Wonen Rijssen, sportpark de Koerbelt
Bestemmingsplan - Rijssen-Holten
Vastgesteld op 26-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Wonen Rijssen, sportpark de Koerbelt " van de gemeente Rijssen-Holten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.BPRW2010002-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.10 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.11 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.12 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.13 bouwvlak:
een door bouwgrenzen omgeven vlak;
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 evenementen:
publieke gebeurtenissen, met name op het gebied van kunst, sport en cultuur;
1.16 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.17 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.18 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten;
1.19 ondergeschikt gebouw:
een gebouw of een onderdeel van een gebouw ten dienste van de bestemming zoals een dug-out en/of materiaalhok en daarmee gelijk te stellen gebouwen die in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw vallen aan te merken;
1.20 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.21 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
- c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- f. ter plaatse van de aanduiding "weg" een verharde weg is toegestaan;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Bos' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen, sportvelden en overige sportterreinen met de daarbij behorende gebouwen als:
- 1. verenigingsgebouwen
- 2. tribunes;
- 3. trainingsruimten;
- 4. kleedruimten.
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- d. wegen, paden en verhardingen;
- e. een mediaopstelplaats;
- f. water en groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. evenementen;
- i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. de verschijningsvorm van de gebouwen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met dit bestemmingsplan;
- b. Onder een verboden gebruik als bedoeld in a wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 2. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 3. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
- c. Overtreding van een verbod als bedoeld in a en b is een strafbaar feit;
- d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a tot en met c indien strikte toepassing van deze regel leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftschachten en lichtkappen met maximaal 10% van de oppervlakte van het betreffende gebouw wordt vergroot, mits:
- 1. deze vergroting niet meer dan 4 m² bedraagt;
- 2. de vergroting niet leidt tot een bouwhoogte welke meer dan één maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- b. het afwijken van bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de plankaart met maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst zijn;
- c. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
- e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
8.2 Afwegingskader
De onder 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. de verschijningsvorm van de gebouwen.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
- a. het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd via de website van de gemeente Rijssen-Holten, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
- b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de onder a genoemde periode in het gemeentehuis van Rijssen-Holten voor een ieder ter inzage.
- c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Rijssen-Holten.
- d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
- e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
- f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Wonen Rijssen, sportpark de Koerbelt" van de gemeente Rijssen-Holten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sportvereniging Excelsior '31 uit Rijssen wil haar sportcomplex opwaarderen. Door de groei van het ledenaantal en de sportieve ambities van de clubs voldoet de huidige bebouwing niet meer. Het voornemen van Excelsior '31 bestaat uit het opwaarderen van het complex met een nieuwe hoofdtribune, diverse staanplaatsen, een media opstelplaats en het verplaatsten van de entreepoort.
Het voornemen van Excelsior '31 past niet binnen het vigerende bestemmingsplan wat betreft het te bebouwen oppervlakte en de goot- en bouwhoogte van de nieuwe hoofdtribune. Besloten is om medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanherziening om zo het voornemen van Excelsior '31 mogelijk te maken.
Daarnaast is besloten om de percelen van Sportclub Rijssen en Windhondenrenbaan Rijssen bij de bestemmingsplanherziening te betrekken. Reden hiervoor is het feit dat de Windhondenrenbaan Rijssen alle beschikbare vierkante meters, die op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan, al in gebruik heeft en graag een beperkte uitbreiding van het clubgebouw verlangt. Het complex van Sportclub Rijssen wordt ook in deze herziening meegenomen omdat deze direct grenst aan het complex van Excelsior '31 en de Windhondenrenbaan Rijssen. Verder vindt de gemeente Rijssen-Holten het van belang dat ook deze club de mogelijkheid krijgt om in de toekomst hun sportcomplex te kunnen opwaarderen.
In het voorliggende bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op het sportcomplex van Excelsior '31, de beperkte uitbreiding van de Windhondenrenbaan Rijssen en het actualiseren en opwaarderen van het bestemmingsplan voor het complex van Sportclub Rijssen (tezamen ook wel sportpark 'De Koerbelt' genoemd) vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:
- nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
- de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale plankaart, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
- de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Arend Baanstraat in Rijssen. In figuur 1.1. is het plangebied in de kern Rijssen weergegeven.
Figuur 1.1. Ligging van het plangebied t.o.v. de kern Rijssen (Bron: De Digitale Watertoets)
In de onderstaande figuur is (rood omlijnd) weergegeven waar de ruimtelijke ontwikkelingen op het sportcomplex van Excelsior '31 voornamelijk zullen plaatsvinden. De andere complexen van Sportclub Rijssen (de bovenste 3 voetbalvelden) en de Windhondenrenbaan Rijssen (het ronde veld) maken ook onderdeel uit van voorliggende bestemmingsplanherziening.
Figuur 1.2. Ligging van het plangebied aan de Arend Baanstraat (Bron: De Digitale Watertoets)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, sportpark de Koerbelt' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1742.BPRW2010002-0401, schaal 1:2.000) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologische Regiem
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1984' van de gemeente Rijssen-Holten. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Terrein voor actieve recreatie'. Binnen deze bestemming is uitsluitend bebouwing toegestaan als (sport)gebouwen inclusief kleed- en sanitaire voorzieningen, kantineruimten en een (overdekte) tribune.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan mogen Excelsior '31 en Sportclub Rijssen samen in totaal 2000 m² aan gebouwen oprichten. De Windhondenrenbaan Rijssen mag een clubgebouw van in totaal 300 m² oprichten. Zowel Excelsior '31, Sportclub Rijssen als de Windhondenrenbaan Rijssen zijn de laatste jaren aanzienlijk gegroeid waardoor de huidige bebouwing niet meer voldoet.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de ruimtelijk en functionele structuur van Rijssen gegeven. Verder wordt ingegaan op de ligging en de huidige kenmerken van het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Rijssen-Holten, respectievelijk gemeente Wierden beschreven.
In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 5 gaat in op de flora & fauna, archeologie en de watertoets.
In de hoofdstukken 7, 8 en 9 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording, de economische uitvoerbaarheid van het project, de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van Rijssen en op de kenmerken van het plangebied zelf.
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur Rijssen
Rijssen is ontstaan op de overgang van de hoge gronden van het in het zuiden gelegen stuwwalcomplex (de Rijsserberg) en de ten noorden van dit complex gelegen lagere gronden die gevormd worden door de uitgestrekt veengebieden en de langs de Regge gelegen gronden. De hogere gronden leenden zich goed voor de akkerbouw, wat resulteerde in een vestiging op de lagere zandgronden die tussen de lagere weidegronden en de hogere akkerbouwgronden gelegen waren.
In 1243 kreeg Rijssen stadsrechten, waardoor ze tevens een grotere zelfstandigheid verkreeg. Uiteindelijk ontstonden in de buurt van oude bewoningskernen door de ophoging esdekken. In de 16e en 17e eeuw ontstonden ambachten als wevers en schoenmakers.
In de tweede helft van de 19e eeuw heeft Rijssen zich ontwikkeld tot een industriestad. De grootste veranderingen in het ruimtelijk beeld zijn in de laatste decennia tot stand gekomen. Zo werd de es grotendeels volgebouwd, werden de Hagslagen voor een groot deel als woongebied ingericht en zijn
de lager gelegen gronden ten zuiden van de Holterstraatweg grotendeels bebouwd.
Een groot deel van De Mors (ontgonnen veengebied) is inmiddels voor industriële doeleinden in gebruik genomen.
Nu nog is de oorspronkelijke middeleeuwse ronde structuur te herkennen. Deze wordt begrensd door de Walstraat, De Huttenwal, De Watermolen en de Oranjestraat. Hierdoor is de concentrische opbouw ontstaan. Rondom de kern lagen stadswallen. Bij de Watermolen en Oranjestraat is dit nog herkenbaar in de hoogteverschillen in de ondergrond. De kenmerkende ronde burchtvorm, doorsneden met radiale historische uitvalswegen is nog aanwezig en cultuurhistorisch waardevol.
Nu nog is de oorspronkelijke middeleeuwse ronde structuur te herkennen. Deze wordt begrensd door de Walstraat, De Huttenwal, De Watermolen en de Oranjestraat. Hierdoor is de concentrische opbouw ontstaan. Rondom de kern lagen stadswallen. Bij de Watermolen en Oranjestraat is dit nog herkenbaar in de hoogteverschillen in de ondergrond. De kenmerkende ronde burchtvorm, doorsneden met radiale historische uitvalswegen is nog aanwezig en cultuurhistorisch waardevol.
Figuur 2.1. Historische kaarten kern Rijssen
2.2 Het Plangebied
Het plangebied betreft het gehele sportpark 'De Koerbelt' in Rijssen aan de Arend Baanstraat. Sportpark De Koerbelt is gelegen in het zuiden van de kern Rijssen. In figuur 2.2. is een luchtfoto opgenomen met daarop de ligging van het sportpark aan de rand van de kern Rijssen.
Figuur 2.2. Ligging sportpark 'De Koerbelt' aan de rand van de kern Rijssen (Bron: Google Earth)
Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van bos, sportvelden en agrarische gronden. Aan het sportcomplex wordt een lage ecologische waarde toegekend. De bossen ten zuiden van de sportvelden daarentegen hebben een hogere ecologisch waarde en maken deel uit van ecologische hoofdstructuren.
Ook de groene zoom om het sportcomplex heeft een relatief hoge ecologische waarde. De bestaande kwaliteit van het gebied wordt onder andere bepaald door sportvelden die in het groen liggen. Deze blijven door uitvoering van het onderhavige plan behouden.
Excelsior '31, Sportclub Rijssen en de Windhondenrenbaan Rijssen hebben allen een eigen complex binnen sportpark 'De Koerbelt'. In figuur 2.3. zijn de in dit plan betrokken complexen van Excelsior (rood weergegeven),Sportclub Rijssen (blauw weergegeven) en de Windhondenrenbaan Rijssen (geel weergegeven) weergegeven op een luchtfoto.
Figuur 2.3. Luchtfoto sportpark 'De Koerbelt' in Rijssen (Bron: Bing Maps)
Vrij recent heeft Excelsior '31 de beschikking gekregen over een aantal extra velden. Deze maken geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan aangezien het bestemmingsplan voor deze drie velden in 2005 is vastgesteld en voorziet in de planologische inpassing van deze velden. Deze velden zijn ook waarneembaar op de luchtfoto in figuur 2.3. Het betreft de velden gelegen geheel links op de luchtfoto.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte, 2006
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De nationale belangen omvatten globaal genomen:
- Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
- De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
- De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
- Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.
De inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft ook gevolgen voor de doorwerking van het nationaal ruimtelijke beleid. Per 1 juli 2008 zijn pkb's, waaronder de Nota Ruimte, alleen nog bindend voor het rijk zelf en niet meer voor andere overheden.
In verband daarmee zijn de nationale ruimtelijke belangen opgenomen en uitgewerkt in de 'Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid'. Hierin wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het Rijk stelt aan het handelen van medeoverheden. De Realisatieparagraaf is in juni 2008 door het kabinet vastgesteld en heeft de status van structuurvisie. De uitgangspunten uit de Realisatieparagraaf zijn overgenomen in de AMvB Ruimte.
3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Nota Ruimte
In voorliggende geval betreft het de opwaardering van sportpark 'De Koerbelt'. Het sportpark wordt niet uitgebreid en de opwaardering vindt plaats op gronden die al in gebruik zijn ten behoeve van het sportpark. In het kader van dit bestemmingsplan zijn dan ook geen nationale belangen uit de Nota Ruimte in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, het opwaarderen van het gehele sportpark 'De Koerbelt', wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.2.4 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten opwaardering van sportpark 'De Koerbelt' en de realisatie van o.a. een nieuwe hoofdtribune en staanplaatsen op het terrein van Excelsior '31, in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. De opwaardering van het sportpark gaat niet ten kosten van bestaand groen en vindt enkel plaats op het huidige terrein bedoeld voor sportpark 'De Koerbelt'. Derhalve wordt een investering in de ruimtelijke kwaliteit niet nodig geacht.
3.3 Gemeentelijk Beleid
In de gemeente Rijssen-Holten neemt sport een belangrijke plaats in. In totaal kent de gemeente Rijssen-Holten een groot aantal georganiseerde verenigingen (78). De gemeente Rijssen-Holten is ook een actieve gemeente op het gebied van sport en wil zorg dragen voor een breed aanbod aan sportvoorzieningen en de daarbijbehorende accommodaties. Hierbij gaat de aandacht zowel uit naar de (vele) jeugdactiviteiten als de steeds groter wordende groep senioren.
Het voorzieningenniveau voor deze beide groepen moet op een zodanig peil zijn dat ze op een goede wijze kunnen participeren in de maatschappij. Accommodaties moeten voor sportverenigingen op een goed peil zijn. Het verzoek om renovatie en uitbreiding van de hoofdtribune sluit hier goed bij aan. Verder is het wenselijk om accommodaties, waar mogelijk, naast de sportfunctie ook te gebruiken voor andere functies als gezondheid, welzijn, onderwijs en veiligheid.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.
4.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg of spoorweg wordt ondervonden.
Een sportpark betreft geen geluidsgevoelige bestemming op basis van de Wgh. De invloed van het sportpark 'De Koerbelt' op de omgeving neemt niet toe. Het betreft in het onderhavige geval slechts een opwaardering van een bestaande situatie om zo te kunnen voldoen aan de sportieve ambities en de wensen en eisen van de eigen leden. Het sportpark wordt qua oppervlakte niet uitgebreid en komt derhalve niet dichter bij geluidsgevoelige objecten te liggen. Derhalve is een akoestisch onderzoek niet nodig.
4.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.
Door Kruse Milieu B.V. uit Geesteren is door middel van een verkennend bodemonderzoek de bodem in het plangebied, ter grootte van circa 1022 m², aan de Arend Baanstraat 102a te Rijssen onderzocht. De onderzoekslocatie is momenteel bebouwd en grotendeels verhard met beton, klinkers en tegels. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van een hoofdtribune met kleedruimte, ter vervanging van de huidige, te slopen hoofdtribune. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 8 boringen verricht tot de ongeroerde grond, waarvan één tot 5.0 meter diepte. Er is géén grondwater aangetroffen, waardoor, overeenkomstig de norm, grondwateronderzoek achterwege is gebleven. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand tot zeer grof zand. Zintuiglijk zijn enkele bodemvreemde materialen waargenomen (bitumen).
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- het bovengrondmengmonster BG is niet verontreinigd;
- het ondergrondmonster Boring 4 (0.5-0.7) is licht verontreinigd met minerale olie;
- het ondergrondmengmonster OG is niet verontreinigd.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de laag van 0.4 tot 0.7 m-mv van boring 4 is een licht verhoogd minerale oliegehalte aangetoond. In de boven- en ondergrondmengmonsters zijn geen verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het in Bijlage 1opgenomen onderzoeksrapport. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).
Geadviseerd wordt de bitumenhoudende grond apart af te graven. De overige bodem is niet verontreinigd.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Op 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
In het externe veiligheidsplan van de gemeente Rijssen-Holten is het veiligheidsbeleid van de gemeente in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
4.5.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 4.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit figuur 4.1. blijkt dat nabij het sportpark, zwembad 'De Koerbelt' ligt. Bij het zwembad wordt de vloeistof chloorbleekloog opgeslagen. Aan deze opslag is een risicocontour van 0 meter verbonden, waardoor deze geen belemmeringen oplevert voor de in dit plan besloten ontwikkeling.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
- stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.6 Milieuzonering
4.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustige woonwijk:
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft het opwaarderen van een bestaande situatie bij sportpark 'De Koerbelt' en de realisatie van een aantal niet milieugevoelige objecten als een tribune, staanplaatsen en een mediaopstelplaats. Het sportpark wordt qua oppervlakte niet uitgebreid. Er worden geen milieugevoelige objecten toegevoegd. Het opwaarderen van het sportpark heeft dan ook, vanuit het oogpunt van milieuzonering, geen negatieve invloed op de omgeving. Ook ondervindt het sportpark geen hinder van bestaande functies in de omgeving.
Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Flora & Fauna, Archeologie En Watertoets
5.1 Flora En Fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
5.1.1 Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van Natura 2000-gebied 'Borkeld' en grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Eelerwoude B.V. uit Goor heeft een Flora & Fauna onderzoek uitgevoerd waarbij ook ingegaan wordt op het Natura 2000-gebied 'Borkeld' en de EHS. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
5.1.2 Flora & Fauna
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
5.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingen- en beleidskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 5.3. De velden zijn duidelijk waarneembaar op deze uitsnede.
Figuur 5.3. Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Rijssen-Holten)
De in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling betreft de bouw van een nieuwe hoofdtribune op de plaats van de 'oude' hoofdtribune, het realiseren van staantribunes en een mediaopstelplaats en het verplaatsen van de entreepoort op het complex van Excelsior '31. Voor het overige betreft het enkel een opwaardering van het bestemmingsplan voor sportpark 'De Koerbelt.
Het te verstoren gebied heeft een oppervlakte kleiner dan 2.500 m². Gebieden met een te verstoren oppervlak kleiner dan 2500 m² zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Daar komt bij dat de gronden in het gebied reeds verstoord zijn waardoor er geen waardevolle archeologische vondsten te verwachten zijn. Derhalve kan een nader archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
5.3 Wateraspecten
5.3.1 Vigerend beleid
5.3.2 Waterparagraaf
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de landschappelijke structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.
6.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
Zoals reeds aangegeven vinden er enkel ruimtelijke ontwikkelingen plaats op het complex van Excelsior '31. Voor het overige betreft het een opwaardering van het bestemmingsplan, en daarmee een verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden, voor sportpark 'De Koerbelt'. Enkel de ontwikkelingen op het complex van Excelsior '31 zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht.
Door de groei van het ledenaantal en de sportieve ambities voldoet de huidige hoofdtribune van Excelsior '31 niet meer. De huidige hoofdtribune heeft een oppervlakte van 288 m². Naast de realisatie van een nieuwe hoofdtribune (1022 m²) wil Excelsior '31 ook enkele staantribunes (1145 m²), een mediaopstelplaats (10 m²) en een nieuwe entreepoort realiseren. Argumenten voor deze uitbreiding zijn:
- het groeiende aantal leden;
- huidige opstallen voldoen niet meer aan de eisen;
- meer ruimte voor de jeugd;
- de sportieve positie verbeteren;
- fors gebrek aan vergaderruimten en dergelijke;
- ruimte voor opslag van materialen en wasruimte.
In figuur 6.1. is een overzicht gegeven van de voornaamste ruimtelijke ontwikkelingen die gaan plaatsvinden rondom het hoofdveld van Excelsior '31.
Figuur 6.1. Situatieschets nieuwe inrichting terrein Excelsior '31 (Bron: 4D Architecten)
In de bovenstaande situatieschets zijn de mediaopstelplaats en de nieuwe entreepoort nog niet meegenomen. De exacte locatie van deze voorzieningen is nog niet bekend en moeten nog nader ingevuld worden.
Zoals uit de schets in figuur 6.1 blijkt, vinden de ruimtelijke ontwikkelingen allemaal rondom het hoofdveld van Excelsior '31 plaats. De ruimte onder de hoofdtribune wordt optimaal benut door onder de tribune kleedkamers en andere sanitaire voorzieningen te realiseren. In figuur 6.2. is een aanzicht van de voor- en achtergevel van de nieuwe hoofdtribune opgenomen. Figuur 6.3. geeft een doorsnede en aanzicht van de rechtergevel van de nieuwe tribune weer. Overigens zien de linkerzijgevel en de rechterzijgevel er nagenoeg hetzelfde uit.
Figuur 6.2. Aanzicht voor- en achtergevel nieuwe hoofdtribune (Bron: 4D Architecten)
Figuur 6.3. Doorsnede en aanzicht rechterzijgevel nieuwe tribune (Bron: 4D Architecten)
Door de realisatie van een nieuwe, grotere hoofdtribune (met daarbij nieuwe kleedkamers en sanitaire voorzieningen) en de realisatie van staantribunes, een mediaopstelplaats en het verplaatsen van de entreepoort wordt tegemoet gekomen aan de sportieve ambities van Excelsior '31. Het sportklimaat in Rijssen krijgt door de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling en het opwaarderen van het gehele bestemmingsplan voor sportpark 'De Koerbelt' een positieve impuls.
6.2 Verkeer En Bereikbaarheid
De ontsluiting van sportpark 'De Koerbelt' verandert niet. Het sportpark blijft ontsloten via de Arend Baanstraat. Dit levert, mede omdat het hier een bestaande situatie betreft, vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op.
De situatie wat betreft parkeren blijft ongewijzigd. Momenteel wordt al voldaan aan de CROW normen voor parkeren. Volgens de CROW norm wordt het aantal parkeerplaatsen berekend naar het aantal velden. Het aantal velden blijft gelijk en in de huidige situatie. Aangezien al voldaan wordt aan de CROW normen levert het parkeren vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op.
6.3 Conclusie
Resumerend word gesteld dat de realisatie van een nieuwe hoofdtribune, diverse staanplaatsen, een media opstelplaats en het verplaatsten van de entreepoort op het terrein van Excelsior '31 geen overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt. Ook tegen de opwaardering van het bestemmingsplan, en daarmee de verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor alle clubs afzonderlijk, bestaan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen bezwaren.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
Algemene bouwregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
Algemene procedureregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.
7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Bos
De bestemming 'Bos' is bedoeld voor o.a. bos en/of dichte beplantingsstroken, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen de bestemming bos zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan binnen deze bestemming. Ter plaatse van de aanduiding "weg" is een verharde weg toegestaan. Deze dient als ontsluitingsweg voor de hoofdtribune. Enkel hier mag binnen deze bestemming een verharde weg worden aangelegd.
Artikel 4 Sport
Functie
Gronden met de bestemming sport zijn met name bedoeld voor de uitoefening van een buitensport met de daarbij behorende voorzieningen als parkeren, wegen paden etc. Gezien het feit dat de gemeente Rijssen-Holten het multifunctioneel gebruik van sportaccommodaties stimuleert is de accommodatie ook geschikt voor maatschappelijke voorzieningen.
Bouwregels.
In de regels is onderscheid gemaakt tussen gebouwen, ondergeschikte gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is aangegeven welke oppervlakte maximaal bebouwd mag worden.
Ondergeschikte gebouwen als dug-outs, materiaalhokjes en entreepoorten mogen ook buiten de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Verder zijn buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als vlaggenmasten, ballenvangers en erf afscheidingen toegestaan.
7.4 Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.
Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.
De gemeente Rijssen-Holten hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het project betreft een volledig particulier initiatief. Voor dit project wordt een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Inspraak En Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Rijk
Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
Op 15 december 2010 heeft de provincie Overijssel in het kader van vooroverleg ingestemd met het voorliggende bestemmingsplan.
9.1.3 Waterschap Regge en Dinkel
Het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft geen opmerkingen voor wat betreft het voorliggende bestemmingsplan.
9.2 Inspraak
Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.
Wel heeft op 7 december 2010 een inloopavond in het clubgebouw van Excelsior '31 plaatsgevonden. Deze inloopavond gaf geen aanleiding tot wijzigingen in het voorliggende bestemmingsplan.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf woensdag 16 februari 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Flora En Faunaonderzoek
Bijlage 2 Flora en faunaonderzoek
Bijlage 3 Proces Verbaal Flora En Fauna
Bijlage 3 Proces verbaal flora en fauna