KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 8 Waarde - Landschap - 1
Artikel 9 Waarde - Landschap - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsregels
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Geplande Ontwikkelingen
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Stedenbouwkundige Inpassing
4.2 Landschappelijke Inpassing
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Milieuaspecten
4.5 Waterhuishouding
4.6 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Inleiding
5.2 Agrarisch
5.3 Bedrijf
5.4 Wonen
5.5 Waarde - Archeologie - 1
5.6 Waarde - Archeologie - 2
5.7 Waarde - Landschap - 1
5.8 Waarde - Landschap - 2
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bestemmingsplan Buitengebied, Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10

Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe

Vastgesteld op 19-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10 met identificatienummer NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301 van de gemeente Olst-Wijhe.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd

twee of meer aan elkaar gebouwde woningen of bestaande woningen die door middel van splitsing als twee afzonderlijke wooneenheden aangemerkt zijn.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een voor de huisvesting van een huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf

een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  1. a. akker- en vollegrondtuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  3. c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.9 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bed & breakfast

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.11 bedrijf

een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.13 bedrijfsplan

een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en haar omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven en waarin tevens richtlijnen in zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 kampeermiddelen:

niet als een bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto's, tenthuisjes caravans, geen stacaravans zijnde of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.31 kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingsplicht op grond van het activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.32 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor kampeermiddelen en trekkershutten, niet zijnde overige permanente kampeermiddelen, zoals tenthuisjes en stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.33 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.34 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.35 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.38 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.39 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij, plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.40 recreatieruimte

een ruimte met een lichte horecafunctie die bedoeld is voor het organiseren van kleine activiteiten (klein van omvang, relatief weinig tot geen impact op de omgeving, activiteit meestal bijfunctie en ondergeschikt aan de hoofdfunctie). De recreatieruimte heeft zowel een functie voor het kampeerterrein als een dagrecreatiefunctie.

1.41 recreatieverblijf

een gebouw of kampeermiddel, dat uitsluitend bedoeld is voor een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

1.42 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen stacaravan of andere constructie op wielen zijnde, dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

1.43 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht. Onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een erotische-massagesalon en een bordeel.

1.44 Staat van Bedrijfs-activiteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.45 stacaravan:

een stacaravan is een recreatief onderkomen met kenmerken van een caravan waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat, in één geheel en op een eigen as/wielstelsel kan worden aangevoerd en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.46 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.47 trekkershut

een trekkershut is een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor kortstondig recreatief dag- en/of nachtverblijf voor steeds wisselende groepjes recreanten, die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

1.48 verblijfsrecreatieve terreinen

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of landere recreatieverblijven ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.49 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 voormalige bedrijfsbebouwing:

bebouwing die niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.51 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.52 wooneenheid:

een woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1, lid 1.8 onder a, b, e, f en g;

alsmede voor:

  1. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. er mogen alleen erf- of terreinafscheidingen en veekeringen worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. oppervlak max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling (min./max.)
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel - - - - 1 m -
- buiten bouwvlak - - - - 1 m -
- overige plaatsen - - - - 2 m -

- = niet van toepassing.

3.3 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven vallende in de categorieën 1 en 2 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten';

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – klussenbedrijf': tevens een klussenbedrijf.
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – caravanopslag': tevens een bedrijf voor caravanopslag.
  3. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. het verhandelen van ter plaatse vervaardigde goederen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. bedrijfsgebouwen dienen aaneengebouwd te zijn;
  3. c. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. opper- vlak max. inhoud max. goot- hoogte max. bouw- hoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) één - 750 m³ 4,5 m 10 m 20°/55°
bijgebouwen en overkappingen 100 m² 3 m 6 m 20°/55°
Gebouwen ten behoeve van klussenbedrijf 350m2 5,5m 10m 20°/55°
Gebouwen ten behoeve van caravanopslag 305m2 5,5m 10m 20°/55°
erf- of terreinaf- scheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -

1 m

2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

- = Niet van toepassing.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. nieuwe Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  6. f. per bedrijf mag de oppervlakte van het kantoor niet meer bedragen dan 50% van het totale vloeroppervlak met een maximum van 400 m² per bedrijf;
  7. g. overige detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie;
  8. h. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie;
  9. i. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4m is niet toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. de in tabel 3.1 vermelde toegestane nevenfuncties;
  2. d. bed & breakfast.

Tabel 3.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100

- = niet van toepassing.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. de afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 m;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneengebouwd te zijn;
  4. d. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel gebouwd worden;
  5. e. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. opper- vlak max. goot- hoogte max. bouw- hoogte dakhelling min./max.
woningen (inclusief aan- en uitbouwen) één, tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven 750 m3 - 4,5 m 10 m 20°/55°*
overige bijgebouwen en overkappingen - - 100 m² 3 m 6 m 20°/55°*
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
erf- of terreinaf- scheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - - 1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

- = Niet van toepassing

* Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen

met dien verstande dat:

  1. f. voor de reeds bestaande bijgebouwen boven de 100 m² het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen is in geen geval toegestaan;
    4. 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing boven de 100 m², niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m²;

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  2. b. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  3. c. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  4. d. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  5. e. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:

  1. a. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing';
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn de nevenfuncties kleinschalig kamperen en plattelandskamers ook toegestaan op gronden zonder de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing';
  3. c. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat (het gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is, tevens zijn toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
  5. e. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  6. f. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  7. g. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  8. h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  9. i. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  10. j. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  11. k. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  12. l. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten mag niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m²;
  13. m. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  14. n. ten behoeve van de nevenfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens het volgende:
    1. 1. bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  15. o. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    1. 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    3. 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans en trekkershutten, zijn toegestaan;
    4. 4. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
    5. 5. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    6. 6. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;
  16. p. ten behoeve van de nevenfunctie plattelandskamers geldt tevens het volgende:
    1. 1. het aantal kamers op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bedraagt ten hoogste 5, met dien verstande dat de oppervlakte per kamer ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het aantal kamers op overige gronden bedraagt ten hoogste 1, met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 50% bedraagt van het oppervlak van het bijgebouw met een maximum van 50 m²;
    3. 3. de afstand tussen de plattelandskamers en het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
  17. q. ten behoeve van gevoelige functies waar langdurig kinderen verblijven geldt het volgende:
    1. 1. deze functies zijn niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
    2. 2. het bepaalde onder 1 is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen.

5.6 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm of dieper dan 120 cm indien de gronden zijn voorzien van de maatvoeringaanduiding 'diepte' en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Landschap - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landschap - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten:

  1. a. openheid;
  2. b. reliëf;

met dien verstande dat:

  1. c. omschakeling naar fruit- en sierteelt en boomkwekerij zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.1 op gronden met deze dubbelbestemming niet is toegestaan.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Landschap - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de kommen, te weten:

  1. a. openheid.

met dien verstande dat:

  1. b. omschakeling naar de bestemming Agrarisch zoals opgenomen in artikel 5.6.1 van dit bestemmingsplan op gronden met deze dubbelbestemming is niet toegestaan.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
  4. d. Het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing op voormalige agrarische bebouwing.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. b. Het gebruik van plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  3. c. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  4. d. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte of nieuw te plaatsen woonunit, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt;
  4. d. een afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
  5. e. indien er op het perceel geen geschikt bijgebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
  6. f. tijdelijke woonunits mogen op of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd worden;
  7. g. de tijdelijke woonunit dient landschappelijk ingepast te worden;
  8. h. een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.

13.2 Kleinschalige windenergie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten einde de realisatie van windenergie mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van de realisatie van windenergie is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. b. per bouwvlak is ten hoogste 1 bouwwerk voor de realisatie van windenergie toegestaan;
  3. c. de hoogte van een bouwwerken voor de realisatie van windenergie bedraagt ten hoogste 25 m.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedureregels is voorgeschreven, is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn, dat het ontwerp-besluit ter inzage ligt en zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, twee weken bedraagt.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsregels

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer exploiteert al ruim 11 jaar en klussenbedrijf onder de naam 'Bouw- en klussenbedrijf R. Beelen'. Zijn klantenbestand en zijn klusactiviteiten komen voor het overgrote deel uit Welsum en het omringende buitengebied van dit dorp. Bedrijfseconomisch gezien is het dan ook een plaatselijke onderneming. Initiatiefnemer huurt de laatste 4 à 5 jaar een schuur op het adres aan de Erveweg 10 te Welsum. Deze schuur staat op het erf van een aldaar gevestigd agrarisch (pluimvee) bedrijf. Initiatiefnemer was tot voor kort woonachtig aan het Reepad 1 te Welsum. De activiteiten van initiatiefnemer zijn echter niet in overeenstemming van de op dit perceel geldende agrarische bestemming

Initiatiefnemer heeft in 2015 plannen opgevat om de bestaande schuur aan de Erveweg 10 ten behoeve van zijn klussenbedrijf (verder) te vergroten De gemeente heeft echter geoordeeld dat deze situatie een nog verdere strijdigheid met het bestemmingsplan Buitengebied zal gaan opleveren. In zo'n situatie is er niet langer sprake van een door de huidige agrariër van Erveweg 10 incidenteel in gebruik geven van deze schuur voor dit klussenbedrijf. Er dreigt dan een situatie te ontstaan, dat in deze schuur een volwaardige bedrijfsruimte voor een aannemersbedrijf wordt gecreëerd. Hiermee zou de gemeente toestaan dat bedrijven van derden zich kunnen vestigen op agrarische percelen waarop een agrarisch bedrijf actief is. Dit is niet wat de gemeente met haar ruimtelijk planologisch beleid, zoals neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied, voor ogen staat. Door deze omstandigheid heeft initiatiefnemer zich gedwongen gevoeld om op zoek te gaan naar een nieuwe, meer geschikte locatie, het liefst in de omgeving van Welsum.

Initiatiefnemer heeft recentelijk een locatie aan de Vossenweg 5 te Welsum gevonden die aan zijn wensen - om zijn huidige klussenbedrijf op een in bedrijfseconomisch opzicht verantwoorde wijze (verder) te exploiteren - voldoet. Op dit perceel met een oppervlakte van 4.568 m2 staat behalve een woning een in desolate staat verkerende schuur met een oppervlakte van ongeveer 950 m2.

Het plan betreft de gehele sloop en het bouwen van een geheel nieuwe schuur en wel op een zodanige wijze dat deze nieuwe schuur annex opslagruimte op een zorgvuldige manier in het landschap wordt ingepast. Deze schuur krijgt voor een deel de functie van werkplaats/opslagruimte voor zijn klussenbedrijf en voor een deel de functie van caravanstalling.

De eigenaar van de woning en van het huidige agrarische bouwperceel aan de Engeweg 10 heeft in 2014 van de gemeente toestemming gekregen om in het kader van het KGO-beleid na sloop van twee (voormalige) bedrijfsgebouwen nabij zijn woning een nieuwe, vrijstaande woning te bouwen. Tot op heden heet de eigenaar hiervan (nog) geen gebruik gemaakt.

Initiatiefnemer heeft met deze eigenaar overeenstemming bereikt om zijn wens - het bestaande gastenverblijf aan het Reepad 1 in planologisch opzicht een zelfstandige woonfunctie te geven - op dit adres te realiseren. Hiertoe zal initiatiefnemer de twee (voormalige) bedrijfsgebouwen geheel slopen.

Dit bestemmingsplan zal bovenstaande ontwikkelingen op de percelen aan de Vossenweg 5, Engeweg 10 en Reepad 1 planologisch mogelijk maken.

1.2 Ligging Plangebied

De gemeente Olst-Wijhe ligt in Salland. De gemeente heeft een oppervlakte van circa 11.838 ha en grenst aan de gemeenten Zwolle, Heerde, Epe, Voorst, Deventer en Raalte.

De locaties liggen niet bij elkaar in de buurt. In onderstaande kaart is de situering van de locaties aangegeven ten opzichte van elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0001.png"

Afbeelding 1 - Overzicht van de drie percelen

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0002.png"

Afbeelding 2 - Het perceel aan de Vossenweg 5

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0003.jpg"

Afbeelding 3 - Het perceel aan de Engeweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0004.jpg"

Afbeelding 4 - Het perceel aan het reepad 1

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Bij alle drie de percelen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'. Dit plan is op 12 mei 2012 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0005.png"

Afbeelding 5 - Uitsnede vigerende bestemmingsplan

Vossenweg 5
Het perceel Vossenweg 5 heeft op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch', alsmede de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1'.
Binnen deze bestemmingen worden ook begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis. Wat betreft dit laatste moet het gaan om een dienstverlenend beroep, dat in of bij de woning of bijgebouw door een bewoner op bedrijfsmatige wijze wordt uitgeoefend. Het moet dan gaan om activiteiten waarvoor geen meldingsplicht op grond van het activiteitenbesluit of een vergunningplicht op grond van het Besluit Omgevingsrecht geldt.

Engeweg 10
Over het perceel Engeweg 10 kan worden gezegd, dat deze op basis van het bestemmingsplan Buitengebied is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch' met een hierin opgenomen (agrarisch) bouwperceel. Ook dit perceel kent gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Landschap 1'.

Reepad 1
Met betrekking tot de perceel Reepad 1 wordt opgemerkt, dat deze op basis van genoemd bestemmingsplan Buitengebied de bestemming 'Wonen' heeft op basis waarvan de bouw van slechts één woning is toegestaan. De woning Reepad 1 en het hieraan vast gebouwde gebouw met als functie gastenverblijf vormen in planologisch opzicht één woongebouw. Daarnaast is het perceel gelegen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' , 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Landschap 1' en 'Waarde - Landschap 2'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie ter plaatse van het plangebied en op de geplande ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste beleidskaders die relevant zijn voor het plangebied toegelicht. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de planregels. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de onderhavige ontwikkelingen.

Hoofdstuk 2 Geplande Ontwikkelingen

2.1 Huidige Situatie

Vossenweg 5
Momenteel bevindt zich op het terrein aan de Vossenweg 5 een woning met bijgebouw en een schuur. De schuur op het perceel aan de Vossenweg 5 heeft de functie van caravanstalling. Daarnaast vinden in deze schuur allerlei hobbymatige activiteiten plaats. Zoals gezegd staat op dit perceel ook een woning, die van oudsher fungeerde als agrarische bedrijfswoning. Na het door de toenmalige eigenaar beëindigen van zijn agrarisch bedrijf, heeft dit perceel in 1989 in het oude bestemmingsplan Buitengebied Olst al een woonbestemming gekregen. Een bestemming die in het nu geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' is overgenomen.

Engeweg 10
Momenteel bevinden zich op het perceel van de Engeweg 10 twee (voormalige) bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 850m2. Tevens bevindt zich op het perceel een woning met een bijgebouw.

Reepad 1
Op het perceel op Reepad 1 bevindt zich een woning. Daarnaast kent het bijgebouw een woonfunctie in de vorm van een gastenverblijf.

2.2 Nieuwe Situatie

Vossenweg 5
Zoals bij hoofdstuk 1.1 reeds aangegeven, bestaat de toekomstige situatie hierin dat de bestaande, slechte schuur wordt vervangen door een geheel nieuwe schuur. Deze schuur zal geheel worden gerealiseerd binnen het nu nog vigerende bouwvlak met de bestemming 'Wonen'. Binnen deze nieuw te bouwen schuur wordt het klussenbedrijf gevestigd.
Dit betekent dat in de nieuwe (planologische) situatie de huidige, op het perceel rustende, bestemming 'agrarisch' geen wijziging ondergaat. Het is voorts de bedoeling om in de (nabije) toekomst de bestaande woning te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe woning te realiseren. De hier plaatsvindende transformatie van bestemmingen wordt voorzien van een adequate landschappelijke inpassing.
De ruimtelijke ontwikkeling die hier mogelijk wordt gemaakt is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkelingen op de percelen Engeweg 10 en Reepad 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0006.png"

Afbeelding 6 - Landschapsplan aan de Vossenweg 5

Engeweg 10
Aan de Engeweg 10 is een woningbouwkavel, met toestemming voor één woning, toegestaan in ruil voor de aanwezige landschap ontsierende bebouwing (850m2 aan schuren). Deze schuren zullen worden gesloopt. De huidige woning blijft bestaan, hetzelfde geldt voor het bijgebouw.
Voor de locatie aan de Engeweg 10 dient voldaan te worden aan de eisen die worden gesteld ten behoeve van vervolgfuncties in het huidige bestemmingsplan (artikel 3.8.5 van Bestemmingsplan Buitengebied Olst Wijhe), zoals een adequate landschappelijke inrichting. Daarnaast moet de vervolg functie milieuhygiënische inpasbaar zijn en mag het aantal woningen niet toenemen. Het erf dient tevens aangekleed te worden als woonerf.

Reepad 1
Feitelijk blijft de situatie aan het Reepad 1 hetzelfde als in de huidige situatie. Planologisch veranderd het volgende: het gastenverblijf wordt aangemerkt als woning en krijgt de aanduiding aaneengebouwd. Na de wijziging mag het gastenverblijf gebruikt worden voor permanente bewoning in een woning.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) vervangt verschillende nota's, zoals onder meer de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De SVIR streeft er naar dat Nederland de komende decennia concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig wordt. Dit wil het Rijk doen met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Alleen zo kan Nederland zich economisch blijven meten met andere landen. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve betrokkenheid van het rijk. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.

Wat betreft de relevantie van deze SVIR ten aanzien van het geven van een bedrijfsbestemming aan de nu nog geldende woonbestemming van het perceel Vossenweg 5 te Welsum, kan worden gezegd dat het rijk hierbij slechts selectief betrokken wil zijn. Het Rijk wil - binnen een aantal randvoorwaarden - ruimte bieden voor maatwerk en ontwikkelingen van bedrijven. Overigens is er binnen, dan wel in de directe nabijheid van het dorp Welsum behoefte aan klussenbedrijven en zijn dit soort bedrijven niet in dit dorp aanwezig en beschikt dit dorp ook niet over een bedrijventerrein.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel, beken kleur (2017)

De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze is sinds 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: de Omgevingswet). In de omgevingsvisie worden onderwerpen beschreven als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving. Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel.

De focus in de omgevingsvisie ligt op de thema's 'klimaat', 'energie' en 'regionale economie.'

  • Klimaat
    Opgaven en kansen:
    1. 1. Overijssel met zijn rivierdelta en hoge gronden staat voor een grote opgave voor voldoende waterveiligheid, bescherming tegen wateroverlast en, in tijden van droogte, een goede zoetwatervoorziening (kwantitatief en kwalitatief). In het landelijke Deltaprogramma zijn voorkeursstrategieën opgenomen die zorgen voor bescherming tegen overstromingen en voor voldoende zoetwater, nu en in de toekomst. Voor een goede ruimtelijke vertaling van de wateropgaven en 'verbinding' met andere regionale opgaven, ruimtelijke kwaliteit en het creëren van maatschappelijke meerwaarde is stevige provinciale regie nodig.
    2. 2. Stedelijke herstructurering en transformatie bieden kansen om in de stad ruimte te maken voor wateropvang en groen, en zo wateroverlast, hittestress en de gevolgen van overstromingen te beperken. Dat geeft tegelijk kansen om de kwaliteit en veiligheid van de woonomgeving te verbeteren.
  • Energie en milieu
    Opgaven en kansen:
    1. 1. Er is een transitie noodzakelijk naar (vooral ook) decentrale opwekking van hernieuwbare energie, hergebruik van grondstoffen en energie-efficiëntie. De provincie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke keuzen die samenhangen met de opwekking van hernieuwbare energie en het bij elkaar brengen van partijen.
    2. 2. Herstructurerings- en transformatieopgaven kunnen hand in hand gaan met energieopgaven en kansen bieden voor het zuinig(er) en zorgvuldiger gebruik van energie en grondstoffen.
    3. 3. Transitie naar een duurzame agrarische bedrijfsvoering, met – in antwoord op de veranderde eisen van consumenten en direct omwonenden – bijzondere aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn en zorg voor het milieu (onder andere door ketenoptimalisatie). Dit biedt kansen om de concurrentiepositie van de agro- en foodsector – en daarmee de toegevoegde waarde voor de regionale economie – te versterken.
    4. 4. Energiebesparing en CO2-reductie in het openbaar vervoer, onder andere door zero emissie busvervoer.
  • Regionale economie
    Opgaven en kansen:
    1. 1. Stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is een belangrijke opgave. Overijssel heeft een goede uitgangspositie in de nationale topsectoren hightech, chemie, energie, agro&food en life sciences/health. En in de regionale sectoren: vrijetijdseconomie en de bouw. Verder liggen er kansen voor de logistieke sector: Overijssel heeft qua ligging, infrastructuur, ondernemerschap en kennis belangrijke troeven in handen om een sterkere positie in te nemen in het (inter)nationale logistieke netwerk. Dit biedt mogelijkheden voor nieuwe werkgelegenheid voor zowel laag, middelbaar als hoog opgeleiden.
    2. 2. Herstel van de balans tussen vraag en aanbod van woon- en werklocaties (zowel kwantitatief als kwalitatief) is een belangrijke opgave. Daarnaast noodzaakt afname van de ruimtedruk tot het kwalitatief op peil houden en herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Regionaal is een stimuleringsbeleid en een actieve (re)programmering op bovenlokale ontwikkelingen voor woningbouw en werklocaties (bedrijventerreinen, kantorenlocaties en detailhandel) noodzakelijk. Het feit dat in Overijssel krimp en groei naast elkaar bestaan, vraagt om specifiek maatwerk dat rekening houdt met deze verschillen.
    3. 3. De verminderde financiële armslag betekent dat we steeds vaker een afweging moeten maken tussen het maatschappelijk belang van een bepaalde voorziening en financiële overwegingen (zoals rendabele voorzieningen op een bepaald schaalniveau). De instandhouding van een goed netwerk van (betaalbaar) openbaar vervoer is bijvoorbeeld een grote uitdaging.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0007.png"

Afbeelding 7 - De rode draden uit de omgevingsvisie

  • Of – generieke beleidskeuzes
    Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
    Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
  • Hoe – gebiedskenmerken
    Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de structuurvisie vindt je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel en een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

Watergebieden
Alle drie de percelen liggen in overstroombaar gebied. Deze gebieden staan normaal niet onder water, maar kunnen overstromen. Het gaat om de uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's.

Beleid:
In de overstroombare gebieden vragen we onze partners rekening te houden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Wij stimuleren gemeenten om hier aandacht aan te besteden in hun omgevingsvisies in aanvulling op de verplichte overstromingsrisico paragraaf in bestemmingsplannen.
Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

De ontwikkelingen zijn niet in strijd met de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's.


Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving
In de Groene Omgeving gaat het wat de provincie betreft vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Voor het bepalen van de mate van aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  1. 1. Is de ontwikkeling 'gebiedseigen' of 'gebiedsvreemd?'
  2. 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
  3. 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?

Hulpmiddel bij toepassing in de praktijk is het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat samen met gemeenten is opgesteld. Het werkboek geeft antwoord op vragen als 'Voor welke ontwikkelingen geldt het?' en 'Hoe bepaal je de balans?'. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is opgenomen in de provinciale verordening.

In de Groene Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, ieder met een eigen accent:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Zoals in navolgende afbeelding is weergegeven, vallen de percelen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0008.png"

Afbeelding 8 - Uitsnede Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Binnen de onderhavige ontwikkeling wordt, zoals reeds in paragraaf 2.2 is beschreven, de bestemmingen voorzien van een adequate landschappelijke inpassing.

Gebiedskenmerken - Hoe
Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

De gebiedskenmerken worden onderscheiden in vier lagen:

  • de natuurlijke laag
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • de stedelijke laag
  • de laag van de beleving


Gebiedskenmerken Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzen en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering
  • het voorkomen dat locatiekeuzen leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)

In de natuurlijke laag worden verschillende gebiedstypen onderscheiden.

De percelen Vossenweg 5 en Reepad 1 vallen binnen de categorie 'Oeverwallen'. De oeverwallen langs de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Als ontwikkelingen plaatsvinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.
Op het perceel van de Engeweg 10 geld 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ruimtelijke kwaliteitsambitie binnen de dekzandvlakte en ruggen is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Tevens is bij ontwikkelingen de richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0010.png"
Afbeelding 9 - Uitsnede plangebied binnen de 'natuurlijke laag' Oeverwallen Afbeelding 10 - Uitsnede plangebied binnen de 'natuurlijke laag' Dekzandvlakte en ruggen

De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het gebiedstypen 'Oeverwallen' en 'Dekzandvlakte en ruggen'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.

Ook hier vallen de Vossenweg 5 en Reepad 1 binnen de categorie 'oeverwallen'. De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is de contrasten tussen de dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

Het perceel aan de Engeweg 10 maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. De ruimtelijke kwaliteitsambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0012.png"
Afbeelding 11 - Uitsnede plangebied in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' Oeverwallen Afbeelding 12 - Uitsnede plangebied in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' Oude hoevenlandschap


De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het gebiedstypen 'Oeverwallen' en Oude Hoevenlandschap'.


Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen spoorwegen en waterwegen. het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
Op alle drie de percelen binnen de stedelijke laag het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing' van toepassing. hier sprake is van een brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Contrast tussen dynamische en luwe gebieden moeten worden versterkt door het infrastructuurnetwerk. Hierbij is de sturingsfilosofie dat de ontwikkeling van nieuwe erven bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het gebiedstypen 'Verspreide bebouwing'.

Laag van de beleving
In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele een sociale processen bij elkaar. dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw en tussen nut en schoonheid.

Op alle drie percelen is het gebiedskenmerk 'Donkerte' van toepassing. Over het gebiedskenmerk 'Donkerte' kan tot slot worden gezegd, dat hier de sturingsfilosofie is het in de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijk toepassen van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Er is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied

De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het gebiedstypen 'Donkerte'.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel, beken kleur (2017)

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing.

3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De provincie kent een ruimtelijk document getiteld 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO), die in de provinciale verordening is opgenomen. De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied. Dit alleen wanneer hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Hierbij is het van belang dat elke ontwikkeling bij moet dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en dat de ontwikkelingsruimte die men krijgt in evenwicht met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit moet zijn. Zoals uit hoofdstuk 2.1 blijkt, is initiatiefnemer van plan om de oppervlakte van de bestaande (te slopen) schuur geheel te benutten voor de nieuw te bouwen schuur. Op basis van het vigerend planologisch beleid is dit echter niet mogelijk. Dit komt omdat op basis van de aan het perceel Vossenweg 5 toegekende woonbestemming en de hierop van toepassing zijnde saneringsregeling de nieuw te bouwen schuur maximaal 250 m2 groot mag zijn. Het bouwen van een schuur met een grotere oppervlakte is alleen mogelijk wanneer gebruik wordt gemaakt van het KGObeleid.

Initiatiefnemer heeft een adres gevonden waar zich bij een bestaande (voormalige) boerderij een tweetal in slechte staat verkerende schuren bevinden met een totale oppervlakte van ongeveer 850 m2. Het gaat om het adres Engeweg 10 te Wijhe. De eigenaar heeft met de initiatiefnemer afgesproken dat deze twee schuren mag slopen om deze (te slopen) oppervlakte vervolgens 'in te brengen' als compensatie bij het perceel Vossenweg 5. Op deze wijze kan de initiatiefnemer een nieuwe schuur bouwen met een oppervlakte van 655 m2. Dat hij op dit moment na afbraak van de bestaande schuur op zijn bedrijfsperceel aan de Vossenweg 5 geen schuur van dezelfde omvang kan terugbouwen heeft te maken met het volgende.

locaties Reepad 1 en Engeweg 10
De eigenaar van de woning en van het huidige agrarisch bouwperceel aan de Engeweg 10 heeft in 2014 van de gemeente toestemming gekregen om in het kader van het KGO-beleid, na sloop van twee (voormalige) bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ongeveer 850 m2, nabij zijn woning een nieuwe, vrijstaande woning te bouwen. Tot op heden heeft deze eigenaar hiervan (nog) geen gebruik gemaakt. Initiatiefnemer heeft met deze eigenaar overeenstemming bereikt om zijn wens - het bestaande gastenverblijf aan het Reepad 1 in planologisch opzicht een zelfstandige woonfunctie te geven - op dit adres te realiseren. Hiertoe zal initiatiefnemer de twee (voormalige) bedrijfsgebouwen geheel slopen.

De gemeente heeft vervolgens besloten om - gelet op de kwaliteitsverbeteringen van de locaties Engeweg 10 en Vossenweg 5 - hieraan mee te werken. Dit betekent in concreto, dat de (voormalige) bedrijfswoning Engeweg 10 een woonbestemming krijgt (de geldende bestemming op basis van het bestemmingsplan Buitengebied is nu nog 'agrarisch'), waarbij de bestaande inwoningssituatie mag worden voortgezet. Daarbij heeft de gemeente wel aangegeven dat - na afbraak van de beide schuren - er in bescheiden mate een landschappelijke inpassing moet plaatsvinden.

Dit om de (landschappelijke) kwaliteit van het bestaande, omringende boerenerf te verbeteren. Het gaat met name om de erfaankleding waarbij een woonerffunctie wordt gecreëerd. Zo zal de locatie waar de schuren worden gesloopt (weer) een graslandfunctie krijgen, waarbij het niet de bedoeling is dat dit grasland doorloopt tot aan de achtergevel van de woning. Met de landschappelijke inpassing wordt dus de aankleding van het erf beoogd.

Met betrekking tot het gastenverblijf aan het Reepad 1 wordt opgemerkt, dat deze als woning zal worden bestemd met de aanduiding van 'aaneengebouwd'. Wanneer de hiervoor beschreven (ruimtelijke) ontwikkelingen tegen het licht worden gehouden van het KGO-beleid, dan kan worden vastgesteld dat de hiervoor beschreven gebiedskenmerken deze ontwikkelingen niet in de weg staan. Bovendien is ook het algemeen belang gediend bij het realiseren van deze ontwikkelingen. Dit omdat het klussenbedrijf van initiatiefnemer in economisch opzicht voor het dorp Welsum zeker van waarde is.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

De raad van de gemeente Olst-Wijhe heeft recentelijk in opiniërende zin gesproken over op de structuurvisie “Olst Wijhe, ruimte voor initiatief en innovatie”. Het is de verwachting dat de raad deze structuurvisie in het 3e kwartaal van 2017 zal vaststellen. In deze visie wordt de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op ontwikkelingen als vergrijzing en bevolkingsdaling, leegstand en veranderende behoeftes van bijvoorbeeld inwoners en ondernemers.

De hoofdpunten uit de visie zijn:

  • Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling.
  • Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen.
  • Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Op de Beleidskaart structuurvisie Olst Wijhe (zie hierna) is het perceel Vossenweg 5 gelegen in het gebied dat is aangeduid als 'oeverwallen'. In beleidshoofdstuk 5 met betrekking tot de uitvoering van deze visie wordt bij het item 'Nieuwe economische dragers'het volgende beleid geformuleerd: “We benutten economische kansen die passen bij de schaal en identiteit van het landschap en de leefomgeving. We faciliteren initiatieven zoals onder andere voor recreatie en toerisme met de focus op het ijsselfront Olst-Wijhe, vernieuwende zorgconcepten, werklocaties voor lokale ondernemers en zzp’ers, en herbestemming van vrijkomende gebouwen en erfgoed.”

Het project met betrekking tot de bouw van een nieuwe (vervangende) schuur op de locatie Vossenweg 5 ten behoeve van een plaatselijke ondernemer past binnen deze Visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0014.png"

Afbeelding 13 - gedeelte uit de Structuurvisie Olst- Wijhe met rood omcirkelt de globale liggen van de locatie Vossenweg.

Bedrijven in het buitengebied
Zoals hiervoor reeds gezegd, past het klussenbedrijf van de heer Beelen niet binnen de vigerende bestemming. Om de vestiging op de locatie Vossenweg 5 wel te kunnen toestaan, zal het geldende bestemmingsplan Buitengebied hiervoor moeten worden herzien. Dit door het aan dit perceel toekennen van een bedrijfsbestemming.

Nieuwe bedrijfsbestemmingen in het buitengebied zijn uit ruimtelijk oogpunt in principe niet wenselijk. Een bedrijf is geen drager voor de landelijke omgeving. Dit in tegenstelling tot een agrarisch bedrijf dat van oudsher hier meer thuishoort. Niettemin zijn er argumenten denkbaar om dit klussenbedrijf in deze specifieke situatie hier toch toe te staan. Bekend is dat in het dorp Welsum geen bedrijventerrein aanwezig is, wat betekent dat ondernemers zich hier dan ook niet kunnen vestigen.

Daarnaast wordt er steeds vaker op locaties economische bedrijvigheid toegestaan. Situaties waarop ook de nieuwe structuurvisie doelt als het gaat om het versterken van de economische potentie van het buitengebied voor het onderdeel 'werken en bedrijvigheid' met betrekking tot voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Dit past ook goed binnen het provinciaal KGO-beleid. De schuur aan de Vossenweg heeft echter geen aanduiding “vrijkomende bedrijfsbebouwing”. Dit ondanks het feit dat er in het verleden wel bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Deze activiteiten zijn echter nimmer gelegaliseerd. Gelet op de hiervoor genoemde argumenten - en uitgaande van de in het ruimtelijk beleid van de gemeente toegepaste “ja mits benadering” - ontmoet het uit ruimtelijk oogpunt geen bezwaar om in deze specifieke situatie een bedrijf op deze locatie toe te staan. Dit uiteraard wel onder voorwaarde dat dit klussenbedrijf aan de milieutechnische eisen voldoet.

3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen ons allen en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen.

In dit beleidskader is de volgende visie en uitgangspunten voor het wonen in Olst-Wijhe geformuleerd.

De visie luidt: Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen.

Dit vertaalt zich in de volgende uitgangspunten:

  • We streven naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving.
  • Wij streven naar een passend aanbod van voorzieningen in de verschillende kernen. Een passend aanbod betekent dat rekening wordt gehouden met verschillen in schaalgrootte en dat bestaande voorzieningen zoveel mogelijk in stand worden gehouden; Een aantal voorzieningen zoals winkels, zorg en welzijn is vooral in de kernen Olst en Wijhe geconcentreerd.
  • Wij kennen een rijke differentiatie aan woonmilieus en sluiten aan bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop.
  • De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad.
  • Alle doelgroepen worden zo goed mogelijk bediend. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen, zorgbehoevenden en jongeren met een kleine beurs die willen starten op de woningmarkt.
  • Een aantrekkelijk woonklimaat betekent dat we ons sterk maken voor leefbare wijken en kernen met veel groen en met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Ook opteren we voor behoud van goede vervoersverbindingen naar Deventer, Zwolle en Raalte.
  • Wij willen inzetten op een duurzame woonomgeving. Onze ambitie is om in de toekomst energieneutrale kernen te ontwikkelen. Daarbij richten wij ons op energie neutrale nieuwbouw, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en op samenwerking op wijk- en kernniveau om collectief in te zetten op een duurzaam veilige en leefbare woonomgeving.

Het profiel als woongemeente.
De kracht van ons profiel als woongemeente zit met name in de bijzondere ligging aan de IJssel tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. Daarbij beschikken we over een prima voorzieningenniveau . afgezet tegen de schaal van onze gemeente en kernen - en kennen we uitstekende verbindingen met de beide genoemde Hanzesteden. Ook is het prettige leef- en woonklimaat met gevarieerde woonmilieus, actief noaberschap en een bloeiend verenigingsleven een duidelijke plus. Dit sterke profiel kunnen we nog sterker voor onze promotie inzetten.

Onderhavige ontwikkeling
Voor het perceelReepad 1 verandert er aan de feitelijke situatie niets, enkel wordt 'aaneengebouwd' toegevoegd aan de bestemming. Deze ontwikkeling past binnen de woonvisie. Aan de Engeweg 10verandert de bestemming van agrarisch in wonen. Door het perceel zo in te richten dat het binnen de omgeving past voldoet het ook aan de Woonvisie.

3.3.3 Toekomstvisie Olst-Wijhe

De gemeente Olst-Wijhe heeft haar ideeën en wensen voor de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd in een structuurvisie. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De structuurvisie van Olst-Wijhe is op 22 juni 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe (d.d. 7 april 2008) en het Realisatiehoofdstuk (d.d. 14 april 2009).

Op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad van Olst-Wijhe een actualisatie van de Structuurvisie vastgesteld en de Nota Bovenwijkse Voorzieningen aangepast.

Kernpunten van het profiel voor Olst-Wijhe
De kernpunten van de Toekomstvisie zijn:

  1. 1. Inzetten op de lokale samenleving: overzichtelijk, met betrokkenheid, een bloeiend verenigingsleven en ontplooiingskansen voor iedereen.
  2. 2. Behouden en waar mogelijk versterken van het brede voorzieningenpakket: van detailhandel, scholen, sport, zorg tot cultuur. Extra woningbouw als motor voor dit streven.
  3. 3. Een brede economische structuur met de focus op de lokale economie met voldoende werkgelegenheid en oog voor verbreding, innovatie en ondernemerschap.
  4. 4. Versterken van het landschap, de diversiteit en de grote potentie die het landschap en haar natuurwaarden hebben als vestigingsplaatsfactor (wonen) en voor recreatie en toerisme. Het watersysteem en de natuur vormen de duurzame dragers.
  5. 5. Vitaliteit van het landelijk gebied door in te zetten op een brede, kwalitatieve landbouw en nieuwe economische dragers in het buitengebied.

Wonen als krachtig middel voor een vitale gemeente
In het beleid van de provincie, zoals verwoord in het Streekplan, geldt Olst-Wijhe als een gemeente zonder bijzondere taakstelling. De gemeente Olst-Wijhe dient te bouwen voor de ‘eigen behoefte’ en zich primair te richten op de woonbehoefte van de eigen bevolking. Bouwen voor de eigen behoefte leidt in Olst-Wijhe onvermijdelijk tot een afnemend draagvlak voor de maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Daarom wordt gekozen voor een flinke ‘plus’ op de lokale woonopgave. Olst-Wijhe wil ook in de toekomst een bovenlokale rol blijven spelen en kan hiermee inspelen op het regionale woningbouwtekort.

Het landschap vormt het goud van de gemeente. Daarom is het uitgangspunt dat uitbreiding pas aan de orde is als de kansen voor inbreiding zijn benut of onvoldoende uitkomst bieden.

Onderhavige ontwikkeling
De ontwikkelingen op alle drie de percelen sluit goed aan bij de uitgangspunten in de Toekomstvisie Olst-Wijhe.

3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, vastgesteld op 24 februari 2014, bevat spelregels voor het welstandsniveau waaraan (ver-)bouwplannen moeten voldoen. Ruimtelijke kwaliteit is één van de pijlers onder het gemeentelijke beleid, met de ambitie om bij planontwikkeling de bestaande waarden en kwaliteiten te eerbiedigen.

De locaties liggen allemaal in de klasse 'buitengebied Goed'. Er zijn verschillende spelregels opgenomen ten aanzien van aanpassing van of toevoeging aan bestaande bebouwing. Voor hoofdgebouwen zijn de volgende spelregels opgesteld:

  • het materiaalgebruik, kleurgebruik en detaillering van het bestaande bouwwerk is richtinggevend;
  • de aanpassingen aan de gevel, de dakvorm van een toevoeging of de kleur dient de eenheid binnen en samenhang van de bebouwing niet te verstoren;
  • dakkapellen op het voorgeveldakvlak zijn niet breder dan ongeveer de helft van de gevelbreedte en niet hoger dan 1,50 meter;
  • erfafscheidingen grenzend aan of zichtbaar vanaf de openbare weg worden uitgevoerd in groen (haagbeplanting) of hout met draad.

Voor bijgebouwen (voor zover niet vergunningvrij) zijn de spelregels:

  • het materiaalgebruik en kleurgebruik passen bij karakter van het erf, dus hout of steen op erven bij woningen en naast hout of steen ook plaatmateriaal of damwandprofiel op een bedrijfsterrein of bij een agrarisch bedrijf.

Tevens zijn er spelregels opgenomen ten aanzien van nieuwbouw:

De spelregels voor hoofdgebouwen:

  • het materiaalgebruik en kleurgebruik passen in het landelijke gebied, dus geen glimmende materialen of materialen met schitteringen door weerkaatsing van zonlicht (uitgezonderd zonnepanelen). De toepasbare kleuren zijn donker voor bedrijfsgebouwen of rood-, mangaan- of antracietkleurig metselwerk;
  • de vorm en indeling van gevels volgt de functie van de ruimte erachter;
  • stalverlichting is alleen toegestaan indien sprake is van afschermend groen om de stal of het erf of sprake is van afgeschermde verlichting in de stal;
  • schuine daken worden afgedekt met pannen, riet (woningen), sedum, damwandprofiel of golfplaat (schuren), dus geen singles of mastiek. De kleur van de (niet-rieten) daken valt weg tegen de achtergrond en is meestal donker;
  • de inrichting van het buitenterrein, het erf wordt meegenomen in het ontwerp van een pand. Er wordt een erfinrichtingsplan gemaakt bij elk pand dat groter is dan 1.000 m2 , waarbij het uitgangspunt is dat maximaal 20A van de bouwkosten wordt besteed aan de aanplant van bomen en/of struiken, met inachtneming van de criteria van het Landschapsontwikkelingsplan. Het kan in plaats van beplanting ook gaan om een fraaie houten gevelbekleding;
  • reclameborden zijn toegestaan, indien deze niet groter zijn dan 1 vierkante meter die dienen om ter plekke vervaardigde producten aan te prijzen;

De spelregels voor bijgebouwen:

  • past bij karakter van het erf, dus hout of steen op erven bij woningen en naast hout of steen ook plaatmateriaal of damwandprofiel op een bedrijfsterrein

Onderhavige ontwikkeling
De ontwikkelingen op alle drie de percelen sluiten goed aan bij de uitgangspunten in de Toekomstvisie Olst-Wijhe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verschillende planologische en milieuaspecten beoordeeld. In dit hoofdstuk zijn de conclusies van de onderzoeken genoemd en is beschreven of het thema al dan niet gevolgen heeft voor het bouwplan.

4.1 Stedenbouwkundige Inpassing

De mate van stedenbouwkundige inpassing voor de te realiseren schuur is sterk afhankelijk van de wijze waarop dit gebouw uit milieu hygiënisch oogpunt het beste op het erf van de woning Vossenweg 5 kan worden gesitueerd. Hierbij moet rekening worden gehouden dat deze schuur zodanig wordt gepositioneerd dat vanuit de woning een redelijke mate van uitzicht op de het omringende (groene) landschap behouden blijft. Vandaar dat gekozen is deze schuur aan de zuidzijde van het perceel te situeren en wel zodanig dat in akoestisch opzicht voldoende afstand tot de nabij gelegen woningen Vossenweg 7 en Bosweg 7 wordt gehouden.

4.2 Landschappelijke Inpassing

Zoals in de Inleiding bij hoofdstuk 1.2 reeds is aangegeven, zal de bestaande, in slechte staat verkerende, schuur die aan de westzijde op de perceelgrens aan de Vossenweg 5 staat worden afgebroken. Deze schuur grenst nu nog aan een open stuk grasland/weiland dat op haar beurt weer aan de begraafplaats grenst. Om te bereiken dat als gevolg van deze afbraak direct zicht op de bestaande gebouwen (waaronder de huidige woning) en de nieuw te realiseren schuur ontstaat is een goede landschappelijke inpassing belangrijk. Hiervoor heeft het hoveniersbedrijf Van Triest b.v. te Epe op juli 2017 een landschapsplan opgesteld , waarbij deze (landschappelijke) inpassing op een goede wijze wordt verantwoord. Zie het erfinrichtingsplan welke is opgenomen als bijlage bij de regels.

Het perceel aan de Reepad 1 is al ingericht als woonerf. Het perceel aan de Engweg 10 wrodt na de sloopt van de schuren ook ingericht als woonerf.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

archeologie
Door de gemeente Olst-Wijhe is de beleidsnota voor archeologie opgesteld. Deze nota dient middels dit bestemmingsplan zijn doorvertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Voor de gemeente is inzichtelijk gemaakt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is voor het totale grondgebied van de gemeente een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld.De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  1. a. hoge archeologische verwachting;
  2. b. middelhoge archeologische verwachting;
  3. c. lage archeologische verwachting.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. Het doel van de beleidsadvieskaart is dat deze met bijbehorende en regels in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen wordt overgenomen.

Deze nota en de gemeentelijke beleidsadvieskaart vormen samen het beleidskader archeologie.

Het beleidsadvies voor het Buitengebied impliceert, dat er is als een onderzoeksplicht geldt in gebieden met een hoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Olst-Wijhe) bij plangebieden groter dan 2500 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm. Dit beleidsadvies heeft haar vertaling gekregen in de regels behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied (artikel 29).

Het projectgebied Vossenweg 5 is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Echter het betreft hier de bouw van een schuur met een oppervlakte van ongeveer 655 m2 wat betekent dat dit gebied niet groter is dan de hiervoor genoemde 2500 m2. Nader archeologisch onderzoek op deze locaties is dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001032-0301_0016.png"

Afbeelding 14 - Gedeelte uit de Archeologische verwachtingskaart gemeente Olst-Wijhe met rood omcirkelt de globale ligging van het perceel Vossenweg 5.

Wat betreft de perceel Reepad 1 wordt opgemerkt dat deze eveneens is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Het betreft hier echter een bestaande bebouwde situatie. Bovendien zijn de hier mogelijk te maken bouwontwikkelingen zodanig gering, dat deze de hiervoor genoemde norm van 2500 m2 niet zullen overschrijden. Ook hier kan nader archeologisch onderzoek achterwege blijven. Over het perceel Engeweg 10 wordt opgemerkt, dat deze ook is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor dit perceel geldt dat hier geen nieuwe bouwkundige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, althans geen ontwikkelingen die de hiervoor al meermalen genoemde norm van 2500 m2 zullen overschrijden. Ook hier kan dus nader archeologisch onderzoek achterwege blijven.

cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening.

Het is verplicht om in ruimtelijke plannen aandacht te besteden aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het projectgebied voorkomen. Daar waar nodig moet de bescherming van deze waarden ook worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij een bestemmingsplan.

In verband hiermee heeft de gemeente Olst-Wijhe ter bescherming van op haar grondgebied gelegen rijks- en gemeentelijke monumenten een zogenaamde monumentenlijst opgesteld. Voor elk monument zijn de belangrijkste kenmerken weergegeven. De percelen Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10 komen op beide lijsten niet voor, zodat het aspect cultuurhistorie hier geen (ruimtelijke) relevantie heeft.

Qua archeologie en cultuurhistorie vormt het projectplan geen belemmeringen voor de uitvoering ervan.

4.4 Milieuaspecten

4.4.1 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het onderhavige plan betreft kleinschalige ontwikkelingen op drie locaties en wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit.

4.4.2 Bodemkwaliteit

Voor de realisatie van nieuwe bebouwing geldt dat er inzicht in de bodemkwaliteit moet zijn. De bodem in het plangebied moet in verband hiermee aan de geldende streefwaarden en interventiewaarden worden getoetst. Deze waarden zijn opgenomen in de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van het ministerie van VROM van februari 2000. In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is door het bedrijf Sigma Bouw en Milieu te Emmen op 20 februari 2017 een verkennend onderzoek overeenkomstig de NEN-norm 5740 naar mogelijke bodemverontreiniging op het bouwperceel aan de Vossenweg 5 uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat geen bodemverontreiniging is aangetroffen.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde nieuwbouw van een schuur op de onderzoekslocatie.

De locatie Reepad 1 heeft reeds een woonbestemming, hiervoor is geen nader onderzoek vereist. Op de locatie Engeweg 10 vindt ook geen nieuwbouw plaats en is er ook geen nader onderzoek vereist.

4.4.3 Geluid

Op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten dat bij een bestemmingsplan hoort, is een kleinschalig klussenbedrijf/aannemingsbedrijf met een oppervlakte minder dan 1000 m2 een bedrijf in milieucategorie 2. Hiervoor geldt voor geluid een richtafstand van 30 m. Deze richtafstanden gelden tussen aan de ene kant de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en aan de andere kant de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan in een woonbestemming mogelijk is.

Een caravanstalling komt niet voor in de bedrijvenlijst, maar kan worden beschouwd als een gebouw voor opslag (verhuur van opslagruimte) met een milieucategorie 2 en dus tevens ook een richtafstand van 30 meter. Een caravanstalling kenmerkt zich als een hal waar af en toe een caravan/camper wordt in- en uitgereden. De enige relevante geluidbron is het rijden van een licht voertuig voor het halen en brengen van de caravan. Dit komt overeen met milieucategorie 1 waar alleen lichte voertuigen komen. Voor een milieucategorie 1 bedrijf is de richtafstand 10 meter. Met het binnen de bestemming Bedrijf opnemen van de de aanduiding “caravan/camperstalling” is er dus sprake van een milieucategorie 1 die een richtafstand van 10 meter rechtvaardigt om hinder te voorkomen.

Om te beoordelen of en in hoeverre in de nieuwe situatie ten opzichte van de omringende percelen met een (planologische) woonbestemming er daadwerkelijk sprake is van geluidhinder, heeft buro Buijvoets bouw- en geluidsadvisering te Oldenzaal op 29 november 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek toont aan dat bij een maximale invulling en de bouw van een hal met een inpandige goed geïsoleerde timmerwerkplaats de geluidbelasting op de grens van de bouwvlakken (bij de theoretische gevels) niet hoger is dan 45 dBA (etmaal). Door de bouw van de hal en de positie van de timmerwerkplaats op de grootste afstand uit de bouwvlakken met de bestemming Wonen te situeren, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zowel voor de locatie Reepad 1 als de locatie Engeweg 10 zijn er voor wat betreft het aspect geluid geen belemmeringen.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit) in werking getreden. Hierin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor wat betreft een zestal stoffen. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is ingetrokken. Op grond van de luchtkwaliteitseisen moet de luchtkwaliteit bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen in de afwegingen worden betrokken. Om niettemin bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen doorgang te laten vinden die geen of nagenoeg geen invloed op de mate van luchtverontreiniging hebben, is er een algemene maatregel van bestuur opgesteld waarbij het begrip 'niet in betekenende mate' is geïntroduceerd (Besluit NIBM).

Hierin zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op een lijst van categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het gaat hier dan onder andere om kantoor- en woningbouwlocaties. Voor wat betreft de functie 'wonen', zijn locaties, die niet meer dan 1500 (bij één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (bij twee ontsluitingswegen) omvatten, als zodanig aangemerkt.

Het betreft hier de bouw van een schuur. De onderhavige ontwikkeling op de drie locaties wordt gekwalificeerd als een plan dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Dit betekent dat een nadere toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet hoeft plaats te vinden en dat de hier voorgestane ruimtelijke ontwikkeling hierop geen nadelige invloed heeft.

4.4.5 Externe veiligheid

In het kader van het beoordelen van dit project of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, moet ook worden gekeken of en in hoeverre het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) voor dit plan relevantie heeft.

In dit besluit worden twee categorieën van risicogevoelige objecten onderscheiden, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voorts geeft dit Besluit de waarden weer voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten, waarbij tevens het begrip “plaatsgebonden risico” wordt gehanteerd.

Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.

Om te bepalen of in de nabijheid van de locaties Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10 risicovolle inrichtingen zijn gelegen, is de risicokaart die de provincie Overijssel heeft opgesteld een belangrijk beoordelingskader. Gebleken is dat op basis van deze kaart deze locaties, met name wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen niet is gelegen binnen het invloedgebied van een inrichting die onder het Bevi valt.

4.4.6 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Vanaf 1 januari 2007 wordt alleen nog onderscheid gemaakt in geurgevoelige objecten, die zijn gelegen binnen, of wel buiten de bebouwde kom. De geurbelasting wordt getoetst voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. De Wet geurhinder en veehouderij maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening binnen bepaalde grenzen van de normen van deze wet afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Olst Wijhe kent geen eigen gemeentelijk geurbeleid.

Dit betekent dat de landelijke normen voor het concentratiegebied van toepassing zijn, te weten maximaal 3 OUe geurbelasting op de bebouwde kom en maximaal 14 OUe geurbelasting op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Daarbij moet een relatie worden gelegd met de bestaande en te verwachten achtergrondbelasting aan geur in het gebied. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het verspreidingsmodel ‘V-Stacks gebied'. Bij toepassing van dit model worden van alle veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvan de geuremissie bekend is, de emissiegegevens ingebracht.

In de Wvg wordt niet expliciet ingegaan op de gevolgen van geuremissie voor ruimtelijke planontwikkeling. Vanuit het principe van 'goede ruimtelijke ordening’ zoals genoemd in de Wet ruimtelijke ordening, is het echter noodzakelijk bij de beoordeling van gevolgen voor het plangebied en zijn omgeving, rekening te houden met de milieubelasting die (agrarische)bedrijven veroorzaken. Deze belasting vloeit voort uit de rechtsgeldige omgevingsvergunning. Dit betekent dat in beginsel niet binnen de geurhindercontouren van veehouderijen mag worden gebouwd.

Aan de Vossenweg 5 wordt een schuur gebouwd voor bedrijfsmatige activiteiten waarin geen woonfunctie is toegestaan. Dit impliceert dat er geen sprake zal zijn van een wettelijk ontoelaatbare geurbelasting. Aan het Reepad 1 is reeds een bestaande woonbestemming. Ook hier is het aspect geur geen belemmering. Aan de Engeweg 10 wordt een agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming. Omdat de locatie in het buitengebied ligt en na 19 maart 2000 stopt, geldt op basis van artikel 3 lid 2 en artikel 14 lid 2 en 3 van de Wet geurhinder en veehouderij, dat na omzetting van agrarisch naar wonen ten opzichte van alle veehouderijen (ook veehouderijen met dieren met geuremissiefactoren) een afstandseis van 50 meter. Dit geldt zowel voor de bestaande woningen als de nieuwe woning(en). De afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij is meer dan 100 meter. Ook voor deze locatie is geur geen belemmering

4.4.7 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) kent al een groot aantal jaren de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Nagegaan is of en in hoeverre de onderhavige ontwikkeling op de drie locaties ten opzichte van de omgeving de noodzaak van een milieuzonering rechtvaardigt. Op basis van de hierboven getoetste aspecten “Wet geurhinder en Veehouderij”, Bodemkwaliteit”, “Geluid”, “Luchtkwaliteit”, “Externe veiligheid” en “ milieu effectrapportage” blijkt, dat het aanbrengen van een milieuzonering niet noodzakelijk is.

4.4.8 Natuur en ecologie

gebiedsbescherming
Voor de bescherming van dier- en plantensoorten is de Wet Natuurbescherming van toepassing. Gebieden zoals natuurgebieden, kunnen voor de flora en fauna relevant zijn. Worden dit soort gebieden in Natura 2000 als zodanig aangeduid, dan kunnen deze op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn als speciale beschermingszones (SBZ’s) worden aangemerkt.

soortenbescherming
In de Wet Natuurbescherming wordt onder meer de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden bekeken of de natuurwaarden die aanwezig zijn hierdoor niet in negatieve zin worden beïnvloed. Doet zo’n situatie zich voor, dan moet op basis van deze wet hiervoor ontheffing worden gevraagd.

Nu hier sprake is van sloop van een bestaande (zeer) oude schuur aan de Vossenweg 5 is de kans aanwezig dat deze schuur in de huidige situatie er vleermuizen aanwezig zijn en broedplaatsen voor beschermde vogels bijvoorbeeld zwaluwen, mussen etc. Vandaar dat aan Mulder Ecologisch Advies te Beemte Broekland opdracht is gegeven voor het uitvoeren van een quickscan flora fauna. Dit onderzoek is op 17 februari 2017 uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren. Op basis van de quickscan kunnen effecten op beschermde soorten niet worden uitgesloten.Geconcludeerd wordt dat problemen gerelateerd aan deze wet zich mogelijk voor kunnen doen bij het zonder meer ten uitvoer brengen van geplande activiteiten, maar dat deze zich beperken tot de kleine kans op verstoring van broedgevallen van algemene broedvogels of van zich in de tuin bevindende amfibieën in landfase. Voor de aangetoonde of aannemelijk gemaakte soorten zijn de volgende maatregelen te nemen om overtreding van de wet te voorkomen. Het betreffen hier dwingende voorwaarden die de initiatiefnemer na dient te komen.

  • Sloopwerkzaamheden vinden plaats in de periode tussen voor 15 maart en zo laat mogelijk na 15 juli.
  • in de periode half juli-eind oktober dient een finale check op broedgevallen van bijvoorbeeld duiven plaats te vinden.
  • als tijden de uitvoering van de werkzaamheden tegen beter weten in onverhoopt toch functionele vogelnesten of andere beschermde dieren tegengekomen worden, moeten de werkzaamheden direct gestopt worden en verdient het aanbeveling een ter zake kundige oftewel een ecologisch adviseur te betrekken bij de beoordeling of er effecten optreden.

Deze ruimtelijke onderbouwing heeft tevens betrekking op de sloop van twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel aan de Engeweg 10. In principe zou volgens de gemeente ook hier een quickscan flora en fauna (mogelijk) aan de orde kunnen zijn. Dit in verband met de (eventuele) aanwezigheid van de beschermde vogelsoort de mus. Blijkens informatie van de huidige eigenaar van dit perceel is de kans hierop uitgesloten. Dit heeft te maken met de constructie van de te slopen voormalige varkensstallen. Op het dak (de nok) zijn platen aangebracht met gaas, die met isolatieplaten zijn dicht gezet. Bovendien zijn de lucht inlaatkleppen van fijn gaas voorzien. Dit alles om te voorkomen dat onder andere vogels virussen naar de stallen overdragen.

Er hoeft hier dus geen ecologisch onderzoek plaats te vinden. De conclusie is dan ook, dat de aspecten natuur en ecologie staan - mede gelet op de uitgevoerde quickscan flora-fauna en mits de hierboven gestelde voorwaarden wordt voldaan - de bouw van de voorgestane schuur aan de Vossenweg 5 niet in de weg staan.

4.5 Waterhuishouding

4.5.1 Watertoets

Het beleid van de (rijks) overheid is de laatste jaren vooral gericht om risico’s op wateroverlast of als tegenhanger watertekort tot een minimum te beperken. Om dit te bereiken kennen ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan een zogenaamd watertoets. In deze watertoets worden de belangen van het watersysteem bij de ruimtelijke planvorming gewaarborgd. Zo is de gemeente gehouden om bij ruimtelijke plannen - en dus ook dit projectplan - de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium hierbij te betrekken. Dit vindt zijn nadere concretisering in de in het Besluit ruimtelijke ordening neergelegde verplichting tot overleg met het waterschap.

Uit deze door het waterschap Drents Overijsselse Delta uitgevoerde watertoets voor het perceel Vossenweg 5 blijkt, het volgende. De procedure in het kader van de watertoets is gevoerd conform de Handreiking Watertoets III. Het plan treft geen waterschapsbelangen. Het waterschap heeft op 1 maart 2017 hierbij het volgende te kennen gegeven. Uit de in deze ruimtelijke onderbouwing voorgestane ontwikkeling komt geen wateropgaaf voort in de zin van belangen waterberging, watergangen, waterkering of zuiveringsobjecten. Het waterschap geeft daarom een positief wateradvies. Hetzelfde geldt voor de percelen Reepad 1 en Engeweg 10. Ook hierover heeft dit waterschap op 29 augustus 2017 bericht, dat op basis van de uitgevoerde watertoetsen blijkt dat hier geen waterschapsbelangen worden geraakt.

4.5.2 Overstromingsrisico

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico’s toe. Op de nieuwe waterkaart zijn daarom zogenaamde dijkringgebieden vastgelegd. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De wettelijke norm voor een dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

Het percelen Vossenweg 5 en Reepad 1 liggen binnen dijkringgebied 52.
Dijkringgebied 52 bevindt zich deels op het grondgebied van Overijssel en deels op het grondgebied van een andere provincie. Binnen dit gebied zijn alleen grootschalige ontwikkelingen mogelijk indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. Het gebied heeft een maximale overstroming diepte van 2,0 meter. Voor de dijkring geldt dat er sprake is van minder snel en ondiep overstromingsrisico. Dat betekent dat er bij een eventuele overstroming in het gebied voldoende tijd aanwezig is voor de verschillende bevolkingsgroepen om zich op basis van zelfredzaamheid te redden. Indien noodzakelijk kan bij een maximale overstroming van 2 meter naar de tweede woonlaag worden gevlucht (de zogeheten verticale evacuatie).

Het perceel Engeweg 10 ligt binnen het dijkringgebied 53. Dijkringgebied 53 loopt een (beperkt) risico op overstroming als gevolg van de ligging in de lage delen van Overijssel en de ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door inzichtelijk te maken wat de maximale waterdiepte is tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het projectgebied ligt in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt. Bovendien betreffen het hier allemaal bestaande erven gelegen op vrij grote afstanden van de IJssel.

Ondanks deze relatief grote afstanden, is het van belang dat wordt nagedacht over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Daarbij gaat het vooral om bewustwording. Voor de hiervoor genoemde percelen worden geen andere maatregelen voorgesteld, dan tot dusver gebruikelijk. Het gebied is redelijk goed ontsloten. Bovendien is hoog water en een overstroming van de IJssel naar alle redelijkheid goed te voorspellen en kan er tijdig geëvacueerd worden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt voor het realiseren van de gewenste nieuwbouw aan de Vossenweg 5 en de ontwikkelingen aan de percelen Reepad 1 en Engeweg 10 geen belemmeringen.

4.6 Kabels En Leidingen

4.6.1 Kabels en leidingen

Er is onderzocht of zich op de locatie Vossenweg 5 kabels of leidingen bevinden die relevant zijn voor het realiseren van de nieuwe schuur. In de directe nabijheid en op de locatie zelf zijn geen kabels en leidingen gelegen op een wijze of van een hoedanigheid waardoor dit planologische problemen oplevert.

4.6.2 Conclusie

Op grond van het onder punt 4.6.1 beschreven resultaat, kan worden geconcludeerd dat op dit punt de realisering van het projectplan niet belemmert.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied, dat op 21 mei 2011 is vastgesteld en op 25 september 2013 onherroepelijk geworden.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de 'Begrippen' (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemmingen Agrarisch, Bedrijf, Wonen, Waarde - Archeologie -1, Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Landschap - 1 en Waarde - Landschap - 2 toegelicht.

5.2 Agrarisch

Gronden met de bestemming Agrarisch zijn in de eerste plaats bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf of het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen.

Ter plaatse van het perceel aan de Vossenweg 5 wordt de strook agrarische grond gebruikt voor het behoud van de bestaande houtwal. Er is geen bouwvlak opgenomen in de bestemming agrarisch.

5.3 Bedrijf

Gronden met de bestemming Bedrijf zijn bestemd voor bedrijven die vallen in de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' kan daarnaast nog een specifieke aanduiding worden toegevoegd. Op het perceel van de Vossenweg 5 worden er twee aanduidingen toegevoegd:

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf'- klussenbedrijf;
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' – 'caravanopslag'.

Aan de aanduidingen zullen maximale bebouwingsoppervlakten worden opgenomen van respectievelijk 350 m2 voor het klussenbedrijf en 305 m2 voor de caravanopslag.

5.4 Wonen

Gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor gebouwen waar wordt gewoond, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en parkeervoorzieningen.

Engeweg 10

Aan de Engeweg 10 verandert de bestemming van agrarisch woonperceel naar wonen. De huidige woning en het huidige bijgebouw blijven bestaan. Enkel de agrarische schuren worden gesloopt.

Reeweg 1
Feitelijk verandert er bij de Reeweg 1 niets. In het gastenverblijf wordt nu gewoond. Door de aanduiding 'Aaneengebouwd' op te nemen wordt planologisch het wonen in het bijgebouw mogelijk gemaakt.

5.5 Waarde - Archeologie - 1

Om de archeologische waardevolle gebieden met een hoge archeologische verwachting veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie- 1 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m².

5.6 Waarde - Archeologie - 2

Om de archeologische waardevolle gebieden met een middelhoge archeologische verwachting, veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde- Archeologie - 2 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen of het uitvoeren van grondbeperkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 5.000 m² is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 5.000 m².

5.7 Waarde - Landschap - 1

De dubbelbestemming Waarde - Landschap - 2 dient om de waarden die samenhangen met de essen op deze gronden te versterken. Deze waarden hebben betrekking met openheid en reliëf. De gronden zijn, behalve voor de andere op deze gronden geldende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van deze openheid.

5.8 Waarde - Landschap - 2

De dubbelbestemming Waarde - Landschap - 2 dient om de waarden die samenhangen met de kommen op deze gronden te versterken. Deze waarden hebben betrekking met openheid. De gronden zijn, behalve voor de andere op deze gronden geldende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van deze openheid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Er is over dit projectplan overleg gepleegd met de provincie Overijssel. Dit mede gelet op het provinciaal beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zoals omschreven in hoofdstuk 3.2.3 De provincie heeft inmiddels met dit projectplan ingestemd.

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied, Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10 heeft van 2 november 2017 tot en met 13 december 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
De provincie en het waterschap hebben aangegeven geen reden te zien om een zienswijze in te dienen.

Op 19 februari 2018 is door de gemeenteraad besloten om het bestemmingsplan Buitengebied, Vossenweg 5, Reepad 1 en Engeweg 10, gewijzigd vast te stellen, waarbij het inrichtingsplan is vervangen door een inrichtingsplan, waarbij het bedrijfsgebouw een kwartslag is gedraaid.

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten