelte van het plangebied is het niet vaststellen van het ontwerpplan wel een probleem. De bedrijfswoningen aan de Broensweg 2 en 2a zijn separaat verkocht en hebben nog altijd een agrarische bedrijfsfunctie. Dit betekend formeel juridisch dat hier geen omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning en/of schuur kan worden verleend. Verder geldt de verplichting vanuit de Wro om bestemmingsplannen, wanneer ouder dan 10 jaar, voor 1 juli 2013 te actualiseren en te digitaliseren. Met het niet vaststellen van het ontwerpplan kan hier niet aan worden voldaan, en kunnen er formeel na 1 juli 2013 geen leges meer worden geheven.
Besloten is om het plan in twee delen vast te stellen. Voor een nadere toelichting hierop wordt derhalve verwezen de nota ambtelijke wijzigingen opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Dit bestemmingsplan deel voorziet uitsluitend in het omvormen van de agrarische bedrijfsfunctie (bedrijfswoningen) naar de bestemming 'Wonen', zoals ook al voorzien in het ontwerpplan.
Voor het deelplan 'Buitengebied Holten, speelboerderij Landuwerweg, deelplan I' wordt geen exploitatieplan vastgesteld omdat dit onder de zogenaamde kruimellijst valt.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Rijk
Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
Op 19 maart 2012 heeft de Provincie Overijssel aangegeven in te kunnen stemmen met de planopzet.
9.1.3 Waterschap
Om een invulling te geven aan de doelen van de watertoets heeft Ingenieursbureau Oranjewoud de wateraspecten in beeld gebracht. Derhalve wordt verwezen naar subparagraaf 5.3.2.
9.2 Gewijzigd Vastgesteld
Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 8 kan op dit moment de economische uitvoerbaarheid van de speelboerderij niet worden gewaarborgd. Gebleken is dat het niet vaststellen van het ontwerp bestemmingsplan een probleem vormt voor de twee bedrijfswoningen aan de Broensweg 2 en 2a. De bedrijfswoningen zijn separaat verkocht en hebben nog altijd een agrarische bedrijfsfunctie. Dit betekend formeel juridisch dat er geen omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning en/of schuur kan worden verleend. Verder geldt de verplichting vanuit de Wro om bestemmingsplannen, wanneer ouder dan 10 jaar, voor 1 juli 2013 te actualiseren en te digitaliseren. Met het niet vaststellen van het ontwerpplan kan hier niet aan worden voldaan, en kunnen er formeel na 1 juli 2013 geen leges meer worden geheven.
Besloten is om het plan in twee delen vast te stellen. Voor een nadere toelichting hierop wordt derhalve verwezen de nota ambtelijke wijzigingen opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Dit bestemmingsplan deel voorziet uitsluitend in het omvormen van de agrarische bedrijfsfunctie (bedrijfswoningen) naar de bestemming 'Wonen', zoals ook al voorzien in het ontwerpplan. De juridisch planologische kaders ten aanzien van de speelboerderij zijn in dit bestemmingsplan dan ook niet opgenomen. Voor alle ambtshalve wijzigingen en de afhandeling van de ingediende zienswijzen wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Luchtkwaliteit
Bijlage 3 Geurberekening
Bijlage 4 Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch veldonderzoek