KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Waterhuishoudingsplan
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden

Buitengebied Rijssen, SV Rijssen

Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten

Vastgesteld op 16-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.5 bestaande situatie

ten aanzien van bebouwing: legaal aanwezige bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning. Ten aanzien van gebruik: het legaal gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover meerdere bestemmingsvlakken middels een aanduiding met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.8 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.16 de verbeelding (plankaart)

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, SV Rijssen, bestaande uit de kaarten met nr. NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401;

1.17 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.19 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.20 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.21 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaalmedische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.22 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.23 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak;

1.24 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.25 perceelgrens

De scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;

1.26 sportkantine

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.27 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.28 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;

1.29 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen, sportvelden en overige sportterreinen met de daarbij behorende gebouwen als:
    1. 1. verenigingsgebouwen;
    2. 2. tribunes;
    3. 3. trainingsruimten;
    4. 4. kleedruimten.
  2. b. maatschappelijke (sport)voorzieningen;
  3. c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  4. d. groenvoorzieningen en water;
  5. e. wegen, paden en verhardingen;
  6. f. water en groenvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  9. i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

met de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2.1 onder e ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. 3.2.2 onder a en toestaan dat tribunes tot een bouwhoogte van niet meer dan 10 m worden gebouwd.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  1. a. aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding;

met daarbij behorende:

  1. b. belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  2. c. leidingzone;
  3. d. veiligheidszone;
  4. e. gebouwen;
  5. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In geval van strijdigheid gaan deze regels voor de regels die ingevolge andere artikelen op de gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Middelhoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden;

met daarbij behorende:

  1. b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  2. c. voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken of in gebruik te geven van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  2. b. een paardrijbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan
  4. d. bewoning van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Karakteristieke bebouwing

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen betreffen de adressen, zoals deze op de verbeelding (plankaart) zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken

12.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

12.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik

13.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

13.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, SV Rijssen.

December 2019

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de stadsrandzone van Rijssen is het complex van voetbalvereniging RKSV, 'De Koele' gelegen. Als gevolg van de fusie van de voetbalverenigingen Rijssen Vooruit en RKSV dient het sportcomplex te worden uitgebreid. Op het sportcomplex zijn op dit moment twee velden aanwezig. De fusievereniging heeft behoefte aan drie velden. Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing

Ligging

Het plangebied is gelegen ten oosten van de stad Rijssen. Het plangebied wordt omsloten en ontsloten door de Schippersdijk, de Elsmaten en de Opbroekweg. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0001.png"Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

Begrenzing

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Rijssen, sectie B, perceelsnummers 4939, 4940, 4941, 9348 en deels 9349 en 9884 (Effink). De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0002.png"Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst) .

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten', vastgesteld op 1 november 2012. Daarnaast is het 'Parapluplan parkeernormen' vastgesteld op 18 oktober 2018 van toepassing. Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' heeft het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Sport'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor sportvoorzieningen, sportvelden en overige sportterreinen met de daarbij behorende gebouwen. Ter plaatse van het clubgebouw is de 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing' van toepassing. Een klein deel in het zuidwesten van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde – archeologische verwachtingswaarde middelhoog'. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan een aardgasleiding, derhalve kent het plangebied hier de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' op het plangebied van toepassing. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0003.png"Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de uitbreiding van het sportcomplex in het plangebied niet mogelijk. Binnen het bestemmingsplan zijn geen wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de ontwikkeling mogelijk kunnen maken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen, SV Rijssen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, (identificatie NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een agrarisch perceel en de bestaande sportvelden van het bestaande complex van voetbalvereniging RKSV. In het zuiden van het plangebied bevindt zich het clubgebouw. Zowel het agrarische perceel als de sportvelden zijn voorzien van perceelsrandbegroeiing welke bestaat uit opgaande beplanting. Het plangebied wordt ontsloten en omsloten door de Schippersdijk, de Elsmaten en de Opbroekweg. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit agrarische gronden. Op iets grotere afstand van het plangebied bevinden zich diverse woningen en bedrijfspercelen. Figuur 2.1 toont een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0004.png"Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige Situatie

Voor het plangebied is een plan voor de terreininrichting ontwikkeld. Het plan voorziet in twee sportvelden. Het oostelijke sportveld betreft het bestaande sportveld dat iets naar het zuiden wordt verplaatst. Ten westen hiervan wordt een nieuw sportveld gerealiseerd. Tussen de twee velden zal het clubhuis met kleedkamers gerealiseerd worden. Het bestaande clubhuis in het zuiden van het plangebied zal gesloopt worden. Aan de noordzijde van het gebied wordt een parkeerplaats gerealiseerd. Hier zal tevens een waterberging gerealiseerd worden. Aan de oostzijde van het plangebied zal de historische tribune van 'Rijssen Vooruit' worden herbouwd. Een deel van de omliggende wegen worden bij het plangebied betrokken om voor de langere termijn een goede oplossing te hebben. De uitbreiding heeft een omvang van circa 13.500 m2. Onderstaande figuur 2.2 geeft inzage in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0005.png"Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Via Infra)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien het plan geen of een kleinschalige toename doet op het ruimtebeslag.

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van de uitbreiding van een bestaand sportcomplex door de realisatie van een nieuw sportveld, clubhuis met kleedkamers en een parkeerplaats. Daarnaast wordt het bestaande, aanwezige, sportveld verplaatst. De ontwikkeling kan aangemerkt worden als stedelijke ontwikkeling.

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):

Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.

De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.

In onderhavig plan is er sprake van een functiewijziging van agrarische gronden naar sportveld. Ook een deel van de twee omliggende wegen maakt deel uit van het plangebied. Onderhavig plan kan dan ook worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Behoefte en bestaand stedelijk gebied

De voetbalverenigingen Rijssen Vooruit en RKSV zijn gefuseerd tot “s.v. Rijssen”. Door de fusie zal Rijssen Vooruit haar terrein aan de Stokmansveldweg 1-A in Rijssen, waar zich één veld bevindt, verlaten. Hier is woningbouw voorzien. De fusievereniging heeft behoefte aan drie velden, waarvan er twee al aanwezig zijn. Hierdoor dient het sportcomplex, van RKSV, te worden uitgebreid. In deze ruimtevraag is elders in de regio nog niet voorzien. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve (regionale/lokale) behoefte.

Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van een sportcomplex op agrarische grond en op (delen) van bestaande wegen in het buitengebied. Daarmee vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet mogelijk de ontwikkeling te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied van Rijssen bevinden zich, op dit moment, geen geschikte locaties om te voorzien in de ruimtevraag. Uitbreiding op voorliggende locatie is wenselijk vanwege de aansluiting op het bestaande sportcomplex met haar velden en voorzieningen.

Conclusie

Het plangebied is deels gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en deel buiten bestaand stedelijk gebied. Onderhavig plan voorziet in een actuele behoefte waarbij het niet mogelijk is de voorgenomen ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0006.png"Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

In dit artikel is geregeld dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand sportcomplex met één nieuw sportveld en een clubhuis met kleedkamers. Deze ontwikkeling komt voort uit de fusie van de voetbalverenigingen Rijssen Vooruit en RKSV. Op het sportcomplex zijn op dit moment twee velden aanwezig. De fusievereniging heeft behoefte aan drie velden. De uitbreiding van het sportcomplex is daarmee noodzakelijk. Rijssen Vooruit zal haar terrein aan Stokmansveldweg 1-A verlaten. Hier is woningbouw voorzien. Nu verspreid liggende sportvelden worden gecontrentreerd op sportcomplex 'De Koele'.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In dit artikel is geregeld dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie.

Onderhavig plan wordt deels gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied op gronden die in vigerende bestemmingsplan reeds de bestemming 'Sport' hebben. De uitbreiding van het sportcomplex vind plaats op agrarische grond. Ook een deel van de twee omliggende wegen maakt deel uit van het plangebied. Daarmee vind de ontwikkeling deels plaats buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet wenselijk de uitbreiding binnen bestaand stedelijk te realiseren omdat daarmee niet aangesloten kan worden bij het bestaande sportcomplex 'De Koele' met voorzieningen. Door de uitbreiding aansluitend aan het bestaande sportcomplex te realiseren is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0007.png"Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, met het plangebied rood omkaderd (bron: provincie Overijssel)

Figuur 3.2 toont dat het plangebied voor het grootste gedeelte gelegen is binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en voor een kleiner gedeelte in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het plangebied is gelegen in een gebied waarin sprake is van een verweving van functies. Agrarisch gebruik, wonen, recreatie en bedrijvigheid zijn functies die in de omgeving aanwezig zijn.

Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Toets

De uitbreiding van het sportcomplex past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief. De ontwikkelingen zijn niet beperkend voor ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. Er wordt aangesloten bij het bestaande sportcomplex 'De Koele'.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangbied grotendeels het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' en voor een klein deel het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0008.png"Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel).

Kenmerken en ontwikkelingen 'Beekdalen en natte laagtes'

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water.Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Kenmerken en ontwikkelingen 'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings-)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toets

Ter plaatse van het plangebied zijn de kenmerken van het natuurlijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt doordat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Daarnaast heeft het initiatief, gezien de aard en omvang, geen onevenredige gevolgen voor de natuurlijke gronden en systemen. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan geen afbreuk doet aan en geen belemmering vormt voor de ‘Natuurlijke laag’.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0009.png"Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Kenmerken en ontwikkelingen 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toets

Bij onderhavig plan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande verkavelingsstructuur van het landschap. De bestaande (weg)beplanting zal zoveel behouden blijven. Nadere versterking van de structuren is vanwege de kenmerken van het gebied, dat gekarakteriseerd wordt door openheid, niet noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan geen afbreuk doet aan en geen belemmering vormt voor de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’.

Stedelijke laag en Laag van de beleving

De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Rijssen-Holten 2010-2020

De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

Thema's

De structuurvisie is nader onderverdeeld in de volgende thema's:

  • Wonen;
  • Werken;
  • Verkeer;
  • Landelijk gebied, groen en water;
  • Centra;
  • Recreatie, toerisme en cultuur;
  • Externe veiligheid.

Deze thema's hebben geen betrekking op onderhavig plan.

Projectprogramma's

De structuurvisie onderscheidt in totaal 12 projectprogramma’s. Het plangebied behoort tot het projectprogramma buitengebied. Het buitengebied bestaat uit een agrarisch gebied in de lager gelegen delen en natuur in de hoger gelegen delen. Het buitengebied biedt naast aan de agrarische sector en natuur ook ruimte aan wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie en toerisme.

Huidige ontwikkelpunten:

  • Economische dynamiek in stand houden om een leefbaar landelijk gebied te ontwikkelen. Verschillende functies de ruimte bieden voor een goed toekomstperspectief;
  • Versterking van de ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde entoekomstwaarde) van het buitengebied;
  • Toekomstbestendigheid, aandacht voor ecologische duurzaamheid, economische duurzaamheid en sociale duurzaamheid;
  • Actualisatie recreatienota;
  • Uitbreiden van recreatie en toerisme en een kwaliteitsverbetering hiervan;
  • Nieuw Rood-voor-Rood-beleid.

Toets

Een van de ontwikkelpunten voor het buitengebied betreft verschillende functies de ruimte bieden voor een goed toekomstperspectief. De ontwikkeling die middels onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt past binnen dit ontwikkelpunt.

3.3.2 Strategische visie Rijssen-Holten 2010-2030

In maart 2011 heeft de gemeente Rijssen-Holten de Strategische visie 2010-2030 vastgesteld. In de visie wordt voor verschillende beleidsgebieden aangegeven in welke richting de gemeente zich in de toekomst wil ontwikkelen en wat daarvoor nodig is. In september 2015 is de visie geactualiseerd.

Cultuur en sport

In de strategische visie is bij het onderdeel Sport onder meer aangegeven dat de gemeente zorgt voor de bouw en aanleg van basisvoorzieningen als sporthallen en trainings- en wedstrijdvelden. Deze voorzieningen zijn voor meerdere doelen te gebruiken en worden daardoor beter en intensiever gebruikt.

Toets

De uitbreiding van sportcomplex 'De Koele' past binnen de lijn van de strategische visie waarin beschreven staat dat de gemeente zorg draagt voor de bouw en aanleg van basisvoorzieningen op het gebied van sport.

3.3.3 Structuurvisie Het Opbroek

De gemeenteraad van Rijssen-Holten heeft in maart 2011 de structuurvisie voor Het Opbroek vastgesteld. Het Opbroek is waarschijnlijk de laatste grote woningbouwlocatie binnen de gemeente. Dit vraagt om een scherpe blik op de toekomst. De locatie moet namelijk naast de huidige ook de woningbehoefte en woonwensen van de toekomst accommoderen. Vanuit de woningbehoefte wordt in de structuurvisie rekening gehouden met 400 woningen, dit sluit aan op de gemaakte bevolkingsprognose en de woningbehoeftebepaling.

Sportvoorzieningen

In de structuurvisie wordt ook rekening gehouden met sportvoorzieningen. Hiervoor ontwikkelt de gemeente afzonderlijk plannen, maar in de visie is hiervoor een reservering opgenomen aan de zuidzijde van het plangebied, tussen de Enterstraat en de Opbroekweg. Deze locatie is goed bereikbaar, is goed inpasbaar in het landschap, kan gecombineerd worden met reeds aanwezige sportvelden en benut worden door leerlingen van scholengemeenschap Reggesteijn.

Toets

Onderhavig plangebied is gelegen tussen de Enterstraat en de Opbroekweg. Deze weg is tevens de noordelijke grens van het plangebied. Middels onderhavig plan wordt aangesloten bij het bestaande sportcomplex 'De Koele' en de ijs- en skeelerbaan en de tennisvelden ten westen van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan de uitbreiding van een sportcomplex mogelijk gemaakt. De uitbreiding heeft een omvang van circa 13.500 m2. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het deel van het plangebied waar de uitbreiding van het sportcomplex zal plaatsvinden is agrarisch en weg.

De uitbreiding van het sportcomplex wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de uitbreiding van het sportcomplex in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap ingepast. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0010.png"Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.

Externe werking

Bij externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieubelastend is naar de omgeving. Op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een veldsportcomplex waarvoor een maximale richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De dichtsbijgelegen woningen (Enterstraat 133 en 133A) bevinden zich op een afstand circa 120 meter het nieuw te realiseren sportveld (uitbreiding bestemmings 'Sport' op agrarisch grond), gemeten tussen dichtsbijzijnde gevel van de woningen en de meest zuidelijk grens van het nieuwe sportveld. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Interne werking

Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie(s) binnen een plangebied hinder ondervinden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangbied. Een sportcomplex valt niet aan te merken als een gevoelige functie.

Derhalve kan gesteld worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Een sportcomplex valt niet aan te merken als een geurgevoelig object. Derhalve kan nadere toetsing aan de Wgv achterwege blijven.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Sweco Nederland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 366420, referentienummer: SWNL0241766, rapportagedatum: 4 april 2019) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergeven. Het volledige bodemonderzoek is in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Resultaten bodemonderzoek chemische parameters

Toetsingskader

Voor de bepaling of en in welke mate bodemverontreiniging aanwezig is, zijn toetsingswaarden opgenomen in de Circulaire bodemsanering 2013. De analyseresultaten zijn getoetst aan de toetsingswaarden uit deze circulaire. Aanvullend op de Circulaire bodemsanering toetst Sweco ook aan de tussenwaarde, het gemiddelde van de achtergrond- en de interventiewaarde. Deze toetsing geeft, in combinatie met de bodemkwaliteitskaart en locatiespecifieke kenmerken, een indicatie voor de noodzaak tot nader onderzoek.

De toetsingsresultaten zijn weergegeven in bijlage 5 van het rapport. Een toelichting op het toetsingskader is opgenomen in bijlage 6 van het rapport.

Mate van bodemverontreiniging

De resultaten van de toetsing ter bepaling van de mate van bodemverontreiniging, zijn samengevat in onderstaande tabel 4.1. Hierbij zijn alleen de gehalten weergegeven die de toetsingswaarden overschrijden. In de grondmonsters zijn geen verhoogde gehalten aangetoond, daarom worden alleen de toetsingsresultaten van het grondwatermonster weergegeven.

De toetsingsmogelijkheden zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0012.png"

Tabel 4.1: Overschrijdingen van toetsingswaarden grondwatermonsters (Circulaire bodemsanering)

Interpretatie onderzoeksresultaten

Verontreinigingssituatie

Binnen de onderzoekslocatie zijn in de grond analytisch geen verhoogde gehalten aangetoond. De bovengrond ter plaatse van de harfverharde weg Effink bleek verhard met grind en sporen baksteen. In deze toplaag zijn eeneens geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd naftaleengehalte aangetoond.

Noodzaak tot vervolgonderzoek

Of vervolgonderzoek nodig is, is afhankelijk van de toetsing van de onderzoekshypothese en de mate van bodemverontreiniging. In tabel 4.2 is de noodzaak tot vervolgonderzoek beoordeeld voor chemische parameters.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0013.png"

Tabel 4.2: Noodzaak vervolgonderzoek.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie niet verontreinigd is en dat deze zonder risico's in gebruik genomen kan worden door de voetbalvereniging. De resultaten vormen tevens geen belemmering voor de voorgenomen overdracht van de locatie en het bouwen van een clubhuis en dugout op het terrein.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Een sportcomplex is geen geluidsgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder. Een sportcomplex is wel een functie die geluid met zich mee brengt. In paragraaf 4.2 is reeds beschouwd dat voor een veldsportcomplex een richtafstand van 50 meter geldt ten opzichte van milieugevoelige functies (c.q geluidsgevoelige functies) en dat ruimschoots aan deze richtafstand voldaan wordt.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand sportcomplex met één sportveld, clubhuis en parkeerplaats.

De CROW-publicatie 381 bevat geen kengetallen om de verkeersgeneratie van het sportcomplex in de toekomstige situatie te berekenen. Daarom is de extra verkeersgeneratie bepaald aan de hand van parkeernormen.

Op basis van de 'Nota Parkeernormen 2019' van de gemeente Rijssen-Holten geldt voor een sportveld een parkeernorm van 20 plaatsen per hectare netto terrein. Deze parkeernorm geeft een globale indicatie en is exclusief kantine, trainingsveld e.d. Bij toepassing dient onderbouwing op basis van functie specifieke kenmerken plaats te vinden. Naast het sportveld zal een clubhuis met kleedkamers met een oppervlakte van 800 m2 gerealiseerd worden.

Het nieuw te realiseren veld krijgt een oppervlakte van 0,64 ha. Daarme bedraagt de parkeerbehoefte van het sportveld 12,8, naar boven afgerond 13, parkeerplaatsen.

De parkeernorm voor het clubhuis en de kleedkamers kan, op basis van referenties elders in het land, gesteld worden op 2 parkeerplaatsen per 100 m2. Daarmee bedraagt de parkeerbehoefte voor het clubhuis en de kleedkamers 16 plaatsen. De totale extra parkeerbehoefte als gevolg van onderhavig plan bedraagt 29 parkeersplaatsen.

Er vanuit gaande dat er per auto twee verkeersbewegingen plaatsvinden en een turnover van drie (de turnover is het aantal maal dat een parkeerplaats per etmaal wordt benut) resulteert dit in een maximaale verkeergeneratie van ongeveer 175 verkeersbewegingen op een dag. De piek zal voornamelijk op zaterdag en zondag liggen. De verkeersbewegingen op de overige dagen zullen berperkt zijn.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal extra verkeersbewegingen op 175 per dag gesteld worden. Er zal niet of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 175 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0014.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0015.png"Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (groen omkaderd) (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat aan de noordoostzijde van plangebied een buisleiding van de Gasunie is gelegen. Deze buisleiding is van het type NEN 3650, de uitwendige diameter bedraagt 108,00 mm, de wanddikte 4,00 mm en de maximale werkdruk 40,00 bar. In het kader van de planontwikkeling van de wijk Opbroek is er een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid in het gebied. Uit dit onderzoek blijkt dat de buisleiding een invloedsgebied (1% letaliteitgrens) van 45 meter heeft. Het nieuwe sportveld zal op circa 100 meter afstand van de buisleiding gerealiseerd worden. Het clubhuis met kleedkamers zal op circa 90 afstand van de buisleiding gerealiseerd worden. Door het verplaatsen van het bestaande sportveld in zuidelijke richting treedt er hier een verbeterde situatie ten opzichte van de buisleiding op.

Circa 360 meter ten noorden van het plangebied, aan de Oosterhofweg 125, bevindt zich een bovengronds propaantank. De risicoafstand PR 10-6 van deze tank bedraagt 40 meter.

Circa 620 meter ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een Gasdruk meet- en regelstation van de Nederlandse Gasunie. De risicoafstand PR 10-6 van dit station bedraagt 25 meter.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Voor onderhavig plan is in het kader van het watertoetsproces door Sweco Nederland B.V. een waterhuishoudingsplan opgesteld projectcode: 366420, referentienummer: SWNL0241755, rapportagedatum: 4 april 2019). Het plan is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

In het plan zijn aan de hand van uitgangspunten en randvoorwaarden maatregelen beschreven op het gebied van grondwateroverlast, afwatering en regenwaterberging en wateroverlast. Het plan is voorgelegd aan het waterschap. Daarnaast heeft er op 11 april 2019 een overleg tussen het waterschap en gemeente plaatsgevonden.

In het kader van onderhavig plan worden, onder meer, de volgende maatregelen uitgevoerd en uitgangspunten gehanteerd:

  • Ten noorden van de aan te leggen sportvelden zullen enkele maatregelen getroffen worden om een goede afwatering in het gebied te realiseren.
  • Afwatering van de sportvelden zal plaatsvinden via WL02044 en vervolgens in noordelijke richting via WL02046, WL06187 en WL01998 (parallel aan de provinciale weg) naar de Regge. Hierbij dient WL06187 weer op de legger te komen, deze is nu aangemerkt als OOWS (Omvang Onderhoud Watersysteem) watergang. Zie figuur 4.4 voor ligging van deze waterlopen.
  • Het veldpeil wordt minimaal NAP +10,10 m, het bouwpeil minimaal NAP +10,30 m.
  • Voor de parkeerplaatsen wordt geadviseerd gesloten rijbanen aan te leggen en voor de parkeervakken een open verharding toe te passen i.v.m. benodigde berging.
  • Het plan dient zo ingericht te worden dat de directe omgeving geen nadelige gevolgen ondervindt ten aanzien van de waterhuishouding (waterkwantiteit en waterkwaliteit).
  • 30 mm regenwater per m2 verhard oppervlak op eigen terrein bergen.

Met inachtneming van bovenstaande opmerkingen kan het waterschap zich tot zover vinden in het plan. Het waterschap verlangt een nadere uitwerking van berging en afvoer in het plangebied zodra de technische uitwerking van het waterhuishoudkundig plan gereed is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPB2019007-0401_0016.png"Figuur 4.4: Waterlopen in de omgeving van het plangebied (groen omkaderd) (bron: Watschap Vechtstromen).

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Bureau Natuurlijk een een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (QuickScan natuurtoets Opbroekweg / Schippersdijk te Rijssen, d.d 15 maart 2019). Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Algehele samenvatting en advies:

Uit de QuickScan is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden de Wet Natuurbescherming niet wordt overtreden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt op ongeveer 2.12 kilometer verwijderd van het Natura2000 gebied de Borkeld en op ongeveer 8.5 km van het Natura2000 gebied de Sallandse Heuvelrug. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen verstoring verwacht. De algehele conclusie is dat het projectgebied buiten de beschermde natuurgebieden ligt. Met betrekking tot de planlocatie en de uit te voeren ingrepen t.o.v. PAS kan gesteld worden dat de ingreep geen of een geringe impact heeft t.a.v. stikstof.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt in landelijk gebied en op ongeveer 200 meter van het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Omdat het NNN in Overijssel geen externe werking kent, is een verdere toetsing niet aan de orde.

Soortbescherming

Flora

Het terrein is nauwkeurig onderzocht op inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Hier zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten.

Fauna

Voor vleermuizen, zoogdieren en vogels geldt dat er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen overtreding van de Wet natuurbescherming zal plaatsvinden.

Houtopstanden

Binnen het projectgebied zijn houtopstanden aanwezig. Afhankelijk van de ontwikkelingen zouden deze houtopstanden gekapt kunnen worden. De houtopstanden vallen niet onder het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming er vindt derhalve geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaats bij kap.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Rijssen-Holten heeft haar 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten'. Een klein deel van het plangebied, circa 150 m2, heeft de dubbelbestemming 'Waarde – archeologische verwachtingswaarde middelhoog'. Deze bestemming is onverminderd overgenomen in onderhavig plan. Voor deze bestemming geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen vanaf 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. Het overige deel van het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachting. Vanwege de lage trefkans wordt hier geen archeologisch onderzoek geëist.

Toets

Het deel van het plangebied met middelhoge archeologische verwachtings omvat circa 150 m2 en overstijgt hiermee de 2.500 m2 niet. Het overige deel van het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachting. Op basis hiervan is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zich op dit moment binnen het plangebied en de directe omgeving ervan geen cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen bevinden.

Onderhavig plan omvat onder meer de herbouw van de historische tribune van 'Rijssen Vooruit' aan de oostzijde van het plangebied. De tribune betreft een cultuurhistorisch waardevol en karakteristiek gebouw. Het gebouw heeft dan ook de aanduiding 'karakteristiek' gekregen.

4.11 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Opbroekweg welke in oostelijke richting aansluit op de weg Elsmaten en in westelijke richting aansluit op de weg Cattelaar. In paragraaf 4.6 is reeds beschouwd dat als gevolg van onderhavig plan een maximale toename van 175 verkeersbewegingen per dag verwacht kan worden waarbij de piek vooral op de weekenddagen zal. De toename van het aantal verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige wegen worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Op basis van de 'Nota Parkeernormen 2019' van de gemeente Rijssen-Holten geldt voor een sportveld een parkeernorm van 20 parkeerplaatsen per hectare netto terrein. Deze parkeernorm geeft een globale indicatie en is exclusief kantine, trainingsveld e.d. Bij toepassing dient onderbouwing op basis van functie specifieke kenmerken plaats te vinden. Naast het sportveld zal een clubhuis met kleedkamers met een oppervlakte van 800 m2 gerealiseerd worden.

Het nieuw te realiseren veld krijgt een oppervlakte van 0,64 ha. Daarme bedraagt de parkeerbehoefte van het sportveld 12,8, naar boven afgerond 13, parkeerplaatsen.

De parkeernorm voor het clubhuis en de kleedkamers kan, op basis van referenties elders in het land, gesteld worden op 2 parkeerplaatsen per 100 m2. Daarmee bedraagt de parkeerbehoefte voor het clubhuis en de kleedkamers 16 parkeerplaatsen. De totale extra parkeerbehoefte als gevolg van onderhavig plan bedraagt 29 parkeersplaatsen.

Aan de noordoost-zijde van het plangebied wordt een parkeerterrein met totaal 82 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt ruimschoots voorzien in de parkeerbehoefte voor het nieuwe veld en de reeds aanwezige velden.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In dit onderdeel is zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

De algemene aanduidingsregels hebben betrekking op de in plangebied voorkomende algemene aanduidingen;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene procedureregels:

In deze bepaling zijn regels opgenomen opgenomen voor een besluit tot het stellen van een nadere eis.

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Sport

Binnen deze bestemming zijn de gronden allereerst bestemd voor sportvoorzieningen, in de vorm van sportvleden met daarbij behorende voorzieningen, en daarnaast onder andere ook voor paden en groenvoorzieningen. Gebouwen, zoals een clubgebouw met kleedkamers en een tribune zijn toegestaan binnen het bouwvlak.

Leiding - Gas

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met, onder meer, daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. In onderhavig plan heeft de bestemming betrekking op de belemmeringenstrook. De leiding zelf bevindt zich buiten het plangebied.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het ontwerpplan past in het provinciaal ruimtelijk beleid en dat er dan ook geen aanleiding is voor het indienen van een zienswijze.

Waterschap Vechtstromen
Zoals beschreven in paragraaf 4.8 heeft er op 11 april 2019 een overleg tussen het waterschap en de gemeente plaatsgevonden over de voorgenomen ontwikkeling. Het waterschap geeft met inachtneming van bovenstaande opmerkingen een positief advies. Het waterschap verlangt een nadere uitwerking van berging en afvoer in het plangebied zodra de technische uitwerking van het waterhuishoudkundig plan gereed is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 september 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Ambtshalve zijn nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • De hoogte van lichtmasten mag 15 meter in de plaats van 8 meter bedragen;
  • Het bouwvlak ten behoeve van het clubhuis met de kleedkamers is in noordelijke richting verplaatst.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Waterhuishoudingsplan

Bijlage 2 Waterhuishoudingsplan

Bijlage 3 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 3 Quickscan natuurwaarden