TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Wonen Holten, starterswoningen Hakkertsweg
Bestemmingsplan - Gemeente Rijssen-Holten
Vastgesteld op 24-04-2025 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
1.1 TAM-omgevingsplan
TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Wonen Holten, starterswoningen Hakkertsweg met identificatienummer NL.IMRO.1742.TAMHW2024001;
1.2 omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Rijssen-Holten;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (een van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn en geen betrekking hebbend op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, die op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;
1.6 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het gedeelte van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.9 bed en breakfast
het bieden van de, ten opzichte van de woonfunctie ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt met maximaal drie kamers aan niet meer dan zes personen die hun hoofdverblijf elders hebben, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden, studie en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.10 bestaand
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig is binnen het betreffende bouwperceel en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het omgevingsplan van rechtswege;
1.11 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van bedrijfs- of beroepsactiviteiten;
1.19 erker
een erker is een ronde, vierkante of veelhoekige gesloten uitbouw aan een gevel, die uitsteekt of uitkraagt langs één of meer bouwlagen; een erker kan gezien worden als een uitgebouwd venster;
1.20 functioneel ondergeschikt
een gebruik dat ondersteunend is aan de primaire woonfunctie, zoals een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, garage, berging, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, fietsenberging of hobbyruimte;
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen en aangebouwde carports;
1.23 huishouden
de samenlevingsvorm van één gezin of een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband, waaronder mede wordt begrepen de inwoning van één ander huishouden met eigen voorzieningen, al dan niet bij wijze van mantelzorg;
1.24 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.25 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.26 overkapping
een bouwwerk in de vorm van een constructie bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren;
1.27 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdingang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;
1.28 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;
1.29 seksinrichting
een inrichting, bestaande uit één of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel;
1.30 voorerfgebied
deel van het erf dat geen achtererfgebied is;
1.31 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.32 waarden
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie;
1.33 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden, zijnde de samenlevingsvorm van één gezin of een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband, waaronder mede wordt begrepen de inwoning van één ander huishouden met eigen voorzieningen, al dan niet bij wijze van mantelzorg.
Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 3.1 tot en met 3.5.
2.1 Afstanden
De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, technische installaties en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Daar waar een gevellijn staat aangegeven op de verbeelding wordt de goothoogte gemeten in de gevellijn.
2.5 Overschrijding van de bouw-, c.q. functiegrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, technische installaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. functiegrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt
Artikel 3 Toepassingsbereik
- 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
- 2. a. Het eerste lid, voorzover het besluiten betreft als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet, is niet van toepassing op de volgende besluiten:
- Chw parapluplan implementatie omgevingswet
- Parapluplan risicobronnen in de vorm van opslagtanks
- Parapluregeling Evenemententerreinen
b. Voor zover de begripsbepalingen en de wijze van meten van de in sub a genoemde plannen afwijken van de bepalingen uit dit hoofdstuk, gaat dit hoofdstuk voor.
- 3. De regels in afdeling 22.2 van het omgevingsplan, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
- 4. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie van het "TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Wonen Holten, starterswoningen Hakkertsweg", waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.TAMHW2024001 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
- 5. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. Als de regels uit paragraaf 22.5.2 een andere plek in de structuur van het omgevingsplan krijgen, blijven die regels van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de daarop doorgevoerde wijzigingen.
Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod
Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 5 Groen
5.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Groen'.
5.2 Functieomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden hebben de volgende functies:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. bermen en plantsoenen;
- c. incidentele parkeervoorzieningen;
- d. voet- en fietspaden, alsmede toegangspaden, -wegen en inritten naar omliggende functies en activiteiten;
- e. speelvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' een parkeervoorziening ten behoeve van de woningen.
met dien verstande dat:
- h. onder water worden de doeleinden voor afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater begrepen.
5.3 Beoordelingsregels
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan gelden tevens de volgende beoordelingsregels, behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken.
Artikel 6 Wonen - Aaneen
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Wonen - Aaneen'.
6.2 Functieomschrijving
Een als 'Wonen - Aaneen' aangewezen locatie heeft de volgende functies:
- a. wonen, in aaneen gebouwde woningen of twee aaneen gebouwde woningen met bijbehorende
- 1. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in hoofdgebouwen en onderling toegankelijke aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
- 2. bed en breakfast in hoofdgebouwen en onderling toegankelijke aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
- 3. waarbij het aantal woningen per bouwwvlak niet meer mag bedragen dan het door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water.
6.3 Beoordelingsregels
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan gelden tevens de volgende beoordelingsregels, behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken.
6.4 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredig aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
Maatwerkvoorschriften stellen aan:
- 1. de plaats en oriëntatie van gebouwen in die zin dat de voorste voorgevel van hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
- 2. de grootte en inhoud van de zelfstandige woonruimte noodzakelijk vanuit een oogpunt van de mantelzorg.
6.5 Vergunningplicht voor afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in 6.3.2, onder b en c, voor het verkleinen van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot 0 meter.
6.6 Specifieke functieregels
6.7 Algemene afwijkingsbepalingen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.6 ten behoeve van de vestiging van bijzondere woonvormen, waaronder verpleging en verzorging, al dan niet in samenhang met gezamenlijke voorzieningen, mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Algemene Gebruiksbepalingen
7.1 Algemeen
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. het gebruik of het laten gebruiken van gronden als stalling- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik of onderhoud;
- c. het gebruik van gronden en bebouwing als of ten behoeve van een seksinrichting of prostitutiebedrijf.
7.2 Wonen - Aaneen
Onder strijdig gebruik met de functie Wonen - Aaneen wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de functieomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- b. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woonruimte.
7.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
Artikel 8 Algemene Aanduidingsbepalingen
8.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
8.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
8.3 Wetgevingszone - risicobronnen in de vorm van opslagtanks
Artikel 9 Algemene Afwijkingsbepalingen
9.1 Afwijken van de beoordelingsregels met een omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
- b. de ligging van bouw- en aanduidingsgrenzen, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. de regels en toestaan dat aanduidingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate worden overschreden, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- d. de regels en toestaan dat aanduidingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
- e. de regels en toestaan dat paden, wegen, parkeerplaatsen en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer worden aangelegd;
- f. de regels ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken, zoals kunstwerken, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- g. de regels ten behoeve van het bouwen van zend-, ontvang-, sirene- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m.
9.2 Beoordelingsregels
De onder 9.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de stedenbouwkundige structuur;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de fysieke veiligheid;
- f. landschappelijke en natuurlijke waarden;
- g. de milieusituatie;
- h. de omgevingsveiligheid.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.1 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in artikel 10.1 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het buurtschap Dijkerhoek bestaat een concrete behoefte aan starterswoningen. Initiatiefnemer is voornemens om, op een grotendeels braakliggend perceel aan de Hakkertsweg, de realisatie en het gebruik van zes starterswoningen planologisch mogelijk te maken. Het initiatief omvat een twee-onder-een-kap woning en vier aaneen gebouwde woningen. De beoogde ontwikkeling wordt middels de stedenbouwkundige opzet en aanleg van groen ingepast in het bestaande straatbeeld. De invulling van het plangebied draagt bij aan de ruimtelijk kwaliteit en komt onder andere voort uit verschillende participatiemomenten met omwonenden en andere belanghebbenden.
Het voornemen past niet binnen de regels van het geldende omgevingsplan. Om dit planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het omgevingsplan gewijzigd te worden. Voorliggende ruimtelijke motivering bevat de toelichting voor de benodigde wijziging van het omgevingsplan en vormt de onderbouwing van het besluit. Gemotiveerd wordt dat met deze wijziging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gekomen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Hakkertsweg ong. (= ongenummerd) in de kern Dijkerhoek en staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Holten, sectie H, perceelnummer 2008. In figuren 1.1 en 1.2 wordt de begrenzing van het plangebied en de ligging ten opzichte van de omgeving weergegeven.
Figuur 1.1: Begrenzing plangebied
Figuur 1.2.: Ligging plangebied
1.3 Omgevingsplan
1.3.1 Geldend omgevingsplan
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Door inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft iedere gemeente directe een omgevingsplan van rechtswege, hetgeen een tijdelijk deel betreft. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat uit:
- Bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen & exploitatieplannen;
- Lokale verordeningen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (bijvoorbeeld: Erfgoed- en/of Archeologieverordening en Geurverordening);
- Bruidsschat.
Het geldend planologisch regime is vastgelegd in het "Omgevingsplan gemeente Rijssen-Holten" met identificatienummer "/akn/nl/act/gm1742/2020/omgevingsplan". Ter plaatse van het plangebied gelden in het omgevingsplan de volgende bestemmingsplannen, welke van rechtswege onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan:
- Welstandsnota Rijssen - Holten;
- Wonen Holten;
- Veegplan Wonen Holten;
- Parapluplan parkeernormen;
- Parapluplan risicobronnen in de vorm van opslagtanks;
- Chw parapluplan implementatie Omgevingswet Rijssen-Holten.
Hieronder worden bovenstaande bestemmingsplannen met betrekking tot het plangebied toegelicht, waarna wordt ingegaan op de strijdigheid van het planvoornemen ten opzichte van het planologisch regime.
Welstandsnota Rijssen - Holten (vastgesteld 31-05-2012)
Middels dit bestemmingsplan is aan de gronden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Welstand Holten historische invalswegen en vooroorlogse bebouwing' toegekend. Het beleid schrijft voor dat de belangrijkste bebouwingskarakteristieken dienen te worden behouden. Bij nieuwbouw dient te worden gestreefd naar kleinschaligheid en een gevarieerd straatbeeld. Daarnaast zijn in het betreffende bestemmingsplan welstandscriteria opgenomen wat betreft de situering, vormgeving en detaillering van bebouwing.
Wonen Holten (vastgesteld 04-07-2013)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Wonen - Holten". Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in onderstaande figuur 1.3. In het gehele plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen - Vrijstaand'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen in vrijstaande woningen, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsacitiviteit in hoofdgebouwen en water. Enkel in de zuidoostelijke hoek van het plangebied geldt een bouwvlak. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwvlak bedragen. Ook gelden nog regels met betrekking tot de bouwregels, nadere eisen en het afwijken van de bouwregels.
Daarnaast is de Erfgoedverordening van de gemeente Rijssen-Holten geborgd middels dit bestemmingsplan. Ter plaatse van het merendeel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Archeologie hoge verwachting'. Ter plaatse van deze gronden is het verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken of werkzaamheden uit te voeren met een oppervlakte van 100 m2 of meer én een diepte van 0,5 m. Ook gelden drie gebiedsaanduidingen in het plangebied, deze hebben betrekking op het grondwaterbeschermingsgebied waarbinnen het plangebied gelegen is en de molenbiotoop behorende bij de molen welke is gelegen aan de oostzijde van de kern Dijkerhoek. Naast de andere bestemmingen en aanduidingen die gelden zijn de gronden ter plaatse van het plangebied tevens bestemd voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding. De afstand van het plangebied tot de molen is ruim 200 m. Conform het bestemmingsplan mag de bouwhoogte van bouwwerken en het gebruik ten behoeve van bomen en beplanting in het plangebied niet meer bedragen dan 9 m.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan "Wonen Holten"
Veegplan wonen Holten (vastgesteld 13-07-2017)
Het "Veegplan wonen Holten" geldt ter plaatse van het plangebied. Middels dit veegplan zijn voor een aantal locaties in de regio Holten de plankaarten herzien of aangevuld. Daarnaast zijn zaken zoals begrippen herzien, aangepast en toegevoegd. De wijzigingen hebben niet direct betrekking op het plangebied.
Parapluplan parkeernormen (vastgesteld 18-10-2018)
Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - parkeernormen', welke onderdeel uitmaakt van het parapluplan van de gemeente Rijssen-Holten met betrekking tot de parkeernormen. In dit bestemmingsplan zijn de gemeentelijke regels met betrekking tot parkeernormen opgenomen. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruik geldt dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels in een parkeernota.
Parapluplan risicobronnen in de vorm van opslagtanks (vastgesteld 03-10-2022)
Ter plaatse van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - risicobronnen opslagtanks'. Ter plaatse van deze wetgevingszone is het niet toegestaan om nieuwe risicobronnen in de vorm van opslagtanks ten behoeve van ruimteverwarming toe te voegen. Dit parapluplan heeft niet direct betrekking op onderhavig voornemen.
Chw parapluplan implementatie Omgevingswet Rijssen-Holten (vastgesteld 21-12-2023)
Het betreffende parapluplan heeft betrekking op de voormalige wijzigingsbevoegheden. Onder de Omgevingswet verdwijnt deze wettelijke wijzigingsbevoegdheid uit de Wro en deze wordt gelijkgesteld met de binnenplanse beoordelingstoets. In dit kader heeft de gemeente Rijssen-Holten het beleid met betrekking tot wijzigingsbevoegdheden middels een delegatiebesluit herzien. Enkele relevante voorbeelden zijn herzieningen met betrekking tot de regels en voorwaarden voor het uitbreiden en/of bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied en erkers in het voorerfgebied.
1.3.2 Strijdigheid
Onderhavig voornemen, bestaande uit het mogelijk maken van aaneen gebouwde woningen, past niet binnen de regels van de geldende bestemming 'Wonen - Vrijstaand' zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Wonen Holten". Tevens is ter plaatse van het merendeel van de beoogde bebouwing geen bouwvlak gelegen en overschrijdt het beoogde aantal woningen het aantal dat in de huidige situatie is toegestaan. Ook zijn (openbare) verkeerskundige voorzieningen zoals wegen en parkeerplekken in de huidige situatie niet expliciet toegestaan. Daarnaast zijn in het plangebied, op basis van de parkeernormen, onvoldoende parkeerplekken aanwezig voor het voornemen.
Het planvoornemen is derhalve strijdig met het bestemmingsplan "Wonen Holten" en het "Parapluplan parkeernormen".
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie in het plangebied, waarna in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beoogde situatie. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid. Daarna, in hoofdstuk 5, wordt ingegaan op de relevante aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving en het milieu. Hoofdstuk 6 licht het juridisch kader van het TAM-omgevingsplan toe, onder andere bestaande uit een toelichting op de regels. Tot slot komen in hoofdstuk 7 en 8 respectievelijk de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historische Ontwikkeling
Het plangebied is gelegen aan de Hakkertsweg in de westzijde van de kern Dijkerhoek. Dijkerhoek is een Sallandse buurtschap in de gemeente Rijssen-Holten en ligt ongeveer 5 km ten westen van het centrum van Holten, ongeveer 600 m ten noorden van de N344 (Holterweg). Kenmerkend voor Dijkerhoek is de windkorenmolen de Hegeman. Deze molen is in 1890 gebouwd en ligt aan de Dijkershoeksweg in de oostzijde van de kern, op ruim 200 m van het plangebied. Ook is aan de Dijkerhoekseweg een openbare basisschool gevestigd. Verspreid in de omgeving van het buurtschap ligt een aantal boerderijen. Binnen de kern Dijkerhoek wordt al jarenlang gebouwd voor de eigen behoefte. Voorbeelden van relatief recente (planologische) ontwikkelingen binnen de kern Dijkerhoek zijn de woningen aan de Essensteeg - Dijkerhoekseweg en het centrumplan aan de Maatmansweg.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Het buurtschap Dijkerhoek concentreert zich rond drie straten: de Boerendanssteeg, de Maatmansweg en de Hakkertsweg. Deze straten liggen loodrecht op de Dijkerhoekseweg, deze weg vormt een belangrijke verbinding tussen de kern Dijkerhoek en de omgeving. De bebouwing in Dijkerhoek bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. De ruimtelijk-functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door woningen op relatief ruim opgezette percelen/erven met veel groen rondom, waaronder eiken. De Hakkertsweg, waaraan het plangebied gelegen is, wordt voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Door de overwegend groene berm en het gebruik van klinkers kent de weg een landelijk karakter.
2.3 Plangebied En Omliggende Bebouwing
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.728 m2 en is driehoekig van vorm. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het perceel van de vrijstaande woning aan de Hakkertsweg 22, aan de zuidzijde door het erf behorende bij de Boerendanssteeg 23 en aan de noordwest zijde door de Hakkertsweg, met aan de overkant woningen. Het plangebied omvat een grotendeels braakliggend perceel met in de oostzijde een strook verharding en in de zuidoostelijke hoek is een houtopslag gelegen. Zie ook onderstaande afbeeldingen voor een vogelvlucht van het plangebied en een straatbeeld genomen vanaf de zuidwestelijke hoek.
Figuur 2.1: Vogelvluchtperspectief plangebied
Figuur 2.2: Straatbeeld plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bouwplan
Het voornemen voorziet in een invulling van het grotendeels braakliggende perceel aan de Hakkertsweg in de kern Dijkerhoek. Onderhavig plan voorziet in de planologische mogelijkheden voor de realisatie en het gebruik van zes starterswoningen. In de noordelijke helft van het plangebied is een twee-onder-een-kap-woning (2 wooneenheden) beoogd. Deze woningen hebben een breedte van circa 5,70 m en een diepte van circa 11 m. In de zuidelijke helft van het plangebied zijn vier aaneen gebouwde woningen beoogd. Deze woningen hebben een breedte variërend van circa 5,50 m tot 5,20 m en een diepte van circa 10 m. De woningen worden niet aangesloten op het gasnetwerk. Naast voor- en achtertuinen zijn er ook bijgebouwen beoogd in het achtererfgebied van de woningen. Ook is in het ontwerp een achterpad/steeg opgenomen ten behoeve van de beoogde woningen. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied ingevuld door zowel op eigen terrein naast de woningen als op de gronden voor de rijwoningen in parkeerplekken te voorzien. Voor de toetsing aan de geldende parkeernormen wordt verwezen naar paragraaf 5.4 Mobiliteit & parkeren.
3.2 Opzet En Inpassing
De opzet en inpassing van het planvoornemen kent twee uitgangspunten. Enerzijds is het plan opgezet vanuit de gedachte van het boerenerf, waarop in een orthogonale opzet verschillende soorten gebouwen zoals woningen en bijgebouwen zijn gesitueerd. Anderzijds is het ontwerp ingericht met een open groen karakter, met behoud van de bestaande zichtlijnen.
Het landelijke karakter van de Hakkertsweg blijft behouden middels een overwegend groene berm in het plangebied en de aanleg van karakteristiek groen. Naast bomen wordt de groene berm voorzien van vaste beplanting. Hiermee wordt langsparkeren in de groene berm voorkomen. De situering van de twee-onder-een-kap woningen, parallel aan de Hakkertsweg, sluit aan bij de bestaande woningen in de omgeving. Het blok van vier rijwoningen maakt dan weer onderdeel uit van de beoogde orthogonale opzet. De teruggetrokken rooilijn ten opzichte van de Hakkertsweg draagt namelijk bij aan een open karakter en het behoud van zichtlijnen. Aan de voorzijde van de rijwoningen wordt een zogenaamd 'erf' ingericht, bestaande uit een combinatie van verharding en groen. Ter plaatse hiervan is een groene parkeerkoffer beoogd, waar op een informele manier geparkeerd kan worden. Door hier niet te kiezen voor een strakke indeling in trottoir, rijbaan en parkeervakken, is het erf multifunctioneler te gebruiken. Bijvoorbeeld voor spelende kinderen en kleinschalige evenementen zoals buurtfeesten.
Ook wordt binnen het plangebied voorzien in waterbergende voorzieningen, ter compensatie van de toevoeging van afvoerend verhard oppervlak. In de noordzijde van het plangebied wordt een wadi gerealiseerd. Daarnaast wordt de informele parkeerkoffer en aangrenzende verharding voorzien van een waterbergende fundering. In paragraaf 5.5 Weging waterbelang wordt nader ingegaan op de waterbergingsopgave van voorliggend plan.
Op basis van bovenstaande wordt gesteld dat middels de stedenbouwkundige opzet en inpassing in de bebouwde omgeving wordt aangesloten bij het bestaande bebouwingsbeeld, waardoor het plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand zijn een uitsnede van het ontwerp en impressies van de massastudie vanuit vogelvluchtsperspectief opgenomen. Voor de volledige bestanden wordt verwezen naar Bijlage 1 Ontwerptekening en Bijlage 2 Impressies massastudie.
Figuur 3.1: Uitsnede ontwerptekening
Figuur 3.2: Impressie massastudie, vogelvluchtperspectief vanuit noordwesten t.o.v. plangebied
Figuur 3.3: Impressie massastudie, vogelvluchtperspectief vanuit zuidwesten t.o.v. plangebied
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Beleid
Dit hoofdstuk beschrijft het relevante omgevingsbeleid van Rijk, provincie en gemeente en bevat een toetsing van het planvoornemen aan die kaders. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden specifiek voor dit plan geldende uitgangspunten behandeld.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Wettelijk kader
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing
Het planvoornemen ziet toe op de herontwikkeling van een grotendeels braakliggend perceel, ten behoeve van een woonfunctie. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, waardoor wordt voorzien in efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte. Door de stedenbouwkundige opzet en inpassing in het straatbeeld wordt aangesloten bij de kenmerken en identiteit van het gebied waarin het plangebied gelegen is.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen inspeelt op de geformuleerde belangen uit de NOVI. Daarnaast zijn er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding als gevolg van deze ontwikkeling, met name gezien de aard en omvang van het plan.
4.1.2 Rijksinstructieregels
Wettelijk kader
In hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels op rijksniveau opgenomen voor het omgevingsplan. Deze komen voort uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met de instructieregels geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels:
- 1. Regels die in acht moeten worden genomen;
- 2. Regels waar rekening mee moet worden gehouden;
- 3. Regels die moeten worden betrokken bij de wijziging.
Hoofdstuk 5 van het Besluit activiteit leefomgeving (Bal) bevat onder meer regels ten aanzien van onderzoeksinspanningen die voor specifieke voorgenomen activiteiten verricht dienen te worden.
Toetsing
De relevante onderwerpen en bijbehorende onderzoeken die volgens de instructieregels aan bod moeten komen worden in Hoofdstuk 5 van voorliggende ruimtelijke motivering behandeld.
Conclusie
Op basis van hetgeen opgenomen in Hoofdstuk 5 met betrekking tot bovenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de rijksinstructieregels.
4.1.3 Conclusie Rijksbeleid
Het planvoornemen speelt in op de geformuleerde belangen uit de NOVI en raakt geen rijksbelangen. Daarnaast wordt in Hoofdstuk 5 gemotiveerd dat het plan voldoet aan de relevante rijksinstructieregels. Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief niet in strijd is met het relevante rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2024
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefruimte van Overijssel. In de Omgevingsvisie worden de onderwerpen beschreven die de provincie op dit moment tot haar belang rekent. Per thema is nader uitgewerkt wat de provinciale ambities zijn. In paragraaf 4.2 van de Omgevingsvisie zijn de provinciale ambities op hoofdlijnen samengevat.
In de Omgevingsvisie is het instrumentarium aangewezen waarmee aan de ene kant ruimte wordt geboden aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijssels landschap versterkt. Een instrumentarium waarmee de provincie haar ambities realiseert en waarmee tegelijk partners ruimte houden hun eigen doelen te realiseren.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Deze instrumenten volgen uit de drie 'productielijnen' van de provincie: visie, waarborg en realisatie.
- De productielijn 'visie' omvat instrumenten als de Omgevingsvisie Overijssel en het verwerven en delen van kennis.
- De productielijn 'realisatie' omvat instrumenten als (prestatie)afspraken, gebiedsontwikkeling- en uitvoeringsprojecten (inclusief inpassingsplan) en subsidies en fondsen.
- De verordening is één van de instrumenten uit de productielijn 'waarborg'. Hieronder vallen ook toezicht en handhaving en instrumenten als zienswijze, bezwaar en aanwijzing.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2024
De Omgevingsverordening richt zich, net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel, uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en deze worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Artikel 4.7 van de Omgevingsverordening richt zich op het versterken van ruimtelijke kwaliteit door het toepassen van de OF-, WAAR- en HOE-benadering volgens het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven. In figuur 4.1 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De betreffende niveaus worden onderstaand toegelicht, waarna per niveau de doorwerking in het onderhavige plan en de toetsing aan het uitvoeringsmodel aan de orde komt.
Generieke beleidskeuze (of)
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.
De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:
- 1. Natuurlijke laag;
- 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
- 3. Stedelijke laag;
- 4. Laag van beleving.
Doorwerking in onderhavig plan en toetsing
Generieke beleidskeuzes (of)
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Onderstaande artikelen zijn relevant met betrekking tot het planvoornemen.
Artikel 4.4 Principe van concentratie
Lid 1.: In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Onderhavig plan voorziet in zes starterswoningen, bestaande uit een twee-onder-een-kap woning (twee wooneenheden) en vier rijwoningen. Het plan draagt zowel bij aan de kwantitatieve (aantal woningen) als de kwalitatieve behoefte (woningtypologieën & doelgroep) in het buurtschap Dijkerhoek (zie ook paragraaf 4.3.2 en Bijlage 3 Enquete werkgroep wonen). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 4.9 Onderbouwing ruimtelijke kwaliteit
Lid 1.: Omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit waarin:
- a. het uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) uit de omgevingsvisie Overijssel wordt toegepast;
- b. wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat volgens de omgevingsvisie Overijssel van toepassing is voor het gebied; en
- c. inzichtelijk gemaakt wordt hoe de vier-lagenbenadering van het uitvoeringsmodel is toegepast en de catalogus Gebiedskenmerken (Bijlage VII) is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar onderstaande paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Op basis van deze paragrafen wordt geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan artikel 4.9 van de Omgevingsverordening.
Artikel 4.14 Woonafspraken
- 1. Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijk afspraken tussen provincie en gemeenten.
- 2. Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.
Op basis van de toetsing van het planvoornemen aan de meest recente Woonvisie van de gemeente Rijssen-Holten, zoals opgenomen in paragraaf 4.3.2, wordt gesteld dat de beoogde woning passend zijn binnen de geldende woonafspraken. Derhalve wordt geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan artikel 4.14 van de provinciale Omgevingsverordening.
Ontwikkelingsperspectieven (waar)
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambitities zijn geschetst in Ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. De gehele kern Dijkerhoek, dus ook het plangebied, behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Figuur 4.2: Ontwikkelingsperspectief plangebied
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten de gebieden vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
In gebieden die vallen onder het betreffende ontwikkelingsperspectief is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van een grotendeels braakliggend perceel, gelegen binnen de bestaande bebouwing van de kern Dijkerhoek, ten behoeve van een concrete lokale woningbehoefte. Zoals toegelicht in Hoofdstuk 3 sluit het voornemen aan op de bestaande stedenbouwkundige structuren. Het initiatief draagt daarmee bij aan de kwaliteit van de woon- en werklocaties buiten het stedelijke netwerk.
Gebiedskenmerken (hoe)
In Figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen van de 'stedelijke laag' ter plaatse van het plangebied.
Figuur 4.3: Gebiedskenmerken plangebied
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype “Woonwijken 1955-nu” en “Informele trage netwerk”. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de kenmerken doordat de opzet, zoals omschreven in hoofdstuk 2, passend is in het bestaande straatbeeld. Bovendien levert de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage aan de ruimtelijk kwaliteit van de kern Dijkerhoek, dit doordat het braakliggende perceel wordt herontwikkeld en hiervoor een passende invulling in de plaats komt. Hierbij wordt middels de situering van de woningen en de aanleg van een zogenaamd 'erf' aangesloten bij de karakteristieken van de omgeving. Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat dat het initiatief in overeenstemming is met uitgangspunten uit de 'Stedelijke laag'.
De gebiedskenmerken met betrekking tot de 'natuurlijke laag', 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' en 'laag van de beleving' zijn buiten beschouwing gelaten, dit omdat het plangebied is gelegen binnen de bestaande bebouwde omgeving.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel 2024.
4.2.4 Conclusie provinciaal beleid
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnen het relevante provinciale beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Rijssen-Holten
Wettelijk kader
De structuurvisie van de gemeente Rijssen-Holten kent een plantermijn van ongeveer 10 jaar, tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De structuurvisie is een visie met een korte termijnplanning, met een actualisatie van het bestaande beleid en met afgestemd nieuw beleid. Daarnaast biedt de structuurvisie tevens een doorkijk naar de langere termijn, om transformaties voor de langere termijn nu al in te kunnen zetten.
De structuurvisie is tot stand gekomen op basis van een verkenning van de gemeente en haar beleid. Op basis van de verkenning is een nota van uitgangspunten opgesteld. Op basis van de nota van uitgangspunten zijn verschillende scenario's geformuleerd en vervolgens een visie met de majeure projecten. Samen hebben de verschillende stappen tot de structuurvisie Rijssen-Holten geleid. Het doel van deze structuurvisie is het behouden en versterken van de eigen economische kracht van de gemeente Rijssen-Holten, het bundelen van verstedelijking, het veiligstellen van de groene ruimte en het bereiken van een goede ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
De ambitie van de gemeente Rijssen-Holten is om haar bovenlokale functie te behouden en vervolgens een kwaliteitsslag te maken. De gemeente wil haar bovenlokale functie voor zichzelf en de omgeving behouden en uitbreiden omdat dat belangrijk is voor de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de gemeente. De inwoners dienen ook trots te zijn op hun gemeente, daarvoor wil de gemeente haar identiteit en samenhang uitbouwen en versterken. Het benutten van gelaagdheid, de economische transformatie, de nadruk op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid staan centraal.
De structuurvisie onderscheidt meerdere projectprogramma's. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een projectprogramma, maar binnen 'Bestaand wonen'. Het thema 'Wonen' wordt in onderstaande tekst beschreven. Daarnaast geldt een specifiek programma voor de kern 'Dijkerhoek. Dit programma wordt hieronder eveneens beschreven.
'Wonen'
Woningen worden gebouwd op basis van de vraag uit de markt. Het toepassen van verschillende woonconcepten staat daardoor vrij, om de verduurzaming van woningen te bevorderen. Nieuwbouwwoningen worden energiepositief gebouwd. Het is belangrijk de aantallen en soorten woningen aan te laten sluiten op de ontwikkelingen in het kader van groei (Rijssen) en krimp (Holten, in bescheiden mate). Om jongeren vast te houden binnen de gemeente, is het belangrijk een geschikte woonruimte te bieden. Ook voor ouderen is het belangrijk om geschikte woonvormen te bieden. Een aantal belangrijke uitgangspunten voor wonen zijn:
- De woonvisie is leidend;
- Prestatieafspraken met provincie over woningbouwaantallen zijn gemaakt;
- Bouwen voor doelgroepen (kwaliteit);
- Aandacht voor bijzondere doelgroepen;
- Kwaliteit woningen (bestaand en nieuwbouw) en duurzaamheid;
- Invulling geven aan (diverse kleine) inbreidingslocaties voor woningbouw.
'Dijkerhoek'
Voor Dijkerhoek en de buurtschappen liggen kansen in het behoud van inwoners, het op peil houden van het voorzieningenniveau en de verfraaiing van de woon- en recreatieve omgeving. De structuurvisie kent naast een kwantitatieve insteek zoals benodigde woningen en bedrijventerreinen, vooral een kwalitatieve insteek: het bereiken van de top van de duurzaamheidpiramide. De ruimtelijke onderlegger van de gebiedskwaliteiten staat daarin centraal. Om de top van de duurzaamheidpiramide te kunnen bereiken zijn per beleidsthema uitgangspunten voor de visie geformuleerd.
Toetsing
Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van een grotendeels braakliggend perceel, gelegen binnen de bestaande bebouwing van de kern Dijkerhoek. Het voornemen, bestaande uit zes starterswoningen, voorziet zowel in een concrete kwantitatieve behoefte als in een kwalitatieve behoefte (zie 4.3.2). De beoogde bebouwing wordt niet aangesloten op het gasnetwerk, dit draagt bij aan de duurzaamheid. Daarnaast wordt zo veel als mogelijk aangesloten op de aanwezige bebouwingskarakteristieken in de (directe) omgeving alsook voorzien in karakteristiek groen. Hierdoor voorziet het plan in een verfraaiing van de woonomgeving in de kern Dijkerhoek. Het planvoornemen sluit dus aan bij bovengenoemde uitgangspunten zoals opgenomen in de Structuurvisie.
Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de Structuurvisie Rijssen-Holten.
4.3.2 Woonvisie 2021 t/m 2023
Wettelijk kader
De meest recente Woonvisie van de gemeente Rijssen-Holten betreft de "Woonvisie 2021 t/m 2023". Deze visie, met als titel 'Lokaal maatwerk', is op 27 januari 2022 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Woonvisie is onder meer opgenomen dat het voor de periode 2020-2025 zaak is om de woningbouwproductie te versnellen en te verhogen om daarmee een eind te maken aan de te hoge druk op de lokale woningmarkt.
Het uitgangspunt van de Woonvisie is het bouwen volgens de woonafspraken, die in 2017 met de provincie zijn gemaakt. Op basis van deze afspraken is het "Uitvoeringsprogramma kwantitatieve woningbouwprogramma Rijssen-Holten" opgesteld:
- 1. Het bouwen van 980 woningen in Rijssen in de periode 2019 t/m 2028, waarvan 500 in de periode 2019 t/m 2023.
- 2. Het bouwen van 300 woningen in Holten in de periode 2019 t/m 2028, waarvan 265 in de periode 2019 t/m 2023.
- 3. Jaarlijkse monitoring van de woningmarktparameters.
- 4. Het voor de lokale behoefte realiseren van bestemmingsplancapaciteit.
- 5. Jaarlijks monitoren van de knelpuntenpot Holten.
- 6. Periodieke actualisatie nota “Verkenning inbreidingslocaties” en integraal kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma 2019 t/m 2033 Rijssen-Holten.
Het uitgangspunt van het kwalitatieve woningbouwprogramma voor Rijssen-Holten is: bouwen voor de lokale behoefte en volgens de afspraken die met de provincie zijn gemaakt. Ook wordt aangegeven dat vooral grondgebonden (goedkope) koopwoningen voor starters belangrijk zijn, maar dat ook doorstromers een zeer belangrijke doelgroep betreffen. In de woonvisie wordt tevens aangegeven dat er een groeiende behoefte is aan zelfstandige woonvormen (verzorgd levensloopbestendige woningen) in de directe nabijheid van zorg en voorzieningen.
Tevens wordt voor de kern Holten (waaronder dus ook Dijkerhoek) aangegeven dat er relatief veel potentiële inbreidingslocaties aanwezig zijn. Ook hier is het onzeker of deze locaties tot ontwikkeling komen. Op grond van de te verwachten inbreidingslocaties zijn hier wellicht meer woningen nodig. De situatie zal, bij een volgende herziening van de nota woningbouw, opnieuw worden bekeken op grond van de eerder genoemde woningmarktontwikkelingen en de noodzaak tot invullen van vrijkomende inbreidingslocaties.
Toetsing
Het planvoornemen betreft het mogelijk maken van zes grondgebonden starterswoningen op een grotendeels braakliggend perceel binnen de kern Dijkerhoek. Het initiatief betreft dus een inbreidingslocatie, dit sluit aan bij de Woonvisie. Bovendien draagt de realisatie van de woningen bij aan het kwantitatieve woningbouwprogramma binnen de gemeente en sluit de doelgroep waar de woningen voor zijn bedoeld aan bij de kwalitatieve uitgangspunten zoals omschreven in de Woonvisie. Tevens komt ook uit Bijlage 3 Enquete werkgroep wonen naar voren dat er een concrete behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de meest recente Woonvisie van de gemeente Rijssen-Holten.
4.3.3 Nota inbreidingsbeleid Rijssen-Holten 2014
Wettelijk kader
In de betreffende Nota wordt de heroverweging van het beleid op inbreidingslocaties aan de orde gesteld. Het doel van deze beleidsnotitie is om verzoeken om te mogen inbreiden transparant te kunnen beoordelen en hieraan voorwaarden te verbinden voor de realisatie van één of meerdere woningen binnen het stedelijk gebied. Doel van het beleid is eveneens om de leefbaarheid te ondersteunen en de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied te behouden.
Inbreiding is, naast een aantal algemene uitgangspunten, mogelijk op een aantal locaties. Met name onderstaande beleidspunten zijn relevant voor het planvoornemen:
- 1. Wanneer de locatie valt binnen de bestemming wonen c.q. valt binnen een bestemming waar wonen is toegestaan binnen de grenzen van de bestemmingsplannen Wonen Holten, Wonen Rijssen, Kern Rijssen en Kern Holten met uitzondering van de gebieden Holterberg en Look of;
- 2. Verbeteren van de stedenbouwkundige structuur van een woonomgeving of;
- 3. Wanneer hiermee een stedenbouwkundig of maatschappelijk knelpunt kan worden opgelost.
Naast bovenstaande beleidsmatige uitgangspunten gelden ook enkele stedenbouwkundige voorwaarden. Het stedenbouwkundig ontwerp en/of onderbouwing moet voldoen aan het volgende zestal voorwaarden:
- 1. Bebouwing moet als logisch worden beschouwd;
- 2. Moet iets toevoegen aan de ruimtelijke situatie;
- 3. Moet een aantoonbare verbetering van de bestaande situatie zijn;
- 4. Moet een logische aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur zijn;
- 5. Moet in samenhang met de omgeving zijn;
- 6. Mogen woonmilieus niet onevenredig aantasten.
Toetsing
Het voornemen voorziet in een passende invulling voor een braakliggend perceel. Het plangebied is immers gelegen ter plaatse van gronden waar reeds een woonfunctie is toegestaan. Tevens wordt door de opzet en inpassing (zie Hoofdstuk 3) voorzien in een verbetering van de bestaande situatie van de woonomgeving. Bovendien wordt bijgedragen aan het oplossen van een maatschappelijk knelpunt door te voorzien in een concrete woningbehoefte in de kern Dijkerhoek. Op basis van vorenstaande in combinatie met hetgeen opgenomen in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 6 wordt gesteld dat het voornemen op twee criteria na aan het gestelde in de Nota inbreidingslocatie 2014 voldoet.
Volgens hoofdstuk 6 van de Nota inbreidingslocaties 2014 is het mogelijk gemotiveerd af te wijken. Wat betreft de twee criteria waar niet aan wordt voldaan zijn afspraken gemaakt, teneinde gemotiveerd af te wijken. Deze afspraken zijn ook opgenomen in het gemeentelijk college- en commissiebesluit. Onderstaand wordt getoetst aan welke criteria niet wordt voldaan en vervolgens toegelicht op welke manier gemotiveerd wordt afgeweken:
- 1. De rijwoningen zijn, ten opzichte van de bestaande woningen en de beooge twee-onder-één-kap woning, verder naar achteren gesitueerd. Dit beteken dat de woningen, anders dan de Nota inbreidingslocaties 2014 aangeeft, achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd.
- a. De keuze is gemaakt om van de Nota af te wijken teneinde 'lucht en ruimte' toe te voegen aan de straatkant van de Hakkertsweg. Dit is stedenbouwkundig verantwoord, omdat er zo ruimte ontstaat voor meer groen en een groene parkeerkoffer. Initiatiefnemer en omwonenden hebben aangegeven waarde te hechten aan een groene invulling van het plangebied. Daarnaast is het in het kader van de hittestress en biodiversiteit wenselijk om zo veel en gevarieerd mogelijk groen toe te voegen.
- 2. Het is niet mogelijk om te voldoen aan de regel om vanaf de de voorgevel van de kavel van de twee-onder-één-kap woningen een kaveldiepte van 20 meter te hanteren. De kaveldiepte van de twee-onder-één-kap woningen zal vanaf de voorgevel variëren tussen circa 17-20 meter.
- a. De keuze is gemaakt om van de Nota af te wijken, omdat initiatiefnemer dit zal compenseren door groene daken en/of een bijgebouw met een groene invulling te plaatsen.
Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met het inbreidingsbeleid van de gemeente Rijssen-Holten.
4.3.4 Duurzaamheidsvisie Rijssen-Holten 2021-2024
Wettelijk kader
Op 4 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Rijssen-Holten de “Duurzaamheidsvisie 2021-2024” vastgesteld. Daarnaast beschikt de gemeente over het “Uitvoeringsprogramma duurzaamheidsvisie Rijssen-Holten 2021-2024”. Onderstaande figuur laat de vijf kernopgaven uit de duurzaamheidsvisie zien. Hierin is een koppeling gelegd met de fysieke leefomgeving.
Figuur 4.4: Overzichtstabel duurzaamheidsvisie
Toetsing
Het planvoornemen heeft met name betrekking op pijlers 2 en 4. Het voornemen voorziet in de herontwikkeling van een grotendeels braakliggend perceel. Hiermee wordt zowel voorzien in de kwantitatieve woningbehoefte als in een concrete kwalitatieve woningbehoefte. De beoogde bebouwing wordt niet aangesloten op het gasnetwerk, waardoor wordt bijgedragen aan een laag energieverbruik en een duurzame woningvoorraad. Ook voorziet het voornemen in karakteristiek groen en op het zogenaamde 'erf' is ruimte om te spelen of voor kleinschalige evenementen, dit draagt bij aan een gezond en aantrekkelijk leefklimaat.
Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met de Duurzaamheidsvisie.
4.3.5 Welstandnota Rijssen-Holten
Wettelijk kader
Welstand gaat over hoe de uiterlijke kenmerken van een bouwwerk in de omgeving passen, denk aan vorm, kleur of gebruikte materialen. De redelijke eisen van welstand zijn uitgewerkt in de welstandsnota van de gemeente. Daarnaast zijn regels opgenomen in de bruidsschat.
In de gemeente Rijssen-Holten is het welstandsbeleid middels een bestemmingsplan verankerd in het gelde planologische regime. Ter plaatse van het projectgebied geldt het bestemmingsplan “Welstandsnota Rijssen-Holten”. Deze welstandsnota kent aan het projectgebied de bestemming ‘Waarde – Welstand Holten historische invalswegen en vooroorlogse bebouwing' toe. Het geldende beleid schrijft het volgende voor:
- 1. De belangrijkste bebouwingkarakteristieken zoals beschreven in de gebiedsbeschrijving dienen te worden behouden.
- 2. Bij nieuwbouw dient te worden gestreefd naar kleinschaligheid en een gevarieerd straatbeeld.
- 3. Voor openbare of bijzondere functies is een grootschaliger of anderszins afwijkend bebouwingsbeeld mogelijk, maar deze dient een hoge architectonische kwaliteit te bezitten.
- 4. De transparantie naar het achterliggende buitengebied dient te worden behouden.
Daarnaast gelden onderstaande welstandscriteria met betrekking tot situering, vormgeving en detaillering:
Figuur 4.5: Welstandscriteria Welstandsnota
Artikel 22.29 lid 1 onder b van de bruidsschat omgevingsplan bepaalt dat een omgevingsvergunning met betrekking tot een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk alleen wordt verleend als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota. Tijdelijke bouwwerken, niet zijnde seizoensgebonden werken zijn uitgesloten van deze welstandstoets.
Toetsing
Op basis van Hoofdstuk 3 wordt gesteld dat het planvoornemen voldoet aan de welstandscriteria met betrekking tot zaken als de situering en vormgeving. Zo voorziet het voornemen onder ander in een gevarieerd straatbeeld, kleinschaligheid en door het behoud van zichtlijnen blijft de transparantie naar het achterliggende buitgengebied behouden.
Zoals gesteld in bovengenoemd artikel uit de bruidsschat dient bij een toekomstige aanvraag omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit het bouwplan te worden getoetst aan de criteria van de welstandsnota.
Conclusie
Het planvoornemen is in beginsel niet strijdig met de Welstandsnota.
4.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen niet in strijd is met het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 5 Aspecten Fysieke Leefomgeving En Milieu
In dit hoofdstuk wordt gemotiveerd op welke manier bij de voorgenomen activiteiten rekening is gehouden met diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving, dit om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een aantal aspecten zijn onderzoeken uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De bijbehorende rapportages zijn als bijlage aan deze ruimtelijke motivering toegevoegd.
5.1 Gezondheid
5.1.1 Beoordelingskader
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. Hierbij gaat het zowel om het beschermen van de gezondheid (bijvoorbeeld voorkomen ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid) als het bevorderen van de gezondheid (bijvoorbeeld middels sport en ontspanning).
De Omgevingswet bevat een algemene zorgplicht. Dit houdt in dat overheden, bedrijven én burgers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde leefomgeving. Ook kent de omgevingswet 'specifieke zorgplichten', deze borduren voort op de algemene zorgplicht, maar zijn concreter. Een specifieke zorgplicht geldt voor specifieke activiteiten voor concreet genoemde belangen.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet, bevat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. In een ruimtelijke procedure dient te worden getoetst of aan dergelijke (planologisch) relevante aspecten met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en het milieu wordt voldaan.
Toetsing aan het aspect gezondheid is sterk afhankelijk van het gemeentelijk beleid op dit thema. Het beoordelingskader kan dus per gemeente verschillen. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van gezondheid kan in het omgevingsplan zijn vastgelegd in de vorm van omgevingswaarden. Nagegaan moet worden of hieraan toepassing is gegeven. Indien dit het geval is, dient het initiatief getoetst te worden aan deze omgevingswaarden. Indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van gezondheid nog niet is vastgelegd in het omgevingsplan, dient te worden getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege.
5.1.2 Motivering
Tot op heden heeft de gemeente Rijssen-Holten in het omgevingsplan (nog) geen toepassing gegeven aan het vastleggen van het gemeentelijk beleid ten aanzien van gezondheid. Er kan dus ook niet worden getoetst aan bijbehorende omgevingswaarden. Wel is wat betreft gezondheid, in het kader van de specifieke zorgplicht, vanuit de Bruidsschat opgenomen dat in ieder geval alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid moeten worden genomen. Ook gelden, met het oog op het beschermen van de gezondheid, onder andere regels voor het graven in de bodem, het tijdelijk opslaan van vrijkomende grond, de aansluiting op drinkwater, afvoer van huishoudelijk afvalwater & hemelwater en overbewoning van woonruimte.
In de hiernavolgende paragrafen van voorliggende motivering worden de relevante aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving en het milieu beschouwd, onder ander in het kader van de bescherming van de gezondheid.
5.1.3 Conclusie
Op basis van de motivering zoals opgenomen in hiernavolgende paragrafen wordt geconcludeerd dat het aspect 'Gezondheid' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.2 Duurzaamheid & Klimaatadaptatie
5.2.1 Beoordelingskader
Conform artikel 1.3 Omgevingswet is duurzame ontwikkeling een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. Duurzaamheid wordt onder de Omgevingswet als een centraal en integraal aspect beschouwd.
Toetsing aan het aspect duurzaamheid & klimaatadaptatie is sterk afhankelijk van het gemeentelijk beleid op dit thema. Het beoordelingskader kan dus per gemeente verschillen. Wel bevat het besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) relevante artikelen met betrekking tot duurzaamheid. Zo zijn de eisen met betrekking tot de milieuprestatie en energiezuinigheid van gebouwen opgenomen in afdeling 4.4. Hier zijn ook regels opgenomen over de 'Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen'. Ten behoeve van de transitie naar emissie loze mobiliteit zal voldoende laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen moeten worden gerealiseerd. Eisen daarvoor zijn opgenomen in het Bbl.
Het Bbl eist met de BENG-norm dat bij nieuwbouw van woningen en andere categorieen invulling moet worden gegeven aan de volgende punten:
- beperken van de behoefte aan energie;
- beperken van het gebruik van fossiele energie;
- opwekken van duurzame energie voor verwarming en gebouw gebonden electriciteitsgebruik.
Alle nieuwbouw zal voor toegepaste (bouw)materialen moeten voldoen aan de eisen die voor de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) in het Bbl zijn opgenomen.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid & klimaatadaptatie kan in het omgevingsplan zijn vastgelegd in de vorm van omgevingswaarden. Nagegaan moet worden of hieraan toepassing is gegeven. Indien dit het geval is, dient het initiatief getoetst te worden aan deze omgevingswaarden. Indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid & klimaatadaptatie nog niet is vastgelegd in het omgevingsplan, dient te worden getoetst aan het omgevingsplan van rechtswege.
5.2.2 Motivering
De gemeente Rijssen-Holten beschikt over een Duurzaamheidsvisie. In hoofdstuk 4.3.4 is hier reeds aan getoetst en geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met dit beleidsstuk. Daarnaast wordt voorzien in de realisatie van groen en rekening gehouden met het geldende waterschapsbeleid (zie 5.5).
De toetsing van het concrete bouwplan in het kader van duurzaamheid en klimaatadaptatie, onder ander met betrekking tot bovengenoemde BENG-norm, maakt onderdeel uit van de aanvraag omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit.
5.2.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in beginsel niet strijdig is met het aspect 'Duurzaamheid & klimaatadaptatie'.
5.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.3.1 Beoordelingskader
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g Bkl) is bepaald dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling de toepassing van de ladder is vereist. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bkl opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als ‘de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandel-voorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.’ Of een ontwikkeling of uitbreiding voldoende substantieel is volgt uit jurisprudentie. Daaruit blijkt onder meer dat een woningbouwontwikkeling die voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen binnen de bebouwde kom moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Ook een kantoor, detailhandelsvoorziening of bedrijf met een oppervlakte van meer dan 500 m2 brutovloeroppervlak kan worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling
5.3.2 Motivering
Het voornemen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en voorziet in de realisatie van zes woningen en bijbehorende (bouw)werken. Conform jurisprudentie is in onderhavig geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, derhalve hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. Tevens wordt zowel in de kwantitatieve (aantal woningen) als de kwalitatieve behoefte (woningtypologieën/doelgroep) in de kern Dijkerhoek voorzien.
5.3.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
5.4 Mobiliteit & Parkeren
5.4.1 Beoordelingskader
Primair is verkeersveiligheid geregeld in de weg- en verkeerswetgeving (o.a. Wegenverkeerswet). Daarnaast zijn richtlijnen opgenomen in het ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom). Ook gelden de richtlijnen vanuit het CROW met betrekking tot de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplekken. Deze regelgeving maakt geen onderdeel uit van de Omgevingswet. Wel is een veilige en gezonde leefomgeving één van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (artikel 1.3).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren publicatie 381 (december 2018)' van het CROW kan de verkeersgeneratie van een ontwikkeling berekend worden. Bij iedere functie in de CROW-publicatie wordt een maximum en minimum genoemd, dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd. Daarnaast bevat de omgevingsvisie van gemeenten een visie op verkeer en vervoer op gemeentelijk niveau, hier dient aan te worden getoetst. De gemeente Rijssen-Holten beschikt over de 'Nota parkeernormen Rijssen-Holten 2018', waarin normen en voorwaarden aan parkeervoorzieningen zijn opgenomen.
5.4.2 Motivering
Mobiliteit
Bij het berekenen van de verkeersgeneratie, middels de CROW-publicatie, wordt op basis van de geldende Nota parkeernormen uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- Stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk;
- Stedelijke zone: rest bebouwde kom.
Aangezien het plangebied een grotendeels braakliggende perceel betreft, is in de huidige situatie niet tot nauwelijks sprake van een verkeersgeneratie van/naar het plangebied. Op basis van bovengenoemde uitgangspunten volgt voor de voorgenomen ontwikkeling de volgende verkeersgeneratie per etmaal:
Woningtype | Verkeersaantrekkende werking | Aantal | Totaal |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Koop, huis, tussen/hoek | 7,4 | 4 | 29,6 |
TOTAAL | 45,2 |
Het plangebied wordt ontsloten middels een aansluiting op de Hakkertsweg. Via deze weg wordt het verkeer in oostelijke richting ontsloten op de Dijkerhoekseweg en in zuidelijke richting op de Boerendanssteeg. Zowel de Hakkertsweg als de aanliggende wegen kennen een maximumsnelheid van 30 km/u. Gezien de inrichting van de Hakkertsweg, en relatief beperkte toename van de verkeersgeneratie, wordt aangenomen dat er voldoende capaciteit op deze weg is om het verkeer te ontsluiten. De toename van het verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling heeft hiermee geen onevenredige gevolgen voor de omgeving. Daarnaast wordt de weg, gezien de inrichting en geldende maximumsnelheid, ook veilig geacht voor andere vormen van vervoer zoals fietsers en voetgangers. De dichtstbijzijnde aansluiting op het OV betreft de bushalte 'Dijkerhoek - De Smid' op circa 1 km van het plangebied.
Parkeren
Conform de Parkeernota van de gemeente Rijssen-Holten is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het oplossen van de parkeerbehoefte. Parkeren dient primair op eigen terrein plaats te vinden en de parkeergelegenheid voor bezoekers dient openbaar toegankelijk te zijn.
De beoogde ontwikkeling is gesitueerd in de kern Dijkerhoek, in dit gebied geldt:
- Stedelijkheidszone: 'rest bebouwde kom'.
Op basis van de gemeentelijke parkeernota geldt voor het planvoornemen de volgende parkeernorm:
Functie | Parkeernorm | Aandeel bezoekers | Aantal | Totaal |
Koop, twee-onder-een-kap | 2,1 | 0,3 | 2 | 4,2 (waarvan 0,6 voor bezoekers) |
Koop, tussen/hoek | 1,9 | 0,3 | 4 | 7,6 (waarvan 1,2 voor bezoekers) |
TOTAAL | 11,8 (waarvan 1,8 voor bezoekers) |
Zoals weergegeven in Bijlage 1 Ontwerptekening, wordt op eigen terrein - ter plaatse van de gronden direct naast de beoogde woningen - voorzien in 6 tot 8 parkeerplekken. Daarnaast wordt voor de rijwoningen een zogenaamd 'erf' gerealiseerd. Ter plaatse hiervan is een groene parkeerkoffer beoogd waar op een informele manier geparkeerd kan worden. Op dit erf kunnen tenminste 6 auto's parkeren. Dit is een totaal van 12 tot 14 parkeerplekken. Het planvoornemen voldoet hiermee dus aan de geldende parkeernorm. Tevens zijn er genoeg openbaar toegankelijke parkeerplekken, hier kunnen onder andere bezoekers gebruik van maken.
5.4.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Mobiliteit & parkeren' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.5 Weging Waterbelang
5.5.1 Beoordelingskader
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over delen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat belast is met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Gemeenten kunnen zelf besluiten om omgevingswaarden vast te stellen. Indien hiervan sprake is, dient in een ruimtelijke procedure ook aan deze omgevingswaarde getoetst te worden.
Ten slotte zijn de regels van art. 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende.
5.5.2 Vigerend beleid
5.5.3 Motivering
Middels het doorlopen van de digitale watertoets is het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het voornemen. In dit proces toetst het waterschap het initiatief aan het geldende beleid met betrekking tot het waterbelang. Het beleid van het waterschap is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Kadernotititie Stedelijk Water. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beantwoording van de vragen ten behoeve van de digitale watertoets heeft ertoe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure’ van toepassing is. Dit betekent dat waterschapsbelangen worden geraakt. Bijlage 4 Watertoets - normale procedure bevat de reactie vanuit het waterschap (d.d. 22-03-2024), inclusief de uitgangspunten waaraan dient te worden voldaan ten behoeve van het planvoornemen. In onderstaande waterparagraaf wordt gemotiveerd op welke manier wordt voldaan aan het geldende beleid en de uitgangspunten vanuit het waterschap. Ook het relevante beleid uit het gemeentelijk Programma Water en Riolering (PWR) 2023 t/m 2027 is meegenomen in deze waterparagraaf.
Waterparagraaf
Bestaande waterhuishouding
Net buiten het plangebied ligt een A-oppervlaktewaterlichaam die WDODelta beheert. Deze watergang heeft een maximumpeil van NAP 8,35 m. De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 9,8/9,9 m. De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) is niet eenduidig te bepalen. Kaartgegevens vanuit het waterschap tonen een variatie in het gebied van 40 tot 120 cm onder maaiveld. Bij extreme neerslag (70 mm/2 uur) wordt in de bestaande situatie wateroverlast in of bij het plangebied verwacht. Verderop in deze paragraaf wordt ingegaan op de beoogde verwerking van hemelwater, waarbij wordt voldaan aan het geldende beleid vanuit waterschap en gemeente.
Uitgangspunten voor het plan
Watersysteem
De watergang net buiten het plangebied wordt door dit plan niet direct geraakt. Voor de aanleghoogte wordt vanuit het waterschap een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussende GHG en onderzijds bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil geadviseerd.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater dient het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel het oppervlaktewater te worden teruggebracht. In de omgang met hemelwater gaat de gemeente uit van de volgende volgorde:
- 1. Gebruik – de mogelijkheden en meerwaarde voor het opvangen en gebruiken van regenwater brengen wij onder de aandacht bij inwoners en bedrijven.
- 2. Vasthouden - water zoveel mogelijk verwerken en infiltreren in de bodem daar waar het valt. Dit draagt bij aan de bestrijding van de droogte.
- 3. Bergen – (tijdelijk) opslaan in wadi’s, retentievoorzieningen of het oppervlaktewater.
- 4. Afvoeren - als laatste instrument kan de afvoercapaciteit vanuit een gebied worden vergroot.In onderstaande paragraaf wordt nader ingegaan op de verwerking van hemelwater ter plaatse van het projectgebied, in relatie tot het geldende beleid vanuit waterschap en gemeente.
Compensatie bij aanleg verharding
Op basis van het Programma Water en Riolering 2023 t/m 2027, luidt het gemeentelijk standpunt dat water in het projectgebied moet blijven. Dit houdt in dat het hemelwater op locatie geïnfiltreerd moet worden. Het uitgangspunt bij inbreidingslocaties is dat per m2 afvoerend verhard oppervlak 50 mm statische berging gerealiseerd wordt. Wanneer op locatie geen mogelijkheid is tot het vasthouden en infiltreren, dat zorgt de gemeente tegen betaling elders in de omgeving voor compensatie.
In onderstaande tabel is een berekening opgenomen van de benodigde waterberging om te voorzien in de gemeentelijke bergingseis van 50 mm, op basis van het beoogde verharde oppervlak. Hieruit volgt dat, conform gemeentelijk beleid, in de beoogde situatie 63,62 m3 waterberging gerealiseerd dient te worden.
Gezien de opzet en inpassing van het bouwplan, is binnen het plangebied maar beperkt ruimte voor waterbergende voorzieningen. Toch is getracht zo veel als mogelijk binnen het plangebied te voorzien in de benodigde waterberging. In de noordzijde van het plangebied is een wadi beoogd (zie Bijlage 1Ontwerptekening). De wadi heeft een waterbergingscapaciteit van 30,22 m3. Daarnaast is ter plaatse van de informele parkeerkoffer en aangrenzende verharding, op het 'erf' aan de voorzijde van de rijwoningen, een waterbergende fundering beoogd. Deze voorziening heeft een capaciteit van 23 m3. Het planvoornemen voorziet daarmee in (30,22 + 23 =) 53,22 m3 waterberging. De resterende benodigde waterberging bedraagt (63,62 - 53,22 =) 10,4 m3. Omgerekend betekent dit dat voor (10,4 : 0,05 =) 208 m2 afvoerend verhard oppervlak geen berging wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Het voornemen is om, conform gemeentelijk beleid, elders in de omgeving in de overige waterberging te voorzien. De kosten hiervoor worden verhaald op de initiatiefnemer.
Voor grote plannen en uitbreidingslocaties, zowel in stedelijk als landelijk gebied, geldt vanuit het waterschap Drents Overijsselse Delta als regel dat voor het totale aanwezige verharde oppervlak binnen het plan berging van het afstromende hemelwater benodigd is. Hierbij hanteert het waterschap een drempel van 500 m2. De bergingseis voor plannen met meer dan 500 m2 verharding betreft 80 mm per m2 afvoerend verhard oppervlak.
Het afvoerend verhard oppervlak ter plaatse van het plangebied bedraagt in de beoogde situatie > 500 m2. Op basis hiervan geldt voor het planvoornemen vanuit het waterschap een bergingseis van 80 mm. Deze eis is 30 mm hoger ten opzichte van het gemeentelijk beleid. In het verschil van de waterbergingseis tussen de gemeente en het waterschap wordt voorzien door de 30 mm hemelwater per m2 afvoerend verhard oppervlak af te voeren op de A-watergang direct ten westen van het plangebied. Dit is conform de uitgangspuntennotie zoals opgenomen in Bijlage 4 Watertoets - normale procedure
Afvoer afval- en hemelwater
Afvalwater wordt aan de perceelsgrens aangeboden op de bestaande riolering. Schoon hemelwater (dakoppervlakken) mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor de overige afvoer en verwerking van hemelwater (vanaf verharding) is het gewenst om dit via een bodempassage te lozen op het oppervlaktewater. Het hemelwater wordt in de beoogde situatie derhalve aangeboden op het nabijgelegen oppervlakwaterlichaam dan wel de te realiseren waterberging.
Waterkwaliteit
Vanuit het waterschap wordt geadviseerd geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken. Het planvoornemen ziet niet toe op een mogelijke verontreiniging van (grond)water.
Advies grondwaterbeschermingsgebied drinkwater
Het projectgebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, zoals ook opgenomen in het bestemmingsplan “Wonen Holten”. Deze gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen, tevens bestemd voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico’s op de verontreiniging van het grondwater.
Bij de beoordeling van een aanvraag voor de technische bouwactiviteit zal hier dan ook aan worden getoetst.
5.5.4 Conclusie
Met het in acht nemen van bovenstaande, is het initiatief passend binnen het relevante beleid en de uitgangspunten met betrekking tot water vanuit zowel waterschap als gemeente. De waterparagraaf wordt in het kader van de beoordeling van de ruimtelijke procedure ook gedeeld met het waterschap. Door de toetsing van de relevante aspecten met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie bij de aanvraag voor de technische bouwactiviteit, is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties geborgd.
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Weging waterbelang' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
5.6 Bodem
5.6.1 Beoordelingskader
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen voor bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast, dit wordt opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen en mogen niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens, dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl.
De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89k Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingbesluit Bodem).
Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop bodemgevoelige gebouwen (o.a. woningen) zijn toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw.
Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit om aan te tonen dat bodem al dan niet geschikt is voor het beoogde gebruik.
5.6.2 Motivering
De voorgenomen ontwikkeling bestaat onder ander uit het (planologisch) mogelijk maken van de realisatie van zes woningen. Woningen en de daaraan grenzende gronden betreffen bodemgevoelige locaties. Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, zijn een bodemonderzoek en een asbest-in-grond-onderzoek uitgevoerd.
Op 15 november 2021 is door BK Ingenieurs B.V. een Verkennend bodemonderzoek van het plangebied opgeleverd. Onderstaand wordt de uitkomst van dit rapport beknopt toegelicht, voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 5.
De bodem op het gehele terrein bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand. In de bodem is plaatselijk een zwakke bijmenging met baksteen aanwezig. De bovengrond van de locatie is licht verontreinigd met zware metalen en PCB. De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd. De bodem nabij de bovengrondse dieseltank is niet verontreinigd met minerale olie vluchtige aromaten. Gezien het maximaal licht verontreinigingen betreffen wordt aanvullend of nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. De huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik van deze locatie.
Tevens is in januari 2022 Verkennend asbest-in-grondonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Hieronder wordt de uitkomst van dit rapport beknopt toegelicht, voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 6.
Op de locatie is zowel op het maaiveld als in de contactzone (0,0 – 0,5 m -mv) visueel geen asbest aangetroffen. In de fijne fractie is analytisch in de mengmonsters MMA02 en MMA03 wel asbest aangetoond. De gewogen gehaltes zijn respectievelijk 9,1 en 3,3 mg/kg ds. Er zijn geen SEM-analyses uitgevoerd, echter zijn in beide mengmonsters geen vezels in de fractie < 0,5 mm aangetroffen. Het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) wordt niet overschreden. Het uitvoeren van vervolgonderzoek is gezien de gemeten asbestconcentratie niet noodzakelijk.
5.6.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Bodem' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.7 Erfgoed
5.7.1 Beoordelingskader
De essentie van het Europees beleid, conform het verdrag van Malta 1992, is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het doel van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.
Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is, vooruitlopend op de Omgevingswet, opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Middels deze kaarten kan worden afgeleid wat de archeologische en/of cultuurhistorische verwachting en het bijbehorende beleidsadvies is voor een specifieke locatie. Dit beleidsadvies schrijft per verwachting zowel drempelwaarden voor waarboven onderzoek benodigd wordt geacht als welke onderzoeken dit betreft.
De archeologische waarden en verwachtingen alsook de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen, welke zijn opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege. De dubbelbestemming is vaak gebaseerd op de gemeentelijke beleidskaart in combinatie met aanvullende informatie uit onderzoeken. Normaliter is de geldende dubbelbestemming bepalend ten opzichte van de beleidskaart.
5.7.2 Motivering
Archeologie
Op basis van het omgevingsplan geldt voor de gronden ter plaatse van het projectgebied de bestemming 'Waarde – Archeologie hoge verwachting'. Het beleid schrijft voor dat bij werken en/of werkzaamheden over een oppervlakte van 100 m2 of meer én dieper dan 0,5 m onder peil archeologisch onderzoek benodigd is. In dat kader is door Lycens B.V. in oktober 2023 een 'Bureauonderzoek en inventariserende veldonderzoek (BO en IVO-O)' verricht. Hieronder wordt de conclusie hiervan toegelicht, voor het gehele rapport wordt verwezen naar Bijlage 7
Op basis van de resultaten van het archeologische onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied klein is. Daarom wordt geadviseerd om de locatie vrij te geven voor de voorgenomen ingreep.
Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie wordt in het omgevingsplan van rechtswege gedefinieerd als: “sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling” (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. Conform het geldende omgevingsplan is een aantal karakteristieke (oude) gebouwen en bouwwerken in de gemeente Rijssen-Holten aangewezen als Rijksmonument. Ook kent de gemeente Rijssen-Holten een aantal gemeentelijke monumenten.
Onderhavig initiatief voorziet niet in een ingreep in/aantasting van de landschappelijke kwaliteiten. Het aspect archeologie is hierboven reeds behandeld. Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, zijn in het projectgebied geen Rijks- dan wel gemeentelijke monumenten gelegen. Ook ligt in het plangebied geen bebouwing die is opgenomen op de lijsten van Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor de gemeente Rijssen-Holten. Het aspect Cultuurhistorie behoeft dan ook geen nadere beschouwing.
5.7.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Erfgoed' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.8 Ecologie
5.8.1 Beoordelingskader
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, nationaal landschap en provinciaal beschermde gebieden, regels voor soortenbescherming van te beschermen plant- en diersoorten en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Gebiedsbescherming
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Bescherming van Natura 2000-gebieden, nationaal landschap en provinciaal beschermde gebieden kennen een interne alsook een externe werking. Zowel ingrepen die binnen als ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en negatieve effecten kunnen veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
De regelgeving met betrekking tot stikstofdepositie wordt geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet, voor nu is hier nog geen invulling aan gegeven. De regels wat betreft stikstof onder artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. In de Omgevingswet zal uiteindelijk een omgevingswaarde ten aanzien van stikstof worden ingevoerd. Intern salderen in het kader van stikstof onder de Omgevingswet wordt mogelijk vergunningplichtig, voor nu is dit nog niet het geval. Bij toepassing van intern salderen in een stikstofdepositieberekening wordt enkel de toename in stikstofemissie beoordeeld, ten opzichte van de reeds toegestane activiteit op die locatie.
Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn alle inheemse flora en fauna beschermt. De bescherming richt zich zowel op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als op bepaalde soorten van nationaal belang. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f van de Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover beleid voeren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma van soortenbescherming. Soortenbescherming in de Omgevingswet is vooral gericht op het reguleren van flora- en fauna-activiteiten, dit zijn activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren en planten in het wild. Er kan dan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit benodigd zijn. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving worden onderzocht:
- of er soorten aanwezig zijn;
- welke soorten dat zijn;
- of deze negatief aangetast worden door de geplande werkzaamheden.
In hoofdstuk 11 van het Bal staat beschreven wanneer een vergunning benodigd is.
Houtopstanden
Om bossen te beschermen en vanwege internationale regels geeft het Rijk regels voor het vellen van houtopstanden, herbeplanten, het verhandelen en bezit van hout(producten). Degene die zo'n activiteit uitvoert, moet voldoen aan die regels, zoals de specifieke zorgplicht. Ook kan een meldingsplicht gelden. De rijksregels met betrekking tot het vellen en herbeplanten van bomen gelden enkel voor houtopstanden buiten de bebouwingscontour voor houtkap. Tevens gelden de rijksregels niet op erven of in tuinen. Indien een ontwikkeling is beoogd binnen de bebouwingscontour voor houtkap (c.q. stedelijk gebied), dient te worden voldaan aan de regels omtrent houtopstanden zoals door gemeente opgenomen in het omgevingsplan.
5.8.2 Motivering
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het plangebied in augustus 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland en Nationaal Landschap. Hieronder worden de uitkomsten van het onderzoek per onderdeel toegelicht, voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 8.
Gebiedsbescherming
Het onderzoeksgebied ligt buiten gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap behoren. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten deze gronden hebben hoeft er niet getoetst te worden aan het NNN en NL ten aanzien van het provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied kan op basis van de uitgevoerde stikstofberekening uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Daarnaast is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling door Lycens B.V. een Voortoets stikstof, stikstofdepositieberekening uitgevoerd (zie Bijlage 9). Uit dit rapport volgt dat zowel voor realisatiefase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee aangetoond dat stikstofemissie afkomstig van de voorgenomen ontwikkeling geen significant negatieve gevolgen heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en beschermde ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequentie
Houtopstanden
Wegens de ligging van het plangebied binnen de bebouwingscontour van houtkap, is de gemeentelijke bomenverordening van toepassing. Ter plaatse van het plangebied geldt de “Kapverordening Rijssen-Holten 2017”. Conform de Kapverordening is het verboden zonder omgevingsvergunning houtopstanden te vellen die staan vermeld op de als zodanig gewaarmerkte kaarten met waardevolle bomen en de bij die kaart behorende lijst met waardevolle boombeplanting. Zoals te zien op onderstaande uitsnede uit de betreffende kaart, zijn nabij het plangebied 'Gemeentelijke vergunningsplichtige bomen' bomen gelegen. Deze bomen liggen direct ten noorden van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen vergunningsplichtige bomen gelegen. Er geldt dus geen vergunningsplicht voor eventueel te vellen houtopstanden in het plangebied.
Figuur 5.1: Uitsnede kaart waardevolle bomen gemeente Rijssen-Holten
5.8.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Ecologie', mits de genoemde adviezen met betrekking tot zaken als de zorgplicht en werkprotocollen in acht worden genomen, geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.9 Activiteiten En Milieuzonering
5.9.1 Beoordelingskader
De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de systematiek onder de Omgevingswet wordt gebruikgemaakt van milieuwaarden in plaats van vaste afstanden. Niet met een vaste richtafstand voor iedere activiteit, ongeacht of de activiteit die afstand wel nodig heeft, maar met een concrete waarde per activiteit met daarbij een zo reëel mogelijk ruimtebeslag. Hiermee wordt beoogd discussie over de toewijzing van bedrijven aan milieucategorieën en onnodig grote gebruiksruimte te voorkomen.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijvigheid) dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de VNG-publicatie 'Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)'. Deze publicatie bevat onder andere richtafstanden behorend bij milieubelastende activiteiten.
In de VNG-publicatie zijn twee omgevingstyperingen opgenomen voor de omgevingskwaliteit:
- Rustige woonwijk en rustig buitengebied: een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
- Gemengd gebied: een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
In een rustige woonwijk of buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in gemengde gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht.
5.9.2 Motivering
Het plangebied is gelegen binnen een bestaande woonwijk en wordt omgeven door de functie 'Wonen'. Op basis hiervan is in voorliggend geval sprake is van een rustige woonwijk en dus wordt functiescheiding nagestreefd.
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie en het gebruik van zes woningen. De beoogde woningen betreffen milieuhinder gevoelige functies, in het kader van 'Activiteiten en milieuzonering'. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met voldoende afstand van het plangebied tot milieubelastende activiteiten in de omgeving. Aangezien de gemeente Rijssen-Holten (nog) geen invulling heeft gegeven aan het opnemen van waarden met betrekking tot milieuzonering behorend bij milieubelastende activiteiten, is vastgehouden aan de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-brochure 'Milieuzonering Nieuwe Stijl'.
In de (directe) omgeving van het plangebied is één milieubelastende activiteit gelegen. Dit betreft de melkveehouderij gelegen aan de Boerendanssteeg 2. De buitenzijde van het dierenverblijf ligt op circa 110 m van het plangebied. Conform de VNG-brochure geldt voor het "fokken en houden van rundvee" een richtafstand van 100 m, dit voor het aspect geur.
Gelet op de afstand van het plangebied tot de milieubelastende activiteit, wordt voldaan aan de geldende richtafstand. Daarnaast, gezien het feit dat er in de huidige situatie reeds geurgevoelige objecten nabij de melkveehouderij zijn gelegen op een kortere afstand dan het plangebied, word gesteld dat de melkveehouderij niet (verder) word belemmerd in de bedrijfsvoering dan wel uitbreidingsmogelijkheden.
5.9.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Activiteiten & milieuzonering' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.10 Geur
5.10.1 Beoordelingskader
Er zijn diverse sectoren waarbij geurhinder een rol kan spelen, zoals onder meer bij veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen en (andere) milieubelastende activiteiten. De gemeente moet bij de vaststelling van (een wijziging van) het omgevingsplan rekening houden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
- bij het mogelijk maken van activiteiten met gebruiksruimte in de buurt van geurgevoelige gebouwen;
- bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande activiteiten met gebruiksruimte (geurveroorzakende bedrijven).
Onder de Omgevingswet dienen activiteiten allereerst te voldoen aan de regels welke onderdeel uitmaken van het tijdelijk omgevingsplan. De gemeentelijke geurverordening maakt hier ook onderdeel van uit, hierin kan worden afgeweken van de standaardnormen. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit/inrichting die voorheen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, dan gelden de regels uit de Bruidsschat.
De geur van een activiteit (met gebruiksruimte) op een geurgevoelig gebouw moet aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Gemeenten bepalen zelf welke mate van geurhinder zij aanvaardbaar vinden. De gemeente legt in het omgevingsplan vast wat de plaats is waar waarden voor geur gelden. Ook kennen sommige activiteiten afstandsregels. Dit zijn minimumafstanden tussen een geurgevoelig gebouw en een geurveroorzakende activiteit.
5.10.2 Motivering
Het planvoornemen voorziet niet in het (planologisch) mogelijk maken van een milieubelastende activiteit, in het kader van geur. Wel voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de realisatie van geurgevoelige objecten, in de vorm van woningen. Ten opzichte van de huidige (vergunde) situatie worden dus geurgevoelige objecten toegevoegd. Derhalve dient te worden onderzocht of ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau. Onderstaand wordt het planvoornemen getoetst aan het geldende geurbeleid.
De gemeente Rijssen-Holten beschikt niet over een geldende geurverordening. Wel beschikt de gemeente over locatiespecifieke regels rondom Dijkerhoek met betrekking tot geur. Nabij het projectgebied is een milieubelastende activiteit gelegen, in het kader van geur. Dit betreft een melkveehouderij aan de Boerendanssteeg 2. De buitenzijde van het dierenverblijf ligt op circa 110 m van het plangebied. Ter plaatse van de milieubelastende activiteit geldt het "Omgevingsplan buitengebied Rijssen-Holten". Artikel 65.4.5 schrijft voor dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als wordt voldaan aan de volgende normen met betrekking tot geur:
- a. De minimale afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object is nooit minder dan 25 meter;
- b. De minimale afstand tussen het dichtsbijgelegen emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig obect bedraagt 50 meter.
Het plangebied is ruimschoots buiten bovengenoemde afstanden gelegen. Gelet op de afstand van het plangebied tot de milieubelastende activiteit, wordt verondersteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau. Daarnaast, gezien het feit dat er in de huidige situatie reeds geurgevoelige objecten nabij de melkveehouderij zijn gelegen op een kortere afstand dan het plangebied, word gesteld dat de melkveehouderij niet (verder) word belemmerd in de bedrijfsvoering dan wel uitbreidingsmogelijkheden.
5.10.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Geur' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.11 Geluid
5.11.1 Beoordelingskader
Op grond van de Omgevingswet is het noodzakelijk om bij een ruimtelijke procedure te onderzoeken welke geluidbelasting een plan ondervindt door activiteiten in de omgeving. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron. Allereerst moet worden vastgesteld of een plan in een aandachtsgebied is gelegen. Indien dit het geval is, dan gelden er standaardwaarden waar het geluid op geluidgevoelige objecten niet boven uit mag komen.
Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met de instructieregels in paragraaf 5.1.4.2 Bkl waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Per geluidbronsoort moet de geluidbelasting worden bepaald en worden getoetst aan onderstaande standaardwaarden en grenswaarden uit het Bkl (art. 3.34):
De geldende geluidsnormen onder de Omgevingswet hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Deze geluidsnormen hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond gebouwen waar mensen langdurig verblijven en slapen. De geluidgevoelige gebouwen zijn aangewezen in artikel 3.21 Bkl. Een geluidgevoelig gebouw is onder andere een gebouw met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied en kinderopvang met bedgebied.
Indien de geluidbelasting op een plan voor een bepaalde geluidbronsoort hoger is dan de standaardwaarde, dan moet een afweging worden gemaakt waarbij maatregelen en beleid wordt betrokken. Na dit aanvullend onderzoek is het mogelijk dat een gemeente afwijkt van de standaardwaarden en bij de besluitvorming een hogere waarde vaststelt, tot maximaal de grenswaarde. Indien er voor meerdere bronsoorten de standaardwaarde wordt overschreden zal ook de cumulatieve geluidbelasting moeten worden bepaald en worden afgewogen. Uiteindelijk is de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet vooral een decentrale afweging, hierdoor is maatwerk mogelijk.
Het gewenste binnenniveau voor geluid betreft 33dB. Indien een hogere waarde dan de standaardwaarde wordt toegestaan, moet door middel van een gevelisolatieberekening worden aangetoond dat de geluidsbelasting binnen de woning de maximaal toelaatbare waarde van 33 dB niet overschrijdt. Bij een nieuwe woning maakt de gevelisolatieberekening onderdeel uit van de bouwaanvraag. Onder de Omgevingswet is het gezamenlijk geluid van de verschillende geluidbronnen tezamen op de gevel het uitgangspunt.
Onder de Omgevingswet wordt, conform artikel 3.20 Bkl, gewerkt met geluidaandachtsgebieden. Dit zijn gebieden/zones langs een (spoor)weg of rond een industrieterrein waarbinnen het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde. Binnen de geluidaandachtsgebieden moet de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouwen worden getoetst aan de in de wet opgenomen geluidnormen. Deze geluidaandachtsgebieden worden door gemeente vastgelegd in het Omgevingsplan.
Voor de periode waarin nog geen aandachtsgebieden zijn opgenomen in het Omgevingsplan, is er een overgangssituatie. Wanneer voor lokale wegen waarvan een geluidaandachtsgebied moet worden bepaald geen verkeersgegevens bekend zijn en van die wegen de verkeersintensiteit hoger kan zijn dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal, worden contouren bepaald met de volgende afstanden van de rand van de contour tot de weg:
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een maximumsnelheid van 30 km/u of minder: ten minste 100 m;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een onbekende maximumsnelheid of een maximumsnelheid van meer dan 30 km/u: ten minste 200 m;
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: ten minste 350 m.
5.11.2 Motivering
In het geldende omgevingsplan ter plaatse van het plangebied zijn (nog) geen geluidaandachtsgebieden opgenomen. Voor onderhavig plan is wat betreft de toetsing daarom vastgehouden aan de contouren welke gelden in de overgangssituatie onder de Omgevingswet.
Het plangebied is niet nabij een spoorweg of gezoneerd industriegebied gelegen, daarom behoeven deze aspecten geen nadere beschouwing. Daarnaast, gezien de inrichting van de Hakkertsweg, wordt gesteld dat op deze weg geen sprake zal zijn van een verkeersintensiteit hoger dan 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Wel wordt voor de volledigheid onderstaand het aspect geluid afkomstig van wegverkeer beschouwd. De standaardwaarde die geldt voor de betreffende weg is 53 Lden en de grenswaarde is 70 Lden.
Raadpleging van de kaart 'Geluid wegverkeer', welke afkomstig is uit Atlas leefomgeving en data bevat van het RIVM, wijst uit dat de maximale geluidbelasting ter plaatse van het plangebied (blauwe druppel) 46 - 50 Lden bedraagt. Op basis hiervan wordt gesteld dat het geluid afkomstig van wegverkeer, ter plaatse van het plangebied, ruimschoots onder de geldende standaardwaarde ligt.
Figuur 5.2: Uitsnede kaart Atlas Leefomgeving geluid wegverkeer
5.11.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.12 Luchtkwaliteit
5.12.1 Beoordelingskader
In Afdeling 2.2 van het Bkl zijn omgevingswaarden opgenomen voor stikstofoxiden, stikstofdioxiden, fijnstof, benzeen, lood, koolmonoxide en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) mogelijk overschrijdingen verwacht. Uit paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl volgt vervolgens dat wanneer een (wijziging van het) omgevingsplan activiteiten toestaat die leiden tot een verhoging van die concentratie stikstofdioxide dan wel fijnstof in de buitenlucht, de omgevingswaarden als genoemd in afdeling 2.2 in acht worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Rijk toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10) dan verwacht mag worden. Soms worden hier de rijksomgevingswaarden overschreden of is de achtergrondconcentratie zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. Bij een aanvraag voor één of meerdere activiteiten in een aandachtsgebied, dient het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit beoordeeld te worden. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
Indien een ontwikkeling niet is gelegen in of in de nabijheid van een aandachtsgebied, hoeft de luchtkwaliteit in de meeste gevallen niet beoordeeld te worden. Net als onder de voormalige Wet milieubeheer is er namelijk een uitzondering voor activiteiten die maar weinig bijdragen aan de luchtvervuiling, oftewel: niet in betekenende mate (NIBM). Conform artikel 5.53 en 5.54 Bkl draagt een project of activiteit NIBM bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Door te motiveren dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft, is het mogelijk om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft. Onder deze standaardgevallen NIBM vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet dan wel onder een bepaalde omvang blijven (artikel 5.54 Bkl). Woonwijken zijn NIMB als het gaat om maximaal:
- 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg;
- 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Een wijzigingsbesluit voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
- aannemelijk is gemaakt dat het plan niet tot het overschrijden van een grenswaarde (vanaf ingangsdatum) dan wel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
- aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minst gelijk blijft dan wel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met hen plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
- aannemelijk is gemaakt dat het plan NIBM bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.
5.12.2 Motivering
Het plangebied is niet in of nabij een aandachtsgebied met betrekking tot de luchtkwaliteit gelegen. Daarnaast wordt, gezien de omvang van het planvoornemen, ruimschoots onder bovengenoemde NIBM-grens gebleven. Dit betekent dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling. Het aspect Luchtkwaliteit behoeft dan ook geen nadere beschouwing.
5.12.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.13 Trillingen
5.13.1 Beoordelingskader
Onder de Omgevingswet zijn de regels van trillingen door bedrijven (activiteiten) gedecentraliseerd. Dat betekent dat gemeenten zelf regels mogen stellen over trillingen van activiteiten. Hiervoor gelden de instructieregels over trillingen door activiteiten op trillinggevoelige gebouwen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Het onderdeel Trillingen is ook geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van de Bruidsschat.
5.13.2 Motivering
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van trillinggevoelige gebouwen. Tot op heden zijn door de gemeente Rijssen-Holten (nog) geen omgevingswaarden dan wel specifieke regels in het kader van trillingen opgenomen in het omgevingsplan, hier kan dus niet aan worden getoetst. Echter, aangezien in de nabijheid van het plangebied geen (gezoneerd) industrieterrein of een spoorweg is gelegen, wordt verondersteld dat trillingen geen belemmering vormen voor onderhavig initiatief.
5.13.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Trillingen' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.14 Omgevingsveiligheid
5.14.1 Beoordelingskader
De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent externe veiligheidrisico's zijn opgenomen in de instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen welke worden gezien als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico (PR) en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
- Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven.
- Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
- Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal.
- Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal.
Onder de Omgevingswet is het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's een manier van omgaan met het groepsrisico (GR) (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid (REV) en zijn digitaal raadpleegbaar. De data uit het REV wordt ontsloten via de Atlas leefomgeving. In een ruimtelijke procedure moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen.
Kwetsbare gebouwen zijn alle gebouwen met een woonfunctie (niet verspreid liggende bebouwing). Gebouwen en locaties zijn ook kwetsbaar als er veel personen een groot deel van de dag aanwezig zijn, bijvoorbeeld gebouwen met een kantoorfunctie. Daarnaast bestaan er ook zeer kwetsbare gebouwen. Een gebouw is 'zeer kwetsbaar' als het een gebouw betreft voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen, zoals een kinderopvang, basisschool, school/verblijf voor personen met een lichamelijke of geestelijke beperking, een woonfunctie voor 24-uurszorg en gevangenissen.
Onder de Omgevingswet werken gemeenten in het kader van externe veiligheid met aandachtsgebieden. Gemeenten moeten in hun omgevingsplan regels opnemen omtrent externe veiligheid. Dat geldt onder meer als zij in de buurt van een risicobron nieuwe (kwetsbare) gebouwen toestaan of als de gemeente nieuwe risicobronnen op haar grondgebied wil toestaan.
5.14.2 Motivering
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een nieuwe risicobron. Wel voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de realisatie van kwetsbare gebouwen, in de vorm van woningen. Tot op heden heeft de gemeente Rijssen-Holten in het omgevingsplan (nog) geen invulling gegeven aan het opnemen van aandachtsgebieden met betrekking tot externe veiligheidsrisico's. Aan de hand van het REV uit Atlas leefomgeving is derhalve een inventarisatie verricht van de risicobronnen in en rondom het plangebied (zie figuur 5.3). Uit deze inventarisatie volgt dat zowel ten oosten als ten westen van het plangebied risicobronnen zijn gelegen, met bijbehorende PR-contouren en aandachtsgebieden. Deze risicobronnen betreffen buisleidingen. Zoals weergegeven op onderstaande uitsnede, is het plangebied zowel buiten de PR-contouren als buiten de aandachtsgebieden van de omliggende risicobronnen gelegen. Daarnaast is ten zuiden van het plangebied de N344 tussen Deventer en Holten gelegen. De betreffende weg is niet opgenomen in het basisnet voor vervoer van gevaarlijk stoffen. Deze transportroute vormt derhalve geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onderhavig initiatief voorziet dus niet in de realisatie van een kwetsbaar gebouw binnen de geldende aandachtsgebieden. Externe veiligheidsrisico's behoeven derhalve geen nadere beschouwing.
Figuur 5.3: Uitsnede REV Atlas Leefomgeving
5.14.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Omgevingsveiligheid' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
5.15 Milieueffectrapportage
5.15.1 Beoordelingskader
De uitgangspunten van de milieueffectrapportage onder de Omgevingswet staan toegelicht in paragraaf 4.16.5 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Omgevingswet. De wetgeving rond de milieueffectrapportage (hierna mer) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarnaast zijn in bijlage V bij het Omgevingsbesluit in één lijst zowel de mer-plichtige als de mer-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten. In alle gevallen moet het bevoegd gezag een mededeling ontvangen.
Een plan of project heeft mogelijk invloed op de fysieke leefomgeving. Bij het uitvoeren van activiteiten in de fysieke leefomgeving kunnen tevens aanzienlijke milieueffecten ontstaan. Om bevoegde gezagen weloverwogen besluiten te kunnen laten nemen over plannen en projecten kan mer worden gedaan. Mer brengt de milieugevolgen van een plan of project in beeld voordat er een besluit wordt genomen door het bevoegd gezag. In het milieueffectrapport (hierna: MER) beschrijft de initiatiefnemer de effecten van het voorgenomen plan of project, en de effecten van alternatieven, op het milieu. Zo kan het bevoegd gezag dat het besluit neemt de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken.
Het uitvoeren van mer en het opstellen van een MER is hoofdzakelijk verplicht voor plannen en projecten die kunnen leiden tot aanzienlijke milieueffecten. Kleinschalige lokale ontwikkelingen hebben doorgaans geen aanzienlijke milieueffecten. Desalniettemin komen de meeste voorgenomen ontwikkelingen als project voor in kolom 1 van bijlage V van het Ob en dient het bevoegd gezag zich er derhalve van te vergewissen dat geen aanzienlijke milieueffecten kunnen ontstaan als gevolg van het project. Hiertoe geldt de mer-beoordelingsplicht.
5.15.2 Motivering
Conform bovenstaande is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een mededeling mer-beoordelingsplicht opgesteld. Op basis van deze mededeling kan het bevoegd gezag, de gemeente Rijssen-Holten, een besluit nemen of mer al dan niet noodzakelijk is. Hieronder wordt de conclusie van deze mededeling beknopt toegelicht. Voor het volledige document wordt verwezen naar Bijlage 10Mededeling mer-beoordelingsplicht.
Op basis van de project-mer-beoordeling wordt, gelet op de kenmerken, plaats en potentiële effecten van het voorgenomen project, het optreden van aanzienlijke (negatieve) milieueffecten uitgesloten.
Het bevoegd gezag wordt medegedeeld dat voor het onderhavige project geen mer noodzakelijk is
5.15.3 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Milieueffectrapportage' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Hoofdstuk 6 Juridisch Kader Tam-omgevingsplan
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, de beoogde situatie, het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van dit TAM-IMRO Omgevingsplan, bestaande uit een plankaart (verbeelding) en regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-IMRO omgevingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord, dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functies zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Met het "TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Wonen Holten, starterswoningen Hakkertsweg" wordt de realisatie van 6 woningen mogelijk gemaakt. Deze wijziging van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rijssen-Holten is technisch opgesteld conform het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO), maar is inhoudelijk uitgewerkt op basis van de vereisten volgens de Omgevingswet.
6.2 Opzet Regels
Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
Toepassing TAM-IMRO
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de – onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte – IMRO-standaard en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2024. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2024 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO.
Werkingsgebied
De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Hakkertsweg ong., waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1742.TAMHW2024001, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In hoofdstuk 1 van voorliggende ruimtelijke motivering is een overzichtskaart van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.
6.2.1 Preambule
In de preambule is opgenomen dat het TAM-IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk in het gemeentelijk omgevingsplan en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.
6.2.2 Inleidende bepalingen
Hoofdstuk 1 van de regels bevat bepalingen die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
- Artikel 1 Begripsbepalingen: in dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, dit voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen: dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
- Artikel 3 Toepassingsbereik: dit artikel geeft aan voor welk werkingsgebied de regels van toepassing zijn. Tevens wordt aangegeven dat specifieke artikelen uit de Omgevingswet en het omgevingsplan van rechtswege niet van toepassing zijn indien strijdigheid bestaat met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan. Daarnaast is een lid met betrekking tot 'aanvraagvereisten' opgenomen. Dit lid geeft aan dat de aanvraagvereisten uit paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan van rechtswege ook van toepassing zijn verklaard op omgevingsvergunningaanvragen vereist op basis van het TAM-IMRO omgevingsplan.
- Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod: dit artikel geeft aan dat gebruik zoals niet omschreven in de regels van dit hoofdstuk, als strijdig wordt aangemerkt.
6.2.3 Functies en activiteiten
In Hoofdstuk 2 van de regels is opgenomen welke functies en activiteiten binnen het plangebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende functies en gebiedsaanduidingen toegelicht en wordt ook per functie aangegeven waarom voor deze toedeling is gekozen.
6.2.4 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene bepalingen. Deze bepalingen gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Artikel 7 Algemene gebruiksbepalingen: in dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regels gaan uit van het principe dat gebruik uitsluitend is toegestaan in overeenstemming de ter plekke toegestane functies. Dit artikel bevat algemeen geldende bepalingen ten aanzien van strijdig en toegestaan gebruik volgens de in het omgevingsplan toegekende functies en activiteiten.
- Artikel 8 Algemene aanduidingsbepalingen: in dit artikel worden gebieden aangeduid waarvoor specifieke, sectorale regels gelden. Dit betreffen onder meer aanduidingen voor een grondwaterbeschermingsgebied, molenbiotoop en risicobronnen in de vorm van opslagtanks.
- Artikel 9 Algemene afwijkingsbepalingen: dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van beperkte afwijkingen ten opzichte van de in hoofdstuk 2 toegestane functies en bouwmogelijkheden. Voor deze afwijkingen geldt een omgevingsvergunningplicht.
6.2.5 Overgangs- en slotbepalingen
In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In Artikel 10 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met het omgevingsplan.
6.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Kenmerk van de Nederlandse regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving is dat er sprake is van een ‘ja, mits’-principe. Het omgevingsplan geeft voor veel functies aan onder welke voorwaarden ze voorstelbaar/inpasbaar zijn binnen het werkingsgebied of specifieke deelgebieden binnen het werkingsgebied. Het omgevingsplan vormt het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan welke functies op welke locaties binnen het werkingsgebied voorstelbaar worden geacht (en onder welke voorwaarden).
6.3.1 Functies en activiteiten
Ten noorden van de beoogde woningen is de functie 'Groen' opgenomen ten behoeve van onder meer groenvoorzieningen en paden. Ook ter plaatse van het beoogde groen ingerichte erf, waar op een informele manier geparkeerd kan worden, is de functie 'Groen' opgenomen. Tevens is een gedeelte van deze gronden voorzien van de functieaanduiding 'parkeerterrein', waarmee het informele parkeren voor de beoogde woningen binnen de groenfunctie wordt toegestaan. Tot slot is de functie 'Wonen - Aaneen' toegekend voor het uitgeefbaar gebied ten behoeve van de beoogde woningen, inclusief de tuinen en erven.
6.3.2 Algemene aanduidingsbepalingen
Op basis van de vigerende ruimtelijke plannen, welke onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege, zijn de volgende algemene aanduidingsbepalingen opgenomen in de regels:
- Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
- Vrijwaringszone - molenbiotoop
- Wetgevingszone - risicobronnen in de vorm van opslagtanks
De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - parkeernomen', welke geldt op basis van het "Parapluplan parkeernormen", is niet opgenomen in de regels van voorliggend TAM-omgevingsplan. In plaats daarvan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat een omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruik van gronden niet eerder wordt verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegendheid, overeenkomstig de op dat moment geldende parkeernormen. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Wonen Holten", op basis van de uitkomst van Bijlage 7 Archeologisch onderzoek niet meer in het plangebied.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de financiële uitvoerbaarheid toegelicht. Uitgangspunt hierbij is dat de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het planvoornemen voor rekening komen van de initiatiefnemer.
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
In voorliggende ruimtelijke motivering is onderbouwd dat met het besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat het initiatief uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is.
7.2 Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal bij gebruiksacitiviteiten die mogelijk worden op grond van een nieuw toegedeelde functie of bij één of meerdere aangewezen bouwactiviteit(en). Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit (Ob). Kostenverhaal is mogelijk middels het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag of via de publiekrechtelijke weg. Voor kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg dient de gemeenteraad kostenverhaalregels vast te stellen in het omgevingsplan. Bovenstaande geldt niet indien de kosten die het initiatief vanwege artikel 8.15 Ob maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in gevallen genoemd in artikel 8.14 Ob.
De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het kostenverhaal is hiermee gedekt.
7.3 Nadeelcompensatie
De basisregeling voor nadeelcompensatie staat in titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In titel 4.5 Awb staan de grondslagen, inhoudelijke eisen en procedurele bepalingen over toekenning van nadeelcompensatie.
De regels over nadeelcompensatie in afdeling 15.1 van de Omgevingswet zijn een aanvulling op deze algemene regeling uit de Awb. De regels over nadeelcompensatie in de Omgevingswet hebben voorrang op de regels in de Awb.
Het eventueel vergoeden van nadeelcompensatie die ontstaat als gevolg van de activiteit is geborgd in de anterieure overeenkomst.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Participatie
Ten behoeve van het planvoornemen heeft participatie plaatsgevonden met omwonenden en andere belanghebbenden. Ten eerste heeft informele participatie plaatsgevonden met omwonenden. Ten tweede heeft op 6 juni 2023 een inloopavond voor geïnteresseerden plaatsgevonden en op 8 juni 2023 een overleg met omwonenden van het plangebied. Doel van deze avonden was om belanghebbenden te informeren en vragen te beantwoorden. Ook zijn ideeën en suggesties geïnventariseerd. De aanwezigen van de participatieavonden kregen op een laagdrempelige manier de mogelijkheid om de ontwerpen in te zien, vragen te stellen en ideeën/suggesties door te geven. De aanwezigen van de participatiemomenten hebben kenbaar gemaakt niet tegen het planvoornemen te zijn, maar een plan te willen dat naar ieders tevredenheid is.
De terugkoppeling uit de participatiemomenten is dan ook, voor zover inpasbaar en financieel haalbaar, meegenomen in het uiteindelijke (schets)ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling. Zo is het verkavelingsplan herzien, waardoor er meer ruimte is voor de inpassing van groen en tegelijkertijd het gebruik van de parkeervoorzieningen zo min mogelijk overlast veroorzaakt bij de omwonenden. Voor het volledige participatieverslag wordt verwezen naar Bijlage 11.
Initiatiefnemer heeft kenbaar gemaakt dat belanghebbenden gedurende het hele proces op de hoogte worden gehouden van relevante ontwikkelingen. Dit betekent dat de participatie zich niet beperkt tot hetgeen nu is opgenomen in bovenstaande tekst en Bijlage 11 Participatieverslag maar een proces betreft dat gedurende de verdere uitwerking van de beoogde ontwikkeling plaats blijft vinden.
Daarnaast heeft initiatiefnemer middels impressies van de massastudie de direct aanwonenden/belanghebbenden op de hoogte gebracht van de inpassing van het plan (zie Bijlage 2Impressies massastudie), om zo een goed beeld af te geven hoe het ruimtelijk beeld wordt na uitvoering van de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
8.2 Bestuurlijk Vooroverleg
Middels een principeverzoek heeft vooroverleg plaatsgevonden met de gemeente Rijssen-Holten. Op 4 december 2023 heeft het college besloten in principe medewerking te willen verlenen aan het opstarten van de ruimtelijke procedure. Ook heeft de commissie grondgebied op 11 januari 2024 ingestemd met het voornemen.
Daarnaast heeft, in het kader van de borging van het waterbelang, vooroverleg plaatsgevonden met zowel het Waterschap Drents Overijsselse Delta als de gemeente.
8.3 Procedure
De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.
Het ontwerp van dit wijzigingsbesluit wordt op grond van artikel 3.11 van de Awb gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegd en het wordt tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de landelijke website (LVBB). Voorafgaand wordt hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. Gedurende deze periode kan eenieder een zienswijze over het ontwerpbesluit bij de gemeenteraad naar voren brengen.
Het ontwerp TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e “Wonen Holten, starterswoningen Hakkertsweg” met planidentificatie NL.IMRO.1742.TAMHW2024001 heeft met ingang van donderdag 14 november 2024 t/m 27 december 2024 voor eenieder ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend, welke mede ondertekend is door 10 volmachtgevers. De zienswijze wordt in de bijgevoegde Bijlage 12Zienswijzennota van een antwoord voorzien.
Bijlage 1 Ontwerptekening
Bijlage 2 Handreiking Groen- En/of Sedum Dak
Bijlage 2 Handreiking groen- en/of sedum dak
Bijlage 3 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Ontwerptekening
Bijlage 2 Impressies Massastudie
Bijlage 2 Impressies massastudie
Bijlage 3 Enquete Werkgroep Wonen
Bijlage 3 Enquete werkgroep wonen
Bijlage 4 Watertoets - Normale Procedure
Bijlage 4 Watertoets - normale procedure
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Verkennend Asbest-in-grondonderzoek
Bijlage 6 Verkennend asbest-in-grondonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 8 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 9 Voortoets Stikstof, Stikstofdepositieberekening
Bijlage 9 Voortoets stikstof, stikstofdepositieberekening
Bijlage 10 Mededeling Mer-beoordelingsplicht
Bijlage 10 Mededeling mer-beoordelingsplicht
Bijlage 11 Participatieverslag
Bijlage 11 Participatieverslag