KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Wonen - Aaneen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Uitgangspunten Bebouwing
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Geur
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Overige Planologische Aspecten
5.1 Flora En Fauna
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
5.3 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Rapport Bodemonderzoek Essensteeg Dijkerhoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Essensteeg, Dijkerhoek
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 4 Waterpagraaf - Advies Waterschap

Wonen Dijkerhoek, Essensteeg - Dijkerhoekseweg

Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten

Vastgesteld op 02-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Wonen Dijkerhoek, Essensteeg - Dijkerhoekseweg' met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwd

meer dan twee aaneengebouwde woningen in een rij, al dan niet geschakeld.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (een van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn en geen betrekking hebbend op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, die op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.11 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.20 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.21 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 overkapping

een bouwwerk in de vorm van een overkapping bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren;

1.23 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.24 risicovolle inrichting

een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.25 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit één of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel.

1.26 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;

1.27 voorste bouwgrens

de bouwgrens die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.28 voorste bouwperceelgrens

de bouwperceelgrens die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.29 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw niet direct is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.30 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.31 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.

2.5 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;
  2. b. transformatoren en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  3. c. erven;
  4. d. terreinen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen - Aaneen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. aaneengebouwde en/of twee-aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' ook vrijstaande woningen zijn toegestaan, en met dien verstande dat het maximum aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven;
  2. b. een aan huis verbonden beroep of bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat voor de activiteiten maximaal 35% van het brutovloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bijgebouwen mag worden gebruikt, evenwel met een maximum van 75 m2;
  3. c. voorzieningen van openbaar nut;
  4. d. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat bij vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd,

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een gebruik of het laten gebruiken van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik of het laten gebruiken van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie
  4. d. een gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een risicovolle inrichting.

6.2 Afwijken ten behoeve van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw ten behoeve van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd, geen ernstige hinder of afbreuk aan het (woon)milieu wordt gedaan en rekening wordt gehouden met externe veiligheid. Dit betekent dat:

  1. a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  2. b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  3. c. maximaal 35% van de brutovloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 75 m²;
  4. d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  5. e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  6. f. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in of gelijk zijn te stellen met de categorieën 1 en 2 zoals vermeld in de bij deze regels behorende staat van bedrijfsactiviteiten;
  7. g. behoudens verkoop van ter plaatse vervaardigde goederen in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  8. h. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein
  9. i. de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad
  10. j. de afwijking aanvaardbaar is met het oog op externe veiligheid.

6.3 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 4.1 en de gebruiksregels voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als zelfstandige woonruimte, mits:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg en de noodzaak van tijdelijke bewoning uit het oogpunt van mantelzorg (middels een schriftelijke verklaring van de behandelend huisarts of specialist) wordt aangetoond;
  2. b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de zelfstandige woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast, waarbij nadere eisen met betrekking tot de grootte en inhoud van de bewoning kunnen worden gesteld;
  4. d. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 25 m van het hoofdgebouw;
  5. e. het gebruik van bewoning ten behoeve van mantelzorg er niet toe leidt dat extra ontsluitingsmogelijkheden op de openbare weg worden aangelegd;
  6. f. sprake is van ruimte (hoek)kavels van ten minste 350 m² die qua bereikbaarheid en veiligheid al goed zijn ontsloten en voldoende ruimte bieden voor een vrijstaand bijgebouw;
  7. g. in het hoofdgebouw geen zelfstandige woonruimte voor mantelzorg is gerealiseerd.

De omgevingsvergunning, verleend op grond van artikel 6.3, kan worden ingetrokken, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - geurzone

7.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

7.3 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het, met uitzondering van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, afwijken van de voorgeschreven maatvoering, eventueel van de bebouwingsgrens, mits deze afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maatvoering;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 m uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

8.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Afstemmingsregel welstand

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden voor het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  1. a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

9.2 Procedureregels nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;

b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;

c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;

d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wonen Dijkerhoek, Essensteeg - Dijkerhoekseweg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Dijkerhoek wordt al jarenlang gebouwd voor de eigen behoefte van de bewoners Dijkerhoek en de naaste omgeving. Hiertoe is ook de Essensteeg aangelegd, waar tussen 2006 en 2012 17 woningen zijn gebouwd. Vervolgens zijn aan de westkant van de Hakkertsweg nog een paar woningen gebouwd, en inmiddels geen percelen meer uit te geven. In 2015 is een nieuw woningbehoefteonderzoek voor Dijkerhoek uitgevoerd. Daaruit kwam naar voren dat er voldoende vraag is om te starten met de bouw van maximaal 10 woningen. De locatie hiervoor maakt onderdeel uit van een nieuwbouwlocatie aan de noordkant van Dijkerhoek. Gekozen is voor dit deel van de woningbouwlocatie omdat dit goed aansluit op de bestaande bebouwing van de kern Dijkerhoek en voldoende groot is om te voorzien in de woningbehoefte in Dijkerhoek gedurende de planperiode. De huidige afronding aan de zuidkant van de Essensteeg is te zien als tweede fase van de nieuwbouw aan de Essensteeg. Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van de woningen mogelijk te maken.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordkant van Dijkerhoek, bij de hoek van de Essensteeg en de Dijkerhoekseweg. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door de Essensteeg, aan de oostkant door de Dijkerhoekseweg, aan de zuidkant door de achterkant van de percelen aan de Hakkertsweg en een klein pompgemaal, en aan de westkant door het perceel van de Essensteeg 18.

In de volgende afbeeldingen is het plangebied aangeduid. De precieze grenzen zijn te zien op de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0001.png"

Afbeelding: aanduiding ligging van het plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0002.png"

Afbeelding: aanduiding ligging van het plangebied) (met rood aangeduid) ten opzichte van de omgeving

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Wonen Dijkerhoek, Essensteeg - Dijkerhoekseweg' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401);
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen en overige aanduidingen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen en een goed ruimtelijk kader te bieden.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regiem

Binnen het plangebied geldt in de huidige situatie het bestemmingsplan 'Wonen Holten'. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juli 2013. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan heeft daarin de bestemming Agrarisch, dubbelbestemmingen voor het beschermen van archeologische waarden en aanduidingen voor de bescherming van de molenbiotoop en het grondwaterbeschermingsgebied.

Op grond van de bestemming Agrarisch is het niet mogelijk woningbouw te realiseren. Daarom is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0003.png"

Afbeelding: uitsnede verbeelding huidige bestemmingsplan (plangebied rood omcirkeld)

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van de plantoelichting gaat in op het wat er met het plan wordt beoogd. Hoofdstuk 3 vertelt over het beleidskader, zowel op nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op milieuaspecten. Vervolgens komt in hoofdstuk 5 andere planologische thema's, zoals flora & fauna, cultuurhistorie en water.In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op juridische aspecten en een verantwoording van de regels en de verbeelding. Het zevende hoofdstuk vertelt over de economische uitvoerbaarheid. Het laatste hoofdstuk van de plantoelichting gaat in inspraak en overleg over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 De omgeving van het plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de nieuwbouwlocatie aan de noordkant van Dijkerhoek. Ten behoeve van deze nieuwbouw is de Essensteeg aangelegd. Aan de westkant zijn tussen 2006 en 2012 langs de Essensteeg al woningen gebouwd, namelijk 17 grondgebonden woningen van verschillende woningtypes (vrijstaand, twee-aaneen en rijenwoningen). Verdere ontwikkeling aan deze kant van Dijkerhoek was hierbij al voorzien, zoals ook blijkt uit het eerdere stedenbouwkundig ontwerp en de al aangelegde infrastructuur. De Essensteeg is, ook ter hoogte van het plangebied, vormgegeven met het oog op verdere woningbouw.

Aan de zuidkant liggen woningen, die georiënteerd zijn op de Hakkertsweg. Aan de noordkant van de deze woningen lag vroeger een smalle groenstrook die in eigendom was van de gemeente, maar de afgelopen jaren, door de gemeente is verkocht en nu deel uitmaken van de tuinen van deze woningen. In deze strook liggen nog meerdere bomen.

De andere kant van de Dijkerhoekseweg (de oostkant) is en blijft agrarisch gebied. In de directe omgeving gaat het om weidegrond en bevindt zich ook een agrarisch bedrijf (Tromopsweg 9).

De Dijkerhoekseweg is voorzien van bomen aan weerszijden, maar niet in het plangebied zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0004.png"

Afbeelding: zicht vanaf kruispunt Essensteeg - Dijkerhoekseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0005.png"

Afbeelding: zicht richting zuiden vanaf Essensteeg

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt braak en is, in afwachting van bebouwing, niet in gebruik.

2.2 Uitgangspunten Bebouwing

In het plangebied worden maximaal 10 grondgebonden woningen gebouwd. Dat kunnen rijenwoningen, twee-aaneen-gebouwde woningen of vrijstaande woningen zijn. Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt voor de specifieke en actuele vraag van inwoners van Dijkerhoek en omgeving. De precieze verkaveling en de fasering wordt gedurende de planperiode daarop afgestemd.Gelet op het in 2015 uitgevoerde woningbehoefteonderzoek voor Dijkerhoek zullen er in ieder geval kavels voor starterswoningen worden uitgegeven.

2.3 Verkeer En Parkeren

De woningen zullen worden ontsloten op de Essensteeg. Die sluit weer aan op de Dijkerhoekseweg. Het plangebied maakt uit van de bebouwde kom en de maximumsnelheid van de aangrenzende wegen is 30 km/uur. De ontsluiting van de woningen is daarmee passend.

Bij de woningen moet rekening worden gehouden met het parkeerbeleid van de gemeente. Onderdeel van het parkeerbeleid is dat het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de parkeernormen. De precieze parkeernorm is afhankelijk van het woningtype. Voor koopwoningen geldt als parkeernorm hier bij twee-aaneengebouwde woningen een norm van 2,2, bij rijenwoningen 2 en bij vrijstaande woningen 2,4 parkeerplaatsen per woning.

Omdat nog niet bekend is hoeveel woningen van welk woningtype wordt gebouwd, is nu nog niet bepaald hoeveel parkeerplaatsen er zullen worden aangelegd. Uitgangspunt bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen is dat hier twee parkeerplaatsen op eigen terrein moeten komen. Hier is ruimte genoeg om te voorzien in de benodigde parkeerplaatsen. Dit is in de planregels verankerd. Langs de Essensteeg zullen door de gemeente daarnaast nog benodigde parkeervakken worden aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid vanuit het Rijk, de provincie Overijssel en gemeente Rijssen-Holten.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de eerdere Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma¡¦s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu: Natuurnetwerk nederland), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.


Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

3.1.2 Duurzaam verstedelijkingsladder

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0006.png"

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Voor het onderhavige plan doet zich allereerst de vraag voor of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een "ladderonderbouwing" is enkel verplicht voor deze ontwikkelingen. Conform jurisprudentie ligt de ondergrens op maximaal 11 woningen. Waarschijnlijk heeft de Raad van State aan willen sluiten op de grens van 12 woningen uit de Crisis- en herstelwet.

In het onderhavige plan gaat het om de bouw van minder dan 11 woningen. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, zoals bedoeld in 3.1.6 lid 2 van het Besluit van de ruimtelijke ordening. In verband met een goede onderbouwing van het plan zal toch worden ingegaan op de drie onderdelen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.


Trede 1: het plan voorziet in een actuele regionale behoefte

Zowel uit provinciaal als gemeentelijk volkshuisvestelijk beleid blijkt dat er in Rijssen behoefte is aan de realisatie van nieuwe woningen. In de Woonvisie Rijssen-Holten 2015 - 2020 wordt beschreven hoe de bevolkingsontwikkeling van Rijssen zich verhoudt met omliggende gemeenten. Hieruit blijkt dat Rijssen-Holten relatief gezien de sterkst groeiende gemeente is in de regio Twente. Er wordt verwacht dat de bevolking in de komende decenia blijft groeien.

In de nieuwe Woonvisie zal voor de gehele gemeente de woningvraag worden afgezet tegen aanbod in harde plannen, waaruit de resterende actuele behoefte voor de gemeente blijkt. De bouw van maximaal 10 woningen in Dijkerhoek zal onderdeel uitmaken van de woningbouwprogrammering van de Woonvisie 2016 t/m 2020. De Woonvisie zal regionaal worden afgestemd.

In Dijkerhoek wordt al gedurende enige jaren vraaggericht gebouwd. In Dijkerhoek vindt dat plaats op basis van een woonwenseninventarisatie samen met de buurtvereniging. Daaruit blijkt de lokale behoefte kwalitatief en kwantitatief. Deze werkwijze heeft ertoe geleid dat hele plan Essensteeg is ontwikkeld op basis van de lokale behoefte van het buurtschap Dijkerhoek.

Het woningbehoefteonderzoek naar woningen in Dijkerhoek geeft een goed inzicht in de vraag en toont de plaatselijke behoefte aan. Gedurende de hele planperiode zal de uitgifte op de dan actuele behoefte worden afgestemd. Door te programmeren voor de eigen behoefte ontstaat er ook geen overaanbod in harde plannen op de (regionale) woningmarkt. Hierdoor gaat er geen extra aanzuigende werking uit naar huishoudens uit andere gemeenten. Conform de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking (ministerie Infrastructuur en Milieu, versie november 2013) kan ruimte geboden worden voor kleinschalige woningbouw die vanwege de leefbaarheid en vitaliteit van een kern of wijk noodzakelijk is bijvoorbeeld om woonruimte in de eigen kern te kunnen bieden aan jonge gezinnen die graag in de kern willen blijven wonen. Het onderhavige plan voorziet in een actuele plaatselijk behoefte.


Trede 2: ligging bestaand stedelijk gebied

Voor bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro de volgende definitie gegeven: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

In het onderhavige geval ligt de locatie aan de rand van stedelijk gebied. Binnen Dijkerhoek zijn geen inbreidingsmogelijkheden meer. Een deel van het woningbouwprogramma in Dijkerhoek is de afgelopen jaren ingevuld op een inbreidingslocatie die is ontstaan na sanering van een binnenstedelijke bedrijfslocatie. Weliswaar is er een sport- en speelveld binnen de bebouwde kom. Maar deze is in gebruik bij de school en uitplaatsing van het veld buiten de bebouwde kom, of aan de rand van de bebouwde kom is niet gewenst vanwege de verkeersveiligheid.Het veld is ook niet groot genoeg om te voorzien in de woningbehoefte.


Trede 3: het plangebied is passend ontsloten

De locatie is goed bereikbaar. Via de Dijkerhoekseweg kan de Deventerweg (provinciale weg) makkelijk worden bereikt. Hier is overigens ook een bushalte. Gelet op de binding van de doelgroep aan Dijkerhoek is de locatie verkeerskundig wat dat betreft ook goed gelegen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied passend is ontsloten.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over een dergelijke lokale ontwikkeling. De ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.De bouw van maximaal 10 woningen niet te zien als nieuwe stedelijke ontwikkeling conform artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor elk van de 3 onderdelen van de Ladder Duurzame Verstedelijking bestaat voor deze locatie een goede motivering. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project voldoet aan het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel


De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Regionale woonafspraken

De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten hebben in nauwe samenwerking woonafspraken gemaakt voor een goed woonklimaat in Overijssel. In de woonafspraken hebben zij, samen met WoON Twente, ambities en de aanpak voor de periode 2016 – 2020 vastgeleged over: het passend houden en maken van de woningvoorraad, voorkomen van leegstand, huisvesten van kwetsbare groepen, omgaan met woon- en zorgvraagstukken, en stedelijke vernieuwing. De woonafspraken helpen om te zorgen voor gerichte en wederzijdse inzet van provincie en gemeenten ten aanzien van de woningmarkt. Uitganspunt is regionale afstemming, terugbrengen overprogrammering en elke gemeente bouwt voor de lokale behoefte.

De thema's van de woonafspraken zijn:

  1. 1. doelgroepen (waaronder statushouders);
  2. 2. wonen & zorg;
  3. 3. stedelijke vernieuwing;
  4. 4. bestaande woningvoorraad (waaronder verduurzaming); 5. programmeren en zuinig ruimtegebruik (met name het terugdringen van overcapaciteit).


De overeenkomsten zijn op 29 januari 2016 door de provincie en gemeenten in Twente ondertekend.

In de gemeente Rijssen-Holten is geen overcapaciteit die teruggedrongen moet worden. Het plan Essensteeg, Dijkerhoek wordt gebouwd voor de aanwezige lokale behoefte. De bouw van onderhavige woningen zal worden opgenomen in de nieuwe Woonvisie 2016 t/m 2020 van de gemeente.

3.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Rijssen-Holten 2009-2020'

De structuurvisie voor de gemeente Rijssen-Holten kent een looptijd van ongeveer 10 jaar, tot 2020. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.

Deze structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario’s geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleidt. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.

Ten aanzien van het thema 'Wonen' zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Woonvisie 2010 is leidend;
  • Masterplan Wonen Welzijn Zorg is leidend, maar moet op basis van de laatste ontwikkelingen nog wel worden geactualiseerd;
  • prestatieafspraken met provincie over woningbouwaantallen voor de periode 2010 t/m 2014 zijn gemaakt;
  • bouwen voor doelgroepen (kwaliteit);
  • aandacht voor bijzondere doelgroepen;
  • aandacht voor kwaliteit woningen (bestaand en nieuwbouw);
  • aandacht voor duurzaamheid;
  • invulling geven aan inbreidingslocaties voor woningbouw (De Kol, Watermolen Zuid, Omefa, Stationsomgeving Rijssen en diverse kleinere inbreidingslocaties).

Voor Dijkerhoek is een uitgangspunt voor de visie: meer geschikte woningen voor de eigen bevolking van kern Dijkerhoek. Dit is ook nodig om de kwaliteiten van de buurtschappen veilig te stellen.

3.3.2 Woonbeleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en geurhinder.

4.2 Bodem

Op deze locatie is in 2000 al milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ("Verkennend bodemonderzoek Beumersteeg 2 te Dijkerhoek" van 22 november 2000). Hierin is aangegeven dat de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt wordt geacht voor het huidige grondgebruik en eventuele nieuwbouw. Omdat dit onderzoek al zoveel jaren oud is, is door Aveco De Bondt hernieuwd verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ("Verkennend bodemonderzoek Essenteeg te Dijkerhoek", 15 juli 2016). De resultaten worden hieronder weergegeven:

Zintuiglijke waarnemingen

In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Grond

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verhoogde gehalten zijn aangetoond.

Grondwater

In het ondiepe grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten. Andere onderzochte parameters zijn niet verhoogd ten opzichte van de streefwaarde aangetoond.

Conclusie

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Voor wat betreft bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

4.3 Geluid

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg of spoorweg wordt ondervonden. Het onderzoek is wettelijk alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de geluidszone van de weg gesitueerd is.

De Dijkerhoekseweg heeft buiten de bebouwde kom een maximum snelheid van 60 km/uur. Het wegvak buiten de bebouwde kom heeft een zone van 250 meter. Een deel van het plangebied ligt daardoor binnen de zone van de Dijkerhoekseweg, buiten de bebouwde kom. Voor dit wegvak moet op basis van de Wgh dan ook akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Door de Milieuadviseur is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Het akoestisch onderzoek geeft aan dat de hoogste cumulatieve geluidsbelasting (geluidsbelasting van alle wegen te samen) 55 dB bedraagt, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 5dB, op de rand van het bouwvlak. Bij de nieuwe woningen wordt de ambitiewaarde van 43 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid overschreden, echter de bovengrens van 58 dB wordt niet overschreden. Doordat de geluidsbelastingen niet terug zijn te brengen tot de ambitiewaarde van 43 dB zijn de geluidsbelastingen op de nieuwe woningen acceptabel aangezien de bovengrens van 58 dB niet wordt overschreden. Bij aanvragen omgevingsvergunning voor bouwen zal in een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moeten worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan en dat er geen hogere grenswaardenprocedure hoeft te worden gevolgd.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.


De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

De realisatie van 10 woningen valt in de categorie NIBM, onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Geur

4.5.1 Wet geurhinder en veehouderij

In verband met geurhinder van agrarische bedrijven is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van belang. De in het bestemmingsplan beoogde ontwikkeling dient te voldoen aan de afstandtoetsing van de Wet geurhinder en veehouderij. Om een goed woon- en verblijfsklimaat te garanderen en om agrarische bedrijven niet te belemmeren, is het bouwen van gebouwen voor menselijk verblijf binnen de geurcontouren van de geldende norm van omliggende agrarische bedrijven niet toelaatbaar. Voor sommige diersoorten, zoals melkrundvee, gelden vaste afstanden. Bij verordening kunnen gemeenten afwijken van de in de wet genoemde afstanden.

4.5.2 Geurverordening Dijkerhoek

Op 4 november 2010 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten de Geurverordening Dijkerhoek vastgesteld. De verordening is op 17 november van 2010 in werking getreden. Op onderstaande afbeelding is aangegeven voor welk gebied een andere afstand gelden door de verordening. In de verordening is bepaald dat de afstand tussen veehouderijen waarvoor vaste afstanden gelden, en geurgevoelige objecten niet minimaal 100 meter moet zijn, maar minimaal 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0009.png"

Afbeelding: gebied Geurverordening Dijkerhoek

4.5.3 Het plangebied

Op korte afstand van het plangebied, aan de andere kant van de Dijkerhoekseweg/Beumersteeg, bevindt zich een grote melkrundveehouderij (Tromopsweg 9). Vanwege de Wet geurhinder en veehouderij gaat hier een beperking vanuit voor het oostelijk deel van het plangebied. Het gaat hier om een vaste afstand. In verband met de Geurverordening Dijkerhoek gaat het om een afstand van (ten minste) 50 meter (tussen woningen en veestallen van de inrichting). In de volgende afbeelding staat de beperking van 50 meter aangeduid rondom de veestallen die onderdeel uitmaken van de inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0010.png"

Afbeelding: indicatie 50 meter om veestal ten opzichte van plangebied (rode lijn)

In de bestemmingsplanregeling zal rekening moeten worden gehouden met de agrarische bedrijfsactiveiten, om te zorgen voor een goed woon- en leefklimaat, en gelet op de belangen van het agrarisch bedrijf. In verband hiermee is een aanduidingsvlak op de verbeelding opgenomen, en in de regels bepaald dat hier geen woningen mogen worden gebouwd of andere voor menselijk verblijf geschikte gebouwen.

Overige agrarische bedrijven liggen op een veel grotere afstand. Op 120 meter afstand ligt een agrarisch bedrijf aan de Beumersteeg 2/2A. Op 240 meter afstand ligt een agrarisch bedrijf aan de Beumerstaat 1. Dit zijn allemaal grondgebonden veehouderijen, die geen grote geuremissie hebben.

Gelet hierop kan gesteld worden dat voor het aspect geurhinder in het plangebied een goed woon- en leefklimaat zal zijn, mits 50 meter afstand wordt gehouden tussen de meest dichtbijzijnde veestal behorend tot het bedrijf en woningen.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten ook in bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.

4.6.2 Het plangebied

Op risicokaart.nl staan risicobronnen weergegeven. De volgende afbeelding laat zien dat er geen risicovolle inrichtingen zijn in of om het plangebied. Wel ligt er onder de Beumersteeg/Dijkerhoekseweg een hogedruk aardgastransportleiding. Met het oog op het plaatsgebonden risico en groepsrisico rondom dergelijke leidingen is een rapport externe veiligheid benodigd en een brandweeradvies benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0011.png"

Afbeelding: Risicobronnen in de omgeving (bron: risicokaart.nl)

De risico’s die worden veroorzaakt door de hogedruk aardgas-transportleiding zijn onderzocht door de gemeente Enschede (in het kader van de regionale samenwerking). Het rapport is opgenomen als bijlage bij de plantoelichting.

Plaatsgebonden risico

Over het plangebied van het bestemmingsplan “Wonen Dijkerhoek, Essensteeg - Dijkerhoekseweg” is geen 10-6 contour gelegen. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

Groepsrisico

Voor de aardgasleiding is voor de bestaande en nieuwe situatie het groepsrisico berekend. Beide zijn berekend op 0,0084 van de oriënterende waarde. De maximaal tien nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt middels het bestemmingsplan hebben geen rekenkundige invloed op het groepsrisico. Overeenkomstig het vastgestelde Externe Veiligheidsbeleid en het Bevb is een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor dit bestemmingsplan vereist. Het rapport is voorgelegd aan de regionale brandweer advies (o.a. aspecten zelfredzaamheid).

Advies brandweer

De Brandweer Twente geeft in haar advies van 29 september 2016 aan dat er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn voor wat betreft de onderdelen die zich richten op de fysieke veiligheid van de woningen (voornamelijk bluswatervoorziening en bereikbaarheid). Indien de gemeente voornemens is om verkeer remmende maatregelen te treffen adviseert de brandweer om de opkomsttijd van de brandweer mee te nemen bij de overwegingen, aangezien de brandweer in theorie niet binnen de norm van 12 minuten ter plaatse kan zijn. Ongeveer de helft van het plangebied bevindt zich binnen de zone waar objecten mee kunnen gaan branden bij een incident met deze transportleiding. Planologisch zijn de mogelijkheden beperkt om verder van de risicobron af te bouwen. De brandweer adviseert te voorkomen dat er objecten met minder of niet zelfredzame mensen op minder dan 50 meter van de transportleiding komen, met name kinderdagverblijven aan huis. Verder wordt geadviseerd de woningen zo te positioneren dat de aanwezigen rechtstreeks van de bron af kunnen vluchten. Ook informatie over de mogelijke handelingsperspectieven draagt bij aan het beperken van de effecten. Desondanks dient de gemeente er bij de ruimtelijke overweging rekening mee te houden dat er bij een incident dodelijke slachteroffers kunnen vallen. De brandweer adviseert om de belemmeringenstrook horende bij deze hogedruk aardgastransportleiding op de verbeelding op te nemen.

Reactie gemeente

De hogedruk aardgastransportleiding ligt, anders dan aangegeven, niet binnen 5 meter van het plangebied. De belemmeringenstrook ligt buiten het plangebied. Deze is opgenomen in het bestemmingsplan voor het buitengebied, hierin ook planologisch beschermd, en als zodanig te zien op ruimtelijkeplannen.nl.

Binnen de bestemming Wonen kan een kinderdagvoorziening aan huis worden gerealiseerd. Dit is echter een kleinschalig voorziening en qua omvang niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld een peuterspeelzaal, eerder met de situatie van een groot gezin. Voor aan huis verbonden bedrijf en beroep zijn de mogelijkheden qua oppervlakte in de planregels beperkt.

Het plaatsgebonden risico is klein en er wordt voldaan aan de grenswaarde. En het groepsrisico neemt volgens de berekeningen niet toe en is maar een fractie van de oriënterende waarde.

Het aspect externe veiligheid wordt meegewogen bij de besluitvorming.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.7.2 Het plangebied

In een voorgaande paragraaf is ingegaan op de mogelijke geurhinder van het agrarisch bedrijf aan de Tromopsweg 9. In het bestemmingsplan wordt hiervoor een aparte regeling voor opgenomen. Van andere milieuaspecten, zoals geluid en stof, gaat van de Tromopsweg 9 geen beperking uit en wordt voldaan aan de richtafstanden.

Afgezien van dit bedrijf, zijn er geen bedrijven in de omgeving die invloed hebben op het plangebied.

In het plangebied ligt een rioolgemaal. Het rioolgemaal wordt beheerd door het waterschap. In 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een richtafstand genoemd van 30 meter in verband met geur. Op dit moment zijn al woningen op kortere afstand gelegen dan 30 meter. De meest dichtbijzijnde woning ligt in de huidige situatie op 10 meter afstand van het rioolgemaal. Een andere woning, waarvan het bouwvlak tot op de perceelsgrens loopt, ligt op circa 15 meter afstand. Aangezien de nieuwe woningen aan de Essensteeg zullen worden gebouwd, zal de afstand van nieuwe woningen tot het rioolgemaal niet kleiner zijn dan de huidige afstand tot de meest dichtbijzijnde woning.

4.8 M.e.r.-beoordeling

4.8.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van maximaal woningen aan de rand van de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren, conform jurisprudentie. Bij een dergelijke vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een milieueffectenrapport (MER) moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

4.8.2 Plangebied

De kenmerken van de activiteit

Het plan omvat de bouw van maximaal 10 woningen en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "flora en fauna" en "archeologie" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.

De plaats van de activiteit

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom met daaromheen woningen, wegen, groen en een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura-2000 gebied. Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de natuurbeschermingswet is niet aan de orde. Daarnaast ligt het gebied op zodanig ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Overijssel dat uit te sluiten is dat de ontwikkeling hier effect op heeft. Het plangebied ligt in het intrekgebied van waterwingebied Espelo. De bouw van maximaal 10 woningen heeft gelet op de afstand tot de waterwinning en de aard van de activiteit geen beduidend effect op de waterwinning.

De samenhang met andere activiteiten

De voorgenomen ontwikkeling betreft een op zichzelf staande ontwikkeling en heeft geen samenhang met andere activiteiten in de omgeving.

De kenmerken

Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar de relavante aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.

Conclusie

De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage (bijlage, onderdeel D 11.2). De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

Hoofdstuk 5 Overige Planologische Aspecten

5.1 Flora En Fauna

Bij bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is onderscheid te maken in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door het Rijk.

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn De Sallandse heuvelrug in het noordwesten en Borkeld in het zuidoosten. De volgende afbeelding laat zien dat de planlocatie op grote afstand van een Natura 2000-gebied gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0012.png"

Afbeelding: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (Bron: provincie Overijssel)

Ook is het plangebied niet gelegen in of bij het natuurnetwerk Overijssel (EHS). In verband hiermee zijn er geen wezenlijke negatieve effecten van de woningbouw op het natuurnetwerk Overijssel te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0013.png"

Afbeelding: Ligging plangebied t.o.v. de natuurnetwerk Overijssel/EHS (Bron: Provincie Overijssel)

5.1.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming biedt de Flora- en faunawet het relevante wettelijk kader. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

De locatie waarop de woningbouw is geprojecteerd ligt nu braak. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling hoeven geen bomen en houtopstanden te worden verwijderd. Van een negatief effect van de ingrepen in het gebied op flora en fauna is geen sprake.

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling. Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Cultuurhistorie En Archeologie

5.2.1 Cultuurhistorie

Het plangebied zelf braak. Hier zijn geen cultuurhistorische waarden.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden. Wel ligt het plangebied in de molenbiotoop van de korenmolen De Hegeman (uit 1890), die is gelegen aan de Dijkerhoekseweg in Dijkerhoek. De afstand tussen het plangebied en de molen bedraagt meer dan 150 meter. Tussen het plangebied en de molen ligt andere bebouwing en bevinden zich bomen. In de planregels zal de beschermingszone voor de molenbiotoop worden overgenomen uit het geldende bestemmingsplan, en de daarbij behorende regels voor de maximale bouwhoogte van gebouwen en beperkingen ten aanzien van bomen en hoge beplantingen.

Het aspect cultuurhistorie worden hiermee afdoende beschermd in het bestemmingsplan.

5.2.2 Archeologie

Het plangebied ligt in een gebied met voor een klein deel een hoge archeologische verwachting en voor het overige een middelhoge archeologische verwachting. In verband hiermee is de regio-archeologe van Het Oversticht verzocht om een nader advies over de noodzaak van nader onderzoek. Op 15 juni 2016 is het advies uitgebracht. Het advies luidt als volgt:

In 2004 is door Vestigia archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied Dijkerhoek (Diepenveen-Jansen, M. en R. Schrijvers, 2004; Dijkerhoek een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek , Amersfoort (Vestigia V126)). Het onderzoek heeft aangetoond dat er geen archeologische resten zijn te verwachten. Het toenmalige plangebied is door de gemeente, op archeologische gronden, vrijgegeven. Het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek was niet noodzakelijk.

Het huidige plangebied valt net buiten het toentertijd onderzochte gebied (zie kaartje Vestigia, paarse kader). Gezien de uitkomst van het onderzoek uit 2004 en de ligging van de boringen (vooral boring 1, 2 en 5) rond het huidige plangebied is het uitvoeren van archeologisch opnderzoek in het huidige plangebied niet noodzakelijk. De resultaten zullen niet afwijken van de eerdere uitkomst.

Het plangebied Essensteeg wordt, op archeologische gronden, vrijgegeven. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPHW2016001-0401_0014.jpg"

Afbeelding: boorpunten eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek


In verband hiermee wordt niet nog een archeologisch uitgevoerd en geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Waterbeleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.


Rijksbeleid

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het plan is bindend voor het Rijk. Het Rijk vraagt andere overheden het plan te vertalen in hun beleidsplannen.

Het plan gaat onder meer over waterveiligheid en waterkwaliteit. Voor wat betreft ruimtelijk beleid wordt het van belang geacht water en ruimte beter te verbinden, zodat het een goed op het ander aansluit of, beter nog, elkaar versterkt. Bij ruimtelijke opgaven is het belangrijk vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen.


Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.


De locatie is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied Espelose veld. In de Omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de waterwingebieden in Overijssel.

Voor zover in dit kader van belang is in artikel 2.13.3. bepaald dat bestemmingsplannen voorzien in een dubbelbestemming voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Beleid waterschap

Het gebied valt onder Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het beleid staat in het Waterbeheerplan 2016-2021. Dit is een coproductie van Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door onder andere waterschap Drents Overijsselse Delta. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners.

In het waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe ze dit in de periode 2016-2021 wil doen. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren. De doelen in het waterbeheerplan zijn:

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.


Het waterschap richt zich ook bescherming van het grondwater.


Beleid gemeente

De "Watervisie Rijssen-Holten" (2009) geeft voor het grondgebied van Rijssen-Holten sturing aan het (ruimtelijke) waterbeleid van zowel de gemeente als de waterschappen. Voor het gehele gemeentelijk grondgebied is, op hoofdlijnen, een visie opgesteld. De visie is meer uitgewerkt voor de stedelijke kern Rijssen en zijn omgeving en de kern Holten en zijn omgeving. De Watervisie is richtinggevend voor meer operationele planvormen, zoals de ruimtelijke plannen (structuurvisies, bestemmingsplannen) en het (verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).

In de watervisie worden acht deelgebieden onderscheiden. Per deelgebied worden de belangrijkste gebiedskenmerken genoemd en worden de onderscheiden kansen en knelpunten behandeld. Vervolgens is per deelgebied een watervisie gevormd, aan de hand van streefbeelden. Aan de watervisie is een uitvoeringsparagraaf gekoppeld. Het plangebied ligt in deelgebied "Westflank Holterberg, Espelo, Dijkermaten en Dijkerhoek". Over het grondwaterbeschermingsgebied wordt als maatregel genoemd dat hier door herinrichting van het watersysteem minder water aangevoerd (maar wel voldoende om de
verdroging tegen te gaan). Ook is het de bedoeling het waterwingebied Espelose Broek herkenbaar te maken.

De gemeente Rijssen-Holten heeft daarnaast vanuit haar rol als rioleringbeheerder beleid opgesteld ten aanzien van riolering. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met de Waterschappen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen. Naar aanleiding van de wateroverlast van 2002 en 2003 heeft de gemeente het beleid geformuleerd dat in geval van inbreidingslocaties het water in het gebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op de locatie geïnfiltreerd moet worden.

Het uitgangspunt bij het ontwerp is dat per m2 afvoerend verhard oppervlak 30 mm statische berging gerealiseerd wordt. Wanneer er op locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren van 30 mm per m2, dan zorgt de gemeente elders in de omgeving voor compensatie.

5.3.2 Waterparagraaf en wateroverleg

De in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling maakt onderdeel uit van de nieuwbouwlocatie Essensteeg. Voor deze nieuwbouwlocatie is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit is afgestemd op de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied.

Op deze nieuwbouwlocatie is een gescheiden stelsel aanwezig. Hemelwater wordt naar een wadi geleid en kan daar infiltreren in de bodem. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op het riool.

In het juridische deel van het plan zijn regels opgenomen in verband met de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied.

In het kader van het bestemmingsplan is contact gezocht met Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft de kaders aangegeven, zie Bijlage 4 Waterpagraaf - advies waterschap. Deze kaders zijn opgenomen in de plantoelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een positief wateradvies afgegeven.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Sinds 1 juli 2013 geldt de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan worden keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De basis voor de planregels is gebaseerd op bestemmingsplan 'Wonen Holten'.

Bestemming Wonen - Aaneen

Conform de systematiek van de gemeente heeft het plangebied de bestemming "Wonen - Aaneen" waarin de bouw van rijenwoningen en twee-onder-een-kap-woningen mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast is een aanduiding "vrijstaand" opgenomen om de bouw van vrijstaande woningen mogelijk te maken. Op de verbeelding is het maximum aantal te bouwen woningen aangegeven: 10.

Milieuzone - Geurzone

Vanwege de nabijheid van een veehouderij is aan een deel van de gronden deze aanduiding gegeven. Gronden met deze aanduiding mogen geen woningen of gebouwen geschikt voor menselijk verblijf worden opgericht.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ten behoeve van de bescherming van het grondwatersbeschermingsgebied is aan het hele plangebied deze aanduiding gegeven. Er mag alleen worden gebouwd als de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad. Aan huisverbonden beroep of bedrijfsactiviteiten bij woningen zijn alleen toegestaan als de kwaliteit van het grondwater daardoor niet wordt geschaad.

Vrijwaringszone - molenbiotoop

Het hele plangebied ligt in de molenbiotoop. De geldende bestemmingsregeling is overgenomen. Het plangebied ligt op ongeveer 150 meter van de molen. Dat betekent dat gebouwen niet hoger mogen zijn dan 7 meter, tenzij hiervoor bij omgevingsvergunning afgeweken wordt van de bestemmingsregels. Hiervoor is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente is eigenaar van de gronden, zodat verwervingskosten niet aan de orde zijn. Voor de infrastructuur zijn geen investeringen benodigd, aangezien er kan worden aangesloten op al aangelegde infrastructuur. De plankosten komen ten laste van de grondexploitatie Dijkerhoek. Bij uitgifte komen de baten ten bate van diezelfde grondexploitatie. De financiële haalbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen en waar sprake is van een kostenverhaal. Omdat de gemeente zelf eigenaar van de grond is en de grond ontwikkelt, is kostenverhaal niet aan de orde. Een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Op 13 juli 2016 is een inloopbijeenkomst georganiseerd in Dijkerhoek over de woningbouw op de planlocatie. In verband hiermee wordt afgezien van terinzagelegging van een voorontwerpbestemmingsplan.

8.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan toegezonden aan de provincie Overijssel. Op 11 oktober 2016 heeft de provincie laten weten dat het bestemmingsplan niet in strijd is met het ruimtelijk beleid van de provincie en er nog ruimte is binnen de gemaakte woonafspraken. Vanuit het provinciaal belang zijn er geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure.

In verband me de nabijheid van een hogedruk aardgastransportleiding is de regionale brandweer om advies gevraagd. Zie hiervoor paragraaf 4.6.

In het kader van het wateroverleg is het waterschap om advies gevraagd. Zie daarvoor paragraaf 5.3.2.

8.3 Zienswijzen

Mochten er tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen binnenkomen dan worden deze door de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan afgewogen.

Bijlage 1 Rapport Bodemonderzoek Essensteeg Dijkerhoek

Bijlage 1 Rapport Bodemonderzoek Essensteeg Dijkerhoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Essensteeg, Dijkerhoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Essensteeg, Dijkerhoek

Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 4 Waterpagraaf - Advies Waterschap

Bijlage 4 Waterpagraaf - advies waterschap