KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Groen - Erf
Artikel 5 Wonen - Karakteristiek
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Hoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied
2.2 Gewenste Situatie
2.3 Landschapsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Flora & Fauna
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Milieuzonering
4.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak & Vooroverleg
8.1 Algemeen
8.2 Vooroverleg
8.3 Inspraak
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Vleermuisonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Watertoetsresultaat

Buitengebied Holten, Raalterweg 44

Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten

Vastgesteld op 21-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 boerderijkamers

een (deel van) een agrarisch gebouw behorend bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf met dien verstande dat het ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf, niet groter dan 50 m2 per boerderijkamer en 300 m2 totaal, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrarische c.q. plattelandsomgeving te ervaren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel of horeca-gerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij bijbehorend bouwwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanpijling

een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een recreatiewoning, gastenverlijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is en waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;

1.9 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

binnen de woning het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel verkoopactiviteit uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een (dienstverlenende) instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bestaande situatie

ten aanzien van bebouwing:legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik:het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.19 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.20 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.28 dagrecreatie

extensief medegebruik van gronden zoals niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.29 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 de verbeelding (plankaart)

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, Raalterweg 44, bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.32 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.33 dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.34 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.35 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.37 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden;

1.40 groepsaccommodatie

een (deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie;

1.41 het plan

het bestemmingsplan Buitengebied Holten, Raalterweg 44 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.42 hobbymatig houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van vee met een maximale produktieomvang tot 11 Nge;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.44 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.45 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto, niet zijnde een stacaravan of een chalet;

1.46 kampeerplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. Een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt.

1.47 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.48 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 stuks kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan;

1.49 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.50 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.51 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaalmedische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.52 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.53 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.54 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.55 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.56 omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht;

1.57 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;

1.58 persoonsgebonden overgangsrecht

een persoonsgebonden overgangsrecht is een overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het strijdige gebruik mag worden voortgezet door die perso(o)n(en) die op de datum van vaststelling van het bestemmingsplan een persoonsgebonden overgangsrecht hebben;

1.59 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.60 perceelgrens

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.61 plattelandsappartementen

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw of een cultuurhistorisch pand, welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden groter dan 50 m2 per plattelandsappartement, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met dagverblijf. Het gaat hier om een vorm van verblijfsrecreatie die mede tot doel heeft de agrararische c.q. plattelandsomgeving te ervaren;

1.62 plattelandskamers

een (deel van een) voormalig agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, niet groter dan 50m2 per plattelandskamer en 300 m2 in totaal, waarbij wordt overnacht in kamers, al dan niet in combinatie met dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;

1.63 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.64 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.65 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.66 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.67 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.68 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.69 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.70 twee-aaneenwoning

een woning van het type twee-aaneen gebouwd;

1.71 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.72 verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.73 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.74 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.75 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.76 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.77 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.78 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.79 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  3. c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de
    terinzagelegging van het ontwerpplan;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de tot Bos bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Groen - Erf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. waterpartijen;
  7. g. boomgaarden;
  8. h. houtwallen/houtsingels;
  9. i. parkeren;
  10. j. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  11. k. ontsluiting;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen - Karakteristiek

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Karakteristiek aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in woonhuizen;
  2. b. landschappelijke inpassing;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding bedrijf een bedrijf die in deze regels deel uitmaken van Bijlage 2Staat van Bedrijfsactiviteiten aangeduid als categorie 1 of 2, met dien verstande dat de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  6. f. op de gronden ter plaatse van de bestemming 'wonen - karakteristiek' zijn naast de andere aanwezige bestemmingen(en) – deze gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de monumentale waarden zoals beschreven op grond van de Erfgoedverordening of wet of rechtsopvolgers hiervan;

met daarbij behorende:

  1. g. gebouwen;
  2. h. voorzieningen;
  3. i. tuinen en erven;
  4. j. wegen en paden;

met dien verstande dat

  1. k. paardrijbakken niet zijn toegestaan;
  2. l. de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  3. m. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
  4. n. er geen belemmeringen mogen ontstaan voor functies in de omgeving;
  5. o. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
  6. p. de aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
  7. q. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en deze een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  8. r. er geen sprake is van reclame-uitingen.

5.2 Bouwregels

Op de tot Wonen - Karakteristiek bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de verkeersveiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits instandhouding van de bestaande karakteristieke panden redelijkerwijs niet mogelijk is, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte of kapvorm wordt gewijzigd.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het slopen van gebouwen of delen daarvan ter plaatse van de bestemming 'wonen - karakteristiek';
  2. b. het gestelde onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  3. c. de onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de sloop niet leidt tot een achteruitgang van de waarde van de karakteristieke bebouwing en er een garantie bestaat voor een goede herinvulling ter plaatse van de te slopen bebouwing. Ter plaatse van de bestemming ‘wonen - karakteristiek' dient er garantie te zijn bij het afgeven van de vergunning dat de karakteristieke hoofdvorm, dan wel een passend alternatief binnen redelijke termijn zal worden herbouwd.

5.6 Advisering deskundigen

Het bevoegd gezag betrekt bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de bouwregels of nadere eisen worden gesteld, dan wel een omgevingsvergunning voor de sloop van gebouwen, een advies van deskundigen.

5.7 Specifieke gebruiksregels

5.8 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 5.1 juncto artikel 1.77 (begripsomschrijving woning) en 5.7.1 onder h voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van onder één dak;
    2. 2. het uiterlijk één woning, één bouwmassa dient te zijn;
    3. 3. er sprake is van één centrale toegang tot de woning, van waaruit beide woonvertrekken direct toegankelijk/bereikbaar zijn;
    4. 4. er geen sprake is van een woningscheidende wand;
  2. b. 5.7.1 onder h ten behoeve van het gebruik voor afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand van de afhankelijke woonruimte tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 75m2;
    3. 3. aantoonbaar aannemelijk is dat sprake is van een tijdelijke situatie (zorgindicatie) die zal worden beëindigd en wordt teruggebracht naar het oorspronkelijke gebruik nadat de mantelzorg is vervallen.

Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Hoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken;
  2. c. voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning van het bepaalde in 6.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:

bestemming afstand
Verkeer - 1 100 m
Verkeer - 2 50 m
Verkeer - 3 20 m
Verkeer - Onverhard 10 m

8.2 geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  1. a. 250 meter ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  2. b. 400 meter ter weerszijde van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

8.3 geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 500 meter van de spoorlijn Deventer-Wierden mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  2. b. een paardrijbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan
  4. d. bewoning van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

13.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen betreffen de adressen, zoals deze op de verbeelding (plankaart) zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken

14.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

14.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik

15.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

15.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Holten, Raalterweg 44.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Raalterweg 44 in Holten is de voormalige Bosschool gelegen. De school werd gebouwd op verzoek van de inwoners van het buurtschap Espelo. Voor de oprichting van de school werkte de voormalige gemeente Holten in eerste instantie samen met de gemeenten Raalte en Hellendoorn. Het was duidelijk dat de school bedoeld was om de omliggende boerderijen te bedienen, wat ook de positie aan de Raalterweg, buiten het woongebied, bepaalde. In 1902 werd de school met twee klassen gebouwd. Tegen het hoofdgebouw werd bovendien een schoolmeesterswoning gebouwd. Dat laatste was niet ongebruikelijk bij dergelijke dorpsscholen. Op 10 juli 2015 is de school buitengebruik gesteld en overgedragen aan de gemeente Rijssen-Holten omdat het aantal leerlingen sterk terugliep.

Het perceel aan de Raalterweg 44 in Holten is gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten". Het perceel heeft een maatschappelijke bestemming met de functieaanduiding "onderwijs" voor het bestaande gebouw. Conform artikel 14.2.1 van het bestemmingsplan is op het perceel uitsluitend een basisschool toegestaan, inclusief voor- en naschoolse kinderopvang. Het perceel is gelegen binnen het NNN (Natuurnetwerk Nederland) en heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Vanwege de bijzondere architectuurhistorische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde is het gebouw een gemeentelijk monument. Daardoor heeft het gebouw de bouwaanduiding "karakteristiek". Dat wil zeggen dat dit gebouw tevens is bestemd voor het behouden van, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing.

In 2017 heeft de gemeente het pand te koop gezet. Dit heeft niet geresulteerd in verkoop. Dit kwam mede doordat de huidige bestemming onvoldoende gebruiksmogelijkheden biedt. Door de terugloop van het aantal leerlingen en de situering van de school is onderwijs geen goede invulling meer voor het pand. De gemeente Rijssen-Holten is voornemens de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming met de mogelijkheid van het vestigen van bedrijvigheid, en de Bosschool te verkopen.

De gemeente zet gelijktijdig met het wijzigen van de bestemming in op kwaliteitsverbetering van het perceel. De aanwezige noodlokalen zullen daarom gesloopt worden en door middel van een landschapsplan zal het perceel landschappelijk worden ingepast om zo de ruimtelijke kwaliteit te verhogen.

Het wijzigen van de gebruiksmogelijkheden is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De gemeente heeft daarom besloten om het pand middels KGO (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) om te vormen naar een woonbestemming met de mogelijkheid van het vestigen van bedrijvigheid aangeduid als categorie 1 of 2 in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de geplande situatie planologisch-juridisch geregeld.

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten heeft op 9 januari 2018 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan dit plan. Zij is bereid de strijdigheid weg te nemen door het geldende bestemmingsplan te herzien.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Rijssen-Holten tussen Holten en Nieuw Heeten, aan de N332. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied met een rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0001.png"

Figuur 1.1 - Globale locatie plangebied (bron: PDOK (Publieke Dienstverlening Op de Kaart))

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit bos met een hoge natuurlijke waarde. Het perceel wordt ontsloten door een oversteekplaats ter plaatse van het gebouw. De oversteek sluit aan op de parallelweg, genaamd de Raalterweg. In figuur 1.2 is het plangebied rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0002.png"

Figuur 1.2 - Plangebied (bron: luchtfoto Rijssen-Holten 2017)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatsing van de wijziging geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten', vastgesteld op 1 november 2012. Het terrein ter plaatse van de wijziging heeft de bestemming 'Maatschappelijk', met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' en 'EHS'. Daarnaast heeft het perceel de functieaanduiding 'onderwijs' en gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. In figuur 1.3 is een uitsnede van het plangebied in het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0003.png"

Figuur 1.3 - Ligging plangebied in het vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wonen op dit perceel is niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan, omdat de huidige bestemming 'Maatschappelijk' dit niet toelaat. Het onderhavige bestemmingsplan maakt wonen op dit perceel wel mogelijk.

1.4 Leeswijzer

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan relevant beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • Hoofdstuk 4 behelst de gevolgen of effecten op de milieu- en omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op het wateraspect;
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de juridische aspecten en de gehanteerde bestemmingen;
  • Hoofdstuk 7 bevat de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan;
  • Hoofdstuk 8 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 Beschrijving Plangebied

Het plangebied is gelegen in een bosgebied nabij de buurtschap Espelo aan de doorgaande Raalterweg te Holten. Het plangebied heeft een tamelijk geïsoleerde ligging. Enerzijds door de bossen die het schoolgebouw aan alle zijden omgeven en anderzijds door de drukke provinciale weg (N332) die de toegang tot het perceel voor voetgangers bemoeilijkt. In de huidige situatie is er een voetgangerstunneltje die voetgangers toegang tot het plangebied verschaft. Deze tunnel is in eigendom van de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven op termijn de tunnel te willen sluiten in verband met de hoge onderhoudskosten die de tunnel met zich mee brengt. Vooruitlopend op het sluiten van de tunnel heeft de provincie Overijssel een koude oversteekplaats bij de Bosschool gerealiseerd die zorgt voor een adequate ontsluiting van het perceel.

2.2 Gewenste Situatie

De Bosschool is een gemeentelijk monument. De doelstelling van het college is om gemeentelijke/karakteristieke panden te behouden in zijn oorspronkelijke staat. Deze kans is het grootst als het pand in ere hersteld wordt en er een woonbestemming aan dit perceel toegewezen wordt. De gedachte hierachter is dat een particulier zich waarschijnlijk meer verantwoordelijk voelt om de karakteristieken van het pand te herstellen dan een eigenaar van een maatschappelijke functie die het pand op een andere manier zal gebruiken.

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten heeft daarom besloten om het pand een woonbestemming met bedrijfsfunctie te geven, om zo te bewerksterllingen dat het pand in ere hersteld wordt.

2.3 Landschapsplan

Het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten stelt als voorwaarde dat bij een woonbestemming het perceel landschappelijk wordt ingepast. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de landschappelijke inpassing uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan moet zijn aangelegd overeenkomstig dit plan.

Voor de landschappelijke inpassing van het perceel is een landschapsplan laten opstellen (zie Bijlage 1Landschapsplan). De uitgangspunten van het landschapsplan zijn in lijn met de uitgangspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Rijssen-Holten. De belangrijkste aanbevelingen uit het landschapsplan zijn in paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 opgenomen.

2.3.1 Landschappelijke inpassing

Vier ingrediënten zorgen aan de voorzijde voor het karakteristieke voorkomen van het ensemble: de siertuin met hekwerk, het oude gebouw met pannendak, de solitaire bomen aan de voorkant en de dichte bosschages aan beide zijden. Het ensemble heeft een heldere voor- en achterkant. De voorkant van het ensemble is bepalend voor de uitstraling van het geheel. Het is dan ook belangrijk dat de voorzijde het huidige karakter behoudt. De volgende zaken zijn hiervoor van belang:

  • De bebouwing moet aan de voorzijde onaangetast blijven, of mag alleen subtiel worden aangepast. In vorm, details en materiaalgebruik mag de bebouwing niet veranderen. Elke aanpassing aan de bebouwing dient te worden afgestemd met de monumentencommissie;
  • De klassieke siertuin (met buxushaag en kruiden), het klassieke hekwerk en de solaire bomen dienen gehandhaafd te blijven. Als er voor gekozen wordt om de siertuin en de verharding te renoveren, dan moet hier gekozen worden voor eenvoudig en natuurlijk materialen. Terughoudendheid is cruciaal;
  • Het terrein mag na het slopen van de bijgebouwen aan de voorzijde niet te breed worden. De grens van het verharde terrein moet meer naar binnen worden geplaatst. De bosschages moeten tot bijna aan de bebouwing reiken. Extra functies, zoals parkeerplekken, moeten vanaf de weg niet of nauwelijks zichtbaar zijn.
  • Er loopt een wandelpad over het perceel van de Bosschool. Over dit pad loopt onder andere het Marskramerpad en de Bert Haanstra-route. De wandelroute moet behouden blijven. In de huidige situatie levert dit echter een conflict op met het private karakter van de bebouwing. Het wandelpad en het erf moeten ruimtelijk van elkaar gescheiden worden. Dit kan gedaan worden door een fysieke barrière te creëren in de vorm van een haag (zie afbeelding 2.1). Het scheiden van de wandelroute en het perceel is onderdeel van het landschapsplan en is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in artikel 9.1.2 van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0004.png"Afbeelding 2.1 - Inpassingsplan

2.3.2 Te slopen bebouwing

Toen de Bosschool in gebruik was als school is wegens het toenemende aantal kinderen uitgebreid met tijdelijke noodlokalen. Deze noodlokalen sluiten qua uitstraling en bebouwing niet aan bij het monumentale karakter van het pand. Met de voorgenomen functieverandering zullen de noodlokalen gesloopt moeten worden om het pand in ere te herstellen en zo de ruimtelijke kwaliteit te verhogen (zie afbeelding 2.2 en 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0005.png"

Afbeelding 2.2 - Te slopen gebouwdelen

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0006.png"

Afbeelding 2.3 - Te slopen gebouwdelen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het rijks-, provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en de regels.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

1. Concurrerend

Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

2. Bereikbaar

Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

3. Leefbaar en veilig

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De geplande bestemmingswijziging van het perceel Raalterweg 44 is niet in strijd met de uitgangspunten van de SVIR.

3.2.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Per 1 juli 2017 treedt een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Indien de Ladder van toepassing is op het plan, dient er een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling opgenomen te worden in het bestemmingsplan.

De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en als deze 'nieuw' is. De voorgestane functieverandering vind plaats in bestaande bouw. Daarnaast is er sprake van één woning. Deze bestemmingswijziging is dus niet Ladderplichtig.

3.3 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. Met de Omgevingsverordening wordt de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 'Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030'

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

3.4.3 Kadernota landelijk gebied

3.4.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Het voornemen draagt bij aan het behoud van het monumentale pand en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het perceel door een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Hierbij wordt rekening gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Het bestemmingsplan is een middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, verkeer en parkeren en de waterparagraaf.

4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. In de Wamz is geregeld dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Voor het gemeentelijk grondgebied is een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Op basis van deze archeologische inventarisatie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart staan naast de bekende archeologische waarden, ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0014.png"

Figuur 4.1 - Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Rijssen-Holten

In figuur 4.1 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven, het plangebied is rood omcirkelt. Het plangebied ligt in een zone met een 'hoge archeologische verwachtingswaarde'. De kans op het aantreffen van archeologische resten is hier relatief groot. Omdat er bij een bestemmingswijziging geen ontwikkelingen met bodemverstoring plaatsvinden wordt er geen archeologisch onderzoek geëist.

De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1).

4.3 Bodemkwaliteit

In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten is door Van der Poel Milieu Advies B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie aan de Raalterweg 44 te Holten (kadastraal bekend als gemeente Holten, sectie H, perceelnummer 1294 en 1295). Bijlage 2 Bodemonderzoek bevat het bijbehorende rapport. Het doel van het onderzoek is een indruk verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater van het onderzoeksterrein.

Uit het standaard historisch vooronderzoek (NEN 5725) blijkt dat op de onderzoekslocatie een ondergrondse tank aanwezig is, of is geweest. Tijdens de veldwerkzaamheden is de ondergrondse tank niet gevonden. Voor zover bekend hebben op de onderzoekslocatie verder geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden en zijn geen stoffen opgeslagen (geweest). Verder zijn op de onderzoekslocatie geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd en hebben, voor zover bekend, geen calamiteiten plaatsgevonden waarbij de bodem verontreinigd is geraakt.

Uit veld- en laboratoriumwerkzaamheden is gebleken dat er licht verhoogde concentraties aan nikkel, cadmium, barium en zink in het grondwater en een licht verhoogd gehalte aan lood in de bovengrond is aangetroffen. De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht. Er is geen asbest in de bodem aangetroffen.

Opgemerkt wordt dat in de grond achtergrondwaarden worden overschreden. Deze grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en kan niet zonder meer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen.

4.4 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

De gemeente Rijssen-Holten vindt haar erfgoed belangrijk en wil zich ervoor inzetten. Concreet heeft de gemeente Rijssen-Holten drie uitgangspunten:

  1. 1. Behouden: van al het erfgoed dat als waardevol en belangrijk voor de samenleving geacht wordt.
  2. 2. Ontwikkelen: cultureel erfgoed kan een belangrijke inspiratiebron zijn voor het verbinden van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de vorm en geschiedenis van de bestaande omgeving, zodat de ruimtelijke kwaliteit en identiteit verder versterkt worden.
  3. 3. Beleven: het zien en beleven van erfgoed maakt dat burgers en bezoekers de gemeente nog meer gaan waarderen. Door erfgoed, in de meest brede zin van het woord, meer onder de aandacht te brengen, kan een groter of juist specifieker publiek bereikt worden.

Vanwege de bijzondere architectuurhistorische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde is het gebouw aan de Raalterweg 44 een gemeentelijk monument. Daardoor heeft het gebouw de bouwaanduiding "karakteristiek". Dat wil zeggen dat dit gebouw tevens is bestemd voor het behouden van, herstel en versterking van de karakteristieke bebouwing.

Het borgen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan betekent niet dat er niets meer mag gebeuren. Er is geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Bij herbestemming en wijzigingen, zoals voor verhoging van gebruiks- en comfortwaarde, dient altijd gezocht te worden naar een compromis tussen de wensen van de eigenaar of gebruiker, en het publieke belang van behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde. Het gaat er om dat er vanuit de cultuurhistorie randvoorwaarden worden gesteld die de ruimtelijke kwaliteit van het gebied als geheel ten goede komen.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2018002-0401_0015.png"

Figuur 4.2 - Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Aan hand van de Risicokaart Nederland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Op bovenstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hieruit komt naar voren dat zich in de omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen bevinden. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Flora & Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en Faunawet. In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten heeft adviesbureau Jansen&Jansen een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De quickscan is opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Flora enFauna. In deze paragraaf is het rapport samengevat.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen het NNN. Wel ligt het plangebied direct tegen een gebied behorend tot het NNN. Regelgeving met betrekking tot NNN-gebied stellen alleen beperkingen voor activiteiten die binnen gebieden behorend tot het NNN vallen. Het plangebied valt dus buiten de regelgeving die geldt voor NNN-gebieden.

Los van de wettelijke kaders is het niet de verwachting dat de voorgenomen plannen wezenlijke negatieve effecten hebben op flora en fauna in het naastgelegen NNN gebied. Dit enerzijds door de beperkte omvang van de ingreep (verwijderen van gebouwdelen) en anderzijds door de aard van het toekomstige gebruik. In de toekomst zal het gebouw gebruikt worden als woning, dit gebruik geeft aanzienlijk minder verstoring dan het gebruik als basisschool.

Natura 2000

Het dichtst bij gelegen Natura 2000-gebied is de Sallandse Heuvelrug. Dit gebied ligt op ongeveer twee kilometer van het plangebied. Door de beperkte aard van de beoogde functieverandering is het redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen verandering een negatieve impact heeft op de natuurwaarden in de Sallandse Heuvelrug.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoort geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Flora

In het plangebied (te slopen gebouwdelen) zijn geen beschermde flora of resten hiervan aangetroffen. Het plangebied bestaat enkel uit bebouwing; geen geschikte biotoop voor beschermde flora. De aanwezigheid van beschermde flora kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Fauna

Uit de quickscan komt naar voren dat er in het plangebied geen strikt beschermde soorten of voortplantings-, verblijfs- of groeiplaatsen gevonden zijn. Er zit echter een kleine opening aan de voorzijde van het te slopen gebouwdeel. Via deze opening kunnen vleermuizen de ruimte in de spouwmuur en de ruimte tussen het dak en het dakbeschot bereiken. Door de geïsoleerde ligging van het gebouw zijn er voor gebouwbewonende vleermuizen in de omgeving weinig alternatieven. Hierdoor wordt het aannemelijker dat vleermuizen deze opening hebben gevonden en gebruiken als toegang tot rust- en verblijfsplaatsen in het gebouw. In verband met de beoogde sloop is er een vervolgonderzoek gestart naar vleermuizen in dit gebied. De onderzoeksresultaten van dit vervolgonderzoek naar vleermuizen zijn in Bijlage 4 Vleermuisonderzoek opgenomen.

In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is in het te behouden deel van het pand. Deze zomerverblijfplaats wordt gebruikt door enkele (manlijke) gewone dwergvleermuizen. Met het uitvoeren van de voorgenomen ingreep zal deze verblijfplaats niet onbruikbaar worden. De verblijfplaatsen van de vleermuizen zijn aanwezig onder het pannendak van het te behouden deel, maar kunnen zich op andere momenten ook onder de daklijsten en de luiken van het schoolgebouw bevinden. Bij renovaties aan het oude schoolgebouw moet hier rekening mee gehouden worden.

Verder dient er rekening gehouden te worden met mogelijke broedende vogels in het plangebied. Actieve nesten van vogels zijn altijd beschermd door de Wet natuurbescherming. Als de werkzaamheden in het broedseizoen wordt uitgevoerd, dan dient daags voor aanvang van de werkzaamheden het plangebied te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten. Opzettelijk verstoren van broedende vogels is strafbaar voor de Wet natuurbescherming.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies (o.a. wonen). Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn in het voorliggende geval niet van invloed op de ontwikkelingen in het plangebied, Het plangebied bevindt zich immers in het buitengebied en is niet gelegen nabij een spoorweg of industrieterrein. Enkel op het aspect wegverkeerslawaai zal hierna worden ingegaan.

Volgens de Wgh geldt voor alle nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen die in een geluidszone van een weg zijn gelegen een voorkeurswaarde van 48 dB. Als deze waarde wordt overschreden kan de gemeente onder voorwaarden een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde is aan de in de Wgh opgenomen plafonds gebonden (ook omschreven als maximaal toegestane geluidsbelasting). Voor woningen in het buitenstedelijk gebied geldt een maximale toegestane geluidsbelasting van 53 dB. Als het vervangende nieuwbouw betreft bedraagt de maximale grenswaarde in buitenstedelijke situaties 58 dB. In binnenstedelijke situaties geldt een maximale grenswaarde van 63 dB.

De Bosschool is gesitueerd aan de drukke Raalterweg (N332). Om een goede leefomgeving voor bewoners te waarborgen mag, volgens het Bouwbesluit 2012, binnen een woning het wegverkeerslawaai maximaal 33 decibel bedragen. In verband met het monumentale karakter van de voormalige Bosschool is een onderzoek uitgevoerd voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in het oorspronkelijke hoofdgebouw. Aan de hand van dit onderzoek staat beschreven aan welke geluidswerende eisen voldaan moet worden om aan het Bouwbesluit te voldoen. Voor het rapport wordt verwezen naar Bijlage5 Akoestisch onderzoek.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • In verband met de monumentale status (gemeentelijk monument) dient de woning te worden voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem;
  • Ter plaatse van de voor- en rechterzijgevel zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk in de vorm van achterzetramen, zwaardere dakramen en beglazing evenals het verzwaren van een deel van het dakvlak in de voorgevel;
  • Ter plaatse van de achtergevel en de linkerzijgevel zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen van toepassing;
  • Door een zorgvuldige toepassing van de in paragraaf 3.4 en bijlage 2 weergegeven constructies zal de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de verblijfsgebieden voldoen aan de eisen zoals weergegeven in afdeling 3.1 van het bouwbesluit "Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw"

De woning mag pas in gebruik genomen worden als aan de geluidswerende eisen is voldaan. De geluidswerende eisen zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 9.1.2.

4.8 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. Voor een aantal projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit, hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Er hoeft dan ook geen uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek te worden gedaan.

In de regeling ligt de NIBM grens op maximaal 1500 woningen. Dit houdt dus in dat op grond van het Besluit NIBM 1500 woningen gebouwd kunnen worden, zonder dat getoetst hoeft te worden of de bijdrage van de woningen de luchtkwaliteit ter plaatse verslechterd.

De wijziging van de bestemming draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.

Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. De gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit ligt aan weerszijden van rijks- en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter en bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.9 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde functie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie.

Gezien de afstand tussen de woning en andere functies is er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen zodanige hinder naar bestaande functies in de omgeving, dat sprake is van een onacceptabele invloed op een goed woon- en leefklimaat. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.10 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in het parkeren en het effect van de ontwikkeling op de verkeersstructuur. Doordat het perceel van functie veranderd naar 'wonen' is er een veilige oversteekplaats gecreëerd naar de parallelweg van de N332, genaamd de Raalterweg.

Voor parkeren in het buitengebied geldt het principe dat het op eigen terrein gerealiseerd wordt. Vanuit verkeerskundig oogpunt levert dit plan door de realisatie van de oversteekplaats geen bezwaren op.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend Beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtiljn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Groot Salland

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

In het waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.1.5 Gemeentelijk beleid

De 'Watervisie Rijssen-Holten' (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen. Voor het gehele gemeentelijke grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is vervolgens gedetailleerder uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).

Het plangebied valt volgens de visie in 'Deelgebied 1. Westflank Holterberg, Espelo, Dijkermaten en Dijkerhoek'. In het plangebied zijn geen kansen of knelpunten beschreven op gebied van water.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de procedure 'geen waterschapsbelang' van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorend bij de procedure 'geen waterschapsbelang' is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de Inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidge interpretatie van deze begrippen vastgelegd

  • Wijze van meten

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, oppervlakte, etc.);
  • Nadere eisen: in nader bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders het bestemmingsplan mogen wijzigen;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de Algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een gewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 8)

In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan het bouwen van gebouwen op korte afstand van de wegen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. In dit artikel is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen ter verankering van de landschappelijke inpassing.

  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden nadere eisen gesteld ten aanzien van het behoud, herstel en versterking van de karakteristieke waarden van het pand.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene procedureregels (Artikel 12)

In dit artikel is de procedure van het stellen van een andere eis opgenomen.

  • Overige regels (Artikel 13)

In dit artikel is de werking van de wettelijke regelingen opgenomen.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de Overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakt keuzes nader onderbouwd.

Bos (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de noord- en zuidzijde van het plangebied. De gronden zijn bestemd voor bos en/of dichte beplantingsstroken, behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden, bestaande infrastructurele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Uitsluitend gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer zijn onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast zijn verschillende bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, waarbij een maximale bouwhoogte is vastgelegd.

Groen - Erf (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden rondom de woning. De gronden zijn bestemd voor tuinen, groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterpartijen, boomgaarden, houtwallen/houtsingels, parkeren en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en verhardingen.

Wonen (Artikel 5)

De gronden waar de woning, alsmede de tuin en de oprit zijn beoogd, zijn opgenomen binnen de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, landschappelijke inpassing en een bed & breakfast in de woning.

In de bouwregels is bepaald dat per bestemmingsvlak niet meer dan één woonhuis mag worden gebouwd. De woning dient tevens vrijstaand te worden gebouwd en mag maximaal een oppervlakte van 300 m2 hebben. Daarnaast zijn een aantal maatvoeringen opgenomen ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale dakhelling. Tot slot geldt voor bijbehorende bouwwerken onder andere dat het gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 300 m2 waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd mag zijn.

Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" ingedeeld in categorieën. Bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactviteiten zijn in het algemeen inpasbaar in het landelijk gebied. Ter plaatse van de aanduiding bedrijf zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven aangeduid als categorie 1 of 2 Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog (Artikel 6)

Het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. De dubbelbestemmingen zijn overeenkomstig het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' opgenomen om zodoende mogelijke archeologische waarden te beschermen danwel veilig te stellen. Bij bouwwerkzaamheden of het uitvoeren van werken dienen de gestelde voorwaarden te worden nageleefd.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is de gemeente Rijssen-Holten zelf initiatiefnemer. Daarnaast er tussen de toekomstige eigenaar en de gemeente Rijssen-Holten een oveenkomst gesloten. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Inspraak & Vooroverleg

8.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Overijssel

Er is in een vroeg stadium overleg geweest met de Provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven positief te zijn over de plannen om de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De provincie deelt de ambtelijke mening dat met het slopen van de noodlokalen en met het herstellen van het pand als een woning en daarnaast een goede landschappelijk inpassing er een aanzienlijke ruimtelijk kwaliteitswinst behaald kan worden op dit perceel.

8.2.3 Waterschap Groot Salland

Het Waterschap Groot Salland is geïnformeerd middels de digitale watertoets. Op basis van deze toets is de procedure 'geen waterschapsbelang' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

8.3 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Vleermuisonderzoek

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Watertoetsresultaat