Buitengebied Holten, uitbreiding camping De Holterberg
Bestemmingsplan - gemeente Rijssen-Holten
Ontwerp op 11-10-2017 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Holten, uitbreiding camping De Holterberg' met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2017003-0305 van de gemeente 'Rijssen-Holten';
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2017003-0305 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel of horeca-gerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij bijbehorend bouwwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aanpijling
een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een recreatiewoning, gastenverlijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is en waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;
1.9 agrarisch bedrijf
een economische eenheid met een minimale omvang van meer dan 11 NGE dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen "kwekerijen en houtteelt, daaronder niet begrepen" en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een vis- of wormenkwekerij;
1.10 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed & breakfast
binnen de woning het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.13 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel verkoopactiviteit uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.14 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.15 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.16 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een (dienstverlenende) instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.17 bestaande situatie
ten aanzien van bebouwing:legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik:het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.20 Bevi-inrichting
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.21 bijbehorend bouwwerk
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 boerderijkamers
een (deel van) een agrarisch gebouw behorende bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;
1.23 boomkwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 chalet
een plaatsgebonden gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is;
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.32 dagrecreatie
extensief medegebruik van gronden zoals niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.33 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.34 de verbeelding (plankaart)
de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, uitbreiding camping De Holterberg , bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BPB2017003-0305;
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.36 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.37 dienstverlening
het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;
1.38 discotheek
een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of live muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;
1.39 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.40 eerste verdieping
de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
1.41 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.42 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.43 fruitteeltbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;
1.44 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.45 gebruiksgerichte paardenhouderij
een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden;
1.46 groepsaccommodatie
een (deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie;
1.47 het plan
het bestemmingsplan Buitengebied Holten, uitbreiding camping De Holterberg van de gemeente Rijssen-Holten;
1.48 hobbymatig houden van dieren
het niet bedrijfsmatig houden van vee met een maximale produktieomvang tot 11 Nge;
1.49 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.50 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.51 hotel
Een bedrijf, dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig verschaffen van logies (per nacht), met al dan niet als nevenactiviteit het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.52 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.53 jachthaven
een haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren, of afgemeerd houden van pleziervaartuigen;
1.54 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto, niet zijnde een stacaravan of een chalet;
1.55 kampeerplaats
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. Een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt.
1.56 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;
1.57 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;
1.58 kleinschalig kampeerterrein
een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;
1.59 kwekerij
het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;
1.60 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.61 lpg-doorzet
de afzet van lpg in m³ per jaar;
1.62 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.63 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaalmedische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.64 mantelzorg
het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.65 melkrundvee
melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
1.66 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.67 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.68 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.69 omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht;
1.70 overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;
1.71 persoonsgebonden overgangsrecht
een persoonsgebonden overgangsrecht is een overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het strijdige gebruik mag worden voortgezet door die perso(o)n(en) die op de datum van vaststelling van het bestemmingsplan een persoonsgebonden overgangsrecht hebben;
1.72 paardrijbak
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.73 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.74 perceelgrens
De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;
1.75 plattelandsappartementen
een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw of een cultuurhistorisch pand, welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden groter dan 50 m2 per plattelandsappartement, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met dagverblijf. Het gaat hier om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;
1.76 plattelandskamers
een (deel van een) voormalig agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, niet groter dan 50m2 per plattelandskamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in kamers, al dan niet in combinatie met dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;
1.77 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.78 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.79 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.80 recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.81 recreatiewoning
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.82 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.83 scouting
het groepsgewijs aanbieden van diverse activiteiten voor in hoofdzaak kinderen en jong volwassenen, veelal in de vorm van buitenactiviteiten, waaronder sport en spel, buitenspelen, natuurbeleving, scoutingtechnieken, outdooractiviteiten, incidenteel kamperen en in omvang vergelijkbare activiteiten;
1.84 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.85 sierteelt
de teelt van bloemkwekerijgewassen, zoals snijbloemen, vaste planten en pot- en perkplanten, met behulp van kassen al dan niet gecombineerd met aan de teeltactiviteiten ondergeschikte handel, niet zijnde detailhandel, in op het betrokken bouwperceel geproduceerde gewassen.
1.86 sportkantine
een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;
1.87 stacaravan
een kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een breedte van niet meer dan 4,50 meter, dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De stacaravan is niet plaatsgebonden en per direct (zonder dat daarvoor ingrijpende maatregelen genomen hoeven te worden) van zijn standplaats verrijdbaar;
1.88 sterlocatie intensieve veehouderij
een bestaand agrarisch bedrijf binnen het verwevingsgebied, waar een perspectiefvol bedrijf met uitsluitend intensieve veehouderij is gevestigd, dat over voldoende omgevingsruimte beschikt om door te kunnen groeien tot een omvang van minimaal 175 nge, of een perspectiefvol gemengd bedrijf dat kan doorgroeien tot minimaal 175 nge en waarbij de intensieve veehouderijtak kan doorgroeien tot minimaal 140 nge (als bedoeld in het reconstructieplan);
1.89 teeltondersteunende kassen
kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
- c. het voorkomen van schade door vorst;
1.90 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
- c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
- d. het voorkomen van schade door vorst;
- e. die op dezelde locatie gebruikte kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
met dien verstande dat dit niet geldt voor vollegrondsteelt zoals bij wijnbouw, aspergeteelt en/of maïsteelt;
1.91 trekkershut
een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.1 lid 1 a Wabo is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie;
1.92 twee-aaneenwoning
een woning van het type twee-aaneen gebouwd;
1.93 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.94 veldschuur
een vrijstaand eenvoudig gebouw zonder verdieping die gebruikt wordt als schuilplaats voor vee, opslag van agrarische hulpmaterialen zoals machines of opslag van gewassen zoals stro, hooi en zaagsel.
1.95 verticale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
1.96 volkstuin
een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;
1.97 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van ten minste 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten. Het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De arbeidsbehoefte en -omvang dienen ten minste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is of zal zijn in het bedrijf;
1.98 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.99 weg
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;
1.100 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.101 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.102 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.103 woonwagen
een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.104 zorgboerderij
een nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf waar ouderen en/of mensen met een lichamelijke beperking of een verstandelijke handicap begeleid werkzaamheden kunnen verrichten en waar geen sprake is van nachtverblijf.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- d. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- e. Infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
- f. Voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets en ruiterpaden;
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
3.2 Bouwregels
Op de tot Bos bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voorRecreatie - Verblijfsrecreatie 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatief verblijf in recreatiewoningen, stacaravans, trekkershutten en kampeermiddelen met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.1;
- b. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarde;
met daarbij behorende:
- c. voorzieningengebouwen, waaronder horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding centrum;
- d. sanitaire voorzieningen en bergingen ten behoeve van opslag van onderhoudsmateriaal uitsluitend ten behoeve van recreatieve bedrijven;
- e. dagrecreatieve voorzieningen, detailhandel, sport- en spelvoorzieningen, dienstverlening en horeca uitsluitend ten behoeve van een recreatief bedrijf, een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ondergeschikt aan de verblijfsrecreatieve voorzieningen en ten dienste van de gebruikers van die voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein;
met dien verstande dat:
- g. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
- h. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijfswoning is toegestaan tenzij anders is aangegeven in artikel 4.2.1;
- i. ter plaatse van de aanduiding kampeerterrein en de aanduiding specifieke vorm van recreatie - stacaravansuitgesloten de gronden niet mogen worden gebruikt voor stacaravans;
- j. ter plaatse van de aanduiding recreatiewoning uitgesloten mogen de gronden niet gebruikt worden voor recreatiewoningen;
- k. vrijstaande overkappingen niet zijn toegestaan, tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds legaal aanwezig waren of gebouwd kunnen worden middels een omgevingsvergunning;
- l. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning;
- m. paardrijbakken niet zijn toegestaan tenzij deze op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren;
met daarbij behorende:
- n. gebouwen;
- o. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- p. ontsluiting, paden en wegen;
- q. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- r. groenvoorzieningen en/of erfbeplanting.
4.2 Bouwregels
Op de tot Recreatie - Verblijfsrecreatie 1 bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 4.1ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend is één paardrijbak per bedrijfswoning toegestaan;
- 2. paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
- 3. de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
- 4. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
- 5. de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
- 6. lichtmasten niet zijn toegestaan.
- b. 4.2.6onder a en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot 6 m;
- c. 4.2.6 onder d ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3, met dien verstande dat de gebouwen landschappelijk worden ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan;
- d. 4.2.7 onder d en toestaan dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 6 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.2 ten behoeve van de realisering van groepshuizen met dien verstande dat:
- 1. de inhoud van een groepshuis niet meer bedraagt dan 750 m3;
- 2. het aantal groepshuizen niet meer dan 15% van het totaal aantal recreatiewoningen mag bedragen, met dien verstande dat het aantal groepshuizen per park niet meer dan 10 mag bedragen;
- 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen;
- 4. de groepshuizen bedrijfsmatig geëxploiteerd moeten worden, wat moet blijken uit een bedrijfsplan;
- b. 4.5.1onder g ten behoeve van het gebruik van (bijgebouwen bij) bedrijswoningen in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
- 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
- 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatief verblijf in recreatiewoningen, stacaravans, trekkershutten en kampeermiddelen
- b. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
met daarbij behorende:
- c. voorzieningengebouw(en) ten behoeve van ontvangstruimten, detailhandel en horeca van het recreatief bedrijf, die uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding centrum;
- d. Verblijfsrecreatieve voorzieningen, waaronder een buitenzwembad, ten dienste van de gebruikers van die voorzieningen;
- e. dagrecreatieve voorzieningen zoals detailhandel, sport- en spelvoorzieningen uitsluitend ten behoeve van het recreatief bedrijf, een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ondergeschikt aan de verblijfsrecreatieve voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen ten behoeve van het recreatieterrein;
- g. zonnepanelen ten behoeve van de duurzame opwekking van energie
met dien verstande dat niet is toegestaan:
- h. meer dan 1 recreatief bedrijf per bestemmingsvlak;
- i. een bedrijfswoning;
- j. paardrijbakken, tenzij deze op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig waren.
met daarbij behorende:
- k. gebouwen;
- l. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- m. ontsluiting, paden en wegen;
- n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. groenvoorzieningen en/of erfbeplanting.
5.2 Bouwregels
Op de tot Recreatie - Verblijfsrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van de realisering van een paardrijbak, met dien verstande dat:
- uitsluitend is één paardrijbak per recreatiebedrijf is toegestaan;
- paardrijbakken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
- de oppervlakte van een paardrijbak bedraagt niet meer dan 1.300 m2;
- de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
- de omheining van paardrijbakken niet meer bedraagt dan 1,8 m;
- lichtmasten niet zijn toegestaan.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5 ten behoeve van de realisering van groepshuizen met dien verstande dat:
- de inhoud van een groepshuis niet meer bedraagt dan 750 m3;
- het aantal groepshuizen niet meer dan 15% van het totaal aantal recreatiewoningen mag bedragen, met dien verstande dat het aantal groepshuizen per park niet meer dan 10 mag bedragen;
- de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen;
- de groepshuizen bedrijfsmatig geëxploiteerd moeten worden, wat moet blijken uit een bedrijfsplan;
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden;
met daarbij behorende:
- b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- c. voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Relief
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Relief' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in het grootschalig relief en het begroeiingspatroon;
met daarbij behorende:
- a. bebouwing
- b. voorzieningen
7.2 Bouwregels
Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Relief mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, ingevolge dit plan toegestane bouwwerken slechts wordne opgericht indien en voorzover de cultuurhistorische belangen dit toestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bebouwingsgrenzen
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:
bestemming | afstand |
Verkeer - 1 | 100 m |
Verkeer - 2 | 50 m |
Verkeer - 3 | 20 m |
Verkeer - Onverhard | 10 m |
9.2 geluidszones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
9.3 geluidszones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 meter van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
- b. een paardrijbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- c. een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan
- d. bewoning van een bijbehorend bouwwerk;
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Nadere eis
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
14.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
15.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
15.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, uitbreiding camping De Holterberg.
[ datum / jaar / ondergetekenden ]
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Bedrijfsnatuurplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds jaar en dag ligt aan de Reebokkenweg in Holten Camping de Holterberg. De camping is een familiebedrijf en wordt al meerdere generaties gerund door de familie Veneklaas.
De recreatieve vraag naar verblijfsrecreatie in Nederland neemt toe, zo ook in deze omgeving. Om de vraag naar recreatief verblijf op te kunnen vangen is het gewenst om de camping uit te breiden. De bestaande camping heeft haar maximale capaciteit bereikt. De initiatiefnemer wil dan ook de camping uitbreiden om de vraag op te vangen en daarmee het familiebedrijf toekomstbestendiger te maken.
Het voornemen is om de camping uit te breiden met 75 overnachtingsplekken. Aan de westkant, aansluitend aan de bestaande camping, is bijna drie hectare grond ter beschikking voor deze uitbreiding. De familie heeft in relatie tot de uitbreiding tevens de wens om de camping te herinrichten. De herinrichting dient te zorgen voor een kwaliteitsimpuls van het landschap.
Op de bestaande camping is veel uitheemse beplanting aanwezig. Deze beplanting zorgt ervoor dat de camping niet aansluit bij de beplanting van het omringende landschap. Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is een inrichtingsschets opgesteld met daarin maatregelen die moeten worden genomen ten behoeve van de herinrichting van de camping. Deze maatregelen en schets zijn vastgelegd in een zogenaamd bedrijfsnatuurplan, dat ook onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
De uitbreiding van de camping gaat gepaard met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het voorliggende bestemmingsplan maakt zowel de bestaande camping als de uitbreiding juridisch-planologisch mogelijk, dat wil zeggen het regelt hetgeen wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Voor het bestaande terrein wordt de geldende regeling overgenomen.
1.2 Ligging Plangebied
Camping de Holterberg ligt in de gemeente Rijssen-Holten ten noordoosten van de dorpskern van Holten. De camping en de dorpskern worden gescheiden door een spoor en weilanden. De afstand tot de kern is een kleine twee kilometer. De camping ligt op de uitlopers van de Holterenk tegen het bosgebied van de Holterberg aan. Dit heuvelachtige gebied maakt onderdeel uit van Nationaal Park Sallandse Heuvelrug. Dit geheel bestaat uit droge, hoge gronden met hoofdzakelijk een bos- en heidevegetatie. Het is een recreatiegebied en beschikt tegelijkertijd over bijzondere natuurwaarden. Het vormt het leefgebied van de ree, diverse soorten vleermuizen, reptielen, amfibieën en vogels. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van Camping de Holterberg weer, met aan westelijke zijde het plangebied.
Het plangebied is bij benadering rood omlijnd, groen is huidige camping (bron: Google Maps)
1.3 Huidig Planologisch Regime
Camping de Holterberg is gelegen binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten', vastgesteld op 1 november 2012 door de gemeenteraad. De bestaande camping heeft in dit bestemmingsplan de hoofdbestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'. Een aantal specifieke functieaanduidingen geven aan dat er specifieke gebruik- en bouwregels gelden voor de camping. De omliggende houtwallen zijn bestemd met de hoofdbestemming 'Bos'. Door middel van een tweetal gebiedsaanduidingen worden bepaalde milieu- en historische waarden in het gebied beschermd.
Bestemming uitbreidingslocatie camping
De gronden waarop de uitbreiding van de camping gesitueerd is, heeft in het geldende bestemmingsplan de hoofdbestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap'. Momenteel hebben de gronden een agrarische functie en gebruik. Om de enk in stand te houden als cultuurhistorische waarde, is er een dubbelbestemming 'Waarde – Reliëf' opgenomen. Tevens bevat het plangebied de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone – extensiveringsgebied. Om de uitbreiding van de camping te kunnen realiseren dient het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten voor dit gebied te worden herzien. Daarbij dienen regels voor de aanpassing van het gebruik en de realisatie van bebouwing opgenomen te worden.
Naast het geldend bestemmingsplan is de gemeente Rijssen-Holten bezig met de opstelling van een Omgevingsplan voor het buitengebied. In het najaar van 2016 heeft een concept Omgevingsplan ter inzage gelegen. Het omgevingsplan heeft nog geen juridische status op het moment van publicatie van dit plan, maar wordt wel meegenomen in de ruimtelijke overweging.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op het plan voor de uitbreiding van Camping de Holterberg. Eerst is gekeken naar de noodzaak van de uitbreiding. Vervolgens wordt de ruimtelijke visie van de camping beschreven, waarbij wordt ingegaan op de terreininrichting en de groenstructuren op de camping. In paragraaf 2.3 is de inpassing van de campinguitbreiding toegelicht. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader en in hoofdstuk 4 is de milieu- en omgevingstoets beschreven. In hoofdstuk 5 is de juridische opzet van het bestemmingsplan beschreven en tenslotte komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Noodzaak Uitbreiding
De vraag naar verblijfsrecreatie neemt toe in Nederland, zo ook in regio Salland. Naast de bestaande camping is er steeds meer vraag naar outdoor verblijfsrecreatie met een nature experience-achtige ervaring. Recreëren nabij de natuur waarbij de basisvoorzieningen zoals groepsverblijf en fietsenstallingen goed zijn voorzien. Daarnaast is er vraag naar duurzame locaties.
Om een duurzame continuïteit van het bedrijf te waarborgen is een uitbreiding van de camping noodzakelijk. Door de uitbreiding kan er beter worden ingespeeld op de wens van de recreant met meer kwaliteit, ruimte en variatie op het recreatiebedrijf. De wens is om de uitbreiding op een natuurlijke wijze in te passen in de omgeving zodat de bestaande groene waarden worden versterkt met een investering in de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
2.2 Omvang Uitbreiding
De bestaande camping heeft op dit moment ongeveer 240 plaatsen. Hierbij kan een onderverdeling worden gemaakt van 120 vaste en 120 toeristische plaatsen. Aan de Reebokkenweg is de entree van de camping met verschillende voorzieningen, zoals de receptie, een zwembad en horecavoorzieningen.
De inzet is om de bestaande camping te extensiveren. Er zal een afname van het aantal verblijfsplaatsen plaatsvinden, naar ongeveer 220 plaatsen. Hierdoor kan de bestaande camping vergroend worden en kunnen er meer parkeerplaatsen worden toegevoegd.
Op het terrein van de beoogde uitbreiding worden circa 75 extra campingplaatsen gerealiseerd. Er zal dus een toename plaatsvinden van 55 kampeerplaatsen.
2.3 Visie Camping
Passend bij de omgeving en de vraag vanuit de recreant wordt de camping ruimer en groener opgezet. Hiervoor is vooral gekeken naar de terreininrichting en de groenstructuur van de camping. Bijlage 1 bevat de opzet van de camping. Hierin is de visie, de landschappelijke inrichting en de beheermaatregelen voor het gehele terrein uitgebreid beschreven.
2.3.1 Terreininrichting
Met de uitbreiding wil de initiatiefnemer een landschappelijk aantrekkelijk recreatiebedrijf te realiseren. Het voornemen is om de camping aan de westkant uit te breiden met ongeveer 3 hectare. Deze gronden zijn nu in gebruik als agrarische grond en voor de uitbreiding het meest geschikt, omdat uitbreiding in een andere richting niet gewenst en mogelijk is. Ten noorden grenst het terrein aan de Ecologische Hoofdstructuur en ten oosten en zuiden liggen woningen. Daarom is een uitbreiding aan de westzijde passend. De camping krijgt een tweede entree aan de Forthaarsweg met de aan- en afrijroute via de Reebokkenweg.
Gezien de afstand tot de bestaande voorzieningengebouwen op het huidige terrein is het noodzakelijk om te voldoen aan een kwalitatief hoogwaardige terreinindeling. De uitbreidingslocatie krijgt een centraal gebouw met voorzieningen, opgebouwd uit materialen die aansluiten bij de omgeving. Het terrein van de uitbreiding wordt ingericht met een natuurvriendelijke inrichting, autoluw campingterrein en een centrale parkeergelegenheid nabij de entree. Het wordt een gemengd recreatieterrein met eco-chalets, duurzame bungalows en toeristische kampeervelden. In het centrale gebouw worden in ieder geval sanitaire voorzieningen geplaatst met een ontvangstruimte voor de gasten. Ook een tweede zwemvoorziening is gewenst om aan te sluiten bij de sportieve mindset van de toekomstige gasten.
2.3.2 Camping in groenstructuur
Wanneer het plan gerealiseerd is zal de camping een landschappelijk aantrekkelijk geheel vormen met haar omgeving. De randen van de Holterberg zijn nu op sommige punten onduidelijk. De nieuwe inrichting draagt bij aan meer eenduidige en robuuste groene rand gezien vanaf de Enk richting de Holterberg met daarachter de camping. Daarnaast zal de randbeplanting de landschappelijke en ecologische waarde versterken. De visie hierop is dat het terrein, door een goede opbouw van kernen, mantel- en zoomvegetatie en de beplanting op de camping, zorg draagt voor privacy en beschutting. Het geeft niet alleen privacy voor de campinggasten, maar vormt ook leefruimte voor kleinere zoogdieren en vogels. De beplanting hoort thuis in de directe omgeving en past bij de ondergrond. Hierdoor wordt bijgedragen aan de koppeling van de camping met haar unieke ligging op de flank van de Holterberg. De balans tussen de uitbreiding van de camping en winst op het gebied van ruimtelijke kwaliteit is daarom positief en maakt de camping klaar voor de toekomst. In de bijlagen bij deze toelichting is een bedrijfsnatuurplan opgenomen die dieper ingaat op de aanplant van natuur (zie Bijlage 5).
2.4 Inpassing Uitbreiding
Het aanplanten van een sterke groenstructuur creëert winst voor natuur en landschap. Niet alleen de belevingswaarde op de camping wordt vergroot, maar ook ontstaat er meer ruimte voor flora en fauna waardoor de natuurwaarden worden verhoogd. De groenstructuur ten behoeve van de inpassing van de camping is opgesplitst in drie ordes. De eerste en tweede orde hebben de nadruk op natuur en landschap. Hiervoor kan een keuze worden gemaakt uit inheemse soorten, passend binnen de potentiële natuurlijke vegetatie. In de derde orde wordt gebruik gemaakt van een breder assortiment. Met de toekomstige ontwikkeling van groene vakantiebungalows en chalets wenst de initiatiefnemer aan te sluiten op het met dit plan te versterken groene en duurzame karakter van de camping. Op de volgende afbeelding is de groenstructuur aangegeven zoals deze geplant is. Per orde worden maatregelen genomen om een betere inpassing van de camping te bewerkstelligen. Samengevat is de landschappelijke inrichting als volgt opgebouwd.
Eerste orde: Versterken en behouden robuuste houtwal en singelstructuur en versterken landschap door aanleg nieuwe houtwallen en singels.
Tweede orde: Versterken landschap door aanleg bomenlaan bij nieuwe entree van uitbreiding campingterrein. Singels versterken, behouden en nieuw aanplanten binnen de bestaande en nieuwe robuuste houtwal rond de camping.
Derde orde: Verhogen ecologische waarde begrenzingen van bestaande en nieuwe campingplaatsen in de vorm van hagen.
Figuur Inrichtingsschets uitbreiding camping de Holterberg.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
Voor het gebied zijn meerdere beleidsdocumenten van toepassing. Op Rijksniveau betreft het de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op provinciaal niveau betreft het de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel die in 2013 alle andere provinciale beleidsonderdelen heeft vervangen. Op gemeentelijk niveau is met name het Landschapsontwikkelingsplan het leidende document dat uitspraken doet over de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is er een gemeentelijke structuurvisie en een beleidsplan recreatie en toerisme.
3.2 Nationaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie infra en ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk de ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om te veel bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling te voorkomen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen.
Voor de 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat erover of niet'). Het betreft de volgende belangen:
- ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
- een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief achterlandverbindingen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kader voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Conclusie
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden brede doelen beschreven die op Rijksniveau hun doorwerking hebben naar lagere overheden. De voorgestane ontwikkeling betreft een relatief kleinschalige uitbreiding van een recreatieterrein. Het Rijksbeleid doet geen directe uitspraken over Holten of de directe locatie van het plangebied.
3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: ladder) geïntroduceerd, die per 1 oktober 2012 als procesvereiste is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2; vanaf nu Bro). Het Bro is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De ladder heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Het Bro vraagt een nieuwe stedelijke ontwikkeling te onderbouwen in het bestemmingsplan: het doorlopen van de laddertoets.
Voorheen bevatte ladder drie treden die doorlopen te dienden te worden in een ruimtelijke procedure. Met de wijziging per 1 juli 2017 verdwenen de 3 afzonderlijke treden. Uitgangspunt van de nieuwe ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Is dat niet het geval? Dan moet nadrukkelijk worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. Daarnaast moet ook aangetoond worden dat er een behoefte bestaat voor de ontwikkeling. Dat moet ook wanneer de ontwikkeling wel binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Artikel 1.1.1 van het Bro definieert relevante begrippen.
Bestaand stedelijk gebied
Stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Stedelijke ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Artikel 3.1.6 Bro lid 2 en lid 3 legt de werking van de ladder uit.
Lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Lid 3: Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
De toelichting van artikel 3.1.6. geeft de achtergrond voor de toepassing ervan. Volgens de SVIR is vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Dit betekent ook dat overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand dienen te worden voorkomen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Conclusie
De Ladder duurzame verstedelijking voorziet in de toetsing op functies in het bestaand stedelijk gebied. De camping ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. De camping is een recreatieve voorziening en geen stedelijke functie en daarom niet een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is als zodanig niet van toepassing op de uitbreiding van de camping.
3.2.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
De structuurvisie Buisleidingen heeft betrekking op nieuwe leidingen maar ook doorwerking in ruimtelijke plannen. Buiten de nationale aangegeven leidingstroken mogen geen leidingen van nationaal belang gelegd worden, uitzonderlijke situaties daar gelaten. Uitzonderingen hebben betrekking op aansluitingen van buiten de strook en vervangingen van bestaande leidingen.
Bij wijziging van het vigerende bestemmingsplan en voor aanvragen om omgevingsvergunningen die afwijking betekenen van het Barro mogen geen activiteiten worden toegelaten die een belemmering vormen voor leidingstroken.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van de hoofdstructuur (> 300 meter) waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden. De dichtstbijzijnde tracé ligt nabij Wierden. Het plan vormt dan ook geen belemmering voor huidige of toekomstige buisleidingen.
3.2.4 Nationaal Waterplan
In december 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De provincie Overijssel heeft in 2013 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. In dit integrale beleidsplan zijn het streekplan, het verkeers- en vervoersplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan samengevoegd. De Omgevingsvisie vormt voor de provincie Overijssel het beleidsplan dat richting geeft aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van haar grondgebied. Het beleidsplan heeft de status van structuurvisie onder de Wet Ruimtelijke Ordening en de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet. De ambitie van de Omgevingsvisie is 'een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, recreatie, landbouw en water elkaar versterken.'
Ruimtelijke kwaliteitsambities en ontwikkelingsperspectieven
Volgens de ontwikkelingsperspectieven ligt de camping in het mixlandschap (zie volgende afbeelding). In het mixlandschap zijn landbouw, natuur, recreatie, water en wonen goede buren: “Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte”. Hier staat de kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarmee wil de Omgevingsvisie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Aan de randen van de Groenblauwe hoofdstructuur (o.a. de Ecologische Hoofd Structuur) liggen kansen voor bijzondere functiecombinaties zoals landbouw en natuur, specifieke vormen van verblijfsrecreatie, landgoederen en wonen met natuur en/of water. Zo kunnen entrees worden gecreëerd die de Groenblauwe hoofdstructuur toegankelijk maken.
Ontwikkelingsperspectief mixlandschap (campingterrein en plangebied rood omcirkeld)
Zoals hiervoor beschreven staat, beoogt de provincie Overijssel recreatieve ontwikkelingen in het mixlandschap. Provinciale ambitie is dat deze ontwikkeling voortbouwt aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen om zo onder ander recreatie nadrukkelijker te verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. De uitbreiding van Camping de Holterberg gaat hand in hand met ontwikkeling en herstel van landschapselementen en cultuurhistorische elementen zoals het versterken van de es door het maken van een omsoomd veld. Bijlage 1 bevat het bedrijfsnatuurplan met inrichtingsschets waarin de ontwikkelingsrichting voor de uitbreiding is vastgelegd. De inrichtingsschets is tevens opgenomen in paragraaf 2.4. Dit plan is onderdeel van het bestemmingsplan, zodat dat zo optimaal mogelijk wordt ingepast in het landschap en zo goed mogelijk kan bijdragen aan de landschappelijke en ecologische waarden op de camping. Het is daarnaast een uitvoeringsgericht plan dat de ondernemer concrete handvaten biedt voor de invulling en het beheer van de uitbreiding en voor het versterken van de natuur- en landschapswaarden op het bedrijf in het algemeen. Het bedrijf is gelegen buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de uitbreiding is wel rekening gehouden met de bestaande EHS.
Gebiedskenmerken
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming vooral in te zetten op nieuwe ontwikkelingen en het verbinden van bestaande kwaliteiten (kenmerken). Deze ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype zijn bepalend voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. De gebiedskenmerken en kwaliteitsambities zijn te vinden in de 'Catalogus Gebiedskenmerken' en vormt een sturingsinstrument voor ruimtelijke kwaliteit. De gebiedskenmerken zijn onder te verdelen in vier lagen:
- Natuurlijke laag;
- Laag van het agrarische cultuurlandschap;
- Stedelijke laag;
- Lust & Leisure-laag.
Het plangebied ligt niet in stedelijk gebied, zodat deze laag buiten beschouwing is gelaten.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag bestaat uit abiotische patronen. Deze patronen zijn ontstaan door processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie. Ook hebben biotische processen (zoals vestiging van plant- en diersoorten) hun inwerking op de ondergrond van bodem en geologische effecten. De processen van de natuurlijke laag hebben ervoor gezorgd dat in Overijssel enkele zeer gevarieerde natuurlijke landschappen zijn ontstaan. Deze natuurlijke landschappen hebben hun doorwerking gehad op het menselijk occupatieproces.
Het plangebied bevindt zich op het gebiedstype stuwwallen. Stuwwallen zijn tijdens de ijstijd gevormd door opstuwende aardlagen. Stuwwallen zijn daarom erg kenmerkend voor het landschap en de grote hoogteverschillen zijn nog steeds goed zichtbaar. De stuwwallen hebben een belangrijke functie binnen het watersysteem. In de loop van de tijd hebben de verschillende stuwwallen in Overijssel zich verschillend ontwikkeld. Escomplexen kwamen in ontwikkeling en de hogerop gelegen gronden werden veelal gebruikt als extensieve heidevelden.
Ambitie en sturing
Provincie Overijssel heeft de ambitie om het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwallen te behouden en te versterken. De norm die de provincie hieraan koppelt is het geven van een beschermde bestemmingsregeling op de stuwwallen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. De richting die de provincie hieraan geeft is dat ontwikkelingen bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Tevens moeten de ontwikkelingen bijdragen aan de natuurlijke kwaliteiten van de kwelzone en het brongebied.
De uitbreiding van camping vormt geen belemmering ten opzichte van de instandhouding van de hoofdlijnen van het reliëf van de Sallandse Heuvelrug (stuwwal). Het hoogteverschil aan de rand van de Sallandse Heuvelrug is en blijft beleefbaar en blijft aanwezig binnen het gebied. Het eigen karakter van de stuwwal blijft behouden en wordt verder versterkt. Door het opnemen van beplanting wordt er een natuurlijke scheiding gemaakt met de es en de hoger gelegen camping. Door het verder beplanten van de zuidzijde van de camping wordt het beeld van de es versterkt. .
Laag van het agrarische cultuurlandschap
De camping ligt in het essenlandschap. Het landschap bestaat uit een systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden. Van oudsher werden deze gronden gebruikt als heidevelden en kenmerkende bebouwing (flankbebouwing en erven) rond de flanken. Op de hoger gelegen zandkoppen en flanken van stuwwallen bestaan al eeuwenlang akkercomplexen die door bemesting een reliëfrijk karakter hebben gekregen met soms hoge stijlranden.
Ambitie en sturing
Voor het essenlandschap heeft provincie Overijssel de ambitie om de es te behouden als ruimtelijke eenheid met het versterken van de landschapsonderdelen: flanken, maten en flieren en de heidevelden. Voor ontwikkelingen biedt de flank van de es ruimte, mits de karakteristieke structuren (erven, beplantingen, routes en open ruimtes) worden behouden. De norm die de provincie Overijssel hanteert ten behoeve van essenlandschappen is het geven van een beschermde bestemmingsregeling die gericht is op de instandhouding van de essen door het open karakter, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf te waarborgen. Voor de instandhouding van het kleinschalige patroon van landschapselementen, zoals houtwallen bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, krijgen deze beschermde patronen een bestemmingsregeling. Ontwikkelingen dienen plaats te vinden in de flanken van de es en dragen bij aan aanwezige bebouwingsstructuren en versterking van het landschappelijk raamwerk.
De camping bevindt zich grotendeels op de Holter Enk. Het oudste, meest oostelijke deel van de camping ligt op de flank van deze enk. Enken, ook wel essen genoemd, vormen een onderdeel van het stuwwallenlandschap. Zoals in het bedrijfsnatuurplan is aangegeven, wordt door het aanleggen van de nieuwe rand, voor de campinguitbreiding, een nieuwe begrenzing van de Holter Enk gerealiseerd. Voor deze rand is een breedte opgenomen van 5 meter in het bestemmingsplan. De inrichting van deze rand is verder beschreven in het bedrijfsnatuurplan (paragraaf 4.4.1). Op deze manier wordt bijgedragen aan het behouden en versterken van het eigen karakter van de enk. Totaal herstel van de open Holter Enk zoals die aan het eind van de 19e eeuw aanwezig was, is door de verscheidenheid aan functies niet mogelijk, de enk was destijds veel opener. Door de tijd is steeds meer beplanting toegevoegd.
Zoals hiervoor beschreven wordt voor de Holter Enk een nieuwe begrenzing gemaakt door de nieuwe rand van de uitbreiding van de camping te beplanten. De beplanting bestaat uit inheemse soorten die aansluiten op de beplantingskenmerken van het gebied. De uitbreiding van de camping sluit de beplantingsrand van de enk zoals deze in 1935 en later aanwezig was. De camping draagt bij aan de versterking van de enk door de toevoeging van de beplanting. Door de beplanting is de recreatieve voorziening niet vanuit de enk te zien. Daarnaast draagt de campingontwikkeling bij aan de beleving van het hoogteverschil en de openheid van de enk door de omzetting van het gebruik van het perceel, van agrarisch naar reacreatie, wordt dit gebied meer beleefbaar.
Lust- en leisurelaag
De laag van de lust- en leisure landschappen vormen de dimensie van het welbehagen, het plezier, de trots en de beleving. Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden. Ze hebben een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarisch sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied.
De projectlocatie bevindt zich in het donkertegebied. Donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel (natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden). Lichte gebieden, daarentegen, geven een indicatie van de economische dynamiek van de provincie (steden en dorpen, autosnelwegen, kassengebieden, attractieparken, grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing). Donkere gebieden hebben een hoge kwaliteit, het zijn gebieden waar het 's nachts nog echt donker is.
Ambitie en sturing
Donkerte is een kwaliteit waar naar gestreefd moet worden. De ambitie die de provincie Overijssel hier voor heeft is om de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkeling ze liever nog wat donkerder te maken. In praktische zin betekent dit dat verlichting langs wegen, op bedrijventerreinen en dergelijke minder snel gerealiseerd dient te worden. Andere maatregel kan zijn om lichtbronnen selectiever te richten. Provincie Overijssel geeft richting aan donkerte door alleen minimaal noodzakelijke toepassingen van kunstlicht toe te laten. Tevens wil de provincie veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Afgezien van selectieve verlichting bij de hoofdpaden en het sanitaire gebouw wordt weinig gebruik gemaakt van kunstlicht op het terrein. Strooilicht wordt zo veel mogelijk voorkomen om ook lichthinder voor de campinggasten te voorkomen.
3.3.2 Omgevingsverordening
De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem. Het zijn algemene regels, onder andere voor gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen.
Behalve algemene instructies voor bestemmingsplannen geldt voor verblijfsrecreatie in hoofdzaak dat permanente bewoning uitgesloten is en sprake moet zijn van een op verhuur gerichte, bedrijfsmatige exploitatie. De ontwikkeling sluit hierop aan en als zodanig is dit in de planregels vastgelegd.
3.3.3 Conclusie
Het doel van het provinciale beleid is het behouden en versterken van de eigen economische kracht, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van het Overijsselse landschap. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de doelstellingen van het provinciaal beleid en draagt bij aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030
Gemeente Rijssen-Holten heeft in februari 2012 een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente vastgesteld. Beleidsdoelen uit deze structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen of in beheersplannen.
Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking en veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit vormen de rode draad in deze structuurvisie. Kerngedachte is dat duurzaamheid concreet wordt in een gebied door verschillende kwaliteiten te verenigen, op een zondanige manier dat ze elkaar versterken. De kwaliteiten waar het om gaat zijn in ieder geval ruimtelijke kwaliteit, milieukwaliteit, sociale kwaliteit en economische kwaliteit.
In de structuurvisie spelen met name de aspecten ruimtelijke kwaliteit en economische kwaliteit een belangrijke rol. De structuurvisie is vooral ruimtelijk van aard. Hieraan geven de projectenprogramma's invulling.
Gemeente Rijssen-Holten heeft ambities om op basis van ruimtelijke kwaliteit de duurzaamheid op een hoger peil te brengen. De gemeente heeft de laatste decennia haar basis programmatisch op orde gekregen. Woongebieden, werkgebieden, zorgvoorzieningen en recreatief-toeristische voorzieningen worden goed benut. De structuurvisie is opgebouwd uit verschillende thema's: strategische visie, wonen, werken, verkeer, landelijk gebied groen en water, centra, recreatie toerisme en cultuur en externe veiligheid.
Eén van de thema's die beschreven staat in de structuurvisie is recreatie, toerisme en cultuur. Uitgangspunten voor de visie in dit thema zijn:
- Verbeteren van het toeristische product en daarmee streven naar een toename van de werkgelegenheid (2% extra ten opzichte van autonome groei van 5-6%);
- Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door plattelandsontwikkelingen en verbetering van de kernen Rijssen en Holten;
- Algehele kwalitatieve verbetering van de bestaande publieke en private recreatievoorzieningen;
- Uitbreiding van vastgoed en gebruiksmogelijkheden van de (recreatie-) terreinen verbetert de kwaliteit:
- Dijkerhoek toeristisch-recreatief op de kaart zetten om zo ook toerisme een goede bron van werkgelegenheid te laten zijn.
Conclusie
De uitbreiding van de camping draagt bij aan doelen gesteld binnen de structuurvisie. Door de uitbreiding krijgt de camping een nieuwe economische impuls en wordt de economische kracht van de gemeente vergroot. Hierbij worden ook de maatschappelijke belangen, het versterken van verblijfsrecreatie, vergroten van economische activiteiten in het buitengebied en verduurzamen van de inrichting van de bestaande camping gediend. Daarnaast draagt de uitbreiding samen met de landschappelijke inpassing bij aan de ruimtelijke kwaliteit (zie hiervoor het inrichtingsplan in Bijlage 1 en Bijlage 5Bedrijfsnatuurplan)
Hoofddoel van het bedrijfsnatuurplan is het inpassen van de uitbreiding van de camping en het ontwikkelen van ideeën en oplossingen die de kwaliteit van natuur en landschap op de camping doen vergroten. Binnen het thema 'recreatie, toerisme en cultuur' wordt bijgedragen aan de verschillende uitgangspunten en toename van werkgelegenheid wordt bewerkstelligd door de uitbreiding van de camping. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door plattelandsontwikkeling en algehele kwalitatieve verbetering van bestaande private recreatievoorzieningen.
3.4.2 Beleidsnota Verblijven in het landelijk gebied
Samen met de 14 gemeenten binnen de Regio Twente is een beleidsnota opgesteld over verblijfsrecreatie in het landelijk gebied. Deze nota is als aanbeveling door de Bestuurscommissie Recreatie en Toerisme van de Regio Twente aangeboden aan de Twentse gemeenten. Camping de Holterberg is een regulier kampeerterrein, waar volgens de nota het volgende beleid op wordt gevoerd:
Om de kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven te kunnen waarborgen wordt aanbevolen een bedrijfsnatuurplan verplicht te stellen voor uitbreidingen door bestaande ondernemers of bij nieuwvestiging van kampeerterreinen. Hiermee wordt vereist dat het bedrijf landschappelijk ingepast wordt en voldoet aan bepaalde milieueisen zodat de natuurlijke waarden behouden blijven en zo mogelijk vergroot worden. Ook kan gestimuleerd worden dat bedrijven meedingen naar de milieubarometers die jaarlijks uitgereikt worden. Momenteel ontwikkelen ondernemers nieuwe vormen van themacampings, zoals landgoedcampings en landschapscampings. Deze ontwikkeling leidt tot productdifferentiatie en kwaliteitsproducten. Dit is een aanwinst voor het toeristische product in Twente. Alle vormen vallen onder de beschrijving van reguliere kampeerterreinen.
Conclusie
Voor de uitbreiding van Camping de Holterberg is reeds een bedrijfsnatuurplan opgesteld (Bijlage 5Bedrijfsnatuurplan). Het bedrijfsnatuurplan is een uitvoeringsgericht plan dat de ondernemer concrete handvaten biedt voor het versterken van de natuur- en landschapswaarden op het bedrijf. Een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een aantrekkelijk landschap zal ook door recreanten meer worden gewaardeerd.
3.4.3 Kadernota landelijk gebied
Op 15 december 2011 heeft de gemeenteraad de Kadernota landelijk gebied vastgesteld. Hierin worden de ruimtelijke beleidskaders beschreven die fungeren als toetsings- en afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied die niet in het bestemmingsplan geregeld zijn. In maart 2013 heeft een aanvulling op deze nota ter inzage gelegen, deze is in juni 2015 vastgesteld. De Kadernota landelijk gebied beschrijft welke ruimtelijke beleidskaders van toepassing zijn op een ruimtelijke ontwikkeling. Dit plan voorziet in een uitbreiding van een bestaande functie in het buitengebied, daarmee is de richtlijn Kwaliteit Groene Omgeving (KGO) voor deze locatie van toepassing.
Conclusie
Voor de ontwikkeling is een KGO-berekening opgesteld. Hierin hebben partijen afspraken gemaakt over de bijdrage. De bijdrage zal in een overeenkomst worden vastgelegd.
3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de Gemeente Rijssen-Holten is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2008. Het doel van het LOP is een duidelijke visie op het veranderende landschap te ontwikkelen. Ook wil het de landschappelijke kwaliteiten beter te veranderen in het gemeentelijk beleid en waar mogelijk de landschappelijke kwaliteiten versterken. Het LOP bestaat uit drie delen: Gebiedsbeschrijving, landschapsvisie en projectenbundel.
De gebiedsbeschrijving gaat in op de abiotische, biotische en antropogene aspecten van de gemeente Rijssen-Holten en omgeving. De Landschapsvisie geeft de ontwikkelingsmogelijkheden weer aan de hand van twee modellen. De projectenbundel betreft het uitvoeringsplan waar concrete projecten aan zijn gekoppeld.
Hoofdstuk 9 van het landschapsontwikkelingsplan gaat in op recreatie. In dit hoofdstuk wordt landelijke bekendheid van de Holterberg onderschreven. De samenkomst van agrarisch cultuurlandschap, bos en natuur op de flank van de Holterberg maakt dat hier veel verblijfsrecreatie aanwezig is.
De recreatieve positie en ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is beschreven in de recreatienota. In deze recreatienota wordt de natuurlijke omgeving en de rust en ruimte als belangrijke kwaliteit gekenmerkt. De recreatieve kwaliteiten worden echter nog niet volledig benut. Dit heeft onder andere te maken met de kwaliteit en variatie aan voorzieningen. De naamsbekendheid van weleer heeft een nieuwe impuls nodig. De gemeente uit de wens om de kwaliteit van bestaande recreatieve voorzieningen te verhogen.
Conclusie
De te realiseren camping is gelegen bij de Reebokkenweg en wordt onder de projectenbundel gerekend tot het deelgebied 6, Holter- en Lokerenk en Look. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de camping in een bijzondere uithoek van het deelgebied Look/ Borkeld ligt, en als zodanig niet geheel in de omschrijving en beschrijving van het LOP past.
Dit deelgebied is in het LOP gekenmerkt als verwevingsgebied; verschillende functies lopen hier door elkaar. Er moet ruimte zijn voor recreatie, wonen, landbouw, water, natuur en cultuurhistorie. De mate waarin nieuwe ontwikkelingen de identiteit van het gebied versterken, is mede bepalend voor het al dan niet toestaan van nieuwe initiatieven. Deze ontwikkelingen kunnen goed samen gaan en zijn in te passen in de kleinschalige landschappelijke situatie van 1950. Dat betekent herstel van houtwallen en lanen. De kaart van 1950 zal hier als basis dienen. Hoofdsoort voor de houtwallen en lanen is de zomereik, maar ook beuken zijn een goede keuze ter afwisseling. De concrete opgaven vanuit het LOP voor dit deelgebied, die van toepassing zijn op Camping de Holterberg zijn:
- Behoud en versterking van het kleinschalige landschap, als inspiratiebron voor landschapsherstel en -ontwikkeling;
- Door ontwikkeling van de grondgebonden landbouw, eventueel in samenhang met recreatie;
- Versterken van de recreatieve relatie tussen Holten en de Holterberg;
- Aandacht voor landschappelijke inpassing van recreatieterreinen.
De uitbreiding van de camping en landschappelijke inpassing daarvan past hiermee binnen de landschappelijke en natuurwaarden zoals gesteld in het LOP.
3.4.5 Waterbeheerplan Vechtstromen
De locatie valt binnen het grondgebied van het Waterschap Vechtstromen. Het Waterschap heeft voor haar grondgebied het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld en kent een aantal kernthema's. De meest relevante voor deze ontwikkeling is 'Varen en ervaren'. Hierin geeft het waterschap aan dat het watersysteem recreatieondernemers letterlijk en figuurlijk de ruimte biedt om te ondernemen.
Er is binnen het Waterbeheerplan ook aandacht voor de grondwaterstand. Het waterschap wil dat deze minstens hetzelfde blijft. Een ander speerpunt van het waterschap is het realiseren van een circulaire economie, in het kader van duurzaamheid. Het waterschap vindt dat overheden hierin een voorbeeldfunctie hebben en kiest ervoor de eigen bedrijfsvoering zo duurzaam mogelijk in te richten.
Conclusie
Het plan heeft geen impact op de bodem en de grondwaterstand, er wordt geen grondwater onttrokken of er vindt geen bemaling plaats. Hierdoor worden de kwaliteit en de duurzaamheid van de bestaande en nieuwe landschapselementen in het landschap ook versterkt. Daarnaast is de wens van de campingeigenaren om de uitbreiding zo energieneutraal mogelijk te realiseren. Bij de mogelijkheden hoort het hergebruik en zuivering van afvalwater, waarmee de aanslag op de watervoorraad zo klein mogelijk is. Op dit moment is de camping niet aangesloten op het watersysteem en gebruikt grondwater.
3.4.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017
Het inzamelen en verwerken van afval- en hemelwater is een taak van de gemeente. Het waterschap zorgt vervolgens voor de zuivering van het afvalwater. In 2008 heeft de gemeente een regierol gekregen in de aanpak van structurele grondwateroverlast in het stedelijk gebied. De gemeente Rijssen-Holten wil dat de gemeente een prettige leefomgeving is en blijft, nu en in de toekomst. Hiervoor zijn, op het vlak van gemeentelijk waterbeheer, de volgende maatschappelijke doelen van belang:
- het beschermen van de volksgezondheid;
- het schoon houden van de bodem en het oppervlaktewater;
- het voorkomen van waterproblemen door hevige regenval;
- het voorkomen en beperken van structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden;
Het bereiken van deze doelen vraagt om een heldere visie op de wijze waarop de gemeente haar zorgplichten invult, en om keuzes. De GRP 2013-2017 richt zich vooral op het stedelijke gebied maar heeft ook aandachtspunten voor het buitengebied. In het buitengebied nemen met name de omvang van de lozingen van huishoudelijk en bedrijfsafvalwater toe door ontwikkelingen in de recreatieve sector. Aangezien dit plan in het buitengebied is gelegen, is getoetst in de waterparagraaf van deze toelichting of het plan geen effecten heeft op de omvang van de lozingen van huishoudelijk afvalwater. In paragraaf 4.3.4 wordt hier nader op in gegaan.
3.4.7 Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
De archeologische beleidsadvieskaart laat in een oogopslag zien waar de kans het hoogst is om archeologische resten in de bodem te kunnen aantreffen. Verder kan worden bepaald in welke gebieden archeologisch onderzoek plaats moet vinden voor de aanvraag van vergunningen die kunnen leiden tot verstoring van de bodem.
Conclusie
Op de archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.3.1 onder cultuurhistorie en archeologie.
3.4.8 Externe veiligheidsbeleid
De gemeente Rijssen-Holten wil een veilige leefomgeving bieden voor haar burgers. In het kader hiervan heeft de gemeente externe veiligheidsbeleidsbeleid geformuleerd. Het externe veiligheidsbeleid dateert uit 2006.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's er in de gemeente Rijssen-Holten zijn en hoe met deze risico's dient te worden omgegaan. De gemeente streeft naar een beheersbare veiligheidssituatie, waarbij:
- De risico's binnen de gemeente goed in beeld zijn gebracht en iedereen zich er van bewust is dat er risico's zijn;
- Er een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en de noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor externe veiligheid;
- Door middel van beleidsuitvoering en handhaving ervoor gezorgd wordt dat de reeds bestaande risico's beheersbaar blijven;
- Bij bestuur, ambtenaar en burger bekend is wat gedaan moet worden als zich, ondanks de voorzorgsmaatregelen, tóch een ernstige ramp voordoet.
De gemeente heeft de bestaande risicovolle situaties in beeld gebracht om toekomstige ongewenste risicovolle situaties te voorkomen. De ligging van risicovolle inrichtingen en risico's van transportassen zijn in het Risico Register Gevaarlijke Stoffen (RRGS) opgenomen. Verder is door de gemeente een signaleringskaart opgesteld, waarop de ligging van de risicobronnen is weergegeven. Uit de signaleringskaart blijkt dat de externe veiligheidsrisico's zich in hoofdzaak bevinden op en in de nabijheid van de industriegebieden en de transportroutes van gevaarlijke stoffen (spoor, hoofdwegen en buisleidingen).
Inmiddels wordt niet meer uitgegaan van de signaleringskaart, maar van de nationale risicokaart.In paragraaf 4.2.6 Externe veiligheid is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Voor wat betreft groepsrisico, effectbenadering en risicovol transport hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:
In verblijfsgebieden worden geen risicobronnen geïntroduceerd;
In de directe omgeving van bestaande en geprojecteerde risicobronnen worden geen (beperkt) kwetsbare objecten en verblijfsgebieden geïntroduceerd;
Risicobronnen worden niet geïntroduceerd indien zich in de omgeving bestaande en geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten en verblijfsgebieden bevinden, tenzij uit beoordeling blijkt dat de aard en omvang van het risico beheersbaar is;
Bij het beoordelen van risicosituaties worden aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken.
De gemeente zal het gewenste veiligheidsniveau realiseren door middel van de volgende activiteiten:
Risico-inventarisatie en risicosignalering;
Oplossing gesignaleerde knelpunten;
Inbedding van het externe veiligheidsbeleid in gemeentelijke producten.
Voor het realiseren van het gewenste veiligheidsniveau moet een aantal maatregelen worden getroffen voor gesignaleerde knelpunten, hiertoe is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Uit de beoordeling van risico's blijkt dat bij een aantal inrichtingen bronmaatregelen moeten worden getroffen om het risico te reduceren tot het wettelijk verplichte niveau. Om risico's te beheersen zal er preventief aandacht zijn voor externe veiligheid bij alle nieuwe omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Als zich bij de beoordeling van de risico's onaanvaardbare situaties voordoen, zullen saneringsacties nodig zijn.
Concreet betekent dit dat de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen, het verlenen van omgevingsvergunningen en bij het houden van toezicht specifiek aandacht geeft aan:
- De exacte locatie van risicobronnen in relatie tot de ruimtelijke ordening in de omgeving (bestaande en geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten);
- De mogelijkheden voor inzet van hulpdiensten (gemeentelijke brandweer, geneeskundige dienst en politie);
- De mogelijkheden voor het treffen van aanvullende maatregelen en het verhogen van de zelfredzaamheid;
- Eventuele mogelijke aanvullende maatregelen die op basis van de voortgang van de stand der techniek kunnen worden opgelegd in de vergunning.
Conclusie
Er wordt nader ingegaan op de toetsing aan externe veiligheid in paragraaf 4.2.6 van deze toelichting.
3.4.9 Naar een lange termijn klimaatbeleid
In het rapport "Naar een lange termijn klimaatbeleid" (2010) is de huidige CO2-emissie binnen de gemeente Rijssen-Holten in kaart gebracht (nulmeting) en zijn scenario's opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2020 te reduceren. Op basis van deze verkenning is een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de periode 2010 tot 2014.
In eerste instantie is de huidige CO2-emissie in beeld gebracht. Bepaald is dat de totale CO2-emissie 245 kiloton (kton) bedraagt, wat neerkomt op gemiddeld 6,8 ton per inwoner. Dit is relatief hoog ten opzichte van het landelijk gemiddelde (circa 5 ton per inwoner). De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat in Rijssen-Holten veel productiebedrijven zijn gevestigd. Verder is berekend dat de CO2-uitstoot zonder de inzet van klimaatbeleid leidt tot een CO2-uitstoot van 250 kton in 2020.
Door effectief klimaatbeleid kan aan de ontwikkeling van de CO2-uitstoot van de gemeente een andere wending worden gegeven. Dat kan op twee manieren: door minder energie te gebruiken en door duurzame energie op te wekken. Minder energie gebruiken wordt bijvoorbeeld bereikt door huizen goed te isoleren en zuinige apparatuur en verlichting aan te schaffen. Duurzame energiebronnen zoals windturbines en zonnepanelen kunnen de CO2-uitstoot nog verder omlaag brengen.
In het rapport zijn drie scenario's van een verschillend ambitieniveau doorgerekend. Voor Rijssen-Holten is de meest realistische keus scenario 1: continuering ingezet beleid (doel: reductie van CO2-uitstoot met 14% ten opzichte van 1990). De komende jaren zijn diverse projecten gepland die kansen bieden voor het inbedden van maatregelen om het energiegebruik te reduceren.
Conclusie
De uitbreiding van de camping betreft de aanleg van 76 extra kampeerplaatsen. De camping zal zelfvoorzienend worden voor wat betreft de energieopwekking. Bungalows worden uitgerust met zonnepanelen en de planregels maakt het mogelijk om zonnepanelen te realiseren. De kampeerplaatsen dragen in deze zin niet bij aan de productie van CO2.
3.4.10 Nota Geluidbeleid
De gemeente Rijssen-Holten streeft niet overal dezelfde geluidsniveaus na. Het functionele gebruik speelt een belangrijke rol bij het toekennen van de geluidskwaliteiten en -ambities voor een gebied. Geluidsbelasting niveaus die passen bij een natuur- en extensiveringsgebied (bijvoorbeeld de Holterberg) of een woongebied kunnen en mogen afwijken van die voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Het doel van het gemeentelijke geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
De Nota geluidsbeleid van 2008 geeft een beschrijving van de gebiedstypen en de gebiedsgerichte ambities. De ambities moeten tastbaar worden door ze terug te laten komen in ruimtelijke plannen. Het gebiedsgericht geluidsbeleid moet ertoe leiden dat geluid nog vaker vanaf het prille begin van een ruimtelijke ontwikkeling wordt meegenomen.
Op een geluidskaart zijn de geluidsniveaus van de bronnen wegverkeer, railverkeer en industrie weergegeven. De geluidsniveaus zijn vervolgens vertaald naar geluidsklassen (van zeer rustig naar zeer lawaaiig). Vervolgens zijn de ambities per deelgebied bepaald. Voor het buitengebied zijn de volgende gebiedstypen bepaald:
- natuur- en extensiveringsgebied;
- wonen in het groen;
- verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied;
- verblijfsrecreatie.
In Bijlage 8 Gebiedstypen Nota geluidsbeleid is de kaart opgenomen met de ligging van de verschillende gebiedstypen.
Planspecifiek
De camping is gelegen in het gebiedstype verblijfsrecreatie. De verblijfsrecreatieterreinen in het buitengebied zijn behoren tot rustig gebied, waar incidenteel als gevolg van diverse recreatieve activiteiten wel lawaai kan ontstaan.
Voor de bronnen weg- en railverkeer zijn de ambities en de daaraan gekoppelde maximale ontheffingswaarden (bovengrens) bepaald. De ontheffingswaarden zijn opgenomen in de deelnota Hogere grenswaardenbeleid.
Conclusie
De uitbreiding van de camping met extra kampeerplaatsen en de landschappelijke inrichting zijn getoetst in paragraaf 4.2.2 Geluid. Hierin wordt geconcludeerd dat de uitbreiding voldoet aan de gestelde normen.
3.5 Algemene Conclusie
Camping de Holterberg kan bijdragen aan kwaliteitsverbetering van de recreatie in de gemeente door zelf ook een nieuwe impuls te ondergaan. Door uit te breiden, de landschappelijke inpassing te versterken en door een duurzamer imago. Daarnaast draagt de uitbreiding van Camping de Holterberg bij aan de genoemde concrete opgaven vanuit het LOP. De openheid van de Holterenk wordt door de uitbreiding enigzins aangetast, maar de herkenbaarheid van de Holterenk wordt door het plan maximaal versterkt. De randen van de Holterenk worden voorzien van een nieuwe begrenzing waardoor de enk meer tot zijn recht komt en er dus wordt bijgedragen aan versterking van het kleinschalige landschap. Tenslotte is opgemerkt dat de uitbreiding ook bijdraagt aan de recreatieve relatie tussen Holten en de Holterberg.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingstoets
4.1 Inleiding
Om conflictsituaties te voorkomen moet in het bestemmingsplan aandacht worden besteed aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.
Hoewel het plan niet voorziet in recreatiewoningen, zijn die planologisch-juridisch wel mogelijk. In de toetsing aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten wordt hier rekening mee gehouden.
In dit hoofdstuk zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende milieu-aspecten voor de uitbreiding van het kampeerterrein: Bedrijven en milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit, Externe veiligheid, Vormvrije m.e.r.-beoordeling en de volgende omgevingsaspecten: Cultuurhistorie en archeologie, Flora en fauna en verkeer.
4.2 Milieu-aspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Richtafstanden
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Dit plan voorziet in een uitbreiding bij een bestaand kampeerterrein. Voor deze functie geldt een grootste afstand van 50 meter voor het aspect geluid. Ten westen van het plangebied is een woning gesitueerd. De afstand tussen de woning en de perceelsgrens is meer dan 50 meter (namelijk 53 meter), zodat aan de richtafstand is voldaan.
Zwembad
De aan te houden richtafstand voor een buitenzwembad is 200 meter. Ten opzichte van het meest nabij gelegen woning (Enkweg 17), ligt het plangebied grotendeels in de 200 meterzone. Om te kunnen beoordelen of een tweede zwemvoorziening mogelijk is, is door bureau Soundforceone een akoestisch onderzoek naar de geluidsuitstraling van een buitenzwembad uitgevoerd. Bijlage 3 bevat het akoestisch rapport met kenmerk 'Rijs201404' en datum 23 mei 2014.
Het toetsingskader is het Besluit Algemene regels voor Inrichtingen Milieubeheer, hierin zijn grenswaarden opgenomen ten aanzien van de activiteiten en de bijbehorende geluidsbelasting ter plaatse van de gevoelige gebouwen. In dit geval de woning aan de Enkweg 17. In het kader van een goede ruimtelijke ordening gaat het niet alleen om strikte toepassing van grenswaarden, maar is ook het voorkomen van voorzienbare hinder (stemgeluid) beoordeeld. In het onderzoek is uitgegaan van een maximale situatie qua omvang en gebruik.
Uit de berekeningsresultaten is gebleken dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en dat de berekende waarden passen binnen de richtwaarde die de Handreiking vergunningverlening en industrielawaai hanteert voor een landelijk gebied met agrarische activiteiten. De goede ruimtelijke ordening hoeft dan niet in het geding te zijn. De maximale geluidsniveaus voldoen ruimschoots aan de van toepassing zijnde grenswaarden.
Geur
Ten aanzien van geur is tevens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting. In dit geval is geen sprake van de toevoeging van een woning, maar op basis van jurisprudentie kan in dit kader een recreatiewoning van invloed zijn op een agrarische functie in de omgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van genoemde regeling onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De meest nabij gelegen agrarische bestemming ligt op meer dan 500 meter afstand van het plangebied en in voorkomend geval zullen tussengelegen woningen maatgevend zijn. De uitbreiding belemmert de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving niet.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen zodanige hinder naar bestaande functies in de omgeving, dat sprake is van een onacceptabele invloed op een goed woon- en leefklimaat. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden te garanderen is voor het zwembad een afwijkingsbepaling in de planregels opgenomen. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.2.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan, indien het een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het plan maakt recreatiewoningen mogelijk. In de zin van de Wgh zijn dit geen geluidgevoelige bestemmingen, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening verdienen zij wel enige bescherming.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt alleen in de buurt van zandwegen en niet in de zone van andere verharde wegen. Ter plaatse van de zandwegen geldt een maximale snelheid van 60 km/u. Deze wegen hebben weliswaar een zone maar de zandwegen worden hoofdzakelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer, dat voor het grootste deel seizoensgebonden is. De 'indirecte hinder' van aankomend en vertrekkend verkeer van de camping is nihil, gezien het lage aantal verkeersbewegingen. Aangenomen is dat de gevelbelasting als gevolg van deze wegen en de op jaarbasis te verwachten lage verkeersintensiteiten, de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai niet zal overschrijden. Akoestisch onderzoek naar de gevolgen van wegverkeer is niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
Het plan ligt in de geluidzone van het spoortraject Deventer-Enschede. Langs een aantal spoorwegen zijn op grond van de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer, zones aangewezen waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht. De basis voor het bepalen van de breedte van de zone is vastgelegd in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder (Bgh). Afhankelijk van de geluidsbelasting ter plaatse van de referentiepunten is daar de breedte van de zone opgenomen. De zone voor deze locatie bedraagt 600 meter. Deze zone overlapt het plangebied net. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk een akoestisch onderzoek uit te voeren.
In artikel 1.4a lid 2 Bgh is vastgelegd dat bij de aansluiting van zone met een verschillende breedte de brede zone doorloopt over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van de zone. Voor nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg bedraagt de ten hoogste toelaatbare waarde (voorkeurswaarde) 55 dB. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Voor nieuwe woningen mag een hogere waarde van maximaal 68 dB worden vastgesteld. Voor recreatiewoningen kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld tenzij permanente bewoning wordt toegestaan (niet het geval). Wel geldt voor recreatiewoningen een zekere bescherming aangezien mensen er voor langere tijd kunnen verblijven en wordt deze ontwikkeling getoetst in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt zoveel als redelijk is aangesloten bij het bestaande wettelijk kader voor woningen.
Voor het spoorverkeer is uitgegaan van de brongegevens van het geluidregister. Deze zijn geëxporteerd en in een rekenmodel ingelezen. Voor intensiteiten en overige relevante brongegevens wordt verwezen naar het geluidregister spoor (http://www.geluidspoor.nl/geluidregisterspoor.html). Voor het perceel is uitgegaan van een absorptiefactor 0,5, voor de baanvakken van een absorptiefactor 1,0 (tenzij het een kunstwerk betreft want dan is het 0) en voor de overige bodemgebieden is uitgegaan van een standaardabsorptiefactor 1,0. De berekening van de geluidsbelasting heeft plaatsgevonden op 4 meter ten opzichte van het lokale maaiveld. Middels een grid zijn in eerste instantie contouren berekend om te onderzoeken of gezien de afstand tot de spoorweg überhaupt sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeurswaarde.
plot rekenmodel met contouren spoortraject
Op bovenstaande afbeelding zijn de contouren van het spoortraject weergegeven. De gevelbelastingen zijn inclusief de 1,5 dB werkruimte die van toepassing is voor het traject. Uit rekenmodel blijkt dat vanwege het spoorverkeer geen overschrijding plaatsvindt van de 55 dB voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai.
Conclusie
Het plan ligt in de geluidszone van het spoortraject Deventer-Enschede en in het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van het resultaat vindt er vanwege railverkeer geen overschrijding plaats de voorkeurswaarde van 55 dB. Het aspect geluid is geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
4.2.3 Licht
Verlichting kan voor de omgeving (mens en dier) hinder veroorzaken. In de Wet milieubeheer (Wm) wordt onder de gevolgen voor het milieu ook verstaan, de gevolgen voor het fysieke milieu gezien vanuit het belang van de bescherming van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden. De Wm heeft dus ook de bescherming van de duisternis en het donkere landschap tot doel.
In het Activiteitenbesluit wordt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap grotendeels gereguleerd op grond van de zorgplicht. Specifieke voorschriften zijn er alleen voor tuinbouwkassen en sportterreinen. Onder de zorgplicht valt eveneens het beschermen van de duisternis en het donkere landschap in door het bevoegd gezag aangewezen gebieden. Hoewel er voor een ruimtelijk plan geen meet- of onderzoeksverplichting geldt, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel een beoordeling op basis van de zorgplicht uitgevoerd.
Het plangebied ligt in een door de provincie aangewezen donkertegebied. Hierbij zijn geen eisen gesteld ten aanzien van de bescherming van de duisternis of het donkertelandschap. Op basis van de zorgplicht is het gewenst maatregelen of voorzieningen te treffen ter bescherming van de duisternis en het donkere landschap. Afgezien van selectieve verlichting met een neerwaartse uitstraling bij de hoofdpaden en het sanitaire gebouw, wordt weinig gebruik gemaakt van kunstlicht op het terrein. Strooilicht wordt zo veel mogelijk voorkomen om ook lichthinder voor de campinggasten te voorkomen. De groene omzoming van het terrein beperkt de lichthinder naar het omliggende gebied tot een minimum.
Conclusie
Het plan voorziet in diverse maatregelen om lichthinder naar de omgeving tot een minimum te beperken. Het is niet noodzakelijk om voor het aspect licht een juridische regeling in dit bestemmingsplan op te nemen.
4.2.4 Bodem
Nieuwe functies moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat wanneer de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij gebruikt kan worden door die functie. Een bodemonderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit geen belemmering is voor het beoogd gebruik.
In het plangebied is in december 2013 door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek NEN5740 uitgevoerd. Bijlage 2 bevat het bijbehorende rapport met kenmerk 13047810. Uitgangspunt voor het onderzoek is een onverdachte locatie. De bodem op het terrein van circa 28.000 m2 is onbebouwd en onverhard en in gebruik als akker. Er zijn 28 boringen verricht, waarvan 2 tot 5,0 meter diepte. Grondwateronderzoek is achterwege gebleven omdat het zich op meer dan 5,0 meter diepte bevindt. Op basis van het onderzoek is het uitgangspunt 'onverdacht' bevestigd. Het grondwater is niet geanalyseerd (> 5 m-mv/valt buiten de onderzoekscoop).
Conclusie
De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd en geschikt voor de beoogde ontwikkeling. Hierbij is opgemerkt dat op basis van de indicatieve toetsing er in het kader van het Besluit bodembescherming geen beperkingen gelden voor het hergebruik van de eventueel vrijkomende grond bij realisatie van het plan.
4.2.5 Luchtkwaliteit
De Wet milieubeheer biedt het kader bij planontwikkeling om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op de verplichting zijn bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
Met de uitbreiding van het kampeerterrein zal de verkeersaantrekkende werking licht toenemen, maar zal zeker niet vergelijkbaar zijn met een verslechtering van 3% (ter vergelijking bij woningbouw geldt tot maximaal 1500 woningen een NIBM bijdrage). Ook in toekomstige jaren zal dit niet het geval zijn, omdat de luchtkwaliteit zal verbeteren als gevolg van bronmaatregelen zoals schonere motoren.
Conclusie
Het onderhavige plan is aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.2.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
bron: risicokaart.nl
Conclusie
Uit de bovenstaande afbeelding van de Risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de veiligheidsafstanden van risicobronnen ligt, in de nabije omgeving komen geen risico's op veiligheid voor. Wel bevindt zich op ongeveer 875 meter in westelijke richting een regionale gastransportleiding. Deze buisleiding levert geen gevaar op voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Toetsing
In het plangebied wordt de uitbreiding van circa 3 hectare recreatieterrein mogelijk gemaakt. Het initiatief ligt niet in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit mer. De uitbreiding van een camping valt onder de categorie D10, 'de aanleg, wijzigen of uitbreiden van: a) skihellingen, -liften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, b) jachthavens, c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones en stedelijke voorzieningen, d) permanente kampeer- en caravanterreinen en e) themaparken'.
Gevallen dienen betrekking te hebben op:
- 250.000 bezoekers per jaar of meer,
- Een oppervlakte van 25 hectare of meer,
- 100 ligplaatsen of meer of
- Een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
De activiteit blijft onder de drempelwaarde van het besluit, welke uitgaat van een oppervlakte van 25 hectare (categorie D10). De locatie ligt niet in een gevoelig gebied. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing. Op basis van de criteria uit de Europese richtlijn kan de volgende tabel worden opgesteld.
Criteria Europese richtlijn | Beschrijving mogelijke effecten | m.e.r. procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van de projecten | ||
De omvang van het project | Het project betreft de ontwikkeling van ongeveer 3 ha ten behoeve van verblijfsrecreatie. Na realisatie is beslaat het totale recreatieterrein ongeveer 10 ha. Onderdeel daarvan is de landschappelijke inpassing. Het intensief gebruikt deel blijft ruimschoots onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. | Nee |
Cumulatie met andere projecten | In de omgeving van het plangebied en langs de ontsluitende wegenstructuur zijn geen grootschalige ontwikkelingen die kunnen leiden tot een stapeling van milieueffecten. | Nee |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Voor de bouw en het gebruik van gebouwen worden natuurlijke hulpbronnen als hout en steen gebruikt. Grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn, waarbij het uitgangspunt is op duurzame wijze verkregen. Er is geen sprake van een onevenredig gebruik van natuurlijke hulpbronnen. | Nee |
Productie van afvalstoffen | Bij de bouw en het gebruik van het plangebied komen geen schadelijke afvalstoffen vrij. | Nee |
Verontreiniging en hinder | Het gebruik van het plangebied leidt niet tot onevenredige hinder voor omliggende functies, zoals blijkt uit de toets op diverse milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 4. | Nee |
Risico van ongevallen | De realisatie van het plangebied neemt geen externe veiligheidsrisico's met zich mee. Omdat de omliggende wegenstructuur voldoende restcapaciteit heeft, is er geen onevenredige toename van verkeersongevallen te verwachten. | Nee |
Plaats van de objecten | ||
Het bestaande grondgebruik | Het plangebied is momenteel in gebruik als akker. Met het omzetten van het grondgebruik gaan geen belangrijke waarden verloren. | Nee |
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Door intensief landbouwkundig gebruik, heeft de grond geen hoge ecologische waarde. Op basis van de natuurtoets uit paragraaf 4.3.2 is geconcludeerd dat er geen negatieve effecten zijn op omliggende gebieden met grotere natuurwaarden. | Nee |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu | Natuurwaarden op en rond het plangebied worden niet negatief beïnvloed. Door het omzetten naar recreatiegebied met sterke landschappelijke inpassing worden de natuurwaarden in het gebied zelfs vergroot. | Nee |
Kenmerken van het potentiële effect | ||
Het bereik van het effect | In het plangebied zijn geen activiteiten voorzien met een groot effectbereik. Het gaat om activiteiten met een hinderuitstraling van maximaal vijftig meter. Verkeerseffecten zijn relatief beperkt en kunnen goed worden verwerkt door de ontsluitende wegenstructuur. | Nee |
Het grensoverschrijdende karakter van het effect | Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake. | Nee |
De waarschijnlijkheid van het effect | Er is sprake van beperkte (hinder)uitstraling. Grootschalige effecten zijn niet aan de orde. | Nee |
De duur, de frequentie en de onomkeerbaarheid van effecten | De effecten treden op, op het moment dat de locatie als recreatiegebied in gebruik wordt genomen en duren zo lang de locatie als zodanig in gebruik is. Verkeerseffecten en (beperkte) hinder als gevolg van productiewerkzaamheden treden elke werkdag op. In het zomerseizoen wordt het gebied drukker bezocht. De effecten zijn omkeerbaar en kunnen ook worden ingeperkt als dat nodig is. | Nee |
Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling met in achtneming van bijlage III Europese richtlijn m.e.r. is gebleken dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, zodanig dat een m.e.r.-plicht met bijbehorende procedure ontstaat. Dit blijkt ook uit de toets op diverse milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.
4.3 Omgevingsaspecten
4.3.1 Cultuurhistorie en archeologie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in hoofdstuk 2 aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn niet aanwezig.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. In de Wamz is geregeld dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Voor het gemeentelijk grondgebied is een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van deze archeologische inventarisatie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart staan naast de bekende archeologische waarden, ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.
lage archeologische verwachtingswaarde, plangebied rood omcirkeld (bron: archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Rijssen-Holten)
Op grond van de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een 'lage archeologische verwachtingswaarde'. De kans op het aantreffen van archeologische resten is relatief klein. Vanwege de lage trefkans wordt geen archeologisch onderzoek geëist.
Door het agrarisch gebruik is de oorspronkelijke bodem niet meer intact en zijn naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische resten meer aanwezig. De realisatie van het recreatieterrein met bijbehorende gebouwen hebben daarbij geen grote impact op de bodem, zodat mogelijk aanwezige archeologische resten intact blijven.
Conclusie
Eventuele archeologische (behoudenswaardige) resten zijn vermoedelijk niet (meer) in het plangebied aanwezig. Uitvoering van het plan leidt niet tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden. De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1).
4.3.2 Flora en fauna
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De provincie is in de meeste gevallen bevoegd gezag voor ontheffingen en vergunningaanvragen. Voor wat betreft de Europees beschermde soorten is de bescherming niet of nauwelijks gewijzigd (Habitat- en Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern en Bonn). Daarmee blijft ook de bescherming van Natura2000 gebieden vrijwel ongewijzigd.
Ook de soortbescherming sluit aan bij de Europese regelgeving, met een aanvullend nationaal deel. De Tabellen 1, 2 en 3 uit de Flora- en Faunawet zijn verdwenen. Alle in het wild voorkomende vogels zijn beschermd (art. 3.1 Wnb, conform Vogelrichtlijn). Verder alle soorten uit de Habitatrichtlijn (strikt beschermde soorten, art. 3.5 Wnb). Tot slot is er nog een lijst met 'Andere soorten'. Deze nationaal beschermde soorten (art. 3.10 Wnb, 1e lid) zijn aangewezen in de Bijlage Wnb. Onderdeel A betreft een verbod op het opzettelijk doden of vangen van de genoemde in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers. Onderdeel B verbiedt het opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van de genoemde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Er zijn verschillen tussen eerder beschermde soorten in de Flora- en Faunawet en de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Artikel 2.1 Wnb vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouding van bijzondere gebieden in Nederland. De Wnb kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Holten en aan de rand van het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000
Natura 2000 omvat een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Alle Europese lidstaten dragen hieraan bij. Natura 2000 is gericht op het behoud van natuurgebieden en de ontwikkeling daarvan. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vormen hiervoor de onderliggende basis. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur.
De figuur hieronder (Synbios, januari 2017) geeft de in de lichtgele kleur de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000 gebied Sallandse Heuvelrug (1.440m).
De afstand tot Natura 2000 gebied Borkeld is 3.800m. Gezien deze afstanden lijken negatie-ve effecten van het plan op kwalificerende soorten of habitats uit te sluiten.
Voor dit plan is in januari 2017 door Groenewold Milieu & Natuur een natuurtoets (quickscan) uitgevoerd. Bijlage 3 bevat het bijbehorende rapport met kenmerk 2013091. Op basis van de natuurtoets is inzichtelijk of het plan invloed heeft op het Natura 2000 gebied en Natuurnetwerk Nederland.
Vanwege de afstand tot De Sallandse Heuvelrug lijkt het onwaarschijnlijk dat realisatie van het plan leidt tot significant negatieve effecten. Externe werking zou mogelijk kunnen zijn door bijvoorbeeld stikstofemissie van auto's van komende en gaande bezoekers. Hiervoor is een berekening gemaakt met de Aeriuscalculator (Bijlage 4 Natuurtoets). Hieruit blijkt dat de stikstofdepositie op gevoelige habitats onder de drempelwaarde blijft. Nader onderzoek of het aanvragen van een Wnb vergunning is niet nodig.
Soortbescherming
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, zo concludeert de natuurtoets, behoudens mogelijk broedende grondbroeders in het broedseizoen. Deze mogen tijdens de werkzaamheden niet worden verstoord.
De werkzaamheden bestaan uit het aanleggen van een parkeerterrein, kampeerplaatsen, toiletgebouw, klein zwembad en een groepsruimte/receptie. Het geheel zal worden omzoomd door een houtwal van inheemse struiken. Deze beplanting is inmiddels rondom het terrein gerealiseerd. Het gebruik zal bestaan uit kamperen in een natuurlijke omgeving, met veel vlindervriendelijke soorten. De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor eventueel aanwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Provinciale verordening art. 7.4.1) en schadesoorten (Prov. verordening art. 7.5.2). Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedgekeurde en een nog geldige Gedragscode Flora- en Faunawet of op basis van de Wnb hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Overigens blijft ook de algemene zorgplicht altijd van kracht.
Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 3.5 en 3.10 Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het aspect ecologie is geen belemmering voor uitvoering van dit plan. Een vergunning in het kader van de Nbw of een ontheffing voor soorten is niet nodig. Te allen tijde geldt de zorgplicht. Dat houdt onder andere in dat de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden.
Het plan biedt ook ecologische kansen, waarvan een aantal zijn opgenomen in de landschappelijke inpassing. Meer aanbevelingen zijn gegeven in de natuurtoets.
4.3.3 Verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in het parkeren en het effect van de ontwikkeling op de verkeerstructuur.
Parkeren
De entree van de uitbreiding van de camping is aan de noordzijde op de Forthaarsweg. De Forthaarsweg is een zandweg, een nieuwe uitweg vraagt niet om specifieke maatregelen ter plaatse. Het plan voorziet in 75 kampeerplaatsen op een autoluw terrein, waaronder 15 zwerfhutten/jaarplaatsen en 60 campingplaatsen.
Voor parkeren in het buitengebied geldt het principe dat het op eigen terrein gerealiseerd moet worden.De gemeente Rijssen-Holten heeft een nota parkeernormen vastgesteld. In de nota wordt voor de parkeernormering uitgegaan van het gemiddelde parkeercijfer van het CROW. Onder de hoofdfunctie horeca en verblijfsrecreatie zijn normen opgenomen voor bungalowpark en camping/kampeerterrein. Er geldt een norm van 1,2 parkeerplaats per campingplaats. Voor bungalowparken in het buitengebied geldt een norm van 2,1 parkeerplaats per bungalow. Wanneer voor beide type eenheden de kencijfer wordt gehanteerd, zijn de volgende parkeerplaatsen nodig.
Type | Aantal | Kengetal | Parkeerplaatsen |
Zwerfhutten/Jaarplaatsen (Bungalow) | 15 | 2,1 | 31,5 |
Kampeerplek (camping/kampeerterrein) | 60 | 1,2 | 66 |
Totaal | 97,5 |
Bij de zwerfhutten en jaarplaatsen zal parkeren bij de hut of jaarplaats plaatsvinden. Voor de kampeerplekken wordt een apart kampeerveld aangelegd, direct bij de entree van de camping, zodat campinggasten geen hinder ervaren van auto's op het veld.
Ontsluiting
Met de kwaliteitsimpuls daalt het aantal kampeerplaatsen op het bestaande campingterrein. Inclusief de uitbreiding neemt het totaal aantal kampeerplaatsen (+55) toe. Het recreatieterrein is ontsloten op de bestaande wegenstructuur, via de Forthaarsweg - Reebokkenweg naar de Rijssenseweg (N350). Het verkeer op de direct aansluitende wegen betreft hoofdzakelijk bestemmingsverkeer en langzaam verkeer (toerisme). De piekmomenten liggen op vertrek- en aankomstdagen rond het weekend in het hoogseizoen.
Voor verkeersstromen zijn de volgende kengetallen beschikbaar. Op basis van CROW-publicatie kan een gemiddeld kental van 27 ritten per 10 recreatiewoningen (gemiddeld 5,5 bedden) voor een jaargemiddelde weekdag worden aangehouden. Voor mobiele kampeermiddelen dat 4 ritten per 10 standplaatsen. Het totaal betreft een toename van 60 ritten per dag voor de uitbreiding.
Conclusie
Het parkeren is met in achtneming van de parkeernorm goed op eigen terrein te realiseren. De ontwikkeling brengt een lichte toename van verkeersbewegingen met zich mee. Omdat de bestaande infrastructuur voldoende restcapaciteit bevat om deze verkeersbewegingen op te vangen, is er geen sprake van een onevenredige toename. Vanuit verkeerskundig oogpunt levert dit plan geen bezwaren op.
4.3.4 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Vechtstromen staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
De 'Watervisie Rijssen-Holten' (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als het waterschap Vechtstromen. Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Het plangebied is aangesloten op een vrij verval riolering. Dit systeem is niet bedoeld voor de inzameling van regenwater (RWA), de eigenaar is zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater dat valt op het eigen terrein. De capaciteit van het systeem is uitgelegd op de afvoer van het huishoudelijke afvalwater vanuit het buitengebied. Aansluiting van de afvoer van verhard oppervlak op de drukriolering is dan ook niet toegestaan. Evenmin mag spoelwater van ontijzeringsinstallaties niet op het riool worden geloosd. Lozing via een zuiverende voorziening, op oppervlaktewater of de bodem van dit water is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder wel toegestaan.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten in het algemeen aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
- Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
- Grondwaterbescherming;
- Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Compensatie negatieve gevolgen.
Via http://www.dewatertoets.nl/ is voor dit plan een watertoets uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de korte procedure van toepassing is. De toename van verhard oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2, waarbij is opgemerkt dat waar verharding noodzakelijk is half-open bestrating de voorkeur heeft. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want met de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelssel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Conclusie
Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Door aansluiting op het bestaande rioleringstelsel worden risico's op grondwatervervuiling niet verhoogd. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies, het aspect water belemmert de uitvoering van het plan niet.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels (o.a. afwijkingsbevoegdheden);
- Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd; - Wijze van meten:
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in (indien van toepassing):
- Bestemmingsomschrijving:
omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan; - Bouwregels:
eisen waaraan de bebouwing moet voldoen bebouwingshoogte, etc.); - Afwijken van bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
In paragraaf 5.3 is de bestemming toegelicht en is aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor die bestemming is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
In 2012 is het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen - Holten vastgesteld. Vanuit het oogpunt van methodiek, rechtsgelijkheid en dienstverlening sluit dit bestemmingsplan aan op de systematiek van dat bestemmingsplan. De bestemmingen en zoneregels (dubbelbestemmingen) zijn overgenomen en waar nodig aangepast op de specifieke situatie. Om de camping als geheel te regelen is voor het bestaande campinggedeelte de bestaande regeling integraal overgenomen.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Bos
De bestemming "Bos" is bedoeld voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
De bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" is bedoeld voor recreatief verblijf in recreatiewoningen, chalets, stacaravans en andere kampeermiddelen van het bestaande kampeerterrein met centrumvoorzieningen. Voor de centrumvoorzieningen is bij de entree een functieaanduiding centrum opgenomen met een percentage van 50%. Een klein deel heeft de dubbelbestemming waarde – verwachtingswaarde middelhoog. In verband met het integraal overnemen is de functieaanduiding specifieke vorm van recreatie – 7 niet overgenomen omdat het een regeling voor het enkele locatie betreft. De Gebiedsaanduidingen milieuzone grondwaterbeschermingsgebied reconstructiewetzone – extensiveringsgebied zijn overgenomen. Tot slot wordt op het westelijke gedeelte van het bestaande kampeerterrein recreatiewoningen en stacaravans uitgesloten. Beide functieaanduidingen zijn overgenomen. Tot slot is de Dubbelbestemming waarde – verwachtingswaarde middelhoog opgenomen.
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
De bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is bedoeld voor recreatief verblijf in recreatiewoningen, chalets, stacaravans en andere kampeermiddelen. Er is één voorzieningengebouw voor sanitair en ontvangstruimte met een maximum bebouwd oppervlak van 300 m2 toegestaan. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Voor de mogelijkheid om een zwembad te realiseren is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Artikel 5 Zone regels: "Waarde - Reliëf"
De zoneregel "Waarde - Reliëf" is vanwege de functiewijziging komen te vervallen. Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor het uitvoeren van het inrichtingsplan, zijn de belangen en waarden van het gebied afdoende beschermd.
5.4 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan betreft een volledig particulier initiatief. De initiatiefnemer is eigenaar van de verschillende kadastrale percelen. De financiering van het plan is door de initiatiefnemer verzekerd en in een bedrijfsnatuurplan vastgelegd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
Voor dit plan zijn voor de gemeente Rijssen-Holten, behoudens de procedurekosten die via de legesheffing worden geïnd, geen kosten verbonden zodat gesteld kan worden dat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd.
Bovenstaande betekent dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld, omdat de kosten ex artikel 6.12 lid 2a Wet ruimtelijke ordening 'anderszins verzekerd zijn'.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
Voor het bestemmingsplan is afgezien van het geven van inspraakmogelijkheden. Gelet op de aard van het plan is er weinig ruimte tot aanpassing van het plan naar aanleiding van eventuele inspraakreacties. De meerwaarde van een voorontwerp ontbreekt daardoor, een ontwerp en de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is in dit geval dan ook voldoende. Tevens heeft al afstemming plaatsgevonden met de provincie en het waterschap op projectspecifieke thema's. Het nog te voeren vooroverleg kan plaatsvinden zonder dat hiervoor een volledige voorontwerpfase doorlopen moet worden. Initiatiefnemer heeft de omwonenden geïnformeerd over het plan en hiervan verslag gedaan aan de gemeente. Hiermee is invulling gegeven aan een zorgvuldige voorbereiding van het plan, een voorontwerp is niet noodzakelijk.
6.2.2 Vooroverleg
VROM-inspectie
Het ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden gezonden aan de VROM-inspectie.
Provincie Overijssel
Het ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden gezonden aan de provincie Overijssel.
Waterschap Vechtstromen
Het waterschap heeft op basis van de watertoets een positief advies gegeven, het plan treft geen waterschapsbelang. Het resultaat van de uitgevoerde watertoets is opgenomen in paragraaf 4.3.4.
Overige overlegpartners
PM
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van <periode>. Gedurende deze termijn van zes weken zijn er <geen> zienswijzen ingediend.