Wesepe, Raalterweg 9-9a
Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe
Vastgesteld op 24-02-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het Wesepe, Raalterweg 9-9a met identificatienummer NL.IMRO.1773.BP202305015-0301 van de gemeente Olst-Wijhe.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.1773.BP202305015-0301.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwd
twee of meer aan elkaar gebouwde woningen of bestaande woningen die door middel van splitsing als twee afzonderlijke wooneenheden aangemerkt zijn.
1.7 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 afhankelijke woonruimte
een voor de huisvesting van een huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.9 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten
het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.
1.10 ander-bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.11 ander-werk
een werk, geen gebouw zijnde;
1.12 archeologisch onderzoek
een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.13 archeologische verwachtingswaarde
de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.15 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.17 bedrijf
een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwvlak
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning.
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.30 duurzaamheid
duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;
1.31 evenementen
gebeurtenissen die ten hoogste 5 dagen duren, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.32 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 gevoelige functies
woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen.
1.35 hakhout
een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
1.36 harmoniërende functies
functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning;
1.37 hellend dak
een afdekking van een gebouw of bouwwerk, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen.
1.38 hobbymatige activiteiten
het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden.
1.39 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.40 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.41 houtopstand
hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
1.42 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
1.43 inrichtingsplan
een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.
1.44 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.45 karakteristiek
panden die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:
- relatie met het landschap;
- erfstructuur en erfinrichting;
- streekeigen verschijningsvorm;
- herkenbaarheid en mate van gaafheid;
- architectuur en cultuurhistorische waarde;
- de waardering van de karakteristieke eigenschappen hebben betrekking op hoofdgebouwen.
1.46 kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingplicht op grond van het activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.47 kunstobject
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht.
1.48 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.49 langdurig
ten minste 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar.
1.50 manege
een onderneming die gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.51 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.52 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.53 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.54 nevenfunctie
een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf of wonen, waarbij de hoofdbewoner/hoofdgebruiker de betreffende activiteit uitoefent.
1.55 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
1.56 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.57 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.58 paardenbak
een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
1.59 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij, plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.60 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.61 rustpunt
een pleisterplaats langs een wandel en/of fietsroute die voldoet aan de volgende voorwaarden:
- ligging aan een bewegwijzerde fiets- of wandelroute of het knooppunt netwerk;
- minimaal 2 kilometer afstand tot een horecavoorziening;
- aanwezigheid van een toiletvoorziening;
- geen bedienend buitenterras;
- geen alcohol verkoop op verstrekking van maaltijden.
1.62 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.63 stacaravan
een stacaravan is een recreatief onderkomen met kenmerken van een caravan waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat, in één geheel en op een eigen as/wielstelsel kan worden aangevoerd en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.64 standplaats voor kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.65 sociale kwaliteit
het welzijn van de mens voor zover het gaat om het voldoen aan menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving;
1.66 teeltondersteunende voorzieningen
- a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
- teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m (niet zijnde teeltondersteunende kassen of boomteelthekken) die maximaal 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden waaronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, vraatnetten, boogkassen tot 0,5 m, hagelnetten, wandelkappen en schaduwhallen.
- b. permanente teeltondersteunende voorzieningen:
- laag: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt, zoals bakken op stellingen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken;
- hoog: teeltondersteunende kassen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt zoals regenkappen.
1.67 vellen
vellen, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
1.68 verblijfsrecreatieve terreinen
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of landere recreatieverblijven ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.69 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.70 vervolgfunctie
een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.
1.71 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.72 voormalige bedrijfsbebouwing
bebouwing die niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.73 waterbergingsgebied
een gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water tijdelijk vastgehouden kan worden.
1.74 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.75 wonen
permanente huisvesting van één of meerdere personen behorende tot één afzonderlijk huishouden in een woning waarbij de personen niet door een instelling zijn geplaatst of er een behandelingstraject plaatsvindt.
1.76 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.77 wooneenheid
een woning.
1.78 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 hoogte van een windturbine
van het peil tot aan de tip (van de wieken) van de windturbine.
2.6 inhoud van een bouwwerk, niet zijnde een recreatiewoning
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 inhoud van een recreatiewoning
tussen de onderzijde van de onderste grondvloer (inclusief ondergrondse gedeelten), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 diepte van een werk of werkzaamheid
vanaf maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf dan wel het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen;
- b. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
- c. de waterhuishouding;
- d. recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
met daarbijbehorende andere-bouwwerken - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de tot Agrarisch bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte:
- a. van geluidwerende voorzieningen niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. de bouwhoogte in overige gevallen niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbijbehorende andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- a. voor erkers, ingangspartijen en luifels ten dienste van de aangrenzende bestemming 'Wonen' de volgende bepalingen gelden:
- 1. deze (van een woonhuis deeluitmakende) bebouwing mag de bouwvlakgrens over maximaal de halve gevelbreedte met niet meer dan 2 m overschrijden;
- 2. de afstand tussen de bebouwing en gronden met een bestemming 'Verkeer' dan wel 'Groen' mag niet minder dan 3 m bedragen;
- b. voor andere-bouwwerken de volgende bepalingen gelden:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep en/of bed en breakfast;
- b. met daarbij behorende gebouwen, overige bouwwerken, tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
- b. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
- c. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²;
in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk binnen de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- 3. een bouwwerk buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
- 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk binnen de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
- 3. een bouwwerk buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m2;
- 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;
- d. het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing indien gebruikgemaakt wordt van de saneringsregeling zoals opgenomen in:
- 1. Artikel 5, lid 5.2 sub l4.
9.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.3 Parkeren
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van:
- a. het gebruik, het laten gebruiken of het in gebruik geven van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als zelfstandige woning;
- b. het gebruik, het laten gebruiken of het in gebruik geven van gronden als stand- of ligplaats van mobiele kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/ of dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- c. het gebruik, het laten gebruiken of het in gebruik geven van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere als dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van gronden;
- d. het gebruik, het laten gebruiken of het in gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van handel of nijverheid;
- e. het gebruik, het laten gebruiken of het in gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
10.2 Parkeren
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte of nieuw te plaatsen woonunit, met inachtneming van het volgende:
- a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
- b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt;
- d. een afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
- e. indien er op het perceel geen geschikt bijgebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
- f. tijdelijke woonunits mogen op of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd worden;
- g. de tijdelijke woonunit dient landschappelijk ingepast te worden;
- h. een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 1 of Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsregels
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Wesepe, Raalterweg 9-9a'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Raalterweg 9 - 9a te Wesepe. Ter plaatse zijn in de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing twee woningen gerealiseerd. Initiatiefnemer is voornemens hierbij een derde vrijstaande woning te realiseren in de vorm van een voormalige slachterij, welke opnieuw zal worden opgebouwd.
Voor het betreffende perceel is het bestemmingsplan "Wesepe" van toepassing. Hierbinnen is enkel de bestaande woonboerderij toegestaan. De realisatie van een tweede woning hierbinnen is reeds vergund middels een kruimelvergunning. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe in het samenvatten van zowel de bestaande planologische situatie als de benodigde kaders voor de realisatie van de nieuwe vrijstaande woning. Deze toelichting toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Wesepe. Het betreft een voormalige boerderij met slachterij en woning aan de Raalterweg 9 en 9a te Wesepe, kadastraal bekend gemeente Olst sectie H nummers 4209, 4257, 4258, 4259, 4260, 4261 en 1008
![]() |
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Hierna volgt een luchtfoto van het plangebied en de nabije omgeving. Het bestaande perceel wordt omringt door agrarische gronden en aan de overzijde van de Raalterweg een bedrijfsperceel. De beoogde ontwikkellocatie grenst aan de bebouwing van de kern Wesepe.
![]() |
Figuur 1.2 Luchtfoto |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Wesepe, Raalterweg 9-9a' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1773.BP202305015-0301) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
Het huidige planologische regime is vastgelegd in het bestemmingsplan "Wesepe" (vastgesteld op 2 juli 2007). De gronden zijn voorzien van de bestemming wonen, agrarisch en bos.
![]() |
Figuur 1.5 Uitsnede bestemmingsplan 'Wesepe' |
Daarnaast gelden voor het gebied nog het 'bestemmingsplan archeologie' (vastgesteld 28 april 2021) en het Parapluplan Parkeren (vastgesteld 10 september 2018).
Om de voorgenomen alsnog juridisch planologisch mogelijk te maken is deze toelichting opgesteld, waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de waterhuishouding besproken. Hoofdstuk 6 gaat in op de planverantwoording en hoofdstuk 7 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie Wesepe
De geschiedenis van Wesepe gaat terug tot het jaar 1230, Toen heette het Wesope en was in het bezit van edelman Wouter van Keppel, tevens bezitter van havezate Dingshof. Wesope betekent 'weidebeek, wat aangeeft dat het hier in vroegere tijden een drassig gebied was, afgewisseld met de hoger gelegen veldgronden. De naam Wesepe is afgeleid van het oud-germaanse "wisa" voor weide, en "apa" voor water.
In 1348 wordt de kerk van Wesepe al genoemd in een oorkonde. Een zelfstandige marke werd Wesepe in 1549. Deze Marke bestond oorspronkelijk uit 41 gezinnen. In 1748 had Wesepe 239 inwoners, in 1849 410 inwoners, en in 1979 ongeveer 1250. In 1837 werd een beltmolen gebouwd, die helaas in de nacht van 10 op 11 april 1945, één dag voor de bevrijding van Wesepe, door bezetters in brand is gestoken.
De openbare lagere school, gebouwd in 1855, heeft tot 1954 dienst gedaan. Later is aan de Scholtensweg een nieuw schoolgebouw gebouwd. Op 24 september 1910 werd in Wesepe het spoorwegstation geopend voor de spoorlijn Deventer–Ommen van de Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij Deventer-Ommen. Op 15 mei 1935 reed de laatste trein door Wesepe. Het stationsgebouw bestaat nog steeds en fungeert momenteel als woonhuis.
2.2 Huidige Situatie
De bebouwing was, met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning ernstig in verval. Het oogde niet fraai en de staat is/was ook gevaarlijk. Dit doet afbreuk aan het straatbeeld en is geen fraaie entree voor Wesepe. Door woningen toe te staan in deze gebouwen, wordt het de moeite waard om de gebouwen op te knappen en te behouden.
![]() |
Figuur 2.1 De bestaande vervallen bebouwing |
![]() |
Figuur 2.2 Bestaande bebouwing binnen het plangebied (Bron: Marten - Buitengewoon Ontwerpen) |
De huidige situatie betrof een gedeelte bestaande woning met daaraan/daarnaast enkele in zeer slechte staat en grotendeels reeds gesaneerde gebouwen (voormalig slachterij, agrarische bebouwing en overige opstallen).
Gebouwen:
A en B: Bestaande woonboerderij met inwoning, 1.500 m3
C: Oude slachterij, 100 m2
D: Mestkelder, 100 m2
E: Stal, 100 m2
F: Kapschuur, 200 m2
G: Berging, 75 m2
H: Berging,40 m2
2.3 Gewenste Situatie
De gewenste situatie betreft het splitsen van de bestaande woonboerderij in 2 woningen en het toevoegen van een vrijstaande woning met bijgebouw aan het plangebied in de vorm van een voormalige slachterij, welke opnieuw zal worden opgebouwd.
Door het splitsen van de volumineuze woonboerderij en realiseren van een woning is de winst voor de ruimtelijke kwaliteit groot, aangezien de historische waarde van het erf behouden blijft en de onderlinge samenhang tussen de gebouwen groot is. De nieuwe woning zorgt niet voor uitbreiding van bebouwing op het erf. Per saldo neemt het bebouwde oppervlak met circa 300 vierkante meter af. Tevens wordt het aantal gebouwen verminderd. De woning worden landschappelijk ingepast, waardoor het aanblik vanaf de Raalterweg verbeterd.
Het gewenste bouwblok van de nieuwe woning is ca. 490 m2 groot waarbinnen het bouwvlak zich bevindt (en waarbinnen conform het nieuwe bestemmingsplan het aantal m2 woning en bijgebouw gebouwd mag worden). De woning mag maximaal 100 m2, daarnaast mag er vergunningsvrij gebouwd worden conform de richtlijnen van het BZK inzake vergunningsvrij bouwen (brochure).
Daarnaast moet aan de volgende eisen worden voldaan:
• Bestaande woonboerderij behoudt zijn huidige afmeting
• Voor de nieuwe woning (nieuw te bouwen voormalige slachterij) o Een goothoogte van max 3 meter
o nokhoogte 9 meter
o De breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen.
o De afstand van de vrijstaande zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
o De dakhelling mag niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden bedragen.
• Bergingen: Iedere woning binnen het plangebied krijgt de mogelijkheid tot het bouwen van bijgebouwen tot een max.100 m2 met een maximale goothoogte van 3 m. en een maximale nokhoogte van 6 m.
![]() |
Figuur 2.4 Voorbeelden van de gewenste situatie (Bron: Marten - Buitengewoon Ontwerpen) |
De erfgrens wordt voorzien van een beukenhaag en/of erfsingel met onderbegroeiing. De tuin nabij de bebouwing zal ongeveer gelijk aan het maaiveld van de bebouwing zijn met diverse aanplant/bomen.
![]() |
Figuur 2.5 Nieuwe situatie binnen het plangebied (Bron: Marten - Buitengewoon Ontwerpen) |
Gebouwen:
A: 2-onder-1-kap bestaande woonboerderij 750 m3
B: 2-onder-1-kap bestaande woonboerderij 750 m3
C: Nieuwe woning in de vorm van oude slachterij, 100 m2
D: Berging, 100 m2
E: Berging, 100 m2
G: Berging, 75 m2
H: Berging,40 m2
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Relatie tot initiatief
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
- stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van meer dan 11 woningen als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).
In dit geval worden twee nieuwe woningen gerealiseerd, waarvan één al via een kruimelvergunning is mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau staat de ontwikkeling niet in de weg. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
- goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
- versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
- veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De uitbreiding met kleinschalige woningbouw is mogelijk onder het principe van concentratie, artikel 2.1.2 Omgevingsverordening Overijssel, waarin wordt gesteld dat bij uitbreiding van een dorp dat niet valt onder het stedelijk netwerk wordt voldaan aan de lokale behoeftevraag. De woningbehoefte is in paragraaf 3.1.3 onderbouwd.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
- 1. Of – generieke beleidskeuzes
- 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
- 3. Hoe – gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In figuur 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe
3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
3.3.3 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025
De Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 is op 13 juni 2022 vastgesteld. De gemeente wil de woningcrisis stevig aanpakken, blijkt uit deze nieuwe woonvisie. Net als het landelijke beeld kent ook Olst-Wijhe het probleem van onvoldoende aanbod en stijgende huizenprijzen. De gemeente wil daarom de komende 10 jaar onder andere groeien met 1.000 tot 1.200 woningen. De belangrijkste punten uit de Woonvisie zijn:
- De gemeente wil het aantal koop- en huurwoningen flink uitbreiden in Olst, Wijhe, Wesepe en Boskamp en in de andere kernen wordt gewerkt aan maatwerkoplossingen. Samen met SallandWonen en beide huurdersorganisaties werkt de gemeente aan oplossingen voor de (sociale)huur.
- De gemeente wil zich in eerste plaats richten op eigen inwoners met in het bijzonder aandacht voor starters en senioren.
- De gemeente wil een goede mix van doelgroepen en woningtype. Dit vergroot de sociale samenhang, doorstroming en leefbaarheid.
- De gemeente wil duurzaam bouwen, aangepast aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en zorg voor biodiversiteit.
- De gemeente wil dat iedereen mee kan doen in de samenleving. Dat er zorg is voor elkaar en ondersteuning waar nodig.
Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streef aantal van circa nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. In het maximaal scenario wordt ervan uitgegaan dat het zwaartepunt van de additionele woningbouw met name in de beide hoofdkernen zal worden gerealiseerd en groeit het woningbouwprogramma voor de overige kernen en buurtschappen in wat mindere mate mee. Bij het bouwen van woningen in de kleine kernen en buurtschappen is het respecteren van de omgeving (gebouwd en landschappelijk) een belangrijk uitgangspunt.
Met het voorliggende plan wordt ingespeeld op de lokale behoefte en doorstroming op de woningmarkt bevorderd.
Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van de leefbaarheid en instandhouding van bestaande goede dorpse voorzieningen, zoals de basisschool, sportvoorzieningen en een rijk verenigingsleven.
3.3.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r..
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijkevoorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn omaan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.2.2 Situatie plangebied
4.2.3 Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
4.3 Bodem
4.3.1 Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
4.3.2 Onderzoek
4.3.3 Conclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen het planvoornemen.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.4.2 Situatie plangebied
Het project is gericht op herontwikkeling van verouderde bebouwing waarbij nettto 2 nieuwe woningen worden toegevoegd. In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het ‘Besluit gevoelige bestemmingen’.
4.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externeveiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum tebeperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.5.2 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deRisicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode ster) en omgeving weergegeve
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart |
Op de risicokaart zijn een drietal risicovolle inrichtingen te zien. Aan de Raalterweg 30 (600 m afstand), Veldwachter 3 (500 m afstand) en Eikenweg 13 (550 m afstand). Het betreft alle drie opslagtanks voor propaan. Allen liggen op ruim voldoende afstand dat een verdere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.
Uit de inventarisatie blijkt dan ook het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.5.3 Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterkerbelast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat wanneer meer specifieke informatie bekend is, dat deze specifieke informatie voorgaat. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Deze richtafstanden zijn indicatief, hoewel vaak uit jurisprudentie blijkt dat ze als eis gezien worden door de Raad van State bij een beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
4.6.2 Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
In dit geval kan worden uitgegaan van een gemengd omgevingstype. Naast woningen zijn rondom het plangebied een centrumfunctie en verscheidene bedrijven gevestigd.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
4.6.3 Onderzoek
In voorliggend geval is door Noaber B.V. een rapportage milieuzonering opgesteld. Deze is als Bijlage 3 opgenomen bij deze toelichtingen, de belangrijkste conclusies zijn hieronder uiteengezet:
![]() |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat voldaan wordt aan alle richtafstanden. Geconcludeerd wordt dat de bedrijfsbestemmingen in de omgeving geen hinder ondervinden van de milieugevoelige bestemming in het plan. Anderzijds ondervindt de nieuw te bouwen woning geen hinder van de omliggende functies. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat binnen het plan en de omgeving een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
4.6.4 Conclusie
Dit aspect is geen belemmering voor het planvoornemen.
4.7 Flora En Fauna
4.7.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
- 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
- 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
- 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
4.7.2 Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbij gelegen gebied dat valt onder de werkingssfeer van de wet Natuurbescherming en stikstof gevoelig is, is Boetelerveld. Gezien de afstand tot dit gebied, circa 6,6 kilometer, en de geplande ontwikkeling kan er stikstofdepositie plaatsvinden. Om dit aan te tonen dan wel uit te sluiten is een Aerius berekening uitgevoerd.
Stikstof
Ten behoeve van stikstof-gerelateerde effecten is door Noaber B.V. onderzoek gedaan of sprake is van een negatief effect op het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied Boetelerveld (zie Bijlage 4).
Uit de rekenresultaten van zowel de gebruiksfase alsook de aanlegfase blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Geconcludeerd wordt dat hiermee geen sprake is van een stikstofdepositie met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Natuur Netwerk Nederland
Het plangebied is gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland in Overijssel.
Soortbescherming
Door Econsultancy een quickscan natuurtoets uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen plannen in het kader van de Wet natuurbescherming mogelijk zijn (zie Bijlage 5).
Algemene broedvogels
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door bij het verwijderen van nestgelegenheden en uitoefenen van verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden. Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie te worden uitgevoerd door een ter zake kundige.
Rugstreeppad
De rugstreeppad heeft een mogelijk land- en voortplantingshabitat op de onderzoekslocatie. Bij langdurig leegstand is vestiging niet uit te sluiten. Door voor de aanvang van de werkzaamheden de bouwlocatie af te schermen met een amfibieënscherm kan vestiging van de rugstreeppad op de bouwlocatie op voorhand voorkomen worden.
Poelkikker
Er zijn geen geschikte voortplantings- of landhabitat aanwezig binnen de onderzoekslocatie. Deze zijn echter wel aanwezig in het direct naastgelegen gebied. Zodoende kan de poelkikker zich incidenteel op de onderzoekslocatie begeven. Door voor de aanvang van de werkzaamheden de bouwlocatie af te schermen met een amfibieënscherm kan het betreden van de poelkikker op de bouwlocatie op voorhand voorkomen worden.
Algemene zoogdieren en amfibieën
Ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat het verwijderen van materialen als bladeren, ruigte en andere materialen doe door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden zorgvuldig dient te gebeuren. Dit dient buiten de winterrust te gebeuren (maart-oktober).
Overige soortgroepen
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Gebiedsbescherming
Voor wat betreft bescherming van Natura 2000-gebieden geldt dat er gezien de afstand (+/- 7 kilometer) tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied in combinatie met de aard van de plannen externe effecten als gevolg van toename van stikstofdepositie niet op voorhand uit te sluiten zijn. Middels een aanvullend onder-zoek middels de AERIUS-calculator dient bepaald te worden of er op grond van objectieve gegevens kan wor-den uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan heb-ben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.
4.7.3 Conclusie
De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.3 Conclusie
Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.9 Verkeer En Parkeren
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Olst-Wijhe beschikt over eigen beleidsregels (Beleidsregels voor parkeren Olst-Wijhe 2015). In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Inmiddels is deze vervangen door de publicatie 'Toekomstig parkeren, publicatie 381, december 2018' van het CROW. Hiervan wordt ook uitgegaan bij het aspect verkeer.
Qua parkeren wordt gesteld dat er op eigen terrein voldoende ruimte is om in voldoende parkeergelegenheid te voorzien.
4.10 Kabels En Leidingen
4.10.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.10.2 Onderzoek
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.10.3 Conclusie
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
4.11.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.11.2 Onderzoek
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Waterhuishouding
5.1 Watertoets
5.1.1 Algemeen
In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.
Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.
5.1.2 Onderzoek
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels En Verbeelding
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.
Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
6.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele plangebied.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden achter de woonpercelen zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Hierbinnen is geen bouwvlak opgenomen en kunnen dus enkel in gebruik worden genomen als agrarisch cultuurgronden. Dit is in de huidige situatie ook al het geval.In de regels is aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Wesepe".
Artikel 4 Tuin
De gronden voor de voorgevel van de te realiseren woningen zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. In de regels is aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Wesepe".
Artikel 5 Wonen
Alle woningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen achter de voorgevel zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. In de regels is aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Wesepe".
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op een deel van de gronden in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. In de regels is geheel aangesloten bij de regels uit het "bestemmingsplan archeologie".
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op een deel van de gronden in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. In de regels is geheel aangesloten bij de regels uit het "bestemmingsplan archeologie".
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Er is vooroverleg gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook is het voorliggende plan afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. Met betrekking tot de 'zone waterschapsbelang' heeft het waterschap aangegeven dat deze zone binnen het plangebied niet overeenkomt met een van de toetslagen die zij hanteert. Het waterschap stemt in met het weglaten van voorgenoemde zone in voorliggend bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken terinzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beleidsregels Parkeren Olst-wijhe
Bijlage 2 Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe
Bijlage 3 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek Ontwikkellocatie
Bijlage 2 Bodemonderzoek ontwikkellocatie
Bijlage 3 Rapport Milieuzonering
Bijlage 3 Rapport milieuzonering
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 5 Quickscan natuurtoets