Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten
Bestemmingsplan - gemeente Rijssen-Holten
Vastgesteld op 27-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Definities
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2020010-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.4 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.5 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen of verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaats vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.6 beginsel van bebouwingsconcentratie
het beginsel dat bebouwing in een logische samenhang op een erf wordt gebouwd. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:
- onderlinge stedenbouwkundige samenhang;
- ruimtelijke samenhang van bouwwerken;
- inpassing in het landschap;
1.7 bestaand gebruik
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig is binnen het betreffende perceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning. Dit geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.8 bestaande
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan binnen het betreffende perceel aanwezig is, dan wel krachtens een bestemmingsplanherziening mogelijk is;
- 2. bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 3. het onder 1 en 2 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.9 bevoegd gezag
het college van burgemeester en wethouders, tenzij in dit plan of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;
1.10 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.11 boomhut
Een verblijfsaccommodatie, al dan niet gebouwd op palen, waar permanente bewoning is uitgesloten.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwlaag
een bouwlaag van zodanige afmeting en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor de betreffende functie;
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 bouwwerken
constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond zijn verbonden, en direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 chalet
een plaatsgebonden gebouw, niet voor permanente bewoning geschikt, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, dat geen vaste verankering in de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is;
1.17 crossterrein
terrein gebruikt voor een wedstrijd of training met motorfietsen of een daarmee gelijk te stellen voertuig. Op het terrein is een parcours uitgezet met natuurlijke hindernissen;
1.18 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.19 dagrecreatie
ondergeschikt medegebruik van gronden voor niet-gemotoriseerde recreatieve of sportieve activiteiten, zoals wandelen, hardlopen, nordic-walken, fietsen, mountainbiken, racefietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie of een naar de aard daarmee gelijk te stellen (mede)gebruik. De activiteiten dienen plaats te vinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht te zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.20 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.21 de digitale weergave van het omgevingsplan
de digitale plankaart van het Omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten (NL.IMRO.1742.BPB2016007-0301);
1.22 delegatiebesluit
een door de raad aan het college toegekende bevoegdheid om het omgevingsplan op onderdelen onder voorwaarden te wijzigen. Deze lijst met onderdelen en voorwaarden is geen onderdeel van het omgevingsplan;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor eigen gebruik, niet zijnde afhaalzaken, maaltijdbezorgdiensten en erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.24 dienstverlening
het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden.
1.25 dunning
het kappen van houtopstanden als onderhoudsmaatregel die erop gericht is de resterende houtopstanden een (betere) overlevingskans te bieden.
1.26 erf
bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt. Deze definitie is van invloed op de mogelijkheden om een bouwwerk zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening te kunnen bouwen (het zogenoemde vergunningsvrij bouwen);
1.27 functie
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden of bouwwerken zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van bouwwerken en/of het gebruik en/of het bebouwen van gronden;
1.28 functieverandering of functietoevoeging
het wijzigen, toevoegen of afwijken van een functie onder voorwaarden zoals genoemd in dit omgevingsplan;
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte. geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gebouwen
alle bouwwerken, die voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Voorbeelden zijn in elk geval woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
1.32 gevoelig object
een bouwwerk dat bestemd is voor het meer dan incidenteel verblijven van mensen dat beschermd wordt tegen emissies van geluid, geur, ammoniak en/of fijnstof en daaraan gelijk te stellen criteria, niet zijnde de eigen bedrijfswoning of plattelandswoning;
1.33 groepsaccommodatie
(deel van) een gebouw dat een functie heeft voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten alsmede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep kan worden gebruikt. Een kampeerboerderij valt onder het begrip groepsaccommodatie;
1.34 groepsaccommodaties
(delen van) gebouwen die een functie hebben voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten als mede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep kan worden gebruikt. Kampeerboerderijen vallen onder het begrip groepsaccommodaties;
1.35 groepshuizen
recreatiewoningen die dienen voor groepen van minimaal 8 personen;
1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voorbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Ook melkrundveebedrijven zijn doorgaans grondgebonden agrarische bedrijven;
1.37 het plan
het 'bestemmingsplan' Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPB2020010-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;
1.38 hooibergrecreatiewoning
een recreatiewoning in de vorm van een hooiberg dat dient als recreatief nachtverblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning niet is toegestaan;
1.39 kampeermiddelen
een tent, vouwwagen, caravan, kampeerauto of een daarmee vergelijkbaar object, niet zijnde een stacaravan of een chalet;
1.40 kampeerplaats
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. Een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt;
1.41 kappen
het rooien, verplanten of verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge (kunnen) hebben;
1.42 kortdurende recreatieve activiteiten
activiteiten die gericht zijn op vrijetijdsbesteding zoals een sauna, wellness, museum of tentoonstellingen;
1.43 kwekerij
bedrijf waar siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt worden voortgebracht of daarmee vergelijkbaar van aard;
1.44 kwetsbaar object
objecten, zoals:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens;
- b. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de opvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurend een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.45 landschappelijke inpassing
een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe een nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot de bestaande bebouwing en bestaande omgeving. In het plan moet in elk geval de erfinrichting en (erf)beplanting worden opgenomen en hoe deze zich verhouden tot de omgeving;
1.46 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende landschappelijke waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur;
1.47 lichtmast
een vrijstaande constructie waaraan één of meerdere lampen zijn opgehangen;
1.48 locatie
plaats, plek of ligging;
1.49 lokale weg - verhard
een weg, bestaande uit klinkers/tegels (open) of asfalt (gesloten), die niet als een rijksweg of provinciale weg is aangemerkt maar wel op de wegenlegger staat;
1.50 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.51 melding
een schriftelijke voorafgaande mededeling aan burgemeester en wethouders om een activiteit, zoals aangewezen in dit plan, te mogen verrichten. Voor een melding gelden de in dit plan opgenomen indieningsvereisten;
1.52 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde die samenhangt met de geologische, bodemkundige en biologische elementen;
1.53 nieuwe ontwikkeling
elke activiteit in het plangebied. Voorbeelden zijn het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van grondwerkzaamheden, het slopen van bestaande bouwwerken, het in gebruik nemen van bouwwerken voor (agrarische) bedrijvigheid en daarmee gelijk te stellen ontwikkelingen;
1.54 normaal onderhoud, beheer of exploitatie
werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de instandhouding dan wel de realisering van de functie;
1.55 omgevingsplan
het ''CHW omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten van de gemeente Rijssen-Holten, `bestaande uit de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPB2019000-0301 met bijbehorende regels en bijlagen.
1.56 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.57 openbare nutsvoorzieningen
gebouwen of bouwwerken die ten dienste staan van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteithuisje en een verdeelstation;
1.58 ondergeschikte horeca
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan de recreatieve functie;
1.59 overkapping
een bouwwerk bestaande uit maximaal 3 wanden waarvan maximaal 2 wanden tot de constructie zelf behoren;
1.60 paardrijbak
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.61 perceel
een perceel is een onroerend goed (al dan niet met bebouwing) met dezelfde eigenaar en hetzelfde eigendomsrecht, dat is ingeschreven bij het Kadaster;
1.62 perceelgrens
de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door één gebruiker worden benut;
1.63 permanente bewoning
er is sprake van permanente bewoning als een recreatiewoning, een stacaravan of ander kampeermiddel het hoofdverblijf voor de gebruiker is en/of voor bewoning anders dan in het kader van recreatief verblijf wordt gebruikt;
1.64 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.65 provinciale weg
een weg, bestaande uit asfalt of vergelijkbare materialen, die als provinciale weg is aangemerkt en op de wegenlegger staat;
1.66 recreatief medegebruik
een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de hoofdfunctie waarbinnen dit gebruik is toegestaan;
1.67 recreatief verblijf
verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde kortdurende recreatieve activiteiten;
1.68 recreatief verblijfsobject
een verblijfsobject in de vorm van een stacaravan of een ander kampeermiddel bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning is uitgesloten;
1.69 recreatieve bewoning
verblijf dat plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie en dat enkel gericht is op ontspanning of vrijetijdsbesteding, niet zijnde dagrecreatie en waar permanente bewoning is uitgesloten;
1.70 recreatiewoning
een verblijfsobject bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.71 recreatiewoningen
verblijfsobjecten bestemd voor het recreatieve verblijf van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning is uitgesloten;
1.72 ruimtelijk kwaliteitsplan
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
1.73 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.74 stacaravans
een kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een breedte van niet meer dan 4,50 m, dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. De stacaravan is niet plaatsgebonden en per direct (zonder dat daarvoor ingrijpende maatregelen getroffen hoeven worden) van zijn standplaats verrijdbaar;
1.75 toegangspad
een verhard of onverhard pad dat dient voor ontsluiting en ontvluchting van de aanliggende percelen. Deze paden kunnen tevens worden gebruikt door hulpdiensten bij calamiteiten.
1.76 tiny houses
een recreatief nachtverblijf in een kleinschalige woning dat dient als recreatief verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning niet is toegestaan;
1.77 trekkershut
een recreatief nachtverblijf in een blokhut of daarmee gelijk te stellen bouwwerk dat dient als recreatief verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning niet is toegestaan;
1.78 trekkershutten
een recreatief nachtverblijf in blokhutten of daarmee gelijk te stellen bouwwerken die dienen als recreatief verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en waar permanente bewoning niet is toegestaan;
1.79 verblijfsrecreatieve eenheden
het totaal aan trekkershutten, hooibergrecreatiewoningen, boomhutten, stacaravans, tiny houses en chalets.
1.80 volledige herbouw
het herbouwen van een bestaand bouwwerk waarbij een nieuw bouwwerk ontstaat;
1.81 vrijstaande lichtmasten
een vrijstaande mast of paal waar één of meerdere lichtarmaturen aan zijn bevestigd;
1.82 vrijstaande overkappingen
een vrijstaand bouwwerk in de vorm van een constructie bestaande uit maximaal 3 wanden, waarvan maximaal 2 wanden tot de constructie behoren;
1.83 weg
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg;
1.84 wegbeheerder
bevoegd gezag welke de wettelijke onderhoudsplicht van een weg heeft;
Artikel 2 Overig - Indieningsvereisten En Maatvoering
2.1 bepalen maten, maatvoering
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. peil:
- 1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor gebouwen waarvan de toegang niet onmiddellijk aan de weg grenst en waar direct in de omgeving is gelegen: de gemiddelde hoogtemaat ten opzichte van NAP;
- 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het terrein;
- b. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- d. de inhoud van een bouwwerk: bovenkant afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat voor een boomhut de constructie onder de begane grondvloer, gemeten vanaf de onderkant van de vloer, niet wordt meegerekend bij de bepaling van de bouwhoogte;
- f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bij balkons, luifels en overstekende daken die geen ondergeschikte bouwdelen zijn wordt een fictieve gevel neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- g. afstand tot de zijdelingse perceelgrens: tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
- h. maaiveld: de gemiddelde bestaande hoogte van het (aangrenzend) terrein;
2.2 ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt tot een maximum van 4 m2 per bouwdeel.
2.3 maten
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 indieningsvereisten
Voor het indienen van een landschaps- en/of erfinrichtingsplan gelden de volgende eisen:
- a. het plan moet een geschaalde plattegrond bevatten;
- b. de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) dient als ondergrond voor het plan gebruikt te worden;
- c. het plan moet noord-gericht zijn getekend.
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Overig - Agrarisch Landschap - Gemengde Functies
3.1 Functieomschrijving
Het buitengebied van de gemeente Rijssen-Holten kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan functies. Het primaat ligt hierbij in een groot deel van het buitengebied op de landbouw. De landbouw maakt een ontwikkeling door waarbij schaalgrootte en innovatie belangrijke sleutelbegrippen zijn. Landbouw blijft een belangrijke drager van fysieke en ruimtelijke kenmerken van het buitengebied. In het landschap zien we een tweedeling ontstaan; er zijn relatief geconcentreerde landbouwgebieden en (mix)gebieden waarin ook andere functies voorkomen, zoals wonen en recreatie.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Rijssen-Holten deelt het buitengebied op in deelgebieden aan de hand van de ruimtelijke kenmerken. Het LOP is een overkoepelend toetsingskader voor verdeling, uitbreiding, verplaatsing en nieuwvestiging van functies in het buitengebied.
Elk gebied is uniek door haar aanwezige kenmerken. Toch zijn er ook overkoepelende kenmerken (of factoren) die mede bepalend zijn in de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Deze factoren zijn echter niet altijd zichtbaar. De ruimtelijke dragers moeten bekeken worden bij een uitbreiding, verplaatsing of nieuwvestiging van functies in het plangebied. Niet alle factoren zullen altijd van belang zijn en soms zullen er specifieke kenmerken zijn die nadere beschouwing behoeven.
3.2 Toegestaan gebruik en/of functies
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
- a. bestaande niet-agrarische bedrijven;
- b. bestaande tuin, erf, erfontsluiting en parkeervoorzieningen;
- c. het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met uitzondering van:
- 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
- 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2-, en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
- 3. hoogspanningsleidingen;
- 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer;
- d. bestaande recreatieverblijven;
- e. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
- f. dagrecreatie;
- g. het weiden van vee.
3.3 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en gebouwen voor:
- a. buitenopslag ten dienste van de bedrijfsvoering op onbebouwde grond, tenzij dit gebruik expliciet is toegelaten op basis van Artikel 5;
- b. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats voor aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud of tijdelijke bouwwerkzaamheden;
- c. het buiten stallen, opslaan of plaatsen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de functie gerichte gebruik;
- d. de opslag van gevaarlijke stoffen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;
- e. een crossterrein, het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de modelvliegsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten;
- f. zelfstandige detailhandel;
- g. een seksinrichting, (straat)prostitutie of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- h. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen (gedoog)toestemming is verleend;
- i. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
- j. permanente bewoning van recreatiewoningen of objecten met een functie voor verblijfsrecreatie, tenzij er een persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing is;
- k. recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tenzij vergund met een omgevingsvergunning;
- l. een paardrijbak;
- m. andere functies of activiteiten die afwijken van de regels voor het toegelaten gebruik of regels voor bouw, milieu of ruimtelijke ordening zoals opgenomen in dit omgevingsplan.
3.4 Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bouwregels:
- a. perceels- en erfafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan als deze onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde anders dan voor perceel- en erfafscheidingen, mag maximaal 3 m zijn.
3.5 Omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstanden
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van diverse werken
Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Bos en/of dichte beplantingsstroken;
- b. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
- c. Infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
- d. Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.
- e. Voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
4.2 Bouwregels
Op de tot Bos bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie
5.1 algemene functieomschrijving van verblijfsrecreatie
5.2 algemeen toegestaan gebruik en/of functies voor verblijfsrecreatie
Op deze locatie is het volgende gebruik en zijn de volgende functies toegestaan:
- a. recreatief verblijf in een chalet, boomhut, stacaravan, (hooiberg)recreatiewoning, tiny houses, trekkershut, groepshuis of ander kampeermiddel;
- b. bergingen ten behoeve van opslag van onderhoudsmateriaal noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
- c. dienstverlening voor de vakantiegasten die verblijven in een stacaravan of op een kampeerplaats zoals een zwembad, detailhandel, sport- en spelvoorzieningen en sanitaire voorzieningen en daarbij behorende:
- 1. gebouwen;
- 2. bouwwerken;
- d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- e. voorzieningen zoals:
- 1. in- en uitritten, parkeerplaatsen, paden en wegen;
- 2. groen, landschappelijke inpassing zoals tuinen en/of erfbeplanting;
- 3. speelvoorzieningen;
- 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. met dien verstande dat de gronden niet mogen worden beschouwd als erf.
5.3 algemeen strijdig gebruik voor verblijfsrecreatie
5.4 algemene bouw-, milieu- en ruimtelijke ordening regels voor verblijfsrecreatie
Hoofdstuk 4 Overige Regels
Artikel 6 Overig - Landschapsontwikkelingsplan
6.1 Landschap Oostflank Holterberg
Dit landschap wordt gevormd door kleinschalige akker- en graslanden, met beplante steilranden, houtwallen, gegroepeerde boerderijen en behoort tot het kampenlandschap.
Aan de westzijde van de Lichtenbergerweg ligt de Sallandse Heuvelrug. Aan de oostzijde het Jong ontginningslandschap.
Opgaven voor het landschap:
- 1. inpassen erven in het lint volgens bestaand stramien (geen dubbel lint) met rood voor rood;
- 2. erven groen in te pakken als aansluiting op het bosgebied;
- 3. behouden en creëren van landschappelijke doorzichten naar het achterliggende open gebied in het oosten;
- 4. stimuleren van het terugbrengen van historische eenmansesjes in het bos;
- 5. landschappelijk inpassen recreatieterreinen.
Artikel 7 Overig - Zoneringen
7.1 Archeologische verwachtingswaarde
7.2 Geluidszone wegen 250 meter
Voor gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidszone - wegen 250 m' geldt dat geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgesteld besluit hogere waarde.
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht Bouwwerken
8.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
8.2 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik
9.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het omgevingsplan bestaan gebruik.
9.2 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied Rijssen-Holten 2012, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Holterstraatweg 186 te Rijssen ligt recreatiebedrijf Buitenplaats Holten. Het betreft een 4-sterren glampingpark liggend aan de voet van de Sallandse Heuvelrug. Momenteel zijn ter plaatse van het recreatiebedrijf 28 stacaravans toegestaan.
Om de huidige toeristische kwaliteit te behouden en te verbeteren, is initiatiefnemer voornemens om het recreatiebedrijf uit te breiden, waarbij de totale oppervlakte gelijk blijft. Concreet gaat het om de realisatie van 47 recreatiewoningen en één groepshuis. Het totaal komt dan op 75 recreatieve eenheden en een groepshuis. Deze worden grotendeels gesitueerd op het noordelijke deel van het recreatiebedrijf, dat nu nog nagenoeg onbebouwd is. Het gehele vernieuwde recreatiebedrijf zal op een landschappelijke wijze worden ingericht. Dit wordt vormgegeven door een landschappelijke inpassing, waarbij het plangebied wordt ingepast in de omgeving.
Het voornemen is niet in overeenstemming met het huidige juridisch-planologische regime, aangezien er nu maximaal 28 stacaravans zijn toegestaan binnen de huidige recreatiebestemming.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting is aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging Plangebied
Buitenplaats Holten ligt in de gemeente Rijssen-Holten. Globaal ligt het recreatiebedrijf tussen de kernen Holten en Rijssen, direct ten zuidoosten van de Sallandse Heuvelrug. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en ruimere omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Rijssen en Holten en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 Huidig Planologisch Regime
1.3.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" (vastgesteld op d.d. 11 januari 2012). Tevens gelden ter plaatse de bestemmingsplannen "Welstandsnota Rijssen-Holten" (vastgesteld op d.d. 31 mei 2012), "Reclamenota gemeente Rijssen-Holten" (vastgesteld op 5 februari 2012) en het "Parapluplan parkeernormen" (vastgesteld op 18 oktober 2018).
In dit geval is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen-Holten" relevant. Op de andere bestemmingsplannen wordt uitsluitend daar waar relevant ingegaan. Overigens is in dit geval tevens het ontwerp omgevingsplan "Chw omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten" relevant. Het omgevingsplan is nog niet vastgesteld. In overleg met de gemeente Rijssen-Holten is de opzet van het juridische gedeelte van voorliggend bestemmingsplan (regels en verbeelding) reeds ingericht conform het ontwerp omgevingsplan. Op deze wijze is het bestemmingsplan later op eenvoudige wijze in te passen in het gemeentelijk omgevingsplan.
1.3.2 Bestemmingen
1.3.3 Strijdigheid
Het beoogde plan voorziet in de realisatie van 47 recreatiewoningen en één groepshuis. Deze bevinden zich in het deel waar de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4' geldt. Op deze gronden zijn nu maximaal 28 stacaravans mogelijk. Het plan is dan ook in strijd met de gebruiks- en bouwregels van dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in een passend planologisch regime voor het gehele recreatiebedrijf.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied Rijssen, uitbreiding Buitenplaats Holten" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek. nr.NL.IMRO.1742.BPB2020010-0401) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied en de omgeving.
In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planbeschrijving.
In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Rijssen-Holten beschreven.
In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en wateraspecten de revue.
In Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Tevens wordt hier ingegaan op het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied En Omgeving
Het plangebied ligt aan de voet van de Holterberg, tussen de kernen Rijssen en Holten. Het landschap wordt gekenmerkt door kleinschalige akker- en graslanden, met beplante steilranden, houtwallen en gegroepeerde boerderijen. Het behoort tot het kampenlandschap. Het plangebied ligt op de grens van de beboste Sallandse Heuvelrug ten westen en het open agrarisch landschap ten oosten. Kenmerkende ruimtelijke structuurdragers vormen de Sallandse Heuvelrug en de Holterstraatweg (N350). In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven, waarop de ruimtelijke structuur zichtbaar is.
![]() |
Afbeelding 2.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de ruimtelijke omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied zelf bestaat uit een deel van het recreatieterrein. Het betreft het deel 'Buitenplaats Holten'. Het andere deel is niet in eigendom van initiatiefnemer. Het perceel betreft een recreatieperceel, waarop 28 luxe stacaravans aanwezig zijn. Deze stacaravans bevinden zich met name in het zuidelijke deel, rondom en naast een vijver. Tevens is er een zwembad aanwezig. Verder beschikt het terrein over een speeltuin, een kinderboerderij en een centraal punt (de Huiskamer). Al deze voorzieningen zijn in de afgelopen jaren gerealiseerd.
In het noordelijke deel (waar nu de meeste nieuwe gebouwen beoogd zijn) liggen de gronden grotendeels braak. Ook staan ter plaatse wat vervallen (te slopen) gebouwen. Wel loopt er al een padenstructuur over het park. Het gebied is voorzien van een groot aantal bomen en struiken.
In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Tot slot is in afbeelding 2.3 een weergave van de huidige indeling opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.3: Plattegrond huidige situatie (Bron: Buitenplaats Holten) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Uitbreiding
3.1.1 Algemeen
De verblijfsrecreatieve branche is op vele manieren in ontwikkeling. Aan de ene kant wordt er vanuit de overheid gestuurd op vitale vakantieparken, aan de andere kant is er de opkomst van grote ketens in Nederland, die een steeds groter marktaandeel in handen krijgen. In het algemeen wordt gesteld dat schaalgrootte belangrijk is om te kunnen overleven. Daarnaast is er vanuit de consument behoefte aan kleinschaligheid en authenticiteit. Ook kiezen consumenten steeds vaker voor onthaasting: men zoekt steeds vaker voor een kortere vakantie in het groen en de ruimte. Tot slot is er de afgelopen jaren een groei van de seniorenmarkt en een groei van inkomend (internationaal) toerisme te merken. Op al deze ontwikkelingen wil Buitenplaats Holten inspelen.
3.1.2 De ontwikkeling
De ontwikkeling heeft betrekking op het noordelijk deel van het recreatieperceel (daar waar de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4 geldt). Het zuidelijke deel is niet in eigendom en valt daarom buiten de scope van dit bestemmingsplan.
Zoals reeds in het vorige hoofdstuk omschreven, is het terrein sinds enige jaren in handen van initiatiefnemer. Deze heeft het terrein een impuls gegeven door 28 luxe chalets en andere bijbehorende voorzieningen te realiseren. Het terrein is echter groot genoeg voor meer dan de nu toegestane 28 chalets. Het noordelijk deel van het terrein ligt namelijk nog grotendeels braak. Wel staan daar enkele te slopen opstallen. Om het recreatiebedrijf verder te ontwikkelen, is initiatiefnemer voornemens 47 recreatieve eenheden en één groepshuis toe te voegen. De recreatieve eenheden bestaan uit luxe chalets, boomhutten, safaritenten en tiny houses. De exacte verdeling is nog niet bekend. In het kader van flexibiliteit wordt dit ook niet vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee komt het totaal op 75 chalets en een groepshuis. Samen met de landschappelijke inpassing, die aansluit bij de bestaande bosrijke omgeving, wordt er een grote kwaliteitsslag gemaakt. In afbeelding 3.1 is een weergave gegeven van de gewenste situatie. Het gaat als het ware om verschillende 'werelden'. Per wereld wordt een bepaalde uitstraling/karakter beoogd. In afbeelding 3.2 en 3.3 zijn enkele impressies weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2: Impressie gewenste ontwikkeling (mogelijke invulling) (Bron: Odin Landschapontwerpers) |
![]() |
Afbeelding 3.3: Impressie beoogde recreatie-objecten (Bron: Initiatiefnemer) |
3.2 Landschappelijke Inpassing
Het vakantiepark ligt onderaan de voet van de bosrijke Sallandse Heuvelrug. De identiteit van dit ‘bos’ wordt ingezet om de ruimtelijke kwaliteit op en langs de randen van het park te versterken. Grove dennen, berkenbomen, eiken en krenten in een losse setting bepalen samen met passende houten accommodaties de inrichting van het park. De beleving is daarbij vooral naar binnen gericht, van buitenaf is er weinig zichtbaar van het park.
De randen van het terrein aan de noord- en oostzijde (grenzend aan het open landschap) worden voor 100% aangeplant. In de loop van de tijd/jaren worden openingen in de singel gemaakt t.b.v. doorkijkjes vanaf de accommodaties middels het terugzetten van enkele heesters. Deze openingen in de singel beperken zich tot maximaal 10% van de totale lengte van de rand.
De landschappelijke beplanting krijgt over het gehele park een uniforme sfeer. Binnen deze wereld bevinden zich enkele ‘kamers’ die betreft accommodaties bij voorkeur ingedeeld worden in eenzelfde type of verschijningsvorm. Zo valt er te denken aan een tentenveld, een plek voor boomhutten en een groepshuis. Door te kiezen voor eenzelfde uitstraling ontstaat rust in beleving en sfeer. In afbeelding 3.4 is een uitsnede opgenomen van de gewenste landschappelijke inpassing.
![]() |
Afbeelding 3.4: Impressie landschappelijke inpassing (Bron: Odin landschapsontwerpers) |
3.3 Verkeer En Parkeren
3.3.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Rijssen-Holten heeft een parkeernota, waarin normen en voorwaarden aan parkeervoorzieningen zijn opgenomen. In de parkeernota wordt uitgegaan van het gemiddelde parkeerkencijfer van de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren (december 2018)'.
3.3.2 Situatie plangebied
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
4.2.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
4.3.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. Met de Omgevingsverordening wordt de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridische geborgen.
4.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. Of - generieke beleidskeuzes;
- 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
- 3. Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
4.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.3.5 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
4.3.6 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Rijssen-Holten 2010-2020 en doorkijk naar 2030
4.4.2 Visie Vrijetijdseconomie 2017-2021
4.4.3 Kadernota landelijk gebied
4.4.4 Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied Rijssen-Holten (een aanvulling op de Kadernota landelijk gebied)
4.4.5 Landschapsontwikkelingsplan
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingstoets
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Archeologie En Cultuurhistorie
5.1.1 Archeologie
5.1.2 Cultuurhistorie
5.2 Besluit Milieueffectrapportage
5.2.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
- Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
- Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
- Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden.
Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. beoordeling gehanteerd.
5.2.2 Situatie plangebied
5.2.3 Conclusie
Eén en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van milieueffecten verantwoord is.
5.3 Bodem
5.3.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden verricht.
In dit geval heeft Sigma in 2020 ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is als Bijlage 2 opgenomen.
5.3.2 Situatie plangebied
- in de bovengrond is geen verhoging ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen;
- in de ondergrond is geen verhoging ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen;
- het grondwater bevat een verhoogd gehalte aan barium en zink ten opzichte van de streefwaarde. De tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) wordt niet overschreden. Daarom is er geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
5.3.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.4 Ecologie
5.4.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.4.2 Gebiedsbescherming
5.4.3 Soortenbescherming
5.4.4 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.5.2 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede van de risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Opgemerkt wordt dat ten zuiden van het plangebied de spoorweg Deventer – Almelo ligt, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Voor deze spoorweg geldt geen PR-plafond. Met betrekking tot het groepsrisico en de verantwoording daarvan is de zone van 200 meter (groepsrisico aandachtsgebied) vanaf het spoor een belangrijke afstand. Dit gebied omvat het 100% letaliteitspercentage (op circa 150 meter) van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Exploision). Vanaf 200 meter is er sprake van een significant lager letaliteitspercentage. Vanaf die afstand zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico.
Het plangebied bevindt zich op meer dan 500 meter afstand van de spoorweg Deventer – Almelo. Hiermee ligt het plangebied buiten het gebied waarbij sprake is van een 100% letaliteitspercentage. Het plangebied bevindt zich tevens buiten de zone waar aandacht moet worden gegeven aan de verantwoordingsplicht groepsrisico.
5.5.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.6 Geluid
5.6.1 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.6.2 Geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten
Op 2 september 2009 heeft de gemeente Rijssen-Holten het zogenaamde “gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Rijssen-Holten – Nota geluidsbeleid” vastgesteld. In deze nota is omschreven wat het beleid is indien sprake is van geluidsbelaste situaties. De nota volgt op hoofdlijnen de principes van de Wet geluidhinder, maar kent in aanvulling daarop ook eigen ambitieniveaus en bovengrenzen. Bovendien beperkt het geluidsbeleid zich niet tot de geluidsgevoelige bestemmingen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is, maar richt het zich ook op gebieden met verblijfsrecreatie, waarvan hier sprake is.
Volgens de nota geldt voor gebieden met verblijfsrecreatie een ambitieniveau van 43 en 50 dB voor respectievelijk weg- en railverkeerslawaai.
5.6.3 Situatie plangebied
5.6.4 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor dit planvoornemen.
5.7 Geur
5.7.1 Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.
5.7.2 Situatie plangebied
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op een afstand van 55 meter aan de Leiding 3 te Rijssen. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. De vaste afstand van 50 meter tussen het plangebied en het agrarische bouwvlak wordt gehaald. Daarom is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf niet in haar werkzaamheden belemmerd, temeer omdat de planologische afstand niet afneemt ten opzichte van de huidige situatie.
5.7.3 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij.
5.8 Luchtkwaliteit
5.8.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.8.2 Situatie plangebied
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
5.8.3 Conclusie
Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.9 Milieuzonering
5.9.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden geaccepteerd worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
5.9.2 Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
In voorliggend geval kan, gezien de ligging in het buitengebied, worden uitgegaan van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.9.3 Situatie plangebied
5.10 Wateraspecten
5.10.1 Vigerend beleid
5.10.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vijf hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: Definities
- Hoofdstuk 2: Algemene regels
- Hoofdstuk 3: Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 4: Overige regels
- Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotregels
De regeling is deels aangesloten bij het ontwerp-omgevingsplan “Chw Omgevingsplan Buitengebied Rijssen-Holten”. De regeling wijkt daarom af van de normale svbp-standaarden.
6.2 Opzet En Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
In dit geval is, zoals aangegeven, aansluiting gezocht bij het ontwerp-omgevingsplan van de gemeente Rijssen-Holten. Hierna wordt op de regels ingegaan:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de definities. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 alle relevante begrippen opgenomen. In artikel 2 zijn de indieningsvereisten en maatvoering (wijze van meten) opgenomen. Deze twee artikelen kunnen gezamenlijk gezien worden als de inleidende regels. In artikel 2 is een specifieke maatvoering voor boomhutten opgenomen, teneinde mogelijk te maken dat deze op palen worden gebouwd, waarbij deze niet bij de bouwhoogte worden meegerekend.
Algemene regels
Hoofstuk 2 bevat algemene regels. Het gaat om basisfunctielagen in het buitengebied. Voor de regelopzet is gekozen voor drie basisfunctielagen die samen het gehele buitengebied bedekken. Die zijn natuurlandschap, infrastructuur en agrarisch landschap gemengde functies. Voor onderhavige locatie is de algemene regel ten aanzien van het 'Agrarisch landschap – gemengde functies' relevant. Dit betreft artikel 3.
In artikel 3 zijn algemene bepalingen omtrent dit landshap opgenomen. Het gaat om vormen van toegestaan en strijdig gebruik. Ook zijn er bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een omgevingsvergunningenstelsel voor het kappen van houtopstanden en diverse werken opgenomen.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen 'Bos' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' opgenomen.
Bos
Deze bestemming is conform nu geldend bestemmingsplan opgenomen langs de randen van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor bos en/of dichte beplantingsstroken en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Als bouwwerken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bos' wordt met name beplanting behouden en aangebracht ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe detailhandelsbestemming en uitbreiding hiervan. Tevens is een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Conform geldend bestemmingsplan is de recreatieve bestemming opgenomen ter plaatse van het recreatiebedrijf. Allereerst is een algemene functieomschrijving gegeven van verblijfsrecreatie. Vervolgens zijn vormen van algemeen toegestaan en strijdig gebruik en functies voor verblijfsrecreatie opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen. Ten aanzien van de algemene regels is de bepaling opgenomen dat bouwwerken dient te worden gesitueerd conform het vlekkenplan, dat onderdeel is van het bedrijfsnatuurplan. Op deze manier is de inpassing geborgd, maar is tevens enige flexibiliteit opgenomen. Tevens is voor algemene gebouwen ten behoeve van het recreatiebedrijf bepaald dat deze ter plaatse van de aanduiding 'centrum' gebouwd dienen te worden, tot maximaal 300 m2 (de bestaande oppervlakte).
Vervolgens zijn algemene regels voor recreatieve functies opgenomen. Zo is bepaald dat chalets, tiny houses, boomhutten, trekkershutten, hooibergrecreatiewoningen en stacaravans, tot een gezamenlijk aantal van maximaal 75 verblijfsrecreatieve eenheden zijn toegestaan. Tevens is één groepshuis toegestaan.
Vervolgens zijn er specifieke regels opgenomen voor de volgende (in dit plan gewenste) functies:
- Trekkershutten en hooibergwoningen;
- Stacaravans en chalets;
- Boomhutten;
- Recreatiewoningen;
- Groepshuizen;
- Overige gebouwen;
- Bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Overige regels
Hoofstuk 4 bevat de overige regels. Het gaat om regels omtrent het landschapsontwikkelingsplan, archeologische verwachtingswaarde en geluidzoneringen.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 5 zijn tot slot de overgangs- en slotregels opgenomen.
6.3 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Rijssen – Holten. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Voor het nieuwe initiatief, waarmee het aantal chalets zal toenemen en een groepshuis wordt toegevoegd, zal middels een bedrijfsplan voor de komende 10 jaar aangetoond moeten worden of dit initiatief economisch uitvoerbaar is. Uit dit bedrijfsplan zal moeten blijken of de uitbreiding naar 75 chalets en één groepshuis, daadwerkelijk nodig zijn om dit initiatief economisch rendabel te krijgen.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Inspraak en participatie
Initiatiefnemer heeft omwonenden in een straal van 300m op de hoogte gebracht van de voorgenomen plannen door middel van een brief. Naar aanleiding van deze brief heeft hij met meerdere omwonenden contact gehad om het één en ander verder toe te lichten. De reacties die hij ontvangen heeft zijn positief. Verdere rechtszekerheid van omwonenden is gewaarborgd in de procedures die volgen na een positief besluit van het college en een positieve opinie van de commissie grondgebied op dit principeverzoek.
7.2.2 Vooroverleg
Provincie Overijssel
In het kader van vooroverleg wordt het plan naar de provincie Overijssel toegezonden.
Waterschap Vechtstromen
Het waterschap heeft op d.d september 2020 een positieve reactie op het plan gegeven. Hiermee is het vooroverleg met het waterschap positief afgerond.
7.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft geleid tot een beperkte aanpassing aan het plan. In Bijlage 6 is hier nader op ingegaan. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.
Bijlage 1 Bedrijfsnatuurplan
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Vormvrije M.e.r. Notitie
Bijlage 5 Vormvrije m.e.r. notitie