KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidig Bestemmingsplan
1.4 Wijzigingsbevoegdheid
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Toets Aan Ruimtelijke En Milieukundige Aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Ecologie
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Water
4.10 Conclusie
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Conclusie
Hoofdstuk 7 Vooroverleg
7.1 Het Rijk
7.2 Provincie Overijssel
7.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta
7.4 Inspraak
7.5 Zienswijzen
Bijlage 1 Inrichtingskaart Herxerenk 1
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Beleidsregels Voor Parkeren Gemeente Olst-wijhe
Bijlage 4 Karakteristieke Panden En Erven Deel 1
Bijlage 5 Karakteristieke Panden En Erven Deel 2
Bijlage 6 Monumentenlijst
Bijlage 7 Karakteristieke Panden En Erven Deel 3
Bijlage 1 Inrichtingsplan Herxerenk 1, Wijhe
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Stikstofberekening Onderbouwing Herxerenk 1, Wijhe
Bijlage 4 Stikstofberekening Berekening Herxerenk 1, Wijhe
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Lijst Karakteristieke Panden En Waardevolle Erven, Buitengebied Gemeente Olst-wijhe

Bestemmingsplan Buitengebied, Herxerenk 1

Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe

Vastgesteld op 13-02-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied, Herxerenk 1 met identificatienummer NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301 van de gemeente Olst-Wijhe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 afhankelijke woonruimte

een voor de huisvesting van een huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch bedrijf

een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  1. a. akker- en vollegrondtuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  3. c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.8 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten

het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.

1.9 archeologisch onderzoek

een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bed & breakfast

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.13 bedrijf

een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning.

1.24 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.25 deeltijd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf in klasse 1 capaciteit (SVC).

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 duurzaamheid

duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gevoelige functies

woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen.

1.30 hakhout

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

1.31 hobbykas

een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m², dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.32 hobbymatige activiteiten

het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden.

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 houtopstand

hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

1.35 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.36 inrichtingsplan

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.

1.37 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto's, tenthuisjes caravans, geen stacaravans zijnde of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.38 karakteristiek

panden die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:

  • relatie met het landschap;
  • erfstructuur en erfinrichting;
  • streekeigen verschijningsvorm;
  • herkenbaarheid en mate van gaafheid;
  • architectuur en cultuurhistorische waarde;
  • de waardering van de karakteristieke eigenschappen hebben betrekking op hoofdgebouwen tenzij anders in Bijlage 4 van deze regels is aangegeven.

1.39 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.40 kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingplicht op grond van het activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.41 kleinschalig kamperen

een kampeerterrein voor kampeermiddelen en trekkershutten, niet zijnde overige permanente kampeermiddelen, zoals tenthuisjes en stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.42 Landschapsontwikkelingsplan

het Landschapsontwikkelingsplan zoals vastgesteld op 24 november 2008 of indien het plan is gewijzigd of herzien; het recentere vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan;

1.43 landschappelijke inpassing

de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting.

1.44 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.45 langdurig

ten minste 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar.

1.46 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.47 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.48 nevenfunctie

een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf of wonen, waarbij de hoofdbewoner/hoofdgebruiker de betreffende activiteit uitoefent.

1.49 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.50 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.51 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.52 paardenbak

een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.

1.53 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.54 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij, plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.55 plattelandskamer

een min of meer zelfstandig appartement dat aangeboden wordt ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.56 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen stacaravan of andere constructie op wielen zijnde, dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

1.57 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.58 rustpunt

een pleisterplaats langs een wandel en/of fietsroute die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • ligging aan een bewegwijzerde fiets- of wandelroute of het knooppunt netwerk;
  • minimaal 2 kilometer afstand tot een horecavoorziening;
  • aanwezigheid van een toiletvoorziening;
  • geen bedienend buitenterras;
  • geen alcohol verkoop of verstrekking van maaltijden.

1.59 Sallandse boerderijvorm

een Sallandse boerderij die zich kenmerkt door een typische hoofdvorm, te onderscheiden in:

  • hallenhuisboerderij: woning en bedrijf in een hoofdvolume, zowel grote als kleine oppervlakken;
  • dwarshuisboerderij/krukhuisboerderij: woning en bedrijf wel in één gebouw, maar in de architectuur duidelijk van elkaar onderscheiden, T-vormige (dwarshuis) of L-vormige plattegrond (krukhuis).

1.60 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.61 stacaravan

een stacaravan is een recreatief onderkomen met kenmerken van een caravan waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat, in één geheel en op een eigen as/wielstelsel kan worden aangevoerd en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.62 Standaardverdiencapaciteit (SVC)

een maat voor de economische omvang van agrarische bedrijven. Er zijn vijf klassen gedefinieerd op basis van het bedrag aan SVC:

  1. 1. < 25.000 euro: zeer kleine bedrijven

Deze bedrijven vragen voor de agrarische activiteit volgens de in gebruik zijnde standaarden een arbeidsinzet van maximaal 0,75 arbeidsjaareenheden (aje), tenzij de arbeid duidelijk minder efficiënt of tegen een lagere vergoeding dan gemiddeld wordt ingezet.

  1. 2. 25.000-60.000 euro: kleine bedrijven

Deze bedrijven vragen voor de agrarische activiteit volgens de in gebruik zijnde standaarden een arbeidsinzet van 0,75 tot maximaal 1,5 aje, afhankelijk van de mate van automatisering en de efficiëntie waarmee de arbeid kan worden ingezet.

  1. 3. 60.000-100.000 euro: middelgrote bedrijven

Deze bedrijven zijn van dusdanige omvang dat voor ongeveer 1,5 tot 2,5 aje een gemiddelde toegevoegde waarde kan worden gerealiseerd.

  1. 4. 100.000-250.000 euro: grote bedrijven

Deze bedrijven zijn van dusdanige omvang dat voor ongeveer 2,5 tot 5 aje een gemiddelde toegevoegde waarde kan worden gerealiseerd.

  1. 5. >= 250.000 euro: zeer grote bedrijven

Deze bedrijven kunnen aan meer dan 5 aje arbeid bieden tegen een gemiddelde vergoeding.

De SVC kan worden berekend via de rekenmodule van de Wageningen University & Research.

1.63 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.64 sociale kwaliteit

het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving;

1.65 trekkershut

een trekkershut is een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor kortstondig recreatief dag- en/of nachtverblijf voor steeds wisselende groepjes recreanten, die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

1.66 vellen

vellen, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

1.67 verkoop agrarische producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.

1.68 vervolgfunctie

een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.

1.69 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf in klasse 3, 4 of 5 Standaardverdiencapaciteit (SVC).

1.70 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.71 voormalige bedrijfsbebouwing

bebouwing die niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.72 wonen

permanente huisvesting van één of meerdere personen behorende tot één afzonderlijk huishouden in een woning waarbij de personen niet door een instelling zijn geplaatst of er een behandelingstraject plaatsvindt.

1.73 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.74 wooneenheid

een woning.

1.75 zorgappartement/-woning

een woning of wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen door cliënten, waarbij door zowel de bewoners van het erf als door professionele zorgverlenende organisaties de volgende diensten kunnen worden geboden:

  1. a. extramurale verzorging;
  2. b. verpleging;
  3. c. begeleiding en hotel- en welzijnsdiensten;
  4. d. psychische ondersteuning met begeleid wonen;
  5. e. dagbesteding;
  6. f. Opvangen en begeleiding van één-ouder-gezinnen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk, niet zijnde een recreatiewoning

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 diepte van een werk of werkzaamheid

vanaf maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. de in tabel 1.1 vermelde toegestane nevenfuncties;
  2. d. bed & breakfast;
  3. e. een rustpunt;

Tabel 1.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100

- = niet van toepassing

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. de afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 m.
  3. c. verder geldt het volgende:
Max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak min./max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
Woningen Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen aantal 750 m³ - -/4,5 m 10 m 20º/55º*
gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig bedrijfsbebouwing' bestaand* bestaand* -/bestaand* bestaand* bestaand*
aan- en uitbouwen bij woningen max. inhoud woning ** nvt, tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven -/3 m 6 m 20º/55º*
overige bijgebouwen en overkappingen - 100 m² -/3 m 6 m 20º/55º*
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - 6 m -
erf- of terreinaf- schrijdingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - -

1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

- Niet van toepassing

* Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen

** Inhoud van aan- en uitbouwen bij woningen dient te worden meegerekend bij het bepalen van de inhoud van de woning, waarvoor de onder c genoemde maximale inhoudsmaten gelden.

met dien verstande dat:

  1. d. voor de reeds bestaande bijgebouwen boven de 100 m² het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen is in geen geval toegestaan;
    4. 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing boven de 100 m², niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m²;

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' nadere eisen gesteld worden aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden onder meer de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.3 Herbouw woningen

In aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.

6.4 Parkeren

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Algemeen

  1. a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. b. Het gebruik van plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  3. c. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.

7.2 Parkeren

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte of nieuw te plaatsen woonunit, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  4. d. een afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstand recht op bijgebouwen;
  5. e. indien er op het perceel geen geschikt bijgebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
  6. f. tijdelijke woonunits mogen op of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd worden;
  7. g. de tijdelijke woonunit dient landschappelijk ingepast te worden;
  8. h. een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.

8.2 Vergroten inhoudsmaat Sallandse boerderijvorm en karakteristieke panden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van de vergroting van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijen en karakteristieke panden met inachtneming van het volgende:

  1. a. de maximum inhoud van 750 m³ overschreden mag worden indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning;
  2. b. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden vergroot;
  3. c. in geval van een Sallandse boerderij dient de Sallandse boerderijvorm in stand te worden gehouden;
  4. d. in geval van een karakteristiek pand dient de karakteristieke hoofdvorm in stand te worden gehouden.

8.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundering met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. c. de herbouw buiten de bestaande fundering is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. d. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  5. e. de nieuwe woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  6. f. de nieuwe situatie dient stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn, wat aangetoond dient te worden middels een inrichtingsplan.

8.4 Kleinschalige windenergie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 teneinde de realisatie van windenergie mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van de realisatie van windenergie is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. b. per bouwvlak is ten hoogste 1 bouwwerk voor de realisatie van windenergie toegestaan;
  3. c. de hoogte van een bouwwerken voor de realisatie van windenergie bedraagt ten hoogste 25 m.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Woningsplitsing karakteristieke panden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:

  1. a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en ter plaatse van een monumentaal hoofdgebouw;
  2. b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 4, 5, 6 of 7 een karakteristiek hoofdgebouw betreft of er dient sprake te zijn van een gemeentelijk monument of rijksmonument;
  3. c. woningsplitsing is niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  6. f. de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;
  7. g. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m³ bedraagt;
  8. h. woningsplitsing in 3 woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m³ bedraagt;
  9. i. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven;
  10. j. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume, uitbreiding van bebouwing of het vergroten van de inhoud is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  11. k. in afwijking van het bepaalde onder j mag de bestaande inhoudsmaat met maximaal 5% worden vergroot ten behoeve van dakkapellen en soortgelijke voorzieningen;
  12. l. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
  13. m. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  14. n. woningsplitsing is uitsluitend mogelijk indien het erf op een adequate wijze landschappelijk ingepast wordt.

9.2 Realisatie woning in een karakteristiek bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van een extra woningen in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:

  1. a. het realiseren van een woning in een bijgebouw is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en ter plaatse van een monumentaal pand;
  2. b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens Bijlage 4 een karakteristiek bijgebouw betreft of er dient sprake te zijn van een gemeentelijk monument of rijksmonument;
  3. c. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze gebouwen;
  4. d. de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van deze gebouwen wordt niet aangetast;
  5. e. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  6. f. extra woningen in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning uitsluitend mogelijk indien het erf op een adequate wijze landschappelijk ingepast wordt;

met dien verstande dat:

  1. g. het gebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het bijgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  2. h. bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij deze nieuwe woning.

9.3 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

9.4 Herbouw van woning buiten bestaande fundering

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. d. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

10.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen betreffen de adressen, zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Bestemmingsplan Buitengebied, Herxerenk 1

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Herxerenk 1 in Wijhe bestaat uit één woning met daarbij enkele bijgebouwen. Hierbij zijn de woning en het bijgebouw naast de woning aangeduid als 'karakteristiek'. De wens van de initiatiefnemers is om het erf te splitsen en hiermee twee wooneenheden te realiseren. In de toekomstige situatie is er sprake van twee woningen.

Het perceel heeft de woonbestemming met de aanduiding 'karakteristiek'. Binnen het bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om, onder voorwaarden, in een bijgebouw met de aanduiding een zelfstandige woning te realiseren. Het plan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, aan de Herxerenk 1 in Wijhe. Het erf is gelegen ten noorden van Wijhe, ten zuiden van Zwolle en ten oosten van de IJssel. Het plangebied is omgeven door weilanden en andere (voormalige) boerderijen. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied Herxerenk 1, Wijhe (rode ster) (bron: PDOK-Viewer)

1.3 Huidig Bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'. Hierin heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' en 'Agrarisch'. Daarnaast is binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologie-1' van toepassing. Binnen het bouwvlak heeft het de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen – voormalige bedrijfsbebouwing' en de bouwaanduiding 'karakteristiek', zoals weergegeven in afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding geldende bestemmingen, plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het voorgenomen plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Middels de opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 44.2) is het wel mogelijk om een woning in het bijgebouw te realiseren. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden, waar deze ontwikkeling aan voldoet. In artikel 4.2 zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van een extra woningen in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:

  1. a. het realiseren van een woning in een bijgebouw is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en ter plaatse van een monumentaal pand;
  2. b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 3, 4, 5 of 6 een karakteristiek bijgebouw betreft of er dient sprake te zijn van een gemeentelijk monument of rijksmonument;
  3. c. de realisatie van een woning in een bijgebouw, gelegen op gronden binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is niet toegestaan;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze gebouwen;
  6. f. de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van deze gebouwen wordt niet aangetast;
  7. g. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  8. h. extra woningen in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning uitsluitend mogelijk indien het erf op een adequate wijze landschappelijk ingepast wordt;

met dien verstande dat:

  1. i. het gebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het bijgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  2. j. bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij deze nieuwe woning.

Toetsing aan de voorwaarden in wijzigingsbevoegdheid 44.2:

  1. a. Het bijgebouw heeft de aanduiding 'karakteristiek';
  2. b. Het erf is opgenomen in bijlage 4 van het geldende 'Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe', deze bijlage is opgenomen onder bijlage 7 van deze toelichting;
  3. c. In de buurt van het plangebied is een bestemming Leiding – Hoogspanningsveld;
  4. d. Niet van toepassing;
  5. e. Door de bestemming, blijft het bijgebouw behouden;
  6. f. De karakteristieke waarde van het gebouw wordt niet aangetast;
  7. g. Zoals beschreven in paragraaf 4.7 voldoet het plan aan deze voorwaarde;
  8. h. In bijlage 1 is het inrichtingsplan toegevoegd;
  9. i. De woning komt binnen het bouwvolume van het huidige bijgebouw en wordt niet gewijzigd;
  10. j. De maatvoering van de bijgebouwen zijn meegenomen in het inrichtingsplan (bijlage 1).

Dit wijzigingsplan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van een woning in een karakteristiek bijgebouw. Deze toelichting gaat deel uit maken van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Herxerenk 1, Wijhe'. Met de wijziging van de bestemming valt vervalt de bestemming uit het 'Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe', het moederplan uit 2021. In de komende hoofdstukken wordt het initiatief nader toegelicht.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke-en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Aan de Herxerenk 1 in Wijhe bevindt zich momenteel een woning met drie bijgebouwen. Het perceel, met karakteristieke woning en bijgebouwen is van de initiatiefnemers. Het plangebied is gelegen op het kadastrale perceel Wijhe L 773 en is 10.025 m² groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0003.png"

Figuur 2.1 Bovenaanzicht planperceel (bron: Pdok-Viewer)

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemers willen het bijgebouw ten noorden van de woning herbestemmen tot woning. Daarnaast is het de bedoeling dat het erf wordt opgesplitst in twee permanente woonbestemmingen. Tot slot wordt de schuur van ruim 200 m2 ten westen gesloopt en worden er twee bijgebouwen van beide maximaal 100 m2 teruggebouwd exclusief 50 m2 vergunningsvrij, zoals te zien is in figuur 2.2 een uitsnede van het inrichtingsplan. In het inrichtingsplan (zie bijlage 1) is de 50 m² vergunningsvrij ook ingetekend. Hierbij wordt het erf landschappelijk ingepast en wordt erfbeplanting aangeplant. Daarbij wordt de toegangsweg verlegd, de weg loopt over de locatie van de oude schuur, op deze manier worden de erven van elkaar gescheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0004.png"

Figuur 2.2 Uitsnede inrichtingsplan (bron: BiedtRuimte)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (Novi)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en vervangt de vervallen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is één van de instrumenten van het nieuwe stelsel voor omgevingsrecht. NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en water robuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  1. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  1. 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  1. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verfrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

In voorliggend geval is sprake van kleinschalige ontwikkelingen waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De NOVI bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming.

Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. Het Barro is op 30 november 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.

Conclusie

Door het nationale karakter van het Barro en de kleine schaal van onderhavig plan, is dit voornemen niet direct van nationaal belang. Het Barro bevat geen voor het plan relevante bepalingen.

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breedspectrum aan woon-, werk- en mixmilieu 's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0005.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op de volgende drie niveaus:

  • Generieke beleidskeuzes
  • Ontwikkelingsperspectieven
  • Gebiedskenmerken

De drie hierboven genoemde begrippen worden hieronder toegelicht.

  1. 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

  1. 2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

  1. 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Generieke beleidskeuzes

De provinciale beleidskeuzes bepalen onder andere of een initiatief mogelijk is. In de provincie Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn de volgende:

  • Integraliteit
  • Toekomstbestendigheid
  • Concentratiebeleid
  • (Boven)Regionale afstemming
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

  1. 1. Integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toets aan initiatief

Ten aanzien van het onderliggende initiatief is een integrale afweging gemaakt waarbij beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte meewegen. Het realiseren van een woning in een karakteristiek bijgebouw sluit aan op de behoefte aan de volgende generatie. Hierdoor krijgt het karakteristieke bijgebouw een bijpassende toekomstbestendige functie. Daarnaast is er ook een hoge woningbehoefte in de gemeente, waardoor de woning aansluit bij die behoefte. In het geval van onderliggend initiatief zijn omwonende geïnformeerd over het plan. Hieruit zijn geen bezwaren voortgekomen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van integraliteit.

  1. 2. Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Toets aan initiatief

Het realiseren van een woning in het karakteristieke bijgebouw en het opsplitsen van het erf draagt bij aan de toekomstbestendigheid van het plangebied. Nu en in de toekomst is en blijft behoefte naar woningen, onderliggend initiatief voorziet in deze behoefte. Daarbij krijgt het karakteristieke gebouw een nieuwe bijpassende en toekomstbestendige functie waardoor het karakteristieke gebouw behouden blijft.

  1. 3. Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Toets aan initiatief

Het betreft geen stedelijke ontwikkeling, het concentratiebeleid is hierdoor niet van toepassing.

  1. 4. Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Toets aan initiatief

Het onderliggende initiatief betreft geen stedelijke ontwikkeling, waardoor bovenregionale afstemming niet nodig is.

  1. 5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Toets aan initiatief

Bij onderliggend initiatief wordt een woning in het bestaande karakteristieke bijgebouw gerealiseerd. Bij de bestaande woning en de te realiseren woning in het karakteristieke bijgebouw wordt een bijgebouw van max 100 m2 gerealiseerd. De oude vervallen schuur wordt gesloopt. Dit duidt op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ontwikkelperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderliggend initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing. In onderstaand figuur is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0006.png"

Afbeelding 3.2 Herxerenk 1 Ontwikkelperspectievenkaart – 'Ontwikkelperspectief wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (bron: Provincie Overijssel)

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

In het ontwikkelperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' is sprake van gebieden die gericht zijn op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toets aan initiatief

Met onderliggend initiatief blijft de bestemming 'Wonen' behouden en wordt een woning toegevoegd. Binnen het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' is de woonfunctie een veelvoorkomende en passende functie. Hiermee is het plan in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken

De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:

  1. 1. De natuurlijke laag
  2. 2. De stedelijke laag
  3. 3. De laag van de beleving
  4. 4. De laag van het agrarisch cultuurlandschap

Bij toetsing van het initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen, is van belang dat de locatie een al bestaande locatie betreft. Het plangebied is niet gelegen in het stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Hierna wordt ingegaan op de relevante de 'natuurlijke laag', de 'laag van beleving' en de 'laag van agrarisch cultuurlandschap'.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0007.png"

Figuur 3.3 Herxerenk 1 natuurlijke laag – Oeverwallen (bron: Ruimtelijke Plannen)

'Oeverwallen'

De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisellende loofbossen met een weelderige struikenlaag.

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.

Toetsing van het initiatief

Op de planlocatie wordt een woning gerealiseerd is het bijgebouw. Doordat het in een bestaand gebouw is, blijft het erf compact. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast, waarbij wordt aangesloten bij de natuurlijk kwaliteiten van het gebied. De omliggende gronden worden voorzien van groene beplanting waardoor het plangebied opgenomen wordt in het omliggende landschap.

Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0008.png"

Figuur 3.4 Herxerenk 1 gebiedskenmerk Laag van beleving – Ijssellinie inundatieveld en Donkerte (bron: Ruimtelijke Plannen)

'IJsselline inundatieveld'

Het plangebied aan de Stobbenbroekerweg valt binnen het gebiedskenmerken 'IJssellinie inundatieveld'. De IJssellinie wordt gezien als Baken in de tijd een relict uit de wordingsgeschiedenis van Overijssel. De ambitie is om verbinding en verbanden tussen bakens te zoeken. Op of rond de kavel zijn deze niet direct aanwezig. Ten slotte is donkerte een van de kwaliteiten van deze omgeving die behouden moet blijven.

Toets aan initiatief

De ambitie is om de verbinding en verbanden tussen bakens te zoeken. Deze zijn op of rond de kavel niet direct aanwezig.

'Donkerte'

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij nieuwe ontwikkelingen 'donkerte' extra te stimuleren. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

De Catalogus doet een richtinggevende uitspraak over de donkere gebieden: alleen minimale en noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Toetsing aan plangebied

Bij de ontwikkeling aan de Herxerenk 1 in Wijhe zal geen kunstlicht worden toegevoegd en zal het kunstlicht op het buitenterrein zoveel mogelijk beperkt worden. Verlichting zal met de armaturen naar beneden gericht, worden toegepast.

Laag van agrarische cultuurlandschap

De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden –en worden –gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0009.png"

Figuur 3.5 Herxerenk 1 laag van agrarisch cultuurlandschap – Oeverwallen (bron: Ruimtelijke Plannen)

'Oeverwallen'

De ambitie van deze lag is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden.

Toets aan initiatief

Op de planlocatie wordt een woning gerealiseerd is het bijgebouw. Doordat het in een bestaand gebouw is, blijft het erf compact. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast, waarbij wordt aangesloten bij de natuurlijk kwaliteiten van het gebied. De omliggende gronden worden voorzien van groene beplanting waardoor het plangebied opgenomen wordt in het omliggende landschap.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

De raad heeft op 4 december 2017 de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente verwoord. De visie schetst het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025.

Het doel/ de speerpunten uit deze visie zijn:

  1. 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  2. 2. Evenwicht tussen leef kwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  3. 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  4. 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschaps-kwaliteiten.
  5. 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  6. 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de visie gaat de gemeente Olst-Wijhe strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij onder meer de uitgangspunten dat vergevorderde woningbouwplannen op een goede manier worden afgerond en dat voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap.

Toets aan initiatief

Dit plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Door het bijgebouw op het karakteristiek erf te herbestemmen tot woning, blijft dit erfgoed in de toekomst behouden. Dit betreft een kleinschalig wooninitiatief, die aansluit op de lokale behoefte. Daarnaast wordt het erf landschappelijk ingepast en ingericht, conform de geldende gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen initiatief past binnen de kaders van de gemeentelijke Structuurvisie Olst-Wijhe.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

De gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld met als doel een gezamenlijk kader te bieden (23 september 2008), op basis waarvan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied kunnen worden beoordeeld, teneinde de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken. In 2016 is dit plan geëvalueerd en is vastgesteld dat de beschreven waarden en ontwikkelingen nog steeds van toepassing zijn.

Het plangebied aan de Herxerenk 1 in Wijhe is gelegen in het rivierenlandschap: oeverwal. Oeverwallen worden van oudsher gekenmerkt door een kleinschalige opbouw die bestaat uit bebouwingskernen, enken, boomgaarden, erven met erfbeplanting en kavelgrensbeplantingen. Veel boomgaarden zijn gerooid en kavelgrensbeplantingen zijn verdwenen.

Landschappelijk karakteristiek:

  • Hoogstamboomgaarden
  • Kavelgrensbeplantingen in de vorm van houtwallen, hagen en singels;
  • Mozaïek patroon verkaveling door diversificatie van grondgebruik;
  • Open enken
  • Erfbeplantingen (hagen, fruitbomen, windsingels, solitairen)
  • Waterfronten Olst, Wijhe
  • (enkele) wegen met laanbeplanting
  • IJsselhoeven;
  • Doorzichten van oost- naar westzijde.

Toets aan initiatief

Het erf aan de Herxerenk 1 is een goed ingepast erf waarbij nieuwe hagen en bomen naast de bestaande hagen en bomen worden aangeplant. Hiermee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de instandhouding van de landschappelijke karakteristiek. Voor het volledige inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het landschapsontwikkelingsplan Salland.

3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014. Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving?
  • Speelt alleen het eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Toets aan initiatief

Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met het provinciale beleid. Het bestaande bijgebouw wordt bestemd tot woning. De woonfunctie is een veelvoorkomende functie in de directe omgeving, hiermee is het wonen een gebiedseigen functie. Omdat de woning wordt gerealiseerd in een bestaand bouwwerk is de impact op de omgeving klein. De bestaande waarden in de omgeving worden behouden. Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

3.4 Conclusie Gemeentelijk Beleid

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Toets Aan Ruimtelijke En Milieukundige Aspecten

4.1 Algemeen

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader dient te kunnen worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In het volgende hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn.

4.2 Archeologie

Beleidskader

In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Bij de keuze voor het archeologisch beleid heeft de gemeente Raalte niet alleen rekening gehouden met de wettelijke verplichting om archeologie op te nemen in het ruimtelijk ordeningsproces, maar ook met de belangen van de inwoners.

De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Raalte duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  1. 1. Hoge archeologische verwachting;
  2. 2. Middelhoge archeologische verwachting;
  3. 3. Lage archeologische verwachting

Analyse

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' is een dubbelbestemming die archeologische waarden borgt. Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1'. Voor deze dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is, wanneer het geroerde oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt en dieper wordt gegraven dan 50 cm onder maaiveld. Het voorgenomen plan betreft enkel een functieverandering van bestaande bebouwing. De grond wordt niet geroerd, een nader onderzoek naar archeologische vondsten is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

Tabel 4.1 Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Analyse

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de gronden rondom het plangebied reeds bestemd als 'Wonen'. De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Vorenstaande betekent dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende bebouwing.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. De functie in het plangebied wordt aangemerkt als milieugevoelige functie. De bestaande woning is een bestaande milieugevoelige bestemming en wijzigt niet na de gewenste bestemmingsplanwijziging. De bestaande woning hoeft daarom niet meegenomen te worden in de beoordeelding van de interne werking.

De te wijzigen functie van het bijgebouw naar wonen is een nieuwe milieugevoelige bestemming. In de directe omgeving liggen een aantal woningen, de dichtstbijzijnde ligt aan de Herxerenk 3. Omliggende woningen vormen geen belemmering voor het plan. Op ongeveer 125 meter afstand ligt het dichtstbijzijnde bedrijf, een melkveebedrijf. De grootste richtafstand voor een melkveebedrijf (milieucategorie 3.2) is 100 meter. Op bijna 300 meter afstand bevindt zich ook een melkveehouderij, hierom is een onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Uit het advies van de Omgevingsdienst blijkt dat er geen onderzoek noodzakelijk is. Een woning is een gevoelig object, de functie wonen betreft geen milieubelastende functie. De omliggende bedrijven liggen op voldoende afstand, waardoor de VNG richtafstanden niet worden overschreven.

4.4 Bodem

Beleidskader

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Wonen is zo'n gevoelige functie, hierom is een bodemonderzoek uitgevoerd.

Analyse

Er zijn op 11 april 2023, na maaiveldinspectie, in totaal 2 boringen (boring 2A en 6A) met behulp van een Edelmanboor verricht en 6 inspectiegaten gegraven (handmatig met een schep). Beide boringen (2A en 6A) zijn op circa 0.2 m-mv en 0.15 m-mv gestaakt op een put. Deze boringen zijn verplaatst en als inspectiegat 2 en 6 gegraven. Er zijn 2 inspectiegaten met behulp van een Edelmanboor verdiept tot in de diepere ondergrond. Inspectiegat 1 is met behulp van een Edelmanboor en zuigerboor verdiept tot 3.30 m-mv en afgewerkt met een peilbuis (PB 1).

Opgemerkt dient te worden dat het maaiveld, vanwege de aanwezigheid van klinkers en gras, niet goed geïnspecteerd kon worden. Er is sprake van een indicatieve maaiveldinspectie. Eventuele kleine asbestverdachte fragmenten kunnen hierdoor niet zijn opgemerkt. De weersomstandigheden tijdens de inspectie waren goed (goed zicht, weinig neerslag). Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld.

De situering van de monsterpunten is weergegeven op de situatieschets van bijlage I (uit bijlage 5). Tijdens de boorwerkzaamheden is de bodemopbouw beschreven en is de grond zintuiglijk beoordeeld op eventuele aanwezigheid van verontreinigingen. De boorbeschrijvingen zijn weergegeven in bijlage II (uit bijlage 5).

De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat globaal uit uiterst fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig, zwak grindig, zwak humeus zand. In de ondergrond van boring 1 is op circa 2.25 m-mv een laag zwakzandige klei aangetroffen met een dikte van circa 0.25 meter. In de ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen. In verschillende monsterpunten worden sporen van baksteen aangetroffen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodem.

Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de boven- en ondergrond (BG en OG) en in het grondwater (PB 1) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is asbest aangetoond in een gehalte, dat ruim onder de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek ligt. Het bodemonderzoek is opgenomen in 5 van de ruimtelijke onderbouwing.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.5 Ecologie

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

Analyse

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist of er dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de ontwikkelfase. De gebruiksfase is gelijk aan de huidige. Nader onderzoek, zoals een stikstofberekening voor de gebruiksfase is niet nodig. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied maar benutten het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de kapschuur gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen is het verplicht om een stikstofberekening uit te voeren. In dit geval wordt een extra woning toegevoegd in een bestaand bijgebouw. De activiteiten in de ontwikkelfase leiden gezamenlijk tot een NOx-emissie van 7,3 kg/jaar en een NH3-emissie van 72,7 g/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de ontwikkelfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbeschermingvergunning aangevraagd te worden.

Conclusie

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.

Als gevolg van de ontwikkelfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkelfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

4.6 Externe Veiligheid

Beleidskader

Uitgangspunt bij het externe veiligheidsbeleid is een risicobenadering op basis van risicoberekeningen, met daarbij een wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico (een basisbeschermingsniveau voor elk individu) en een afwegingsruimte voor het bevoegd gezag om te bepalen welke risico's voor grotere groepen mensen aanvaard worden (de verantwoordingsplicht van het groepsrisico).

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid luidt: 'Het uitvoeren van een veiligheids- en risicobeleid om mens en milieu te beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheids- en milieurisico's. De overheid garandeert een zogenaamd 'basisbeschermingsniveau' voor externe veiligheid.'

Analyse

Aan de hand van de Atlas van de Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden en verstoringen van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het enige risico dat op de planlocatie aanwezig is, is de maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0010.png"

Figuur 4.1 Uitsnede planlocatie externe veiligheid (bron: Atlas van de Leefomgeving)

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen beperking voor het initiatief.

4.7 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden. De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Langs een (toekomstige) verkeersweg ligt een planologisch aandachtsgebied (de zone). Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB.

Analyse

Het plangebied ligt op 230 meter van de N337 (Rijksstraatweg). Dit is binnen de geluidzonde van 250 meter die op basis van de Wet geluidhinder geldt voor een weg met twee rijstroken in het buitengebied. Akoestisch moet onderbouwd worden of voldaan wordt aan de voorkeursgreswaarde wegverkeerlawaai van de Wet geluidhinder (Wgh) of een te nemen Besluit hogere grenswaarde. Gezien de ruime afstand is aannemelijk dat op planlocatie aan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB van de Wet geluidhinder wordt voldaan. De geluidcontouren (exclusief aftrek 2dB artikel 110 g) voor deze weg zijn gepubliceerd op de Atlas van Overijssel. Daarnaast ligt het plangebied op 230 meter afstand van het spoor. Ook hier geldt dat gezien de ruimte afstand aannemelijk is dat op de planlocatie de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. In de afbeelding hieronder is de geluidsbelasting van de locatie aangegeven. Het rode symbool is de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001095-0301_0011.png"

Figuur 4.2 Uitsnede planlocatie geluidsbelasting (bron: Atlas van Overijssel)

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • Woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • Woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • Kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Analyse

Gezien de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de hierboven beschreven ontwikkelingen uit de lijst NIBM, kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast zijn er geen omliggende bedrijven die een negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit van de woningen.

Conclusie

Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het initiatief is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Water

Beleidskader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

In de Waterwet en de Wet milieubeheer zijn de gemeentelijke watertaken geregeld. Deze taken hebben betrekking op de gemeentelijke zorgplicht voor:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater.
  • Het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater.
  • Grondwater(maatregelen).

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) beschrijft de beleidskaders (ambities) en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval, hemel- en grondwater.

Het GRP gaat uit van de volgende principes (tritsen):

De trits 'vasthouden --> bergen --> afvoeren' houdt in dat in eerste instantie getracht wordt het (gebiedseigen) water in de bodem te infiltreren. Als dit niet mogelijk is dient het afstromend regenwater lokaal te worden geborgen in vijvers en watergangen. Pas in de laatste instantie kan overwogen worden het water (zo traag mogelijk) af te voeren naar de omgeving.

De trits 'schoonhouden --> scheiden --> schoonmaken' omvat ten eerste het niet toelaten dat de kwaliteit van water verslechtert (schoonhouden), vervolgens het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en als laatste het zuiveren (schoonmaken) van verontreinigd water. Door water schoon te houden en vuile waterstromen zoveel mogelijk gescheiden te houden kan de omvang van te zuiveren water worden beperkt en ook het zuiveringsrendement worden verhoogd.

Ontvlechting vindt in principe plaats als dat doelmatig en kosteneffectief is.

Bij nieuwbouw is de aanleg van een gemeentelijk hemelwaterstelsel (riool of watergang) gebruikelijk, waar de particulier het hemelwater naartoe kan afvoeren. De infrastructuur wordt in principe zodanig ingericht dat de particulier in staat wordt gesteld het hemelwater (voor een deel) op eigen terrein te verwerken (lozen op aangrenzende sloot en/of infiltratie in de bodem). Is verwerking op eigen terrein niet mogelijk dan kan de particulier het hemelwater bovengronds afvoeren naar het gemeentelijk hemelwaterstelsel.

Ten aanzien van de verwerking van grondwater bij nieuwbouw kan worden gesteld dat dit voldoende wordt ondervangen in het 'watertoets proces'. Hierbij worden vooraf de waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen bij de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties.

Hitte, droogte, watertekort en wateroverlast zijn aspecten die van wezenlijke invloed zijn bij het ontwerpen en bij de realisatie van plannen voor zowel inbreidings- als uitbreidingslocaties. Met deze aspecten wordt rekening gehouden door het principe van de meerlaagsveiligheid als bouwsteen van wezenlijk belang te hanteren bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen. Bestaande en nieuwe blauwe en groene elementen ondersteunen de klimaatadaptatie in het binnenstedelijk gebied en op bedrijven- en industrieterreinen. Afkoppelen van verhard oppervlak is niet een doel op zich. Doelmatigheid, haalbaarheid en betaalbaarheid van afkoppelmaatregelen worden meegewogen in ruimtelijke plannen. De samenhang met het beleid over klimaatadaptatie en overstromingsrisico wordt integraal beoordeeld.

Analyse

In het kader van onderliggend initiatief heeft een digitale watertoets plaatsgevonden (zie bijlage 6) op 25 juli 2023. Doordat het alleen om een functiewijziging gaat binnen de bestaande bebouwing, heeft het plan geen invloed op de waterhuishouding. De schuur van 200 m² wordt gesloopt en er worden twee schuren van 100 m² teruggebouwd. Het plan heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m². Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Watersysteem: Aan en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water

Binnen het plangebied wordt in totaal geen verhard oppervlakte toegevoegd. Het totaal verharde oppervlakte verandert dus niet, hierdoor verandert het watersysteem ook niet.

Wateroverlast: Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lagergelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Het verhard oppervlak verandert niet, er is genoeg ruimte om het hemelwater op te vangen. Daarnaast worden er ook geen gebouwen gebouwd of gesloopt, waardoor er geen sprake is van de andere adviezen over bijvoorbeeld kelders en drempels.

Waterkwaliteit: het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren

In dit plan wordt hemelwater, ook schoon hemelwater van dakoppervlakten, ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem.

Riolering: Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riool overstorten op het oppervlaktewater

Er worden binnen het plangebied geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De bestaande woning omtrent het riool blijft hetzelfde.

Beheer en onderhoud: Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving

Het plangebied verandert niet, hierdoor verandert het beheer en onderhoud ook niet.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Conclusie

Op basis van uitgevoerde onderzoeken en een analyse van de beoogde situatie blijkt dat ruimtelijke en milieukundige aspecten geen belemmering vormen voor de splitsing van de bestaande woning. Hieruit blijkt dat het plan uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten En Planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet Van De Regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs-en slotregels

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

5.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;

5.2.4 Algemene regels

  • Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, gronden waarvoor al een toestemming geldt van een bouwplan opnieuw worden meegenomen in toekomstige plannen.

  • Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regels geven aan welke inhoudsmaten en hoogten van gebouwen op basis van het wijzigingsplan niet toegestaan zijn.

  • Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regels geven de functies/gebruik die op basis van het wijzigingsplan niet toegestaan zijn.

  • Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.

  • Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

  • Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, verwijzing naar adressen en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording Van De Regels

5.3.1 Bestemmingen

Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

De regels sluiten aan bij de 'standaard' van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe"

Artikel 3 Wonen

Ter plaatse van het gehele plangebied is, conform de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, de bestemming 'Wonen' opgenomen.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis.

In de bouwregels is bepaald dat het maximaal aantal woningen per bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het opgenomen aantal bedraagt. In voorliggend geval betreft dit twee woningen. Daarnaast is bepaald dat de maximale inhoud van de woningen 750 m³ betreft. Verder is de bebouwing binnen deze bestemming karakteristiek ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen en bed and breakfast opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk agrarische erven en woningen. Met onderliggend initiatief worden deze agrarische bedrijven niet in de bedrijfsvoering beperkt. Daarnaast zijn de belanghebbenden in de directe omgeving van het plangebied door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van onderliggend initiatief. Hieruit kwamen geen bezwaren op het plan.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat ruimtelijke plannen economisch uitvoerbaar moeten zijn. De gemeente Olst-Wijhe heeft een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten, waarin is vastgelegd dat de kosten voor de procedure en de eventuele kosten voor planschade volledig voor rekening van de initiatiefnemers komen.

Het is niet nodig een exploitatieplan vast te stellen, omdat het kostenverhaal met een ontwikkelingsovereenkomst is geregeld. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling is hiermee voldoende gegarandeerd.

6.4 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg

7.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2 Provincie Overijssel

Omdat met alle Overijsselse gemeenten woonafspraken zijn gemaakt, is voor de kleine woningbouwplannen de voortoets in de vooroverlegfase vervallen. Het gaat om plannen met minder dan 7 woningen. Alle overige woningbouwplannen (groter dan 6 woningen) moeten wel voor het vooroverleg aan de provincie worden aangeboden. Onderhavig wijzigingsplan worden geen nieuwe woningen gebouwd. Het gaat hier om een splitsing van het erf en een realisatie van een woning in de bestaande karakteristieke schuur. Hiermee betreft het een plan met minder dan 7 woningen. Vooroverleg met de provincie is dan ook niet noodzakelijk. Het ontwerpwijzigingsplan is op de gebruikelijke manier ter kennisgeving aan de provincie aangeboden.

Vanwege de omvang van het plan was het in het kader van de regionale woonafspraken niet nodig om het concept wijzigingsplan voor te leggen aan de gemeenten binnen de subregio (Deventer en Olst-Wijhe).

7.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Vooroverleg met het Waterschap heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets op 25 juli 2023. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Drents Overijsselse Delta. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat de er geen waterschapsbelang is. Zie bijlage 6 voor de watertoets.

7.4 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerp-wijzigingsplan ter inzage gelegd.

7.5 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Inrichtingskaart Herxerenk 1

Bijlage 1 Inrichtingskaart Herxerenk 1

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Beleidsregels Voor Parkeren Gemeente Olst-wijhe

Bijlage 3 Beleidsregels voor parkeren gemeente Olst-Wijhe

Bijlage 4 Karakteristieke Panden En Erven Deel 1

Bijlage 4 Karakteristieke panden en erven Deel 1

Bijlage 5 Karakteristieke Panden En Erven Deel 2

Bijlage 5 Karakteristieke panden en erven Deel 2

Bijlage 6 Monumentenlijst

Bijlage 6 Monumentenlijst

Bijlage 7 Karakteristieke Panden En Erven Deel 3

Bijlage 7 Karakteristieke panden en erven Deel 3

Bijlage 1 Inrichtingsplan Herxerenk 1, Wijhe

Bijlage 1 Inrichtingsplan Herxerenk 1, Wijhe

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 2 QuickScan Flora en Fauna

Bijlage 3 Stikstofberekening Onderbouwing Herxerenk 1, Wijhe

Bijlage 3 Stikstofberekening onderbouwing Herxerenk 1, Wijhe

Bijlage 4 Stikstofberekening Berekening Herxerenk 1, Wijhe

Bijlage 4 Stikstofberekening berekening Herxerenk 1, Wijhe

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Lijst Karakteristieke Panden En Waardevolle Erven, Buitengebied Gemeente Olst-wijhe

Bijlage 7 Lijst Karakteristieke panden en waardevolle erven, buitengebied gemeente Olst-Wijhe