KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Sport
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoge Verwachting
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Opbouw Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Verkeer
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Zienswijzen

Wonen Rijssen, tennispark Het Opbroek

Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten

Vastgesteld op 04-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.2 plan:

'Wonen Rijssen, tennispark Het Opbroek' met identificatienummer NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401 van de gemeente Rijssen-Holten;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.6 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.11 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 carports:

een bouwwerk in de vorm van een overkapping, kennelijk bedoeld voor het stallen van motorvoertuigen, bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van bedrijfs- of beroepsactiviteiten;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen en aangebouwde carports;

1.23 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.24 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening -niet zijnde detailhandel- al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.25 maatschappelijke (sport)voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten;

1.26 ondergeschikt sportgebouwen:

een gebouw of een onderdeel van een gebouw ten dienste van de bestemming zoals een dug-out en/of materiaalhok en daarmee gelijk te stellen gebouwen die in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw vallen aan te merken;

1.27 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.28 overkapping:

een bouwwerk in de vorm van een overkapping bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren;

1.29 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.30 peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdingang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;

1.31 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.32 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit één of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. b. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. d. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, liftschachten, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. e. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. f. afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen en water;
  2. b. weidegrond;
  3. c. incidentele parkeervoorzieningen;
  4. d. voet- en fietspaden, alsmede nooduitgangen bij calamiteiten;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen.

met dien verstande dat:

  1. f. onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen, sportvelden en overige sportterreinen met de daarbij behorende gebouwen als:
    1. 1. verenigingsgebouwen;
    2. 2. tribunes;
    3. 3. trainingsruimten;
    4. 4. kleedruimten.
  2. b. maatschappelijke (sport)voorzieningen;
  3. c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  4. d. groenvoorzieningen en water;
  5. e. wegen, paden en verhardingen;
  6. f. water en groenvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

met de daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. e. de verschijningsvorm van de gebouwen.

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als crossterrein of voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport of andere geluidsoverlast veroorzakende activiteiten anders dan in overeenstemming met de bestemming.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
  2. b. pleinen en parkeerterreinen;
  3. c. groen- en speelvoorzieningen en water;
  4. d. fiets- en voetpaden;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. f. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes en dergelijke, zijn begrepen;
  2. g. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling of aanleg van verkeers(veiligheids)voorzieningen zoals een rotonde, niet voorziet in een wijziging van het aantal rijbanen;
  3. h. onder water de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater worden begrepen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoge Verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologiemiddelhoge verwachting', het plan te wijzigen zodanig dat deze dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemeen

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als stalling- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik of onderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden en bebouwing als of ten behoeve van een seksinrichting of prostitutiebedrijf.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken, zoals nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  3. c. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
  4. d. van de bestemmingsregels en kan worden toegestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en behoeve van zend- en ontvangstmasten voor telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte vanaf peil ten hoogste 55 m mag bedragen, worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
    2. 2. de mast bij voorkeur op een bedrijventerrein wordt geplaatst;
    3. 3. de mast bij voorkeur op of in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijk, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van gebouwen en gebieden.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het uiterlijk van zend- en ontvangstmasten bij plaatsing in of nabij bos- en natuurgebieden en in agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.

9.2 Afwegingskader

De onder 9.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de fysieke veiligheid.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Afstemmingsregel welstand

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden voor het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

    1. 1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
    2. 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wonen Rijssen, tennispark Het Opbroek'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aan de Galvanistraat in Rijssen maakt tennisvereniging De Mors gedurende het winterseizoen gebruik van een tweetal binnenbanen en gedurende het zomerseizoen van een viertal buitenbanen. Het gebruik van de binnenbanen is sinds kort (medio 2012) niet meer mogelijk, per medio 2015 kan de vereniging op deze locatie bovendien geen gebruik meer maken van de buitenbanen. Voor tennisvereniging De Mors is daarom gezocht naar een nieuwe toekomstvaste locatie welke gevonden is naast de woningbouwlocatie Het Opbroek.

Gelet op de fasering van zowel woningbouwlocatie als een mogelijk groter nieuw sportcomplex op deze locatie, is het wenselijk de focus in voorliggend bestemmingsplan enkel te richten op de tennisaccommodatie van tennisvereniging De Mors.

De vestiging van een tennisaccommodatie past op de nieuwe locatie maar is strijdig met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten'. Om de tennisaccommodatie op de locatie planologisch-juridisch mogelijk te maken is gekozen voor een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document vormt dat nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de kern Rijssen, tussen de Opbroekweg en de Schippersdijk, ter hoogte van nummer 5. Het plangebied ligt naast het gebouw van de Christelijke Scholengemeenschap Reggesteyn aan Cattelaar nummer 2.

De volgende twee afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging van het plangebied in de omgeving en de exacte begrenzing van het plangebied op perceelsniveau. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de betrokken gronden en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0001.png"
Globale ligging van het plangebied (bron: Google Earth)
afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0002.png"
Exacte begrenzing van het plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Opbouw Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008.

Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied deels uit weiland en deels uit braakliggend terrein. Daarnaast staat er aan de Schippersdijk, op nummer 5, een woning met tuin. Deze woning is in het kader van de realisatie van de woningbouwlocatie Het Opbroek door de gemeente aangekocht. Aan de Opbroekweg, op nummer 24, staat een oude paardenstal die niet meer als zodanig in gebruik is.

Direct naast het plangebied ligt het nieuwe gebouw van de Christelijke Scholengemeenschap Reggesteyn aan Cattelaar nummer 2. De fietsenstalling van de school ligt tegen de grens van het plangebied. Behalve de scholengemeenschap bestaat de omgeving uit weilanden, merendeels vrijstaande woonbebouwing en een aantal bedrijven zoals een bouwmarkt en andere grootschalige detailhandel. Het gebruik is te karakteriseren als gemengd: meerdere functies zijn er verweven.

Landschappelijk gezien is de omgeving van het plangebied te karakteriseren als een jonge ontginning. Dit landschap is een open en vlak landschap met een rechthoekig verkavelingspatroon. Dit kenmerkende landschap is duidelijk zichtbaar in het gebied. Het kavelpatroon bestaat uit een afwisseling van sloten en wegen. Deze wegen en sloten lopen recht. Deels wordt deze historische structuur versterkt door beplanting waaronder rijen van essen. Het van oorsprong natte karakter is terug te vinden in de vele sloten en singelbeplanting die in het gebied aanwezig zijn. De openheid van het veen- en heideontginningslandschap vormt een contrast met het hoger gelegen bos op de verderop gelegen stuwwallen aan de west- en zuidzijde, welke deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur.

De langs het plangebied lopende Enterstraat vormt een belangrijke ontsluitingsweg van de kern Rijssen omdat het de route vormt naar de N347 en de A1. Het plangebied is hierdoor goed bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0003.png"

Woning aan de Schippersdijk 5

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0004.png"

Voorzijde van de CSG Reggesteyn. Achter dit gebouw ligt het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0005.png"

Zicht op het plangebied vanaf de Schippersdijk met tevens zicht op de achterzijde van CSG Reggesteyn

2.2 Toekomstige Situatie

Planvorming voor de tennisaccommodatie in groter verband

In het plangebied wordt een tennisaccommodatie voor tennisvereniging De Mors gerealiseerd. De accommodatie maakt onderdeel uit van mogelijk een groter plan voor de aanleg van een gemeentelijk sportcomplex bij de woningbouwlocatie Het Opbroek. De woningbouwlocatie Het Opbroek is een relatief grote uitbreidingswijk van Rijssen waar in de periode tussen 2014 en 2025 400 woningen worden gerealiseerd. In de planvorming voor Het Opbroek is bekeken of er in of in de nabijheid van de woningbouwlocatie een sportcomplex ingepast kan worden. Voor deze sportvoorzieningen is aan de zuidzijde van de woningbouwlocatie, tussen de Enterstraat en de Opbroekweg, ruimte gereserveerd omdat deze locatie goed bereikbaar is, goed inpasbaar is in het landschap en gecombineerd kan worden met reeds aanwezige sportvelden van voetbalvereniging RKSV en gebruik door leerlingen van de CSG Reggesteyn. Ook sluit de voorziening aan op reeds aanwezige bebouwing van de scholengemeenschap en bebouwing langs de Enterstraat. In bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van de gewenste tennisaccommodatie ten opzichte van de verschillende voorzieningen en de woongebieden van Rijssen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0006.png"
Globale ligging tennisaccommodatie ten opzichte van overige voorzieningen en woongebieden

Ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Het Opbroek en dit mogelijk grotere gemeentelijk sportcomplex zijn verschillende documenten opgesteld, waaronder de structuurvisie Het Opbroek, inrichtingsplannen en haalbaarheidsstudies. De nieuwe tennisaccommodatie staat dan ook niet los van de plannen voor de woningbouwlocatie en heeft een plaats binnen het mogelijk grotere gemeentelijk sportcomplex tussen de Enterstraat en de Opbroekweg. Wat betreft de behoefte aan tennisvoorzieningen is deze op het schaalniveau van heel Rijssen bekeken en vloeit deze behoefte niet enkel voort uit de realisatie van de woningbouwlocatie. De bestaande 200 leden komen immers uit de hele omgeving.

Voorafgaand aan het inrichtingsplan voor de tennisaccommodatie heeft een integrale afweging plaatsgevonden voor realisatie van een sportcomplex met meerdere functies. Uitgangspunt daarbij is dat het sportcomplex, indien volledig gerealiseerd, uiteindelijk aan meerdere sportverenigingen (tennis, schaats/skeeleren en voetbal) in gebruik kan worden gegeven maar gefaseerd zal worden gerealiseerd. De tennisaccommodatie vormt in deze gefaseerde realisatie de eerste stap die met zekerheid kan worden genomen. Het voorliggend bestemmingsplan richt zich daarom enkel op de aanleg van een tennisaccommodatie.

Bij het aanleggen van de accommodatie wordt rekening gehouden met de bestaande bomenrijen aan de zijkant van het perceel. Deze worden intact gelaten. Rondom de tennisvelden komt ook een strook met de bestemming groen om deze bestaande bomen te beschermen en om de voorziening landschappelijk in te passen. Het complex wordt dus fraai ingepast in het landschap. Daarbij komt nog dat de bestaande woning aan de Schippersdijk 5 met alle bijbehorende opstallen zal worden gesloopt en daarmee het bouwrecht hiervan vervalt.

Voor het gehele sportcomplex is een inrichtingsschets gemaakt. De tennisaccommodatie is hierin direct achter het gebouw van de CSG Reggesteyn gesitueerd. Bij de inrichtingsschets is rekening gehouden met de bestaande landschappelijke inrichting van het gebied zoals beschreven in de vorige paragraaf. Bij de invulling van de velden binnen de beoogde locatie is rekening gehouden met een efficiënt en gecombineerd gebruik van de ruimten.

Op bijgevoegde afbeelding is de inrichtingsschets voor het gehele sportcomplex weergegeven. In voorliggend bestemmingsplan blijven de gronden waarop de schaats-/skeelerbaan en de voetbalvelden zijn geprojecteerd echter buiten beschouwing. De planvorming voor deze onderdelen krijgt in een later stadium een vervolg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0007.png"

Inrichtingsschets voor het gehele sportcomplex Het Opbroek

Specifieke inrichting

De tennisaccommodatie met een totale oppervlakte van 5400 m² wordt direct naast het gebouw van de scholengemeenschap Reggesteyn gesitueerd. Zoals hiervoor reeds gemeld, wordt de woning Schippersdijk 5 gesloopt. Op het terrein worden vier all-weatherbanen gerealiseerd, die zowel zomers als 's winters zijn te gebruiken.

Gelet op het huidige ledenaantal van 200 en gehanteerde norm van 80 leden per tennisbaan diende bij de planvorming minimaal te worden uitgegaan van drie tennisbanen. Met de keuze voor vier banen is een toekomstige groei op de locatie mogelijk. De verwachting is dat tennisvereniging De Mors bij realisatie van de nieuwe accommodatie deze ledengroei inderdaad zal doormaken. Voor twee van de banen bestaat de optie tot overkapping. Bij de banen wordt ook een clubgebouw met was- en kleedruimte gerealiseerd. Het terrein wordt tevens voorzien van verlichting en een omheining.

De ontsluiting van het tennispark zal zich bevinden aan de Opbroekweg ter hoogte van de huidige schuur op nummer 24. De accommodatie krijgt een eigen parkeerterrein met minimaal 12 parkeerplaatsen.

Onderstaande afbeelding geeft in plattegrond het inrichtingsplan weer, zoals dat voorafgaand aan dit bestemmingsplan is uitgewerkt. Na vaststelling van dit bestemmingsplan wordt binnen de kaders van dit bestemmingsplan verder uitvoering gegeven aan het inrichtingsplan en wordt het bouwplan voor de opstallen verder uitgewerkt. Vanwege deze uitvoeringsvrijheid kan de werkelijke inrichting van het tennispark op onderdelen nog wijzigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0008.png"

Het inrichtingsplan zoals dit voorafgaand aan dit bestemmingsplan is uitgewerkt. Met nummer 1 is het clubgebouw met was- en kleedruimte aangegeven. Met nummer 2 is de optie tot overkapping van twee banen aangegeven

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0009.jpg"

Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Planspecifiek

Het voorliggend initiatief is van een dusdanig laag abstractieniveau dat het geen invloed heeft op het nationaal belang. Wel maakt de ontwikkeling van de tennisaccommodatie deel uit van een grotere planontwikkeling, namelijk die van een groter gemeentelijke sportcomplex naast woningbouwlocatie Het Opbroek. De ontwikkeling van Het Opbroek als geheel past evenwel binnen de kaders van het rijksbeleid omdat de ontwikkeling van de rode functies aansluitend op het bestaande stedelijke gebied worden gerealiseerd. De nieuwe ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de Ecologische Hoofdstructuur.

3.2 Provinciaal Beleid

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones, etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de realisering van een tennispark in de kern Rijssen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. de onderbouwing van de behoefte waaruit blijkt dat de genoemde ontwikkeling gewenst en noodzakelijk is;
  2. 2. de motivering van de locatiekeuze aan de hand van de SER-ladder.

Ad 1. De behoefte

Ten aanzien van de behoefte heeft er een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Op grond van het onderzoek kan geconstateerd worden dat er op basis van de bestaande ledenaantallen sprake is van een forse overcapaciteit aan tennisbanen in onze gemeente. Hierbij dient echter wel opgemerkt te worden dat het op basis van een huidige cijfers niet mogelijk is om de bestaande 200 leden van de tennisclub de Mors onder te brengen bij de 2 andere tennisclubs in onze gemeente omdat daar ruimte is voor totaal 50 leden. Wanneer voor een dergelijke insteek wordt gekozen zal dit naar alle waarschijnlijkheid op hevig verzet stuiten van de tennisclub De Mors. Deze vereniging wil als zelfstandige tennisclub blijven bestaan en de verwachting is dat de leden van deze vereniging zich niet snel bij de andere tennisclubs in onze gemeente zullen aanmelden. Daarnaast is TC De Mors van mening dat zij bestaansrecht hebben en mogelijkheden zien om in de nieuwe wijk Het Opbroek weer een groei qua ledenaantal door te maken. Gelet op het bovenstaande is de gemeente van mening dat het aanwenden van de overcapaciteit bij de tennisclub Rijssen en de tennisclub Holten geen reële optie c.q. haalbaar traject is. Wel kan bij de verdere invulling van de tennisaccommodatie de vraag gesteld worden of er gelet op het aantal actieve leden binnen TC De Mors 3 of 4 tennisbanen moeten worden aangelegd. Overwogen kan worden om voor de aanleg van 3 tennisbanen uit te gaan met de mogelijkheid om door te groeien naar 4 tennisbanen.

Ad 2. De motivering van de locatiekeuze

Ten aanzien van de afwegingen van de locatiekeuze kan het volgende worden opgemerkt. Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door een burgerwoning, aan de oostzijde zijn weilanden gelegen die uitkomen op bestaande sportvelden. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan woonbebouwing langs de Enterstraat. Als laatste grenst het plangebied aan de westzijde aan Scholengemeenschap Het Reggesteyn. Feitelijk gezien is de locatie tussen bestaande stedelijke functies gelegen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegt de ontwikkeling zich qua aard en maat naadloos in de omgeving. Er zal veel aandacht worden besteed aan de landschappelijke inpassing van het tennispark. Het plangebied is gelegen op ongeveer 1,5 kilometer van het centrum van Rijssen. De recente uitbreidingswijken Veeneslagen-West evenals de in de jaren '80 gebouwde wijk Braakmanslanden zijn op een grotere afstand van het centrum gelegen. Er is dan ook geen sprake van een concentrische ligging. Ook past de sportfunctie past vanuit planologisch oogpunt binnen het groeimodel van de structuurvisie voor Het Opbroek waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de bestaande landschappelijke inrichting van dit gebied maar waarbij ook rekening is gehouden met gefaseerde realisering van de sportfuncties. De locatie is goed bereikbaar, is goed inpasbaar in het landschap en kan deels gecombineerd worden gebruikt voor sportlessen door de naastgelegen Scholengemeenschap. Situering van een tennisaccommodatie op de locatie direct aansluitend aan SG Reggesteyn en de bestaande half verharde parkeergelegenheid is het meest voor de hand liggend. Daarbij weegt mee dat deze grond al in eigendom is van de gemeente.

Gebleken is dat zich binnen het stedelijk gebied geen vestigingsmogelijkheden voordoen die:

  • op korte termijn beschikbaar zijn;
  • voldoen aan de randvoorwaarden m.b.t. (milieu)ruimte en wenselijkheid;
  • gelet op de beschikbare middelen financieel haalbaar zijn.

Aan de hand van de gestelde criteria zijn diverse locaties in Rijssen onderzocht. In het stedelijk gebied van Rijssen zijn weinig inbreidingslocaties voorhanden. Die locaties welke voorhanden zijn, zijn al gevuld met een programma en liggen onder een exploitatie, zijn niet in handen van de gemeente of zijn nog volop in gebruik. De voorliggende locatie sluit naadloos aan bij de gestelde randvoorwaarden waarbij meespeelt dat de grond eigendom is van de gemeente Rijssen-Holten.

Relatie tot de SER-ladder voor de stedelijke omgeving

Op grond van paragraaf 2.1.3. van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag op de groene omgeving leggen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt.

A.

Aangegeven is dat in het bestaande stedelijk gebied van de kern Rijssen binnen afzienbare termijn geen locaties beschikbaar zijn die voldoen aan de gestelde randvoorwaarden. Herstructurering en/of transformatie in bestaand stedelijk gebied zijn doorgaans kapitaalintensieve opgaven. Deze operaties slagen in het algemeen alleen als er voldoende herontwikkelingswaarde wordt verkregen. Zoals reeds vermeld is, is er voor een sportvoorziening een beperkt budget beschikbaar. Desalniettemin ziet men, door grote inspanningen van veel organisaties en personen, kans een dergelijke voorziening in Rijssen van de grond te tillen. Harde randvoorwaarde voor succes is dat de ondergrond tegen relatief lage kosten ter beschikking komt. Dit is redelijkerwijs niet mogelijk binnen de huidige en de komende herstructureringsopgaven in de kern Rijssen.

B.

Een sportvoorziening is niet per definitie een stedelijke voorziening. Vele bestaande sportvoorzieningen, zoals Meermanskamp, het Vletgoor en zelfs de dichtbijgelegen voetbalvelden zijn in de Omgevingsverordening niet aangeduid als stedelijke voorziening. De locatievereisten van een sportvoorziening vragen om een specifieke locatie die voldoende (milieu)ruimte biedt en die voor bezoekers en gebruikers goed bereikbaar is. Deze vereisten maken het bijzonder lastig om in bestaand stedelijk gebied een geschikte locatie te vinden terwijl de periferie van de stedelijke kern bijzonder geschikt is voor de vestiging van dergelijke voorzieningen.

C.

Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is vermeld dat het ontwikkelingsperspectief een hoofdkoers op provinciaal niveau geeft. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht. In het voorliggende geval gaat het om een locatie die is gelegen op een steenworpafstand is gelegen van intensieve woonbebouwing. Zeker in het licht van het toekomstige woonwijk het Opbroek. Fase 1 is gelegen binnen een straal van 200 meter van het plangebied. Ook wordt een burgerwoning gesloopt en de woonbestemming wordt weg bestemd. Het gaat daarbij bovendien om een relatief kleine voorziening. Een sportvoorziening voorziet in een belangrijke maatschappelijke behoefte. Realisering ervan op korte termijn is dringend gewenst. Onder deze omstandigheden is er ruimte voor de vestiging van een sportvoorziening op de gekozen locatie. In paragraaf 3.1.2 is uitgebreid aangegeven dat wordt voldaan aan de ruimtelijke kwaliteitseisen die vanuit de gebiedskenmerken aan een ruimtelijke ontwikkeling worden gesteld terwijl er geen sprake is van een MER-plicht. Op grond van het vorenstaande wordt de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming geacht met de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. In de hierna opgenomen figuur is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0010.png"
Uittreksel Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009

Het plangebied heeft deels het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/mixlandschap' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouwwater, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Zoals reeds bij de 'generieke beleidskeuzes' is vermeld, geven de ontwikkelingsperspectieven een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Aangegeven is dat er in dit specifieke geval aanleiding is de voorgenomen ontwikkeling niet strikt en letterlijk aan de ontwikkelingsperspectieven te toetsen maar om de ontwikkeling ruimer te bezien. Voor een nadere toelichting hierop wordt kortheidshalve naar dit onderdeel verwezen.

Met inachtneming van de onder de 'generieke beleidskeuzes' gegeven toelichting is er feitelijk sprake van uitbreiding van bestaand stedelijk gebied. Het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte/mixlandschap' is dan niet meer van toepassing.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'beekdalen en natte laagtes'. In de hierna opgenomen figuur is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0011.png"
De natuurlijke laag: 'beekdalen en natte laagtes'

Met betrekking tot beekdalen en natte laagtes is de ambitie om de functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit zijn leidend. De norm is dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. Het bestemmingsplan is gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water, De bestaande en kenmerkende verkavelingsstructuur blijft in tact waarbij de bestaande structurerende groenelementen en waterlopen in stand worden gehouden. Ook wordt met de terreininrichting nadrukkelijk rekening gehouden met de omgeving. De aanwezige bomen worden gehandhaafd. Bij nieuwe aanplant wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten die een verrijking van het landschap betekenen.

2. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype “jonge heide- en broekontginningslandschap”. In de hierna opgenomen figuur is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0012.png"
De laag van het agrarisch-cultuurlandschap:'jonge heide- en broekontginningslandschap'

Voor de laag van het agrarisch-cultuurlandschap is het plangebied gekenmerkt als 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. De ontwikkelingen in deze gebieden zijn: schaalvergroting van de bebouwing op agrarische erven; transformatie landbouwerven tot burgererven en de introductie van het 'hobby'-vrijetijds/woon landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken); werklandschappen veranderen langzaam in vrijetijds- en consumptielandschappen;

door de broze samenhang en de geringe eigen kwaliteit van dit landschapstype valt het landschap uiteen in afzonderlijke onderdelen en/of verschuift het accent in de beleving van de open ruimte naar de (bedrijfs)kavel. De ambitie voor dit gebiedstype is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

De ontwikkeling wordt op een landschappelijk verantwoorde manier ingepast in het landschap. Met nieuwe landschapselementen, plantsoorten en de inrichting van het terrein wordt aangesloten op het landschap. De beplanting vormt als het ware de schakel tussen het landschap en de tennisaccommodatie. Daarbij komt dat er sprake is van een relatief kleine ruimtelijke ingreep waarbij de huidige kenmerken van het gebied zoveel mogelijk in tact worden gelaten.

3. De stedelijke laag

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' niet aangeduid met een gebiedstype. In de hierna opgenomen figuur is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0013.png"
De stedelijke laag

Hoewel het plangebied niet is aangewezen in de stedelijk laag is het plangebied gelegen tussen bebouwing. Aan de noordkant staat een burgerwoning, aan de oostzijde zijn weilanden gelegen die uitkomen op een bestaande sportaccommodatie. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan diverse woningen langs de Enterstraat. Als laatste grenst het plangebied aan de westzijde aan Scholengemeenschap Het Reggesteyn. Feitelijk gezien is de locatie gelegen tussen stedelijke functies. Invulling vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegt de ontwikkeling zich qua aard en maat naadloos in de omgeving. Zoals eerder is beschreven zal veel aandacht worden besteed aan de landschappelijke inpassing van het tennispark.

4. De 'lust- en leisurelaag'

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie van de toets aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Rijssen-Holten 2009-2020

De structuurvisie Rijssen-Holten 2009-2020 is opgesteld volgens het "vishaakmodel" uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Hierbij zijn de drie stappen doorlopen:

  • Of er behoefte is aan de ontwikkeling (generieke beleidskeuzes);
  • Waar de ontwikkeling past in de ontwikkelingsvisie (ontwikkelingsperspectieven);
  • Hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken).

Ontwikkelingsperspectieven

In de structuurvisie Rijssen-Holten zijn twaalf projectprogramma's/gebieden benoemd. Elk gebied wordt onder de loep genomen met de waar-vraag, waarbij ontwikkelingsperspectieven worden benoemd. Het Opbroek valt binnen de projectprogramma's "Singels en radialen Rijssen" en "Flankzone Rijssen-Oost". Voor deze gebieden zijn de volgende ontwikkelingsperspectieven bepaald:

  • Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: woonwijk;
  • Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren;
  • Ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

Gebiedskenmerken

De Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie stellen een kader, waaraan projectprogramma's moeten voldoen. Hiermee is rekening gehouden bij de planontwikkeling voor Het Opbroek als geheel.

Planspecifiek

Bij het opstellen van het plan voor de gehele ontwikkeling van Het Opbroek als geheel, waartoe voorliggend tennispark ook wordt gerekend, is rekening gehouden met het beleid in de Structuurvisie Rijssen-Holten 2009-2020. De structuurvisie voor Het Opbroek is op deze structuurvisie gebaseerd. Hierdoor past ook het plan voor de tennisaccommodatie op hoofdlijnen ook binnen het beleid van de Structuurvisie Rijssen-Holten 2009-2020. De structuurvisie is in maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.

3.3.2 Structuurvisie Het Opbroek

De gemeenteraad heeft in maart 2011 de structuurvisie voor Het Opbroek vastgesteld. Het Opbroek is waarschijnlijk de laatste grote uitbreiding van Rijssen. Deze woningbouwlocatie moet toekomstige woonvragen en maatschappelijke behoeften kunnen opvangen.

Het oorspronkelijke plan voor het Opbroek ging uit van 2200 woningen. In het kader van de woningbehoefte is dit aantal naar beneden bijgesteld tot 400 woningen te bouwen in de periode 2014 t/m 2025.

Over de realisatie van een sportfunctie wordt in de structuurvisie Het Opbroek het volgende opgemerkt: "hiervoor ontwikkelt de gemeente afzonderlijk plannen, maar in deze visie is hiervoor een reservering opgenomen aan de zuidzijde van het plangebied tussen de Enterstraat en de Opbroekweg. Deze locatie is goed bereikbaar, is goed inpasbaar in het landschap, kan gecombineerd worden met reeds aanwezige sportvelden en benut worden door leerlingen van scholengemeenschap Reggesteyn."

Planspecifiek

De structuurvisie Het Opbroek beperkt zich tot het deel van de wijk waar tussen 2014 en 2025 400 woningen worden gerealiseerd. De geplande sportfunctie binnen deze nieuwe wijk is in de structuurvisie niet meegenomen. Wel wordt in de structuurvisie aangegeven dat voor de aanleg van de woningbouwlocatie Het Opbroek ook voorzieningen nodig zijn buiten het plangebied. Door herontwikkeling van de oude locatie van tennisvereniging De Mors aan de Galvanistraat was verhuizing van de vereniging echter, onafhankelijk van de ontwikkelingen in Het Opbroek, noodzakelijk geworden. De inpassing van de tennisvereniging op de nieuwe locatie kan echter niet los worden beschouwd van de woningbouwlocatie Het Opbroek.

3.3.3 Sportnota "Rijssen-Holten beweegt" (sportvisie 2010-2014)

In 2009 heeft het gemeentebestuur de nota “Rijssen-Holten beweegt” vastgesteld. De nota geeft de visie weer op het sportbeleid in de gemeente in de periode 2010-2014. Met het beleid zoals neergelegd in deze nota wil de gemeente Rijssen-Holten bereiken dat nog meer burgers kiezen voor een actieve leefstijl. Bewegen en sport, op verantwoorde wijze en in een gezonde context, maken daar een onlosmakelijk deel van uit. Daarnaast is sport en bewegen van belang voor een "gezonde" samenleving waaraan mensen zo lang mogelijk actief blijven deelnemen. Sport draagt immers bij aan een actieve leefstijl en vergroot de maatschappelijke betrokkenheid tussen mensen. Sport en bewegen heeft ook een preventieve werking: uit onderzoek blijkt dat regelmatig sporten of bewegen de kans op ziekte verlaagt en de gezondheid bevordert. Door inwoners van de gemeente Rijssen-Holten de ruimte te bieden om te kunnen sporten en bewegen, zal dit naar verwachting vanuit deze preventieve gezondheidsgedachte een positief effect hebben. Minder (snel) zal een beroep gedaan hoeven worden op WMO of AWBZ voorzieningen.

Planspecifiek

Eén van de kernpunten van de nota is dat er bij de wijk Het Opbroek gefaseerd een gemeentelijk sportcomplex wordt gerealiseerd dat uiteindelijk aan meerdere sportverenigingen (tennis, schaats/skeeleren en voetbal) in gebruik wordt gegeven. Hiermee is een integrale afweging gemaakt voor realisatie van een gemeentelijk sportcomplex met meerdere functies waarbinnen de tennisaccommodatie passend is.

3.3.4 Strategische visie Rijssen-Holten 2010-2030

In maart 2011 heeft de gemeente Rijssen-Holten de Strategische visie 2010-2030 vastgesteld. In de visie wordt voor verschillende beleidsgebieden aangegeven in welke richting de gemeente zich in de toekomst wil ontwikkelen en wat daarvoor nodig is. De toekomstvisie zal regelmatig worden geijkt aan actuele ontwikkelingen.

In de strategische visie is bij het onderdeel Sport onder meer aangegeven dat "de gemeente zorgt voor de bouw en aanleg van basisvoorzieningen als sporthallen en trainings- en wedstrijdvelden. Deze voorzieningen zijn voor meerdere doelen te gebruiken en worden daardoor beter en intensiever gebruikt”.

Planspecifiek

De realisatie van een gemeentelijk sportcomplex, met daarbinnen de tennisaccommodatie, past binnen de lijn van de Strategische visie waarin er vanuit wordt gegaan dat de gemeente zorg draagt voor de bouw en aanleg van basisvoorzieningen als sporthallen en trainings- en wedstrijdvelden. Dit sluit ook aan op de gemeentelijke sportvisie 2010-2014.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' (vastgesteld 1 november 2012) van toepassing. In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied bestemming 'Agrarisch' en is de woning aan Schippersdijk 5 bestemd als 'Wonen'. Op een groot deel van het plangebied ligt een archeologische dubbelbestemming (zie ook paragraaf 4.5). Binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' is het niet toegestaan om een tennisaccommodatie te realiseren. Om deze reden moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0014.png"

Uitsnede uit bestemmingsplan 'Buitengebied Rijssen-Holten' met het plangebied rood omlijnd

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Gezien het voormalige en historische gebruik als weilanden is het de verwachting is dat er geen verontreinigingen worden aangetroffen, behoudens de natuurlijke verhogingen die gebruikelijk zijn in de omgeving. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is geen verder bodemonderzoek nodig.

Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de NIBM-tool volgt dat er dagelijks iets meer dan 1750 extra voertuigbewegingen van personenauto's en motoren nodig zijn, voordat de grenswaarden worden overschreden en de bijdrage van het extra verkeer mogelijk 'in betekenende mate' is. Gezien het aantal leden van tennisvereniging De Mors zal een dergelijk aantal echter geenszins aan de orde zijn. Ook is het aantal overige gebruikers van het terrein verwaarloosbaar. Nader onderzoek vanwege overschrijding van de grenswaarden wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. 1. een verzorgingstehuis;
    2. 2. een psychiatrische inrichting;
    3. 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Gebouwen voor sportvoorzieningen worden niet beschouwd als geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft daarom niet aan het bepaalde in de Wgh te worden getoetst.

Een sportpark en een kantine zijn daarentegen wel functies, die geluidsbelasting tot gevolg hebben en zo mogelijk hinder kunnen veroorzaken voor andere geluidsgevoelige objecten, zoals nabijgelegen woningen. Omdat dit aspect niet onder de Wgh valt, maar onder de Wet milieubeheer, wordt het behandeld in de navolgende paragraaf 'Milieuzonering'.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Relatie met omliggende woningen: licht

Ter beoordeling van de mogelijke hinder van de tennisaccommodatie voor omliggende woningen kan gebruik worden gemaakt van de milieuzonering zoals deze volgt uit de Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Op grond hiervan zijn sportvelden met verlichting te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. Een dergelijke activiteit valt in categorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van 50 meter ten opzichte van een 'rustige woonwijk'. De, vanuit de tennisbanen gezien, dichtstbij gelegen woningen en het aangrenzende gebied kunnen milieutechnisch echter worden beschouwd als 'gemengd gebied' in plaats van als rustige woonwijk. Deze woningen liggen immers aan de zuidzijde naast het bedrijventerrein aan de Enterstraat terwijl aan de noordzijde, aan Opbroekweg nummer 61, een woning direct naast de scholengemeenschap gelegen is.

Ten opzichte van een gemengd gebied geldt voor sportvelden een richtafstand van 30 meter. Aangezien aan deze richtafstand wordt voldaan, is er ter plaatse van de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Relatie met omliggende woningen: geluid

Het geluid dat redelijkerwijs kan ontstaan, is afkomstig van de tennisspelers, bezoekers van het clubgebouw en het (relatief kleine) parkeerterrein. Het menselijk stemgeluid is in het kader van de Wet milieubeheer expliciet uitgesloten. Menselijk stemgeluid kan echter wel van betekenis zijn voor de afweging van een goede ruimtelijke ordening.

Het tennispark wordt dusdanig opgezet dat de geluidproducerende sportactiviteiten en het clubgebouw zich op minstens 30 meter van omliggende woningen bevinden. Aan de zijde van de Opbroekweg bevindt zich op nummer 61 een burgerwoning. De ontsluiting van het tennispark bevindt zich hiertegenover. Gelet op het gespreide gebruik en de geringe omvang van dit parkeerterrein wordt overlast als gevolg van het parkeerterrein onwaarschijnlijk geacht.

Relatie met omliggende veehouderijen: geur

Het nieuwe clubgebouw op het tennispark wordt aangemerkt als geurgevoelig. Om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat in dit gebouw wordt verwezen naar geuronderzoek, uitgevoerd op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), voor de ontwikkeling van woningbouw in Opbroek (i.c. bestemmingsplan het Opbroek fase 1). Op basis van deze onderzoeken kan worden geconstateerd dat de contour met de waarde van 3 odour van de dichtstbij gelegen veehouderij aan de Oosterhofweg 125, niet over het plangebied is gelegen. Het betreft hier de voorgrondbelasting welke, zoals blijkt uit de onderzoeken, tenminste de helft van de achtergrondbelasting vormt. Uit de handreiking behorende bij de Wgv volgt dan dat in die situatie de voorgrondbelasting bepalend is voor het leefklimaat. Hieruit volgt dat ter plaatse van het nieuwe clubgebouw geen sprake is van onaanvaardbare geurhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0015.png"

Ligging van de odourcontouren van de veehouderij aan Oosterhofweg 125 (bron: bestemmingsplan Het Opbroek fase 1). In rood het plangebied van voorliggend bestemmingsplan

Rondom het plangebied zijn meerdere burgerwoningen gelegen. De nieuwe tennisaccommodatie vormt daardoor geen belemmering voor agrarische bedrijven in de omgeving omdat bestaande burgerwoningen in alle gevallen dichterbij zijn gelegen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande doorkruist het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

In het kader van de planontwikkeling van de wijk Opbroek als geheel is er een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid in het gebied. Ten oosten van het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen, waarvan de ligging op de bijgevoegde kaart te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1742.BPRW2013001-0401_0016.png"Kaartbeeld met ligging gasleiding ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld) (bron: onderzoek externe veiligheid Grontmij)

De genoemde aardgastransportleiding heeft een invloedsgebied (1% letaliteitgrens) van 45 meter. Het plangebied ligt op ruim 300 meter afstand van de buis. De buis heeft daarmee geen invloed op het plangebied en een nader onderzoek is, gezien deze ruime afstand, niet noodzakelijk.

Naast de genoemde aardgastransportleiding zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen inrichtingen, transportassen of buisleidingen aanwezig die relevant zijn wat betreft het aspect externe veiligheid. Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen. De toets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van het waterschap Regge en Dinkel. Op basis van deze toets dient de normale procedure te worden gevolgd.

Specifiek voor deze locatie zijn de volgende wateraspecten als relevant door het waterschap aangegeven:

  1. 1. De waterkwaliteit in het plangebied mag door de ontwikkeling van het gebied niet nadelig worden beïnvloed (schoon houden wat schoon is);
  2. 2. Hemelwater- en afvalwaterafvoer geschiedt conform het vigerende beleid van het waterschap Regge en Dinkel: schoon hemelwater wordt volledig gescheiden van afvalwater. Hierbij wordt het afstromende hemelwater van het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating geïnfiltreerd in de bodem, zoals in de watertoets is aangegeven. Via een bodempassage zal er een voorzuivering van het afstromende hemelwater van de bestrating (parkeerplaats e.d.) plaatsvinden, omdat dit water enigszins vervuild is;
  3. 3. Geen afwenteling van het waterbezwaar: Het uitgangspunt hierbij is dat de afvoer uit het plangebied bij de maatgevende neerslaghoeveelheid (40 mm in 75 minuten) niet groter mag zijn dan de oorspronkelijke landelijke maximum-afvoer 2,4 l/s/ha. Hiervoor dient dan ook een infiltratievoorziening te worden getroffen om het afstromende hemelwater van de verharde oppervlakken te bergen;
  4. 4. Behoud van de afvoerfunctie van de waterlopen 2-0-4-12 en 2-0-4-15. Deze waterlopen bevinden zich binnen de door u aangegeven globale gebiedsbegrenzing en staan op de legger van het waterschap. Deze waterlopen hebben een belangrijke functie voor de afvoer van water vanuit het landelijke gebied. Belangrijk voor het behoud van de afvoerfunctie is dat de beschermingszone (5.00 m buiten de taluds) van deze waterlopen wordt gerespecteerd. Binnen deze zone is het onder andere verboden om bouwwerken op te richten en beplantingen aan te brengen. In overleg met het waterschap is het echter mogelijk om voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten een watervergunning te krijgen;
  5. 5. Voorkomen grondwateroverlast en verdroging: Om te kunnen bouwen is een bepaalde ontwateringsdiepte nodig, die bereikt kan worden door drainage, ophoging of een combinatie van beide. Het beleid van het waterschap is erop gericht om de huidige grondwaterstanden zo min mogelijk te beïnvloeden. Het verlagen van de grondwaterstanden door middel van drainage verdient derhalve niet de voorkeur.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundig perspectief is dit een geschikte locatie om te gaan bebouwen. Het waterschap kan dan ook instemmen met een bestemmingsplanwijziging, mits de nadelige effecten op het watersysteem zo goed mogelijk worden ondervangen. Bij de planvorming en aanleg van de tennisaccommodatie wordt invulling gegeven aan de vijf genoemde aandachtspunten.

4.3 Verkeer

Om de beoordelen of met dit bestemmingsplan sprake is van een goede ruimtelijke ordening, is ook het effect van het project op de verkeersstructuur en het parkeren van belang.

Planspecifiek

Op basis van de parkeernormering van het CROW dienen er 3 parkeerplaatsen per tennisbaan te worden gerealiseerd. Uitgaande van 4 tennisbanen komt dit neer op 12 parkeerplaatsen. Deze (minimaal) 12 parkeerplaatsen worden bij de tennisaccommodatie binnen het plangebied gerealiseerd op grond die (eveneens) in eigendom is van de gemeente. De huidige paardenstal aan Opbroekweg nummer 24 zal hiertoe worden gesloopt. Hier zal ook de ontsluiting van de tennisaccommodatie worden gerealiseerd.

Naast het beoogde eigen parkeerterrein ligt reeds een bestaand half verhard parkeerterrein met 130 parkeerplaatsen naast de CSG Reggesteyn. De toename van het verkeer als gevolg van het voorliggend plan ten opzichte van het reeds bestaande verkeer aan de Opbroekweg is verwaarloosbaar.

Vanuit het oogpunt van verkeer en parkeren is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in of in de (directe) nabijheid van een Natura 2000, Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied, Beschermd natuurmonument of de (P)EHS. Gelet op de aard van het initiatief zijn als gevolg van voorliggend bestemmingsplan geen (significant) negatieve effecten te verwachten op de instandhouding van deze beschermde gebieden, ook niet in de vorm van externe werking.

Soortenbescherming

In het plangebied bevinden zich op dit moment een woning (Schippersdijk 5) en een paardenstal (Opbroekweg 24). Beide zullen worden gesloopt. Op het moment dat de ingreep zal plaatsvinden wordt, in het kader van dat slopen, invulling gegeven aan de Flora- en faunawet. Gelet op de status en aard van de bebouwing zijn geen soorten te verwachten die uitvoering van deze plannen in de weg zullen staan. Een separaat onderzoek naar flora en fauna wordt in dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk geacht.

Zowel wat gebiedsbescherming als soortenbescherming betreft, staat het aspect ecologie uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Archeologie

Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische "bodemarchief". De Wet op de archeologische monumentenzorg is sinds 1 september 2007 van kracht en legt de verplichting op om de archeologische waarden van de grond te betrekken in de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunt van de wet is het archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) te bewaren.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Rijssen-Holten is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Door aan de verwachtingskaart beleidsadviezen te koppelen ontstaat een kaart die gebruikt zal worden om een archeologisch beleid te kunnen voeren.

Planspecifiek

Het plangebied heeft conform de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarvoor op hoofdlijnen geldt dat voor bodemingrepen groter dan 5000 m2 èn dieper dan 50 cm onder maaiveld moet worden onderzocht of er archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Bij de aanleg van de tennisaccommodatie wordt het oppervlaktecriterium van 5000 m2 niet overschreden. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Ten aanzien van het aspect archeologie is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. In onderhavig geval behoeft echter geen exploitatieplan te worden vastgesteld of een anterieure overeenkomst te worden gesloten omdat het gaat om ontwikkeling van gronden die volledig in eigendom zijn van de gemeente Rijssen-Holten. Omdat de kostentoerekening binnen de eigen gemeentelijke begroting plaatsvindt is er sprake van het anderszins verzekerd zijn van het kostenverhaal.

Op basis van het voorgaande wordt dit bestemmingsplan dan ook als economisch uitvoerbaar beschouwd.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Sport, waarbij de functie sport wordt neergelegd. Binnen deze bestemming zijn de gronden allereerst bestemd voor sportvoorzieningen, in de vorm van tennisbanen met daarbij behorende voorzieningen, en daarnaast onder andere ook voor paden en groenvoorzieningen. Gebouwen, zoals een clubgebouw met was- en kleedruimte en een eventueel in de toekomst te realiseren overkapping van tennisbanen zijn mogelijk binnen het bouwvlak, waarbij het maximum bebouwingspercentage vastgelegd is op 50%. Hiermee is overkapping van maximaal twee tennisbanen mogelijk.
  • Groen, waarmee het groen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het tennispark wordt geborgd. Bij de structurering van het groen is aangesloten op bestaand groen en het bestaande verkavelingspatroon.
  • Verkeer - Verblijf, waarmee de 12 parkeerplaatsen ten dienste van de tennisaccommodatie worden vastgelegd. Binnen deze bestemming zijn onder meer ook groenvoorzieningen toegestaan.
  • Waarde - Archeologie middelhoge verwachting, waarmee (voor de niet eerder op archeologische resten onderzochte delen van het plangebied) een regime wordt gehanteerd om het bodemarchief in situ te bewaren of tenminste te onderzoeken in geval van bodemingrepen van een bepaalde omvang in combinatie met een bepaalde diepte. Deze dubbelbestemming wordt ook elders in de gemeente gehanteerd op de gronden waarvan de archeologische verwachtingswaarde vergelijkbaar is met die van het plangebied.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.1 Bro overleg te worden gepleegd met het waterschap en die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hiertoe wordt gebruikelijk een voorontwerpbestemmingsplan ter beoordeling toegezonden. Veelal wordt dit voorontwerp gelijktijdig ter inzage gelegd voor inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening. Voor voorliggend bestemmingsplan geldt echter dat er reeds voor het starten van de bestemmingsplanprocedure afstemming is gezocht met het waterschap ten aanzien van het inrichtingsplan en waterberging. Daarnaast is het bestemmingsplan ter beoordeling toegezonden aan de provincie Overijssel en akkoord bevonden. Voor omwonenden geldt dat zij over voorliggend bestemmingsplan zijn geïnformeerd op een informatieavond. Gelet op deze overwegingen is er in dit geval voor gekozen het bestemmingsplan niet als voorontwerp ter inzage te leggen maar het plan direct als ontwerp in procedure te brengen.

Het ontwerpbestemmingsplan dient ingevolge artikel 3.8 Wro overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter visie te worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na beantwoording van eventueel ingekomen zienswijzen en (gewijzigde) vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking wederom 6 weken ter visie. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.