KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde - Evenemententerreinen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingssregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
5.2 Archeologie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 De Evenemententerreinen
6.2 Verkeer En Bereikbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inspraak En Overleg
9.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Lijst Met Categorisering Evenementen
Bijlage 1 Geluidsonderzoek

Parapluregeling Evenemententerreinen

Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten

Vastgesteld op 14-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanParapluregeling Evenemententerreinen van de gemeente Rijssen-Holten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPP2012001-0401met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.9 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.11 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.12 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.15 evenementen

elke voor publiek toegankelijke verrichting, georganiseerde gebeurtenis, openluchtmanifestatie, (thema-)dag of week en/of herdenking die al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaaroverstijgend) plaatsvindt;

  1. a. waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
    1. 1. tenminste één aanééngesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken):

of

    1. 1. tenminste twee niet opéénvolgende dagen of vier niet opéénvolgende dagdelen:

en:

  1. b. met een omvang van meer dan 250 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig:

en:

  1. c. met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) van meer dan 40 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het (evenementen)terrein.

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.18 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot dichtst bij gelegen woningen

vanaf de grens van het evenemententerrein tot de dichtst bij gelegen woning, danwel bij een grotere afstand geldt een afstand van 50 meter.

2.2 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.7 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.12 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Waarde - Evenemententerreinen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Evenemententerreinen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementen 1, zoals aangegeven in de van deze regels deel uitmakende bijlage Lijst met categorisering evenementen;
    1. 1. maximaal zeven evenementen per kalenderjaar in categorie 1;
    2. 2. maximaal zes evenementen per kalenderjaar in categorie 2;
    3. 3. maximaal vijf evenementen per kalenderjaar in categorie 3.
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementen 2' zoals aangegeven in de van deze regels deel uitmakende bijlage Lijst met categorisering evenementen;
    1. 1. maximaal zeven evenementen per kalenderjaar in categorie 1;
    2. 2. maximaal vijf evenementen per kalenderjaar in categorie 2;
    3. 3. maximaal drie evenementen per kalenderjaar in categorie 3.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementen 3', zoals aangegeven in de van deze regels deel uitmakende bijlage Lijst met categorisering evenementen;
    1. 1. maximaal zeven evenementen per kalenderjaar in categorie 1;
    2. 2. maximaal vier evenementen per kalenderjaar in categorie 2;
    3. 3. maximaal één evenement per kalenderjaar in categorie 3.
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementen 4', zoals aangegeven in de van deze regels deel uitmakende bijlage Lijst met categorisering evenementen;
    1. 1. maximaal nul evenementen per kalenderjaar in categorie 1;
    2. 2. maximaal nul evenementen per kalenderjaar in categorie 2;
    3. 3. maximaal twee evenement per kalenderjaar in categorie 3.

met de daarbij behorende tijdelijke voorzieningen en tijdelijke bouwwerken

3.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de aangewezen gronden voor overnachtingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Reikwijdte

Dit paraplu-bestemmingsplan is van toepassing op in onderstaande tabel genoemde bestemmingsplannen.

Naam bestemmingsplan Vastgesteld Goedgekeurd
Wonen Rijssen 29 maart 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Buitengebied 25 maart 1983 12 mei 1984
Buitengebied, correctieve herziening 1991 30 september 1991 24 januari 1992
Buitengebied Holten 24 augustus 1992 27 april 1993
Holten Kom Noord 27 juni 1978 21 augustus 1979
Kom Holten 27 juni 1978
Sportveldencomplex Larenseweg 17 april 1978 17 oktober 1978
Dijkerhoek 7 augustus 1979 30 september 1980
ged. bestemmingsplan Sportcomplex Meermanskamp 23 september 1969 20 april 1970
Kern 2000 28 juni 1999 8 februari 2000
Kern 2000 (2003-1) (nieuwbouw gemeentehuis) 26 april 2004 2 november 2004
Oosterhof en Verenland 30 juli 1975 31 augustus 1976
Buitengebied Rijssen-Holten 1 november 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Kern Rijssen 2010 13 december 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Kern Holten, herinrichting Kalfstermansweide en Dorpsstraat 27 september 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Kern Holten, locatie Schuppert 1 november 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Wonen Holten, sportcomplex Vletgoor 14 februari 2013 n.v.t., nieuwe Wro

De in dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op ofwel vervangen gedeeltelijk de regels van de onderliggende bestemmingsplannen. Voorzover binnen de aangewezen gronden het onderliggende bestemmingsplan geen bepaling kent omtrent evenementen, gelden de regels uit dit bestemmingsplan als aanvulling. Voorzover het onderliggende bestemmingsplan op aangewezen gronden wel een of meerdere bepalingen omtrent evenementen kennen, worden deze vervangen door de regels van dit plan. De overige regels uit die onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd van kracht.

5.2 Algemeen

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als stalling- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik of onderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden en bebouwing als of ten behoeve van een seksinrichting of prostitutiebedrijf.

Artikel 6 Algemene Afwijkingssregels

6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken, zoals nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;

6.2 Afwegingskader

De onder 6.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de fysieke veiligheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1 met maximaal 10%.

7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanParapluregeling Evenemententerreinen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Evenementen zijn belangrijk voor steden, maar de geluidsbelasting is ook van invloed op de leefbaarheid in de omgeving. Daarom is er behoefte aan duidelijke nieuwe richtlijnen voor evenementen, met daarbij ook richtlijnen voor de vergunningverlening.

Bewoners van binnensteden kunnen prima leven met achtergrondgeluid van de stad, maar de overlast die wordt ervaren van evenementen neemt toe. Met name het aantal evenementen met geluid op bepaalde locaties en het handhaven van de opgelegde normering leidt vaak tot veel opmerkingen en vragen.

Onderhavig parapluplan bepaald waar, welke evenementen mogen plaatsvinden. Door het opstellen van dit parapluplan is het niet meer noodzakelijk, zoals nu, om per evenement een ontheffing aan te vragen. De Wet op de ruimtelijke ordening biedt de ruimte via ontheffingen of een paraplu(bestemmings)plan evenementen te reguleren. Voor de evenementen welke niet passen binnen het bestemmingsplan kan in het kader van artikel 3.23 Wet op de ruimtelijke ordening en artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, ontheffing verleend worden. Deze ontheffing is gebonden aan de wet, het besluit en eventuele gemeentelijke beleidsregels. Daarnaast spelen er een aantal financiële afwegingen een rol. Het jaarlijks heffen van leges voor het in behandeling nemen van een jaarlijks terugkerende evenementen is vanuit organisatie oogpunt onwenselijk.

Naar aanleiding van het Hollands Muziekfestival en Elsrock in 2009 is er een discussie ontstaan over de relatie tussen evenementen en het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen voor meerdaagse evenementen ontheffing verlenen of betreffende aspecten in een bestemmingsplan en/of beleid regelen. Artikel 2.1 lid 1 sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto Artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht biedt een mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van het vigerend bestemmingsplan voor het houden van een evenement. De daarbij behorende voorwaarde is dat op de voor evenementen bedoelde gronden niet meer dan drie keer per jaar een evenement wordt gehouden (met een duur van maximaal 15 dagen inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen).

De gemeente kiest ervoor om het bestemmingsplan aan te passen zodat een maximum aantal evenementen gehouden mag worden. Een parapluplan zorgt voor vergroting van rechtszekerheid (voor omwonenden en organisatoren) door het aanwijzen van enkele terreinen als evenemententerrein.

Het voorliggende bestemmingsplan behelst een thematische herziening van diverse voorschriften (thans regels) met als doel om een planologisch-juridische regeling te treffen voor evenemententerreinen op diverse locaties binnen de gemeente Rijssen-Holten. Deze parapluregeling is van toepassing op alle bestemmingsplannen van de gemeente Rijssen-Holten die van kracht zijn en als zodanig in dit plan expliciet zijn vermeld.

Er is om aantal redenen gekozen voor een parapluplan: Het vaststellen van een parapluplan geeft rechtszekerheid voor burgers en aanvragers. Burgers weten wanneer en hoe vaak ze geconfronteerd kunnen worden met evenementen en voor organisatoren is het duidelijk waar de meeste geschikte locaties zich binnen de gemeente bevinden.

Er is gekeken waar, welke evenementen met een zekere frequentie plaatsvinden of kunnen plaatsvinden binnen de gemeente Rijssen-Holten. Deze locaties zijn opgenomen op de verbeelding. Vervolgens is onderzocht welke soort evenementen waar planologisch inpasbaar zijn. Het gaat in het geval van evenementen vooral om akoestische inpasbaarheid. Dit heeft geleid tot een categorieindeling die deel uitmaakt van dit bestemmingsplan en een toedeling van het maximaal aantal evenementen per jaar per evenemententerrein.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk worden normaliter de landschappelijke aspecten van het plangebied beschreven. Aangezien onderhavig parapluregeling geen structurele verandering aan de leefomgeving te weeg brengt geeft een beschrijving van de huidige situatie geen meerwaarde.

In onderstaande figuur 1 is een schematische weergave gegeven van de evenementenlocaties binnen de gemeente Rijssen-Holten die deel uitmaken van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPP2012001-0401_0002.png"

Figuur 2.1. Ligging evenemententerreinen binnen de gemeente Rijssen-Holten

De locaties zijn genummerd van 1 tot en met 11. De nummers corresponderen met de volgende locaties en of evenementen:

  1. 1. Espelo
  2. 2. Centrum Holten
  3. 3. Volkspark Rijssen
  4. 4. Veemarkt Rijssen
  5. 5. Dijkerhoek
  6. 6. Sportveld Dijkerhoek
  7. 7. Meermanskamp Holten
  8. 8. Centrum Rijssen
  9. 9. Elsmaten
  10. 10. De Koerbelt Rijssen
  11. 11. Sportpark Blauw Wit ‘66

De juridisch-planologische aanwijzing van evenemententerreinen vindt plaats door herziening van een aantal vigerende bestemmingsplannen. In onderstaande tabel zijn deze vigerende bestemmingsplannen opgesomd.

Naam bestemmingsplan Vastgesteld Goedgekeurd
Wonen Rijssen 29 maart 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Buitengebied 25 maart 1983 12 mei 1984
Buitengebied, correctieve herziening 1991 30 september 1991 24 januari 1992
Buitengebied Holten 24 augustus 1992 27 april 1993
Holten Kom Noord 27 juni 1978 21 augustus 1979
Kom Holten 27 juni 1978
Sportveldencomplex Larenseweg 17 april 1978 17 oktober 1978
Dijkerhoek 7 augustus 1979 30 september 1980
ged. bestemmingsplan Sportcomplex Meermanskamp 23 september 1969 20 april 1970
Kern 2000 28 juni 1999 8 februari 2000
Kern 2000 (2003-1) (nieuwbouw gemeentehuis) 26 april 2004 2 november 2004
Oosterhof en Verenland 30 juli 1975 31 augustus 1976
Buitengebied Rijssen-Holten 1 november 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Kern Rijssen 2010 13 december 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Kern Holten, herinrichting Kalfstermansweide en Dorpsstraat 27 september 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Kern Holten, locatie Schuppert 1 november 2012 n.v.t., nieuwe Wro
Wonen Holten, sportcomplex Vletgoor 14 februari 2013 n.v.t., nieuwe Wro

Tabel 1. opsomming vigerende bestemmingsplannen waarbinnen een evenemententerrein is gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dient het relevante beleid in ogenschouw te worden genomen. In dit hoofdstuk wordt daarom een overzicht gegeven van het vigerende beleid dat van belang is bij de besluitvorming. Het nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Dit beleid werkt weer door in de verschillende gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Rijssen-Holten is dit het geval. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, en lokaal niveau voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijke beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020-2030) zijn opgenomen. De nota heeft krachtige steden en een vitaal platteland op het oog. Naast de kernpunten deregulering en decentralisatie is de Nota gericht op ontwikkelingsplanologie en uitvoeringsgerichtheid.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid.

Onderhavige parapluregeling voor evenemententerreinen, voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Nota Ruimte.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPP2012001-0401_0003.png"

Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Toetsing van de parapluregeling voor evenemententerreinen aan de Omgevingsvisie Overijssel is niet mogelijk. Het landschap, de stedenbouwkundige structuur wijzigen niet. Ook worden de onderliggende bestemmingen niet gewijzigd aangezien het een parapluregeling betreft.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Evenementenbeleid

De gemeente Rijssen-Holten is op dit moment bezig met het opstellen van evenementenbeleid. Dit beleid betreft met name vraagstukken op het gebied van openbare orde en veiligheid en ziet niet op ruimtelijke aspecten van evenementen.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de diverse omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Geluidhinder vanwege rail- en wegverkeer en industrieterreinen is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet milieubeheer is geluidhinder vanwege individuele bedrijven geregeld. Het Besluit omgevingsrecht (bijlage I) is bepalend voor de vraag of een bedrijf of activiteit valt onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer en al dan niet vergunningplichtig is. Hoewel dit niet wettelijk vastgelegd is, wordt een tijdelijke activiteit doorgaans als een inrichting beschouwd (en dus vergunningplichtig) als de tijdsduur ervan langer is dan zes maanden.

Evenementen zoals die worden genoemd in onderhavige parapluregeling vallen niet onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Voor zaken die niet geregeld zijn in de twee genoemde wetten, bestaat het juridisch vangnet van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

In tegenstelling tot de generieke regelgeving van Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn er geen duidelijke geluidsnormen voor evenementen. Evenementen hebben een doorgaans een heel plaatselijk karakter en het is ook niet altijd nodig, zelfs voor luidruchtige evenementen, om een geluidsnorm te stellen.

In opdracht van de gemeente Rijssen-Holten heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een onderzoek verricht voor de akoestische onderbouwing van de normstelling bij evenementen in en rond de gemeente Rijssen-Holten. In het onderzoek worden de akoestische situaties veroorzaakt door evenementen, op verschillende locaties in kaart gebracht. Het rapport is bijgevoegd.

Het onderzoek volgt twee hoofdlijnen. Ten eerste worden de akoestische consequenties inzichtelijk gemaakt van een bepaald type evenement dat wordt gehouden op een bepaalde locatie. Het onderzoek geeft op hoofdlijnen antwoord op de vraag: Wat zijn de optredende geluidsniveaus in de directe omgeving van dergelijke evenementen? Ten tweede worden voorlopige en globale conclusies getrokken ten aanzien van vergunningstechnische gegevens per locatie, zoals:

  • de geluidsniveaus voor het beoordelen van optredende hinder: de hoogste geluidsbelasting bij een geluidgevoelig object (meestal woning);
  • de geluidsniveaus voor het afstellen van de installaties (bij de soundcheck): het afstelpunt en de te gebruiken afstelwaarde;
  • de geluidsniveaus voor het controleren van de verleende vergunningen/ontheffingen (bij handhaving): de twee referentiepunten met de bijbehorende te handhaven waarden.

De onderzoeksopzet gaat uit van een grove modellering. Voor een globaal beeld van de akoestische situatie zijn de resultaten van dit onderzoek geschikt. Het geluidsonderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

4.2.1 conclusie

In de door de gemeente gemaakte conceptgeluidsvoorschriften voor evenementen wordt gesproken over ‘langtijdgemiddeld beoordelingsniveau’. De maximale berekende waarde van langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel bedraagt 81 dB(A). Het gaat om twee locaties: Veemarkt Rijssen en Centrum Rijssen. Voor categorie III geldt volgens de voorschiften van de gemeente een maximale toegestane langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 85 dB(A). Op basis van de berekende waarden kan vastgesteld worden dat voor alle locaties categorie 3 evenementen inpasbaar zijn.

De berekende waarden van langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn niet gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponenten of muziekgeluid.

Daarnaast is gebleken dat voor indirect hinder geconcludeerd kan worden dat op de betreffende locaties sprake kan zijn van relatief beperkt of geen indirecte hinder als gevolg van verkeersaantrekkende werking van evenementen.

4.3 Bodemkwaliteit

Bij een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, kan een bodemonderzoek nodig zijn.

Dit doet zich voor in situaties waarin personen structureel en langdurig verblijven of aanwezig zijn. Op een evenemententerrein wordt niet structureel langdurig verbleven. Een evenemententerrein is geen risicovolle activiteit voor de bodem. Er is geen plicht tot het instellen van een bodemonderzoek.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van de plangebieden, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPP2012001-0401_0004.png"

Figuur 4.1. Uitsnede Risicokaart (Bron: GIS gemeente Rijssen-Holten)

Uit figuur 4.1. blijkt dat er door de gemeente in de nabijheid van de terreinen diverse gasleidingen van de Nederlandse Gasunie B.V. lopen en over spoor en wegen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvind. Aangezien dit paraplubestemmingsplan enkel voorziet in de aanwijzing van evenemententerreinen en dit geen kwetsbare opbjecten zijn, wordt hier niet nader op ingegaan.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Maatgevend is geluid. Aan het bestemmingsplan heeft een geluidsonderzoek ten grondslag gelegen. Zie hiervoor paragraaf 4.2. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets

5.1 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

De plangebieden zijn gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebieden en de EHS. Gezien de afstand van de plangebieden tot Natura 2000-gebieden en de aard van de parapluregeling, kan worden gesteld dat de beoogde plannen geen effecten op kwalificerende soorten en habitats zullen hebben. Er vinden geen werkzaamheden plaats in de EHS. Zodoende zijn directe effecten zoals areaalverlies hier niet aan de orde. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zullen daardoor naar verwachting afwezig blijven.

5.1.2 Flora & Fauna

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Gezien de aard van de parapluregeling voor evenemententerrein is er geen sprake van aantasting van het landschap en de aanwezige flora en fauna.

Er wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gronden worden niet geroerd. Een nader archeologisch onderzoek kan derhalve achterwege kan blijven.

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

5.3.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De gevolgen van evenementen op de verschillende locaties zijn voor de waterhuishouding verder zeer beperkt. Het regenwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het afvalwater zal worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringssysteem.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende evenemententerreinen en op de verkeerskundige aspecten.

6.1 De Evenemententerreinen

Jaarlijks worden in Rijssen en Holten diverse diverse activiteiten en evenementen georganiseerd. In de gemeente zijn diverse locaties waar momenteel structureel evenementen plaatsvinden. Daarnaast zijn er locaties die qua aard en omvang, ligging en bestaande aanwezige parkeerplaatsen geschikt zijn voor het houden van evenementen. In onderstaande figuur 1 is een schematische weergave gegeven van de locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPP2012001-0401_0005.png"

Figuur 6.1. Ligging evenemententerreinen binnen de gemeente Rijssen-Holten

De locaties zijn genummerd van 1 tot en met 11. De nummers corresponderen met de volgende locaties en of evenementen:

  1. 1. Espelo
  2. 2. Centrum Holten
  3. 3. Volkspark Rijssen
  4. 4. Veemarkt Rijssen
  5. 5. Dijkerhoek
  6. 6. Sportveld Dijkerhoek
  7. 7. Meermanskamp Holten
  8. 8. Centrum Rijssen
  9. 9. Elsmaten
  10. 10. De Koerbelt Rijssen
  11. 11. Sportpark Blauw Wit ‘66

6.2 Verkeer En Bereikbaarheid

Het reguleren van het komen en gaan van bezoekers vindt plaats op basis van de APV. De in onderhavige parapluregeling aangewezen terreinen hebben in de basis de beschikking over parkeergelegenheid. In veel gevallen kunnen weilanden of lijndiensten, waarbij elders buiten de stad wordt geparkeerd, uitkomst geven bij evenementen.

Tegen de aanwijzing van de evenemententerreinen bestaan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen overwegende bezwaren.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. ontheffingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Begrippen)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Wijze van meten)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, etc.);
  • III. Ontheffing van de bouwregels
  • IV. Specifieke gebruiksregels.

In paragraaf 7.3 wordt de bestemming toegelicht en wordt ook aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Antidubbeltelregel (Anti-dubbeltelregel)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend

Algemene gebruiksregels (Algemene gebruiksregels)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Waarde - Evenemententerreinen

Ten einde de nieuwe wetgeving te verankeren in de reeds bestaande bestemmingsplannen is het mogelijk een zogenaamd paraplu- of facetbestemmingsplan op te stellen. Een paraplu- of facetbestemmingsplan heeft betrekking op een of enkele aspecten die normaal regeling vinden in een bestemmingsplan. Met behulp van een parapluplan kunnen allerlei regelingen die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, maar die in de loop der jaren verschillend zijn geregeld, worden vervangen door een nieuwe en uniforme regeling voor alle bestemmingsplannen op het gemeentelijk grondgebied. Een dergelijk plan kan dus ook worden gebruikt om een aspect, in dit geval evenemententerreinen, op korte termijn voor het gehele grondgebied te regelen.

Aangezien een bestemmingsplan vanaf 1 juli 2008 wettelijk moet voldoen aan RO-Standaarden 2008 moet een enkelbestemming of dubbelbestemming uit de SVBP worden opgenomen. In dit geval is gekozen voor de dubbelbestemming 'Waarde - Evenemententerreinen'. Vervolgens is met een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven (in de regels) hoeveel evenementen (bij recht) van de desbetreffende categorie per kalenderjaar op het terrein is toegestaan.

Onder een evenement verstaat de gemeente Rijssen-Holten een:

elke voor publiek toegankelijke verrichting, georganiseerde gebeurtenis, openluchtmanifestatie, (thema-)dag of week en/of herdenking die al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaaroverstijgend) plaatsvindt;

  1. a. waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
    1. 1. tenminste één aanééngesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken):

of

    1. 1. tenminste twee niet opéénvolgende dagen of vier niet opéénvolgende dagdelen:

en:

  1. b. met een omvang van meer dan 250 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig:

en:

  1. c. met een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) van meer dan 40 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het (evenementen)terrein.

Het is niet de bedoeling om voor ieder evenement een regeling te treffen, waarbij het normaal maatschappelijk gebruik niet wordt beperkt. Een voorbeeld: bij een wielerevenement worden de hekken voor de afzetting van de straat klaargezet. De stoep en/of straat blijft beschikbaar voor het verkeer. Het normaal maatschappelijk gebruik van deze gronden blijft mogelijk. Het klaarzetten van de hekken uit dit voorbeeld valt niet binnen de tijdsperiode in het kader van dit begrip.

Over de aanwezigheid van personen bij een evenement kan worden gezegd dat het om het aantal personen op het piekmoment gaat. Het drukste tijdstip is maatgevend om het aantal personen van het evenement te bepalen.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan dat voor diverse plangebieden een aanvullende juridische regeling ten aanzien van evenemententerreinen. Dit is een verplichting die de gemeente is opgelegd door een rechtelijke uitspraak. De aanwijzing van evenemententerreinen wordt niet gezien als een bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. De vaststelling van een exploitatieplan kan dan ook achterwege blijven.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inspraak En Overleg

Aangezien de parapluregeling gebieden/terreinen aanwijst die al meedere jaren worden gebruikt voor evenementen voegt een inspraaktraject weinig toe.

9.2 Zienswijzen

Eventuele zienswijzen worden later in de procdure aan het plan toegevoegd.

Bijlage 1 Lijst Met Categorisering Evenementen

Categorie 1

vormen van evenementen met:

  • een maximale duur van 72 aaneengesloten uren (inclusief het opbouwen en afbreken) en;
  • een maximum aantal bezoekers van 500 gelijktijdig aanwezig en;
  • een maximaal langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) van 65 dB(A) op de gevels van de woningen om en nabij het (evenementen)terrein.

Categorie 2

vormen van evenementen met:

  • een maximale duur van 120 aaneengesloten uren (inclusief het opbouwen en afbreken) en;
  • een maximum aantal bezoekers van 1000 gelijktijdig aanwezig en;
  • een maximaal langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) van 75 dB(A) op de gevels van de woningen om en nabij het (evenementen)terrein.

Categorie 3

vormen van evenementen met:

  • een minimale duur van 120 aaneengesloten uren (inclusief het opbouwen en afbreken) en;
  • een minimum aantal bezoekers van 1000 gelijktijdig aanwezig en;
  • een maximaal langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt) van 85 dB(A) op de gevels van de woningen om en nabij het (evenementen)terrein.

Evenementen die niet passen binnen één categorie moeten als volgt beoordeeld worden. De grootste variabele in onderstaande tabel bepaalt de categorie.

categorie 1 2 3
aantal uren <= 72 <=120 >=120
aantal bezoekers <=500 <=1000 >=1000
geluidsbelasting (dB(A)) <=65 <=75 <=85

Bijlage 1 Geluidsonderzoek

Bijlage 1 geluidsonderzoek