KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie Plangebied
2.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodem
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Milieuzonering
4.6 Geur
4.7 Ecologie
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
4.9 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg
8.1 Het Rijk
8.2 Provincie Overijssel
8.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta
8.4 Inspraak
8.5 Zienswijzen
Bijlage 1 Beleidsregels Voor Parkeren Gemeente Olst-wijhe
Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Parkeertoets
Bijlage 2 Parkeeronderzoek
Bijlage 3 Verkeersonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Geuronderzoek
Bijlage 8 Stikstofberekening
Bijlage 9 Quickscan Ecologie
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.
Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Wijhe, Kindcentrum

Bestemmingsplan - gemeente Olst-Wijhe

Vastgesteld op 22-04-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Wijhe, Kindcentrum met identificatienummer NL.IMRO.1773.BP78053-0301 van de gemeente Olst-Wijhe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.1773.BP78053-0301.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 archeologisch onderzoek

een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.6 archeologische verwachtingswaarde

de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.16 evenementen

gebeurtenissen die ten hoogste 5 dagen duren, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.17 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.20 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen

1.21 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.22 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.23 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij, plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.24 vellen

vellen, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, technische ruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;"

2.2 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 diepte van een werk of werkzaamheid

vanaf maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. de organisatie van evenementen;

met daarbij behorende gebouwen, bedrjfswoningen niet inbegrepen, andere-bouwwerken, tuinen, wegen en paden, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, technische installaties, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwhoogten, bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

7.3 Parkeren

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Parkeren

8.2 Voorwaardelijke verplichting - waterberging

  1. a. Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken, overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van hemelwaterbergende voorziening(en), met dien verstande dat voor de opvang en het bufferen van hemelwater minimaal 80 mm per m2 van het totaal aanwezige afvoerend oppervlak (grondgebonden verharding en daken) aan bergingscapaciteit gerealiseerd wordt.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in a, mits in dat geval geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden, alsmede de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  3. c. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. d. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 50 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie;
  5. e. ten behoeve van het bouwen met overschrijding van bouwgrenzen door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel. en kroonlijsten en dakoverstekken;
    3. 3. (hoek.)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, met een overschrijding van maximaal 1,5 m;
  6. f. ten behoeve van het vergroten van de maximale bouwhoogte van gebouwen door plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte van de vergroting niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

De omgevingsvergunning om af te wijken wordt slechts verleend, indien daardoor de gebruiksmogelijkheden en privacy op aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat:

  1. a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  2. b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.

10.2 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Waarde- Archeologie - 1' en/of Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien;

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Wijhe, Kindcentrum

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het zuiden van de kern Wijhe ligt het sportcomplex SPOC-park (sport, onderwijs en cultuur). De gemeente Olst-Wijhe is voornemens om op een deel van dit sportcomplex, aansluitend op een schoollocatie, een kindcentrum te realiseren. Het kindcentrum betreft een nieuwe schoollocatie waar drie bestaande basisscholen in een nieuw gebouw zullen worden geclusterd.

De locatie heeft momenteel een sportbestemming. Binnen deze bestemming ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een school. Het is daarom wenselijk het bestemmingsplan te herzien om de bouw en het gebruik van het kindcentrum planologisch mogelijk te maken.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken. In dit plan wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Wijhe. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wijhe, sectie E, perceelnummer 4008 (deels). De ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Wijhe en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1. De rode ster en het rode kader geven de locatie van het plangebied indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Wijhe en de directe omgeving (Bron: PDOK, bewerkt)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan ''Wijhe, Kindcentrum" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1773.BP78053-0301);
  • regels;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Parapluplan Parkeren" (vastgesteld op 10 september 2018), "Parapluplan archeologie" (vastgesteld op 28 april 2014) en het "Bestemmingsplan Wijhe" (vastgesteld op 16 februari 2009). In dit geval is met name het "Bestemmingsplan Wijhe" relevant. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het "Bestemmingsplan Wijhe" opgenomen. Het plangebied is met een rode omkadering indicatief aangegeven. Vervolgens is een uitsnede van het "Parapluplan archeologie" opgenomen, aangezien deze dubbelbestemmingen middels het parapluplan zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0002.png"
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Archeologie" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied kent op basis van de geldende bestemmingsplannen de bestemmingen 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Bos' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' (beiden deels). De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geldt op het grootste (westelijke deel). De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geldt enkel in een hoek in het noordoosten van het plangebied.

Hierna wordt nader op deze bestemmingen en aanduidingen ingegaan.

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

'Recreatie - Dagrecreatie'

Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen, met bijbehorende voorzieningen en gebouwen zoals een kantine, andere bouwwerken wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groen.

Gebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10% van het totale bestemmingsvlak en een bouwhoogte van 6 meter.

'Bos'

Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor bos, bebossing, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tevens is extensief recreatief medegebruik toegestaan. Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken en voorzieningen gebouwd worden.

'Waarde - Archeologie - 1'

De voor ' Waarde - Archeologie -1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

Voor bepaalde activiteiten is een verbod opgenomen. Het gaat onder andere om grondwerkzaamheden, de aanleg van verhardingen, het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van diepwortelende beplanting.

Van dit verbod kan worden afgeweken indien het gaat om werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de verstoring niet groter is dan 100 m2 en een diepte hebben van maximaal 50 centimeter onder het maaiveld.

'Waarde - Archeologie - 2'

De voor ' Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

Voor bepaalde activiteiten is een verbod opgenomen. Het gaat onder andere om grondwerkzaamheden, de aanleg van verhardingen, het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van diepwortelende beplanting.

Van dit verbod kan worden afgeweken indien het gaat om werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de verstoring niet groter is dan 250 m2 en een diepte hebben van maximaal 50 centimeter onder het maaiveld.

1.4.3 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan ontbreken binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' de bouw- en gebruiksregels voor een school. Binnen deze gronden ontbreken ook de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en de gewenste situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de Provincie Overijssel en de gemeente Olst Wijhe beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt op het sportcomplex in Wijhe Zuid, aan de Lange Slagen. De directe omgeving kenmerkt zich naast het sportcomplex door de aanwezigheid van een middelbare school, een kinderdagverblijf en een sporthal. Rondom dit gebied liggen met name woongebieden. Aan de zuidzijde ligt het buitengebied. Kenmerkend voor de omgeving is daarnaast de spoorlijn Zwolle-Deventer, die ten westen van de middelbare school en de sporthal ligt.

Het plangebied zelf betreft grotendeels een kunstgras voetbalveld, met omliggende groenvoorzieningen. Aan de zuidzijde van dit voetbalveld, waar de parkeerplaatsen beoogd zijn, liggen de gronden braak.

De grens van het plangebied vormt aan de zuidzijde de wegen Lange Slagen en de Omloop, aan de west- en noordzijde een watergang met daarachter een middelbare school en aan de oostzijde voetbalvelden van het sportcomplex.

In de volgende afbeeldingen zijn een luchtfoto en een straatweergave van de huidige situatie weergegeven. Aan de voorzijde zijn de gronden waar het parkeerterrein beoogd is zichtbaar. Het kunstgrasveld (locatie van het kindcentrum) ligt achter de houtsingel die de noordelijke grens van het parkeerterrein zal vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0004.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0005.png"

Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Lage Slagen (Bron: Google Streetview, 2018).

2.2 Gewenste Situatie Plangebied

Op dit moment heeft Wijhe een aantal basisscholen. Het voornemen is om de scholen op één locatie in Wijhe te clusteren. Deze locatie is gevonden op het sportcomplex in het zuiden, aansluitend op de locatie van middelbare school Capellenborg. Deze locatie is bewust gekozen, omdat nadrukkelijk de samenwerking kan worden gezocht met Capellenborg en het nabijgelegen kinderdagverblijf de Bieënkorf.

Door de realisatie van het kindcentrum wordt er voor gezorgd dat er op lange termijn kwalitatief goede, kansrijke, toekomstbestendige en betaalbare voorzieningen voor onderwijs en kinderopvang in de gemeente voorhanden zijn.

Het kindcentrum bestaat uit 26 leslokalen voor in totaal naar schatting 580 leerlingen. Het gebouw heeft een oppervlakte van circa 3.000 m2 en een bouwhoogte van circa 9 meter (twee bouwlagen). Het kindcentrum wordt ten zuidwesten van de Capellenborg gerealiseerd. Ten westen komt er ruimte voor een fietsenstalling. Aan de zuidzijde worden minimaal 60 en maximaal 90 parkeerplaatsen ten behoeve van het kindcentrum gerealiseerd.

Ten behoeve van de ontwikkeling worden daarnaast een aantal ontsluitingswegen, fietspaden en voetpaden aangelegd en wordt het groen anders ingericht. In de volgende afbeelding 2.3 is een overzichtsplattegrond van de gewenste situatie weergegeven. Vervolgens is een overzicht van de mogelijke verkeersstructuren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0006.png"

Afbeelding 2.3: Overzichtsplattegrond gewenste ontwikkeling (Bron: Gemeente Olst-Wijhe)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0007.png"

Afbeelding 2.4: Overzicht verkeersstructuren (Bron: Mabo-Civiel)

2.3 Verkeer En Parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Olst-Wijhe beschikt over een eigen parkeernota (Beleidsregels parkeren). In deze beleidsregels staat hoe de gemeente Olst-Wijhe per bouwplan het minimum aantal aan te leggen parkeerplaatsen bepaalt. Dit gebeurt aan de hand van parkeernormen. De parkeernormen gelden voor alle vergunningsplichtige nieuwbouw en verbouw met functieverandering. Bestaande situaties worden geacht aan de parkeernormen te voldoen.

In de parkeernota is aansluiting gemaakt met de parkeerkencijfers van het CROW. De CROW hanteer minimum en maximum normen, hierbinnen ligt de bandbreedte. Er is in de parkeernota ervoor gekozen om voor het gebied 'rest bebouwde kom' het minimum als norm te hanteren.

In de parkeernota wordt aangegeven dat op de gemeente Olst-Wijhe een stedelijkheidsgraad van het type 'niet stedelijk' van toepassing is. Voor het gebiedstype wordt 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Het plangebied ligt namelijk in de rand van Wijhe. Dit is conform de parkeernota.

Samengevat worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • niet stedelijke gemeente;
  • rest bebouwde kom;
  • functie: basisschool.

2.3.2 Parkeren

Algemeen

Op basis van voorgenoemde uitgangspunten geldt voor een basisschool een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per leslokaal.

  • Basisschool (26 lokalen): 13 parkeerplaatsen;

Voor basisscholen geldt daarnaast een parkeerbehoefte voor het halen en brengen van leerlingen (kiss & ride). Deze parkeerbehoefte komt bovenop de behoefte zoals die in het CROW is gesteld en wordt via een formule berekend. De berekening die hierbij behoort is de volgende:

totaal aantal leerlingen * % leerlingen dat met de auto komt * factor parkeerduur * factor kinderen per auto = parkeervraag kiss & ride.

De gemeente Olst-Wijhe heeft op basis van deze formule een parkeertoets uitgevoerd, waarin het aantal benodigde parkeerplaatsen inclusief kiss & ride in beeld is gebracht. Hieruit blijkt dat de parkeerbehoefte maximaal 78,4 parkeerplaatsen bedraagt.

Opgemerkt wordt dat het aantal van 78 parkeerplaatsen voor het kindcentrum zoals opgenomen in de formule, geldt wanneer er sprake is van één aanvangs- en eindtijd van de basisschool. Als er sprake is van gescheiden aanvangs- en eindtijden dan verspreid de parkeerbehoefte zich meer over de dag, wat een reductie van 26 parkeerplaatsen betekend. In dat geval zou de aanleg van 52 + 2,5 = afgerond 55 parkeerplaatsen voldoende zijn.

In totaal zijn er 90 parkeerplaatsen beoogd, zoals ook is weergegeven in afbeelding 2.4. Hiermee zijn er voldoende parkeerplaatsen voor het worst-case scenario waarbij sprake is van één aanvangs- en eindtijd van de basisschool. De parkeertoets is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Parkeeronderzoek

Uitgangspunt van het plan is dat de volledige parkeervraag opgevangen wordt op het nieuwe parkeerterrein. Er is echter een parkeerterrein nabij de sporthal, dat niet aan zijn volledige capaciteit zit. De geadchte is daarom dat een deel van het parkeren van de scholen op deze locatie plaats kan gaan vinden. Daarom is aanvullend in april 2022 een parkeeronderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 2 opgenomen.

Voor het vaststellen van de parkeerdruk op het bestaande parkeerterrein zijn alleen de momenten van belang waarop ook de basisschool in de toekomst een claim zal leggen op deze parkeercapaciteit. Logischerwijs is dit tijdens de schooluren en enige tijd hiervoor en hierna. In grote lijnen gaat het om de periode 08.00 uur tot 17.00 uur.

Om de restcapaciteit op het parkeerterrein De Lange Sagen in de huidige situatie inzichtelijk te maken is een parkeeronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op dinsdag 1 en donderdag 3 maart 2022 van 7:00 – 16:00 uur. Hierbij is ieder uur, en in de periode 8:00 – 9:00 en 14:00 – 15:00 uur iedere vijf minuten, het aantal geparkeerde voertuigen geregistreerd. Geconcludeerd kan worden dat het terrein in de onderzoeksperioden alleen door werknemers en bezoekers van de omliggende voorzieningen (naar verwachting het kinderdagverblijf en de Capellenborg school) wordt gebruikt. De parkeerdruk is op geen enkel moment hoog te noemen.

Op het drukste moment is net de helft van de beschikbare parkeercapaciteit van 107 parkeerplaatsen bezet. Dit betekent dus op alle momenten een restcapaciteit van minimaal 53 parkeerplaatsen. Deze resterende parkeerplaatsen kunnen in beginsel in de toekomstige situatie worden gebruikt door personeel van de nieuwe basisschool en door ouders die kinderen naar school brengen en weer ophalen.

Conclusie

Er is, op zowel het bestaande parkeerterrein als het nieuwe parkeerterrein ruim voldoende capaciteit om in de parkeerbehoefte te voorzien.

2.3.3 Verkeersgeneratie

Algemeen

In dit geval gaat het om de bouw van een kindcentrum. Opgemerkt wordt dat het niet gaat om een nieuwe school, maar een nieuw gebouw voor vijf bestaande scholen. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van verkeersbewegingen, maar uitsluitend een verplaatsing naar een andere locatie. De toename aan verkeersbewegingen kan eenvoudig afgewikkeld worden via de Lange Slagen en de Omloop.

Het CROW en de gemeentelijke parkeernota noemen geen cijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie van een basisschool. In dit geval is door Goudappel Coffeng een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de clustering van de scholen in Olst en Wijhe. Het volledige rapport is als Bijlage 3 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

In dit geval zijn de resultaten ten aanzien van Wijhe relevant. Voor de locaties is een afweging gemaakt van de voor- en nadelen van het clusteren van de scholen op één locatie. De volgende vragen zijn van belang:

  • Wat zijn de huidige routes van de leerlingen naar de diverse schoollocaties?
  • Hoe gaan de routes van de leerlingen veranderen bij het clusteren van de scholen?
  • Welke wegen krijgen een toename van leerlingen (en dus auto's of fietsers) te verwerken?
  • Zijn de wegen op deze routes geschikt om dit schoolverkeer verkeersveilig af te wikkelen?

Met name de laatste twee vragen zijn in het kader van de bestemmingsplanprocedure relevant. Aangetoond moet immers worden dat er sprake is van een veilige afwikkeling van verkeer op wegen die hiervoor geschikt zijn.

Resultaten onderzoek

Wijhe heeft momenteel een aantal verspreide basisscholen (waarvan eentje in Boerhaar) die middels de bouw van het kincentrum worden geclusterd op één locatie nabij het voortgezet onderwijs Capellenborg.

Er zijn een aantal straten die drukker worden als scholenroute. Het gaat voor Wijhe om twee routes. Een basisscholier die gebracht wordt met de auto zal via de Raalterweg, Morgenlanden en de Lange Slagen noord bij de school worden afgezet. Vanuit de zuidelijke zijde gaat de route over de Omloop en vervolgens de Lange Slagen zuid. Routes per fiets wijken af. Zo gaat de fietser niet over de Omloop en kiest de fietser vanuit noord voor de Noorder Koeslag, i.p.v. de Morgenlanden. Tot slot profiteert de fietser van de mogelijk nieuwe fietsinfrastructuur ten oosten van de Capellenborg.

Gezien de verkeersintensiteiten op deze wegen, komt de veiligheid op de meeste van deze straten op de route niet in het geding. Voetgangers, fietsers en automobilisten hebben op de meeste locaties een duidelijke plek op de weg en de kwetsbare verkeersdeelnemers (voetgangers) zijn gescheiden. Een aandachtspunt is echter het ontbreken van voetgangersvoorzieningen op de zuidzijde van de Lange Slagen.

Het is een aanbeveling om een voetgangersvoorziening realiseren aan het zuidelijke deel van de Lange Slagen om conflicten tussen voetgangers, fietsers en automobilisten te vermijden. Een nader te onderzoeken alternatief hiervoor is het aanleggen van een voetpad vanaf het scholencomplex binnendoor (achterlangs de tafeltennisvereniging) richting de Omloop. Dat kan betekenen dat er geen voetpad langs de Lange Slagen behoeft te worden aangelegd.

Conclusie

Met inachtneming van bovenstaande aanbevelingen is er ten aanzien van het aspect verkeersgeneratie geen belemmering te verwachten. Met het schetsontwerp (zie ook paragraaf 2.1) is rekening gehouden met de uitkomsten van het verkeersonderzoek en de genoemde aanbevelingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR, de voorloper van NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid

De Nationale omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkeling, zoals de ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte groter dan 500 m2 is hier veelal sprake van. In dit geval gaat het om de bouw van een kindcentrum met een oppervlakte van circa 3.000 m2. Deze functie wordt gerealiseerd op percelen waar deze functie momenteel niet mogelijk is. Er is dan ook sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt aan de ladder getoetst.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de functie. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een kindcentrum met ruimte voor verscheidene basisscholen, waarbij deze scholen worden verplaatst naar het plangebied. Het gaat om basisscholen in Wijhe en één in het aangrenzende dorp Boerhaar. Het verzorgingsgebied betreft hiermee de dorpen Wijhe en Boerhaar, met omliggend buitengebied.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Door een dalend leerlingenaantal en verouderde schoolgebouwen met soms aanzienlijke leegstand, staan de bestaande scholen in Wijhe en Boerhaar onder druk. Om er voor te zorgen dat er op de lange termijn kwalitatief goede, kansrijke, toekomstbestendige en betaalbare voorzieningen voor onderwijs en kinderopvang voorhanden zijn, wil de gemeente Olst-Wijhe met haar samenwerkingspartners actie ondernemen. Dit wordt bereikt door het clusteren van de bestaande scholen op een nieuwe locatie in een toekomstbestendig gebouw.

Een andere belangrijke reden om de scholen te clusteren is dat door deze locatie, aansluitend op een kinderopvang en een middelbare school, een goede samenwerking met deze partijen kan ontstaan. Het idee hierachter is dat deze verschillende voorzieningen samen meer aan kinderen kunnen bieden dan elke schoollocatie afzonderlijk. Expertise kan worden gedeeld doordat er een cluster van voorzieningen ontstaat. Partijen die hierbij een rol spelen zijn onder meer de GGD, Expertisecentrum Passend Onderwijs Salland, schoolmaatschappelijk werk, logopedisten, kinderfysiotherapeuten en jeugdhulpverleners. Ook het integreren van sport en bewegen leidt tot belangrijke voordelen zoals betere leerprestaties en het tegengaan van obesitas.

Tot slot wordt vermeld dat het gaat om bestaande scholen die worden gesitueerd in een nieuw gebouw. Het totaal aantal leerlingen is hierbij in beeld gebracht en het plan is daarop gebaseerd. Geconcludeerd wordt dat er hiermee sprake is van een concrete behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

Liggen de ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied?

De ontwikkelingen liggen in bestaand stedelijk gebied. De locatie van het kindcentrum is, zoals hiervoor reeds gemotiveerd, logisch gekozen aansluitend op bestaande voorzieningen van samenwerkende partners en sportfaciliteiten. Ook wordt visueel gezien aangesloten op bestaande bebouwing.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie aan het Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0008.png"
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

3.3.2 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen zowel het Rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet Geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan op het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In dat kader dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

In dit geval gaat het bij het kindcentrum om de realisatie van een gebouw bestemd voor menselijk verblijf. Daartoe is een bodemonderzoek nodig. In dit geval is door Sigma een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 5 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Verkennend bodemonderzoek


bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 (t.p.v. het kunstgrasveld) bevatten verhoogde gehalten zink (zware metalen) en minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) worden in deze gevallen niet overschreden. Opgemerkt wordt dat deze grond op basis van de gemeten gehalten minerale olie na toetsing aan de waarden uit het besluit Bodemkwaliteit ter indicatie mogelijk niet meer toepasbaar is voor hergebruik. Bovengrondmengmonster MM3 (t.p.v. de uitbreiding van het clubgebouw) bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde / detectiewaarde.

Bovengrondmengmonster MM4 (sporttechnische laag onder het kunstgrasveld) bevat een verhoogd gehalte zink (zware metalen) t.o.v. de interventiewaarde en verhoogde gehalten kobalt en nikkel (zware metalen), minerale olie en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) t.o.v. de achtergrondwaarde.

Het sterk verhoogd gemeten gehalte zink overschrijdt de interventiewaarde en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van nader onderzoek. Geadviseerd wordt om middels een nader (afperkend) onderzoek de omvang van de verontreiniging vast te stellen.

ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM5 bevat een verhoogd gehalte minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) worden in dit geval niet overschreden.

Ondergrondmengmonster MM6 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde. grondwater

peilbuis 1 (1.8-2.8 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte naftaleen (vluchtige aromaten) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden.

Aanvullend bodemonderzoek

Om de omvang van de verontreiniging te onderzoeken, is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 6 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Grond

Ten behoeve van de interpretatie van de onderzoeksresultaten en de omvangbepaling is tevens gebruik gemaakt van de onderzoeksresultaten uit voorgaand verkennend bodemonderzoek. Uit de onderzoeksresultaten van het verkennend- en nader bodemonderzoek blijkt dat de sporttechnische laag onder de kunststof grasmat licht tot sterk verhoogd gehalten zink (zware metalen) bevat.

De toplaag onder het kunststof grasveld t.p.v. de afperkende boringen 112 en 116 bevat een verhoogd gehalte zink t.o.v. de interventiewaarde. De toplaag onder het kunststof grasveld t.p.v. de afperkende boringen 101 en 115 bevat een verhoogd gehalte zink t.o.v. de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5). De toplaag onder het kunststof grasveld t.p.v. de afperkende boringen 103, 104, 106 en 108 t/m 111 bevat een verhoogd gehalte zink t.o.v. de achtergrondwaarde.

De bovengrond rondom de kunststof grasmat, t.p.v. de afperkende boringen 117, 119, 121, 123, 125 en 127 t/m 132, bevat geen verhoogde gehalten zink t.o.v. de achtergrondwaarde.

In horizontale richting is de verontreiniging met zink (gehalten boven de achtergrondwaarde) middels de afperkende boringen 117, 119, 121, 123, 125 en 127 t/m 132 die rondom het kunststof grasveld staan voldoende afgeperkt.

In het verticale vlak is de verontreiniging met zink (gehalten boven de achtergrondwaarde) t.p.v. de boringen 101, 108 en 110 middels onderzoek van de diepere laag vanaf 0.15 m-mv analytisch afgeperkt tot gehalten onder de achtergrondwaarde.

Op basis van de onderzoeksresultaten valt te concluderen dat tussen de meetpunten die binnen het kunststof grasveld zijn geplaatst sprake is van een grote heterogeniteit. De gemeten gehalten zink in de sporttechnische laag variëren van licht tot sterk verhoogd.

Op basis van de bekende onderzoeksresultaten is t.p.v. her te ontwikkelen deel van het kunststof sportveld (binnen het onderzochte deel) naar schatting ca. 287 m3 grond licht tot sterk verontreinigd met zink (ca. 4.100 m2 x ca. 0.07 m, traject gemiddeld ca. 0.03- tot ca. 0.1 m-mv). Bij de schatting is gerekend met een gemiddelde sterk verontreinigde laagdikte van ca. 0.07 meter.

Indicatief onderzoek PFAS-stoffen

  • sporttechnische laag (0.03-max.0.1 m-mv)

Het monster MM PFAS bevat geen van de onderzochte PFAS stoffen verhoogd t.o.v. de bepalingsgrens. De gemeten gehalten aan PFAS stoffen in het mengmonster MM PFAS uit de sporttechnische laag overschrijden de geactualiseerde toepassingsnorm voor landbouw/natuur uit het tijdelijk handelingskader PFAS (13-12-2021) (bij toepassing op landbodem, buiten een grondwaterbeschermingsgebied) niet.

  • grondwater

In het kader van het voorgaande verkennend bodemonderzoek is in het grondwater geen verhoogd gehalte zink gemeten. In deze fase van het onderzoek heeft geen onderzoek van het grondwater plaatsgevonden.

toetsing geval van ernstige bodemverontreiniging

Op basis van de nu bekende onderzoeksresultaten is de sporttechnische laag onder het kunststofgrasveld licht tot sterk verontreinigd met zink. Er is sprake van een grote heterogeniteit. Op basis van de bekende onderzoeksresultaten valt niet uit te sluiten dat de grens van 25 m3 sterk met zink verontreinigd bodemvolume grond t.p.v. het in dit bodemonderzoek onderzochte deel van de locatie zal worden overschreden. Op basis van de bekende onderzoeksresultaten is in de grond is er mogelijk sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet Bodembescherming. In het onderhavige geval is de verontreiniging met zink te relateren aan de bijmengingen met rubberkorrels in de sporttechnische laag die zich onder het kunststof grasveld bevindt. De kunststof grasmat is rond 2008/2009 aangelegd. De verontreiniging met zink is ontstaan na 1987, het zorgplicht beginsel zoals opgenomen in artikel 13 van de Wet bodembescherming is hier van toepassing.

Op basis van het zorgplichtbeginsel uit de Wbb, alsmede in het kader van de voorgenomen wijziging van de bestemming en de geplande nieuwbouw op de locatie, dient de verontreiniging met zink in de sporttechnische laag onder het kunststofgrasveld gesaneerd te worden.

Voorafgaand het treffen van sanerende maatregelen dient vooraf een plan van aanpak te worden opgesteld. In dit plan van aanpak dient de wijze van saneren te worden beschreven. Het plan van aanpak dient vooraf ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd te worden.

Geadviseerd wordt om saneringsaanpak vooraf met het bevoegd gezag af te stemmen. Voorgesteld kan worden om, gezien de heterogeniteit van de bodemkwaliteit, de sporttechnische laag te ontgraven en tijdelijk in depot te zetten. Aan de hand van een uit te voeren partijkeuring kan vervolgens de afvoerbestemming, na af stemming met een erkend verwerker, worden vastgesteld.

In het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging dient de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zoveel mogelijk aan te sluiten bij het toekomstige bodemgebruik. Ter afstemming wordt geadviseerd om het onderhavige bodemonderzoek in dit kader voor te leggen aan het bevoegd gezag.

Wanneer in het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging ook andere delen van het kunstgrasveld worden herontwikkeld dient uitgegaan te worden dat hier ook sprake van zijn van bodemverontreiniging.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt, na sanering van de verontreinigingen, geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Een onderwijsinstelling is wel een gevoelige bestemming. Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:

Parameter Achtergrondwaarde 2020 ([ìg/m2] Achtergrondwaarde 2030 [ìg/m2) Grenswaarde
[ìg/m2)
WHO advieswaarde ([ìg/m2) Voldoet ja/nee
Stikstofdioxide
(NO2)
10,36 7,4 40 40 ja
Zwevende deeltjes (PM10) 14,42 12,06 40 20 ja
Zwevende deeltjes (PM2,5) 7,6 6,2 25 10 ja

Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM`0 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt. Ook aan de advieswaarden van de van de WHO voor de achtergrondconcentratie van alle parameters wordt voldaan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt op een binnenstedelijke locatie op een sportcomplex, in de nabijheid van verscheidene maatschappelijke voorzieningen. Om deze reden wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

In de tabel hieronder zijn de bijbehorende richtafstanden opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP78053-0301_0014.png"
Tabel 1: Richtafstanden

4.5.3 Situatie plangebied

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen

4.6.2 Situatie plangebied

Zoals aangegeven in paragraaf 4.5 bevindt in de huidige situatie ten zuiden van het plangebied een agrarisch bedrijf, op een afstand van 700 meter van het plangebied. Daarnaast ligt er op circa 1,1 kilometer een intensieve veehouderij. Ten aanzien van het grondgebonden bedrijf wordt aan de vaste afstand van 50 meter voldaan. Voor het intensieve bedrijf gelden geen richtafstanden, maar geuremissiecontouren. In een straal van een kilometer van het plangebied liggen enkele intensieve veehouderijen. De gemeente wenst inzicht te krijgen in het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarom is een geuronderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen.

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Boerhaarseweg 4 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 0,6 OUE/m3 ter plaatse van het te realiseren geurgevoelig object. Het woon- en leefklimaat t.a.v. de voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het te realiseren geurgevoelig object is volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 als ‘zeer goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,853 OUE/m3. Volgens tabel 1 is het woon- en leefklimaat t.a.v. de achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het te realiseren geurgevoelig object te kwalificeren als ‘zeer goed’.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘zeer goed’.

Aan het bevoegd gezag (gemeente Olst-Wijhe) is de afweging of het woon- en leefklimaat ter plaatse van het te realiseren geurgevoelig object aanvaardbaar wordt geacht.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming

4.7.3 Soortenbescherming

4.7.4 Conclusie

Ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

4.8.2 Cultuurhistorie

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied

4.9.3 Conclusie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend Beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kunstwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

5.2.3 Overstromingsrisico

Het hele plangebied is aangewezen als 'overstromingsgebied'. Dit betekent dat in de planvorming rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van overstroming. Een overstroming kan plaatsvinden door de doorbraak van de IJsseldijk. De kans op overstromingen is klein; 1: 1.250 per jaar. De overstromingsdiepte is daarbij 0,80 - 2,00 meter. Vanwege het overstromingsrisico moet in een vroeg stadium van de planvorming worden nagedacht over maatregelen. Deze maatregelen beperken de eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming. Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn:

  • aanvullend ophogen van het plangebied (voorzover mogelijk);
  • voldoende hoog aanbrengen van het vloerpeil, eventueel met verhoogde drempels;
  • zodanig inrichten gebouw zodat schade bij overstromingen wordt beperkt.
  • het realiseren van voldoende ontvluchtingsroutes van de overstroming af;

Dergelijke maatregelen komen bij de realisatie van het plan aan bod en hebben als dusdanig geen invloed op dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: regels waarin een verbod is opgenomen voor bepaalde werkzaamheden ter bescherming van de archeologische waarden.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 7)

In dit artikel zijn de algemene bouwregels beschreven, die voor hele plangebied gelden. In de algemene bouwregels zijn bepalingen over afwijkende en bestaande maten opgenomen. tevens wordt in de algemene bouwregels ingegaan op het parkeren.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In de algemene gebruiksregels zijn diverse bepalingen omtrent strijdig gebruik opgenomen. Tevens wordt hierbij ingegaan op het parkeren van voertuigen.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen, die erin voorzien dat bepalingen in het plan op ondergeschikte punten kunnen worden gewijzigd. Het gaat om algemene wijzigingen van bestemmmingsgrenzen en wijzigingen ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Bestemmingen

Artikel 3 Maatschappelijk

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het gewenste kindcentrum, met omliggend terrein en parkeerterrein. Ter plaatse van het kindcentrum is een bouwvlak opgenomen, waarin een maximum bouwhoogte van 9 meter is opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de bouwhoogte van omliggende maatschappelijke functies.

Naast maatschappelijke voorzieningen en evenementen, zijn ter plaatse tevens daarbijbehorende gebouwen, bedrijfswoningen niet inbegrepen, andere-bouwwerken, tuinen, wegen en paden, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en groenvoorzieningen toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat de aangetroffen bodemverontreiniging wordt gesaneerd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1 en Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2

Deze dubbelbestemmingen zijn conform het nu geldende plan opgenomen ter plaatse van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarbij de diepte en oppervlakte van verstoring wanneer een onderzoek nodig is verschilt per dubbelbestemming.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode kan een ieder een zienswijze indienen. Deze paragraaf wordt na afloop van deze termijn aangevuld.

7.4 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeente en betrokken partijen brengen zelf budgetten in voor de realisatie en exploitatie van het Kindcentrum. De gemeente heeft hiervoor ruimte in de begroting opgenomen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg

8.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmings- en wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel worden voorgelegd.

8.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. In paragraaf 5.2 is hier nader op ingegaan. Het Waterschap heeft positief geadviseerd.

8.4 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggende geval wordt direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Overigens zijn de plannen in nauwe samenhang met belanghebbenden (onder andere de naastgelegen maatschappelijke functies) opgesteld en afgestemd. De plannen zijn publiekelijk bekend gemaakt via onder andere nieuwsbrieven, de website en de facebookpagina van de gemeente. De gemeente en het schoolbestuur zijn daarnaast telefonisch bereikbaar geweest om vragen te beantwoorden, Hiermee is er sprake van participatie in de planvorming.

8.5 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het plan. Wel is er een ambtshalve wijziging in de regels van dit bestemmingsplan doorgevoerd. In de in Bijlage 12 opgenomne nota van beantwoording zienswijzen wordt hier uitgebreid op ingegaan. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.

Bijlage 1 Beleidsregels Voor Parkeren Gemeente Olst-wijhe

Bijlage 1 Beleidsregels voor parkeren gemeente Olst-Wijhe

Bijlage 2 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 1 Parkeertoets

Bijlage 1 Parkeertoets

Bijlage 2 Parkeeronderzoek

Bijlage 2 Parkeeronderzoek

Bijlage 3 Verkeersonderzoek

Bijlage 3 Verkeersonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 7 Geuronderzoek

Bijlage 7 Geuronderzoek

Bijlage 8 Stikstofberekening

Bijlage 8 Stikstofberekening

Bijlage 9 Quickscan Ecologie

Bijlage 9 Quickscan ecologie

Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 10 Archeologisch onderzoek

Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.

Bijlage 11 Vormvrije m.e.r.

Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 12 Nota van beantwoording zienswijzen