Buitengebied, Steunenbergerweg 6
Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe
Vastgesteld op 26-02-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Steunenbergerweg 6 met identificatienummer NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301 van de gemeente Olst-Wijhe;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe"
het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" met identificatienummer NL.IMRO.1773.BP2020001001-0301 van de gemeente Olst-Wijhe, vastgesteld op 12 april 2021;
1.4 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 afhankelijke woonruimte
een voor de huisvesting van een huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.9 agrarisch aanverwante nevenfunctie
een nevenfunctie die betrekking heeft op activiteiten, naast een volwaardig agrarisch bedrijf, die nauw verwant zijn met of direct voortkomen uit de agrarische bedrijfsvoering, zoals verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, zorgboerderij, ambachtelijke verwerking van agrarische producten, inpandige opslag en stalling van agrarische producten.
1.10 agrarisch bedrijf
een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:
- a. akker- en vollegrondtuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
- c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.11 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten
het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.
1.12 archeologisch onderzoek
een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische verwachtingswaarde
de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.17 bedrijf
een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwvlak
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning.
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.28 deel
een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 evenementen
gebeurtenissen die ten hoogste 5 dagen duren, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.31 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 hobbykas
een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m², dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.34 hobbymatige activiteiten
het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.36 houtopstand
hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
1.37 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
1.38 inrichtingsplan
een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.
1.39 karakteristiek
panden die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:
- relatie met het landschap;
- erfstructuur en erfinrichting;
- streekeigen verschijningsvorm;
- herkenbaarheid en mate van gaafheid;
- architectuur en cultuurhistorische waarde;
- de waardering van de karakteristieke eigenschappen hebben betrekking op hoofdgebouwen tenzij anders in Bijlage 3 van deze regels is aangegeven.
1.40 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.41 kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingplicht op grond van het activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.42 landschappelijke inpassing
de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting.
1.43 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.44 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.45 nevenfunctie
een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf of wonen, waarbij de hoofdbewoner/hoofdgebruiker de betreffende activiteit uitoefent.
1.46 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
1.47 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.48 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.49 paardenbak
een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
1.50 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij, plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.51 plattelandskamer
een min of meer zelfstandig appartement dat aangeboden wordt ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.52 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.53 rustpunt
een pleisterplaats langs een wandel en/of fietsroute die voldoet aan de volgende voorwaarden:
- ligging aan een bewegwijzerde fiets- of wandelroute of het knooppunt netwerk;
- minimaal 2 kilometer afstand tot een horecavoorziening;
- aanwezigheid van een toiletvoorziening;
- geen bedienend buitenterras;
- geen alcohol verkoop of verstrekking van maaltijden.
1.54 sociale kwaliteit
het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving;
1.55 teeltondersteunende voorzieningen
- a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
- 1. teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m (niet zijnde teeltondersteunende kassen of boomteelthekken) die maximaal 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden waaronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, vraatnetten, boogkassen tot 0,5 m, hagelnetten, wandelkappen en schaduwhallen.
- b. permanente teeltondersteunende voorzieningen:
- 1. laag: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt, zoals bakken op stellingen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken;
- 2. hoog: teeltondersteunende kassen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt zoals regenkappen.
1.56 trekkershut
een trekkershut is een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor kortstondig recreatief dag- en/of nachtverblijf voor steeds wisselende groepjes recreanten, die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.
1.57 vellen
vellen, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
1.58 verkoop agrarische producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.
1.59 vervolgfunctie
een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.
1.60 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.61 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.62 wonen
De huisvesting van één huishouden in een woning.
1.63 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.64 wooneenheid
een woning.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 hoogte van een windturbine
van het peil tot aan de tip (van de wieken) van de windturbine.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 diepte van een werk of werkzaamheid
vanaf maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in Artikel 1 lid 1.10 onder a, b, e, en f;
alsmede voor:
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;
met daaraan ondergeschikt:
- c. evenementen;
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. een rustpunt;
- f. landschappelijke inpassing;
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden dienen uitsluitend erf- en/of terreinafscheidingen, veekeringen en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te worden gerealiseerd;
- b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak | max. oppervlak | max. inhoud | max. goothoogte | max. bouwhoogte | dakhelling (min./max.) | |
erf- of terreinaf- scheiding: - voor de voorgevel - buiten bouwvlaken - overige plaatsen | - | - | - | - | 1 m 1 m 2 m | - |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - | - | - | - | 3 m | - |
- = niet van toepassing.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. buitenopslag is niet toegestaan;
- b. paardenbakken zijn niet toegestaan;
- c. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. de in tabel 4.1 vermelde toegestane nevenfuncties;
- d. bed & breakfast;
- e. een rustpunt.
Tabel 4.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan
nevenfunctie | maximaal aantal m2 | |
Gronden in gebruik voor nevenfunctie | bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
- = niet van toepassing
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel gebouwd worden
- c. de afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 m;
- d. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | dakhelling min./max. | |
woningen (inclusief bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' | 3 | in totaal 3.250 m3 | - | bestaand* | bestaand* | bestaand* |
woningen (inclusief bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' | 4 | in totaal 3.540 m3. | - | 2,5 /5 m | 10 m | 25º/30º* |
aan- en uitbouwen bij woningen | - | max. inhoud woning** | - | 3 m | 6 m | 20o / 55o * |
overige bijgebouwen en overkappingen | - | - | 100 m² | 3 m | 6 m | 20o/55o * |
erf- of terrein- afscheidingen: - voor de voorgevel: - overige plaatsen: | - | - | - | - | 1 m 2 m | - |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - | - | - | - | 3 m | - |
- Niet van toepassing
* Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen
** Inhoud van aan- en uitbouwen bij woningen dient te worden meegerekend bij het bepalen van de inhoud van de woning, waarvan de onder d genoemde maximale inhoudsmaten gelden.
met dien verstande dat
- e. voor de reeds bestaande bijgebouwen boven de 100 m2 het volgende geldt:
- 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
- 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
- 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen is in geen geval toegestaan;
- 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalige worden afgeweken indien bebouwing boven de 100 m2, niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m2.
- f. in afwijking van het bepaalde in a tot en met d gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' de volgende regels:
- 1. de goothoogte van de naar buiten gekeerde rand van de gebouwen, richting het landschap, dient ten minste 2,5 m en ten hoogste 3,0 m te bedragen;
- 2. de goothoogte van de op het erf georiënteerde rand van de gebouwen dient ten minste 3,0 m en ten hoogste 5,0 m te bedragen;
- g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met c gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' de volgende regels:
- 1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van bijgebouwen en erf- en/of terreinafscheidingen, dienen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming te worden gebouwd;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' dienen bijgebouwen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd;
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' nadere eisen gestellen aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.3 Herbouw woningen
In aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.
7.4 Parkeren
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen
- a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
- b. Het gebruik van plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
- c. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.
8.2 Parkeren
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte of nieuw te plaatsen woonunit, met inachtneming van het volgende:
- a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
- b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m2 bedraagt;
- d. een afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstand recht op bijgebouwen;
- e. indien er op het perceel geen geschikt bijgebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
- f. tijdelijke woonunits mogen op of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd worden;
- g. de tijdelijke woonunit dient landschappelijk ingepast te worden;
- h. een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.
9.2 Vergroten inhoudsmaat karakteristieke panden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 ten behoeve van de vergroting van de inhoudsmaat van karakteristieke panden met inachtneming van het volgende:
- a. de maximum inhoud van 750 m³ overschreden mag worden indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning;
- b. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden vergroot;
- c. in geval van een karakteristiek pand dient de karakteristieke hoofdvorm in stand te worden gehouden.
9.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van woningen buiten bestaande funderingen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- c. de nieuwe woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zoals vervat in het bestemmingsplan "BestemmingsplanBuitengebied Olst-Wijhe";
- d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
- e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
- g. de nieuwe woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- h. de nieuwe situatie dient stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn, wat aangetoond dient te worden middels een inrichtingsplan.
9.4 Kleinschalige windenergie
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 teneinde de realisatie van windenergie mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:
- a. bouwwerken ten behoeve van de realisatie van windenergie is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
- b. per bouwvlak is ten hoogste 1 bouwwerk voor de realisatie van windenergie toegestaan;
- c. de hoogte van een bouwwerken voor de realisatie van windenergie bedraagt ten hoogste 25 m.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Woningsplitsing karakteristieke panden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:
- a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en ter plaatse van een monumentaal hoofdgebouw;
- b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens Bijlage 3 een karakteristiek hoofdgebouw betreft of er dient sprake te zijn van een gemeentelijk monument of rijksmonument;
- c. woningsplitsing is niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
- d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
- e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
- f. de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;
- g. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m³ bedraagt;
- h. woningsplitsing in 3 woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m³ bedraagt;
- i. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume, uitbreiding van bebouwing of het vergroten van de inhoud is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
- j. in afwijking van het bepaalde onder j mag de bestaande inhoudsmaat met maximaal 5% worden vergroot ten behoeve van dakkapellen en soortgelijke voorzieningen;
- k. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
- l. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
- m. woningsplitsing is uitsluitend mogelijk indien het erf op een adequate wijze landschappelijk ingepast wordt.
10.2 Realisatie woning in een karakteristiek bijgebouw
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van een extra woningen in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:
- a. het realiseren van een woning in een bijgebouw is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en ter plaatse van een monumentaal pand;
- b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens Bijlage 3 een karakteristiek bijgebouw betreft of er dient sprake te zijn van een gemeentelijk monument of rijksmonument;
- c. de realisatie van een woning in een bijgebouw, gelegen op gronden binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is niet toegestaan;
- d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
- e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze gebouwen;
- f. de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van deze gebouwen wordt niet aangetast;
- g. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
- h. extra woningen in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning uitsluitend mogelijk indien het erf op een adequate wijze landschappelijk ingepast wordt;
met dien verstande dat:
- i. het gebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het bijgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
- j. bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij deze nieuwe woning.
10.3 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
10.4 Herbouw van woningen buiten bestaande funderingen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- c. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zoals vervat in het bestemmingsplan "BestemmingsplanBuitengebied Olst-Wijhe";
- d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
- e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Verwijzing naar adressen
De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen betreffen de adressen, zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Steunenbergerweg 6
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het erf aan de Steunenbergerweg 6 in Olst, in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. Het erf aan de Steunenbergerweg 6 in Olst bestaat uit een voor- en achtererf. Op het voorerf bevindt zich een karakteristieke boerderij met schuur en voor het achtererf is in 2019 al een bestemmingsplan vastgesteld die het mogelijk maakt er 4 woningen te realiseren.
Het voornemen bestaat om op het voorerf de boerderij met schuur te splitsen in drie wooneenheden (twee wooneenheden in het hoofdgebouw en een aparte woning in de bijbehorende schuur). De schuur bij de karakteristieke boerderij is bouwkundig niet te behouden en wordt daarom herbouwd. Met het oog op instortgevaar en de veiligheid is deze schuur ondertussen ook gesloopt. De buitenschil van het karakteristieke voorhuis blijft wel behouden. Het achterhuis van het hoofdgebouw wordt herbouwd.
Voor het achtererf geldt dat vier woningen met een gezamenlijke inhoud van maximaal 5.500 m3 mogen worden gebouwd. Bij de verdere uitwerking van het plan is geconcludeerd dat dit niet optimaal is met het oog op de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit. Het voornemen bestaat nu uit het realiseren van vier woningen (2x2 in lijn) met relatief weinig volume. Om dit mogelijk te maken dient het bouwvlak te worden aangepast en wordt het bouwvolume (inhoud van de woningen) verkleind. De volume van de bebouwing (en daarmee verstening) van het achtererf neemt daarmee drastisch af, hetgeen een impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt. Het geheel wordt ten slotte landschappelijk ingepast.
Om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Olst-Wijhe heeft op 20 september 2022 aangegeven onder voorwaarden in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling en toont aan dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de gronden behorende bij het voor- en achtererf aan de Steunenbergerweg 6 te Olst. Het erf ligt ten oosten van de kern Olst. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Olst (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
![]() |
Figuur 1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Olst en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Steunenbergerweg 6' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301)
- regels (met bijlagen);
- toelichting (met bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe''. Dit bestemmingsplan is op 12 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe. Het erf is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Daarnaast bevat het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Zowel het voorerf als het achtererf bevatten beide een bouwvlak. Voor het voorerf gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - voorerf' en 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1 steunenbergerweg 6'. Ook kent het voorerf de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Het achtererf bevat de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - achtererf' en 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 2 steunenbergerweg 6'. Op het bouwvlak van het achtererf is de figuur 'gevellijn' opgenomen.
In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe'' opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.
![]() |
Figuur 2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen
Enkelbestemming 'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.
Voor de voor 'Wonen' aangewezen gronden geldt dat één woning is toegestaan, tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' zijn 4 woningen toegestaan met in totaal een inhoud van 5.500 m3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' geldt dat de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en/of terreinafscheidingen, dienen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd en dat de gevels van de op te richten gebouwen aan de noordzijde van het bouwvlak dienen uitsluitend in de gevellijn te worden gebouwd. Daarnaast geldt dat de goothoogte van de naar buiten gekeerde rand van de gebouwen, richting het landschap, ten minste 2,5 meter en ten hoogste 3,0 meter dient te bedragen en de goothoogte van de op het erf georiënteerde rand van de gebouwen ten minste 3,0 meter en ten hoogste 5,0 meter dient te bedragen;
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' dienen bijgebouwen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd en geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van bijgebouwen en erf- en/of terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.
Met betrekking tot het gebruiken- en/of het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1 Steunenbergerweg 6', geldt dat het opgenomen erfinrichtingsplan in het bestemmingsplan binnen twee jaar na in gebruik name van de gronden moet worden uitgevoerd en moet daarna aldus in stand worden gehouden.
Met betrekking tot de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 2 Steunenbergerweg 6', geldt dat de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe woning een inrichtingsplan voor de gronden behorende bij die woning moet bevatten dat voldoet aan het in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen erfinrichtingsplan. Daarnaast dient het inrichtingsplan deel uit te maken van het vergunningbesluit voor de bouw van de woning en het inrichtingsplan moet uitgevoerd zijn binnen twee jaar na in gebruik name van de woning ten behoeve van het wonen en moet daarna aldus in stand worden gehouden.
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' nadere eisen stellen aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.
Enkelbestemming 'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water. Onder een agrarisch bedrijf vallen binnen deze bestemming akker- en vollegrondtuinbouw, grondgebonden veehouderijen, sier- en fruitteelt, boomkwekerijen en een intensieve kwekerij.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.
Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige. Het bepaalde hiervoor is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm of dieper dan 120 cm indien de gronden zijn voorzien van de maatvoeringaanduiding 'diepte' en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
1.4.3 Strijdigheid
Het splitsen van de bestaande boerderij aan de Steunenbergerweg 6 in drie wooneenheden is niet mogelijk aangezien hier één woning is toegestaan. In het bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe'' is in artikel 44.1 een wijzigingsbevoegdheid voor de splitsing van karakteristieke panden van het college opgenomen. Gebleken is dat aan deze voorwaarde niet volledig kan worden voldaan. Uit een bouwkundige opname van het karakteristieke gebouw op het voorerf is geconcludeerd dat de schuur bouwkundig in zo'n slechte staat is dat deze niet te behouden is. Met het oog op instortgevaar en de veiligheid is deze schuur ondertussen ook gesloopt.
Daarnaast dient het bouwvlak te worden verlegd.
Een herziening van het bestemmingsplan is hierdoor noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Huidige situatie
Het erf aan de Steunenbergerweg bestond oorspronkelijk uit een oude, karakteristieke boerderij met daar achter een grote hoeveelheid aan landschapsontsierende bebouwing, welke in het verleden in agrarisch gebruik is geweest. In figuur 3 is een luchtfoto opgenomen uit 2018.
![]() |
Figuur 3: Luchtfoto uit 2018 van het erf aan de Steunenbergerweg 6. |
In de huidige situatie bestaat het erf aan de Steunenbergerweg 6 in Olst uit een voor- en achtererf en zijn de agrarische activiteiten gestaakt. Op het voorerf bevindt zich een karakteristieke boerderij. Eerder stond naast de karakteristieke boerderij ook een rietgedekte schuur met daarnaast een kapschuurtje maar deze zijn is wegens veiligheidsredenen en asbestsanering gesloopt.
Voor het achtererf is in 2019 al een bestemmingsplan vastgesteld die het mogelijk maakt er 4 woningen te realiseren. Met het oog op ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing is besloten om vier woningen (2x2 in lijn) te realiseren met, ten opzichte van het oorspronkelijke plan, met minder volume. Van deze vier woningen zijn in de huidige situatie 3 in aanbouw. In figuur 4 is een luchtfoto van het plangebied uit 2023 opgenomen.
![]() |
Figuur 4: Luchtfoto uit 2023 van het erf aan de Steunenbergerweg 6. |
2.2.2 Voorgenomen plan
Het oude erf aan de Steunenbergerweg 6 te Olst krijgt een toekomst. Het voormalige agrarische erf wordt een woonerf met 7 wooneenheden.
Het voornemen bestaat om op het voorerf van het erf aan de Steunenbergerweg 6 te Olst, drie woningen te realiseren. Daarvan worden twee wooneenheden gerealiseerd in het hoofdgebouw en een aparte woning in de te herbouwen schuur. De schuur is met het oog op instortgevaar en de veiligheid ondertussen gesloopt. Het voornemen bestaat om de schuur volledig opnieuw en in dezelfde bouwstijl terug te bouwen, zodat aangesloten wordt bij de bestaande bebouwing. Het karakteristieke voorhuis blijft behouden. In figuur 5 is een impressie opgenomen van de gewenste situatie van de karakteristieke boerderij en naastgelegen schuur. De impressie toont de achterkant van de gebouwen.
![]() |
Figuur 5: Impressie van de gewenste situatie van de karakteristieke boerderij en naastgelegen schuur (Bron: Marten Ontwerpt B.V.) |
Op het achtererf worden in plaats van het oorspronkelijke plan vier woningen (2x2 in lijn) gerealiseerd met minder volume. Om dit mogelijk te maken dient het bouwvlak te worden verplaatst en wordt het bouwvolume verkleind ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. In figuur 6 is een impressie van de gewenste situatie weergegeven van het gehele plangebied. De impressies zijn bedoeld om een beeld te geven van de bebouwing. Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het landschapsplan.
![]() |
Figuur 6: Impressie van de gewenste situatie van het plangebied (Bron: Marten Ontwerpt B.V.) |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien er slechts wordt voorzien in de realisatie van drie woningen in de bestaande boerderij. Planologisch gezien is er daarbij slechts sprake van het toevoeging van twee woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
- Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
- Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
- Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. Of - generieke beleidskeuzes;
- 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
- 3. Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.2.5 Conclusie provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 'Ruimte voor initiatief en innovatie' (2017)
3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025
3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Salland
3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid
De gewenste ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
3.4 Conclusie
Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.
4.1 Geluid
4.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.1.2 Situatie plangebied
Met de voorgenomen ontwikkeling worden in de bestaande boerderij en naastgelegen te herbouwen schuur drie woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt het bouwvlak op het achtererf verplaatst. In dit geval is sprake van de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelig objecten (woningen).
4.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
4.2.2 Situatie plangebied
De ontwikkeling vindt plaats op het voorerf en het achtererf. Op het voorerf worden in de bestaande boerderij en de te herbouwen naastgelegen schuur drie woningen gerealiseerd. Op het achtererf wordt het bouwvlak verplaatst om zo de realisatie twee keer twee aaneengebouwde woningen mogelijk te maken.
4.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.2 Situatie plangebied
De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de mogelijkheid om in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe drie woningen mogelijk te maken (twee in de bestaande boerderij en één in de naastgelegen te herbouwen schuur). Een dergelijke ontwikkeling is, gezien de aard en de omvang van dit project, in vergelijking met de in paragraaf 4.3.1.1 genoemde voorbeelden een wijziging die 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan enige vorm van luchtverontreiniging. Ook wordt de gewenste woonfunctie niet aangemerkt als een 'gevoelige bestemming' in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de berekening met de NIBM-tool.
![]() |
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat ook de maximale verkeersgeneratie behorend bij het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan het verontreinigen van de buitenlucht.
Voor de achtergrondwaarden kan gebruik worden gemaakt van de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”. In tabel 3.1 zijn de achtergrondwaardes voor Stikstofdioxide (NO2), fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 weergegeven voor het vierkante kilometer vak waarin het plan ligt. Het betreffen de gegevens voor het basisjaar 2025 (gegevens 2023).
Parameter | Achtergrondwaarde [µg/m3] | Grenswaarde* [µg/m 3] | Voldoet (ja/nee) |
stikstofdioxide NO2 | 8 | 40 | ja |
zwevende deeltjes PM10 | 13 | 40 | ja |
zwevende deeltjes PM2,5 | 7 | 25 | ja |
* Het betreft de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 uit Bijlage 2 van de Wet milieubeheer
Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt.
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
4.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen , zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. In de nabije omgeving bevinden zich hoofdzakelijk agrarische gronden, woningen en agrarische bedrijven. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of in dit geval 'rustig buitengebied'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
4.5.3 Situatie plangebied
4.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Geur
4.6.1 Algemeen
4.6.2 Situatie plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn grondgebonden veehouderijen toegestaan. In voorliggend geval gaat het om het houden van rundvee. Hiervoor geldt een vaste afstand van 50 meter.
In dit geval liggen de agrarische bouwvlakken van de bedrijven zoals genoemd in paragraaf 4.5 op meer dan 50 meter afstand tot de beoogde woonbestemmingen in het onderhavige plangebied. Daarnaast worden de woningen gerealiseerd op dezelfde afstand als in het huidige planologische regime is toegestaan. Gezien vorenstaande, wordt in dit geval voldaan aan deze te houden (vaste) afstand van 50 meter. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in hun werkzaamheden belemmerd aangezien woningen van derden zijn gelegen op kortere afstand van de agrarische bedrijven.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.3 Soortenbescherming
4.7.4 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen. .
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Algemeen
Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie. De gemeente Olst-Wijhe beschikt over eigen parkeerbeleid, namelijk de “Parapluplan parkeren”. De gemeente Olst-Wijhe hanteert de parkeernormen van het CROW. Ontwikkelplannen worden getoetst aan deze parkeernormen. Voor de verkeersgeneratie wordt de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden. Bij de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte wordt gerekend met een minimum en maximum, dit is de bandbreedte. Doorgaans wordt van een gemiddelde uitgegaan.
4.9.2 Parkeren
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren” van de gemeente Olst-Wijhe. Dit plan bevat regels omtrent parkeren. Bij, onder andere, een functiewijziging van een gebouw dient er geheel op eigen terrein voorzien te worden in de parkeerbehoefte. Het “Parapluplan parkeren” maakt daarbij gebruik van de CROW kengetallen uit 2012. In voorliggende toelichting wordt gebruik gemaakt van de geactualiseerde kengetallen uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).
In de huidige situatie zijn vijf woningen toegestaan binnen het plangebied. Met de gewenste ontwikkeling zijn twee extra woningen toegestaan binnen het plangebied. In voorliggend geval wordt de parkeerbehoefte berekend voor de nieuwe situatie op het voorerf en achtererf.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de volgende gegevens:
- Gebiedstype: Niet stedelijk (Bron: CBS Statline)
- Stedelijke zone: Buitengebied
- Functie: Koop, huis, twee-onder-een-kap; koop, huis, vrijstaand.
Onderstaande tabel geeft de berekening weer van de parkeerbehoefte op basis van bovenstaande uitgangspunten.
Functie | Parkeerkencijfer per woning | Aantal woningen | Parkeerbehoefte |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 2,2 | 2 | 4,4 |
Koop, huis, vrijstaand | 2,4 | 5 | 12 |
Totale parkeerbehoefte (afgerond) | 17 |
Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt de parkeerbehoefte vastgesteld op afgerond 17 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd zoals te zien in figuur 7 (paragraaf 2.2.2.1). Op het terrein is per woning ruim voldoende plek om twee auto's te parkeren op de oprit. Op de gezamelijke parkeerplaats voor het voor- en achtererf worden nog eens 5 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt ruim voldoende voorzien in de parkeerbehoefte.
4.9.3 Verkeersgeneratie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het “Parapluplan parkeren” gaat niet in op de concrete verkeersgeneratie die ontstaat in verband met ruimtelijke ontwikkelingen. Hierom wordt gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt wederom uitgegaan van de gegevens zoals deze staan opgesomd in paragraaf 4.9.2. Onderstaand tabel geeft de berekening weer van de verkeersgeneratie op basis van deze uitgangspunten.
Functie | Verkeersgeneratie per woning | Aantal woningen | Verkeersbewegingen |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 5 | 41 |
Totaal aantal verkeersbewegingen (afgerond) | 57 |
Op basis van de kengetallen van het CROW wordt de verkeersgeneratie vastgesteld op afgerond 57 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De ontsluiting gebeurt vanaf de parkeerplaatsen op de Steunenbergerweg. Gesteld wordt dat de omliggende wegenstructuur deze verkeersgeneratie voldoende en veilig kan afwikkelen.
4.9.4 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in deze bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.10 Mer-beoordeling
4.10.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen). - Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.10.2 Beoordeling
4.10.3 Conclusie
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027.
Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
5.1.2 Rijksbeleid
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
- Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
- We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
- Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
5.1.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
5.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta
Op 14 december 2021 is het waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Drents Overijsselse Delta vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende vier programma's:
- Voldoende water: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid : goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte;
- Schoon water: In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol, alsmede de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
- Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
- Duurzame toekomst: Het waterschap hecht veel aan energietransitie: energieneutraal zijn tegen 2025, circulaire economie en bescherming van de biodiversiteit zijn voorbeelden van beleidstukken voor de komende jaren.
Deze vier thema's zijn uitgewerkt in verschillende deelgebieden, waarmee de doelstellingen vertaald zijn in concrete opgaven en maatregelen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.
5.2 Waterparagraaf
5.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.2.2 Watertoetsprocedure
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze toets blijkt de 'korte procedure' van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. De digitale watertoets is bijgevoegd in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Hierna wordt kort ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
Hemelwater
Het verhard oppervlakte neemt met de gewenste ontwikkeling niet toe.
Afvalwater
Het afvalwater vanuit het gebied wordt afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke rioolstelsel. Vooralsnog lijkt het rioolstelsel van voldoende omvang om het voornemen mogelijk te maken.
Grondwater
Het projectgebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is in het projectgebied geen oppervlaktewater aanwezig en het voornemen voorziet niet in de aanleg van nieuw en afwatering op oppervlaktewater.
Overstromingsrisico
Het plan ligt deels in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaat het waterschap gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.
In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.
De ontwikkeling ziet toe op het splitsen van de bestaande woonboerderij, het herbouwen van de naastgelegen schuur en het verleggen van het bouwvlak. Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een overstromingsrisico, echter gaat de ontwikkeling slechts uit van het toestaan van twee extra woningen in de woonboerderij en naastgelegen schuur, het herbouwen van de naastgelegen schuur en het verleggen van een bouwvlak. Het plangebied is eenvoudig te verlaten via de Steunenbergerweg 6.
5.2.3 Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen in het kader van het aspect 'water'.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- 2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- 4. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
- Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
- Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
6.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Dit artikel bevat onder andere bepalingen over bouwwerken, welke krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming.
Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de geldende bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.
Overige regels (Artikel 11)
In dit artikel worden de overige regels, waaronder de regels ten aanzien van werking wettelijke regels.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
'Agrarisch' (Artikel 3)
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een akker- en vollegrondtuinbouw, grondgebonden veehouderij, fruitteelt, sierteelt en boomkwekerij. Tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
Op deze gronden dienen uitsluitend erf- en/of terreinafscheidingen, veekeringen en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te worden gerealiseerd.
De landschapsmaatregelen worden deels gerealiseerd binnen de bestemming 'Agrarisch'.
'Wonen' (Artikel 4)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' zijn maximaal 3 woningen per bouwvlak toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' zijn maximaal 4 woningen per bouwvlak toegestaan.
Tot slot is voor de woonbestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gaat om een de verplichting voor de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen conform de inrichtingsplannen die zijn opgesteld.
'Waarde - Archeologie - 2' (Artikel 5)
Deze bestemming is conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade en kosten voor rekening van de initiatiefnemer komt. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Overijssel
Het bestemmingsplan wordt voor vooroverleg naar de provincie Overijssel gestuurd.
8.1.3 Waterschap Drents-Overijsselse Delta
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van toepassing is.
8.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Inrichtingsplan Steunenbergerweg 6
Bijlage 1 Inrichtingsplan Steunenbergerweg 6
Bijlage 2 Beleidsregels Voor Parkeren Gemeente Olst-wijhe
Bijlage 2 Beleidsregels voor parkeren gemeente Olst-Wijhe
Bijlage 3 Karakteristieke Panden - Deel 1
Bijlage 3 Karakteristieke panden - deel 1
Bijlage 1 Erf- En Landschapsplan Steunenbergerweg 6
Bijlage 1 Erf- en landschapsplan Steunenbergerweg 6
Bijlage 2 Toelichting Erf- En Landschapsplan
Bijlage 2 Toelichting erf- en landschapsplan
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Voorerf
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek voorerf
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Achtererf
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek achtererf